Plan: | Cornelia Emil Sandströmweg Zierikzee |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1676.00206BphZZ-VA01 |
De gemeente heeft het verzoek ontvangen om medewerking te verlenen aan het verplaatsen van het zorgcentrum Cornelia. Het huidige pand, gevestigd aan Emil Sandströmweg 2, is gebouwd in 1986 en is inmiddels technisch en functioneel verouderd. Renovatie van het bestaande zorgcentrum is geen optimaal scenario. Daarom is er gekozen voor vervangende nieuwbouw. Aan de hand van een variantenstudie is gekozen om dit nieuwe gebouw ter plaatse van de voormalige hockeyvelden aan de Emil Sandströmweg te realiseren (zie figuur 1). Het bouwen van het zorgcentrum op een nieuwe locatie heeft als voordeel dat de bewoners maar één keer hoeven te verhuizen, er geen tijdelijke voorziening hoeft te worden opgericht en het nieuwe gebouw optimaal ontworpen kan worden. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten hieraan medewerking te verlenen.
Figuur 1: verplaatsing Cornelia van huidige naar nieuwe locatie (bron: de Jong Gortemaker Algra)
De ontwikkeling van het zorgcentrum ter plaatse van de voormalige hockeyvelden past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingsplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.
Het plangebied bestaat uit twee gebieden en omvat de huidige en toekomstige locatie van het zorgcentrum Cornelia aan de Emil Sandströmweg te Zierikzee. De begrenzing van het plangebied ter plaatse van de huidige locatie wordt gevormd door de Emil Sandströmweg aan de noordzijde, de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Nassaulaan en Mauritslaan aan de oostzijde, de Mauritslaan aan de zuidzijde en de oostelijke perceelsgrens van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis aan de westzijde (zie figuur 2). De begrenzing van het plangebied ter plaatse van de toekomstige locatie wordt gevormd door de Emil Sandströmweg aan de noordzijde, de westelijke perceelsgrens van de Theo Thijssenschool aan de oostzijde, de Ronde Weel en het terrein van de atletiekvereniging aan de zuidzijde en de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Lange Blokweg aan de westzijde (zie figuur 3).
Figuur 2: Begrenzing plangebied huidige locatie zorgcentrum Cornelia
Figuur 3: Begrenzing plangebied toekomstige locatie zorgcentrum Cornelia
Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Cornelia Emil Sandströmweg Zierikzee vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:
Naam plan | Vervalt geheel of gedeeltelijk |
Bebouwde Kom Zierikzee (vastgesteld 29 januari 2009) | Vervalt gedeeltelijk |
Brede school en zorgappartementen Noorderpolder (vastgesteld 29 maart 2012) | Vervalt gedeeltelijk |
In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofdstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Daarna volgt hoofdstuk 7 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Emil Sandströmweg 2 (huidige locatie)
Op het perceel Emil Sandströmweg 2 te Zierikzee is het zorgcentrum Cornelia gevestigd. Het betreft een grootschalige locatie van Allévo met 150 woonzorgeenheden. Er wordt ruimte geboden aan:
Daarnaast kunnen mensen ook voor dagbesteding in de Cornelia terecht. Ten slotte wordt er ruimte geboden aan mensen om tijdelijk te verblijven, het zogenaamde "logeren en zorg".
Het huidige gebouw bestaat uit bebouwing in één laag, deels voorzien van diverse kapvormen.
Figuur 4: Huidig complex Cornelia
Nieuwbouwlocatie
Het toekomstige perceel van het zorgcentrum Cornelia bestaat uit een braakliggend terrein, dat ingezaaid is met gras (zie figuur 5). Voorheen waren hier sportfaciliteiten aanwezig, zoals hockeyvelden en een handbalveld.
Figuur 5: huidige situatie nieuwbouwlocatie Cornelia
Het huidige zorgcentrum is in 1986 gebouwd en is inmiddels technisch en functioneel verouderd. De grootste knelpunten zijn gelegen in onvoldoende privacy, onvoldoende kwaliteit van sanitaire voorzieningen, de aanwezigheid van meerpersoonskamers en de technische staat van diverse installaties in het zorgcentrum (onder andere verwarming en mechanische ventilatie).
Door Allévo is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin de haalbaarheid en consequenties (tijd, kosten, noodzaak interimvoorzieningen, overlast, etc.) inzichtelijk zijn gemaakt. Hieruit is gebleken, dat renovatie van het bestaande zorgcentrum geen optimaal scenario is. Het is daarom wenselijk om vervangende nieuwbouw te realiseren.
Door Allévo is vervolgens een Programma van eisen voor de vervangende nieuwbouw uitgewerkt en is onderzoek gedaan naar de ruimtelijke haalbaarheid.
Programma van eisen:
Op basis van deze vertrekpunten is de ruimtelijke haalbaarheid op de eigen locatie aan de Emil Sandströmweg 2 onderzocht door middel van een variantenstudie. Hieruit is voortgekomen dat uitbreiding/nieuwbouw op de bestaande locatie niet wenselijk is vanwege beperkte ontwerpmogelijkheden van het nieuwe gebouwe, meerdere malen verhuizen van de cliënten en lastige fasering van het bouwproces.
De meest optimale variant is het betrekken van een nieuwe locatie. Bewoners hoeven maar één keer te verhuizen, er hoeft geen interim voorziening opgericht te worden, er hoeven geen concessies gedaan te worden voor wat betreft de voorgenomen centrale voorzieningen, het nieuwe gebouw kan optimaal ontworpen worden en er is geen overlast voor bewoners en omwonenden gedurende de bouwfase(n).
Aan de Emil Sandströmweg is een braakliggend terrein aanwezig ter plaatse van de voormalige hockeyvelden. Met de realisatie van het sportpark aan de Lange Blokweg is de hockeyvereniging verhuisd en hebben de gronden hun functie als sportvoorziening verloren. De situering van de nieuwbouw op de voormalige hockeyvelden past binnen de doelstelling uit de (ontwerp) Structuurvisie Zierikzee en het Programma Zierikzee. Met de ontwikkeling van het zorgcentrum op deze locatie wordt invulling gegeven aan één van de doelstellingen om de groene schil rond de binnenstad van Zierikzee in te vullen met zorg-/sport- en/of onderwijsconcepten. Met een complete invulling van de maatschappelijke zone (aan de zuidzijde van de Emil Sandströmweg), door een aaneenschakeling van functies en bebouwing naast de Brede School en het Zorgcentrum Mitt-Hem van Eilandzorg/Zeeuwland wordt hier invulling aan gegeven.
Door de nieuwbouw ter plaatse van het terrein van de voormalige hockeyvelden te situeren, wordt aan dit terrein een nieuwe invulling gegeven, passend binnen het beleid van de gemeente. Tevens biedt de variant van nieuwbouw op een andere locatie de meeste voordelen qua verhuizing van de huidige bewoners en optimalisatie van het ontwerp van het gebouw. Daarom is gekozen om aan deze voorkeursvariant invulling te geven.
Het huidige gebouw op het perceel Emil Sandströmweg 2 wordt gesloopt. Voor dit perceel is nog geen nieuw (bouw)plan aanwezig. De huidige maatschappelijke bestemming blijft behouden met uitzondering van de functie 'intramurale zorgwoonvormen'. De maatschappelijke bestemming biedt ruimte aan voorzieningen op het gebied van onderwijs, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugdopvang. Deze functies waren op basis van het voorgaande bestemmingsplan ook al mogelijk. De bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan (bouwvlak en hoogtes) zijn één op één overgenomen in dit bestemmingsplan.
Programma
Het programma van de nieuwbouw bestaat uit 123 eenheden, waarvan 93 wonen met zorg, 20 eenheden geriatrische revalidatie, 10 eenheden logeren met zorg en centrale voorzieningen als een brasserie, ontmoetingsruimtes, een behandelcentrum en ruimtes voor ondersteunende functies.
De begane grond wordt gevormd door een slinger van 93 grondgebonden woningen voor langdurige zorg. In het centrale middengebied liggen de 11 ontmoetingsruimten waar bewoners hun maaltijden nuttigen en dagprogramma's volgen. Naast de entree liggen de brasserie en andere zorgondersteunende functies.
Op de verdieping liggen 30 studio's voor kortdurend verblijf. Bij deze studio's hoort een ontmoetingsruimte. Op de verdieping liggen het kantoor- en behandelcentrum en een oefenzaal.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De stedenbouwkundige uitgangspunten die bij het ontwerp gehanteerd zijn, zijn als volgt:
Figuur 6: Ruimtelijke uitgangspunten zorgcentrum Cornelia (2016)
Situering
Het gebouw wordt centraal op het perceel gesitueerd (zie figuur 7). De hoofdingang is aan de zijde van de Brede School gelegen. Het parkeren vindt aan de noord- en westrand van het perceel plaats.
Figuur 7: situering gebouw nieuwbouwlocatie (bron: BUREAU B+B)
De ontsluiting van het perceel vindt op de Emil Sandströmweg plaats. De huidige inrit naar de naastgelegen brede school Noorderpolder wordt een gezamenlijke inrit. Voor het zorgcomplex zullen voornamelijk de incidentele bezoekers van deze inrit gebruik maken. Meer naar het oosten wordt een uitrit aangelegd. Nog verder naar het oosten wordt een in- en uitrit aangelegd waarmee de parkeerplaatsen aan de oostzijde van het perceel te bereiken zijn. Deze in- en uitrit zal gebruikt worden door het personeel en de meer frequente bezoeker. Zij maken gebruik van de achteringang (voor het personeel) en de voordeuren van de zorgwoningen. Hiermee wordt voorkomen dat al het verkeer gebruik moet maken van de gezamenlijke inrit. Hiermee wordt de druk op deze inrit aanzienlijk verlaagd. Mochten de bezoekersparkeerplaatsen aan de noordwestzijde van het perceel vol zijn, dan kunnen ook de incidentele bezoekers gebruik maken van de oostelijk gelegen parkeerplaatsen. In paragraaf 4.3.4 wordt nader ingegaan op het verkeersaspect.
Bebouwing
De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit één bouwlaag. Aan de zijde van de Emil Sandströmweg bestaat het gebouw deels uit twee bouwlagen, zodat er enigszins wordt aangesloten op de grotere hoogtes van de omliggende bebouwing. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt circa 5,5 meter inclusief daklicht. De hoogte ter plaatse van twee bouwlagen bedraagt circa 7 meter.
Figuur 8: Vogelvlucht van de toekomstige situatie, gezien vanuit het noorden (bron: BUREAU dJGA)
Alle woningen voor langdurende zorg liggen op de begane grond en hebben zowel een voordeur naar buiten als naar binnen (het zorgcentrum). De woningen liggen als een doorlopende slinger rondom het centrale deel van het gebouw en kijken allen uit op de tuin. Voor activiteiten buiten de woning zijn in het gebouw 12 ontmoetingsruimtes opgenomen waar met verschillende thema's de diverse activiteiten worden ondersteund. Daarnaast worden er een aantal thematuinen voorzien. De ontmoetingsruimtes liggen aan een patio of aan de buitengevel en ze zijn ruim voorzien van daglicht. Via de ontmoetingsruimten zijn ook de verschillende tuinen te bereiken en de bewegingsroute die om het gebouw loopt. Op de verdieping zijn de kortdurende zorgwoningen en kantoren/behandelingruimtes voorzien.
Buitenruimte
Het terrein rondom het gebouw krijgt een groene, parkachtige inrichting. De padenstructuur maakt diverse wandelingen voor de verschillende gebruikers op het terrein mogelijk. Zo worden de voordeuren en entrees van het gebouw optimaal toegankelijk en kunnen wandelingen van verschillende lengtes gemaakt worden, afhankelijk van de wandelaar. Het terrein wordt grotendeels publiek toegankelijk. Ook mensen uit de buurt kunnen daardoor van het terrein gebruik maken, waardoor de atletiekbaan en de Ronde Weel ook via dit terrein toegankelijk worden. Hierdoor gaat het terrein meer deel uitmaken van de omgeving. Aan de zijde van de Brede School zijn extra seelvoorzieningen opgenomen.
Biodiversiteit en beleving zijn belangrijk. Als erfafscheiding aan de westzijde is gekozen voor een dichte gemengde haag van 1,5 meter breed en aan weerszijden een onderhoudsstrook van 50 cm. De haag is deels bladhoudend / groenblijvend met een divers assortiment (deels Zeeuws / inheems). Op die wijze wordt lichthinder voor aanpalenden zoveel mogelijk beperkt.
Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen. Daarin is aangegeven, dat de toelichting bij een bestemmingsplan welke een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestande stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ontwikkeling van de nieuwe woonzorgvoorziening is noodzakelijk, omdat op de bestaande locatie en in de bestaande gebouwen niet kan worden voorzien in de actuele zorgvraag en de actuele woonwensen van de beoogde doelgroep. Het bestaande zorgcentrum is technisch en functioneel verouderd en renovatie is geen doelmatig en haalbaar scenario gebleken. Op een andere locatie kan een nieuw zorgcomplex optimaal worden ontwikkeld. Daarnaast hoeven de bewoners op deze manier maar één keer te verhuizen en hoeft er geen tussentijds onderkomen gerealiseerd te worden. Allévo exploiteert diverse zorgvoorzieningen, ieder met hun eigen accent. Daarmee wordt voorzien in de gevarieerde behoefte van verschillende doelgroepen. Binnen de zorgtaken van Allévo is Cornelia een voorziening met complexe zorgverlening: wonen, revalideren en logeren. Andere complexen richten zich meer op permanente verpleging, verzorging en behandeling, revalidatie of dementie. Cornelia heeft in dat opzicht een belangrijke regionale functie voor de doelgroep. Op grond van de doelstellingen en passend bij de toekomstige zorgbehoefte en afspraken met het Zorgkantoor, heeft Allévo het voornemen om de bestaande verpleeghuisplaatsen te vervangen door kleinschalige zorg voor psychogeriatrische cliënten (dementerenden), somatische cliënten (mensen met een blijvende lichamelijke aandoening / ziektebeeld), geriatrische revalidatiezorg (kortdurend op herstel gerichte zorg, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname) en tijdelijk verblijf met een behandelcentrum. Kwantitatief is van belang dat de capaciteit per saldo terug gaat van 150 naar 123 plaatsen. Deze omvang is afgestemd op de te verwachten ontwikkelingen zoals hiervoor beschreven. Daarmee is de behoefte aangetoond.
Het nieuwe zorgcomplex wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied, ter plaatse van een voormalig sportcomplex. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de nieuwvestiging van Cornelia op de beoogde locatie voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Figuur 9: Begrenzing bebouwd gebied met de ligging van het plangebied
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven. Een uitgebreide beschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 9 Beleidskader.
Beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is in maart 2012 in werking getreden.
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
In de SVIR is geen specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van de ontwikkeling van woon-zorgcomplexen. Het rijksbeleid geeft gemeenten de nodige ruimte om zelf beleid te voeren ten aanzien van zorgcomplexen.
Beleid
Met het vaststellen van de SVIR heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Via deze ladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt. Daarbij is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen of een woonzorgvoorziening - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6 van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
In paragraaf 2.4 van deze toelichting is uitgebreid getoetst aan de ladder voor duurzame verstelijking. De behoefte aan de zorgvoorziening is aangetoond en de locatie betreft een binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Beleid
In het Omgevingsplan is aangegeven dat zorg, onderwijs, sport, cultuur werken en religie belangrijk zijn voor het sociale leven van de Zeeuwen en de leefbaarheid van Zeeland. Naast de economische aspecten is leefbaarheid de basis voor een goed vestigingsklimaat. Veranderingen in de bevolkingsopbouw zorgen voor minder groei en op regionaal niveau zelfs tot krimp, vergrijzing, ontgroening en een toenemende trek naar de steden. Dit betekent ook een verschuiving op het gebied van de arbeidsmarkt, de woningvoorraad en (de bereikbaarheid van) voorzieningen. In Zeeland heeft elk gebied haar eigen kenmerken, kwaliteiten en aandachtspunten. Elke stad en elke kern heeft haar eigen kwaliteiten en zij stemmen deze onderling op elkaar af. Hierbij is aandacht voor de toekomstige bevolkingsontwikkelingen in Zeeland en de gevolgen die dit heeft voor de woningmarkt, voorzieningen en de gezondheidszorg.
De provincie maakt met gemeenten regionale woningmarktafspraken. Intramurale woonzorgvoorzieningen zoals de Cornelia vallen daar echter niet onder.
Bij de woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdelen van de regionale woningmarktafspraken.
Toetsing en conclusie
De verplaatsing en herontwikkeling van de Cornelia past helemaal binnen de provinciale beleidsdoelstellingen op het gebied van wonen en zorg. De Cornelia wordt bovendien gerealiseerd binnen de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied.
Beleid
De Verordening Ruimte Provincie Zeeland is een middel om het provinciaal ruimtelijk beleid te verwezenlijken. De Verordening bevat geen onderwerpen die van toepassing zijn op de herontwikkeling van een woonzorgvoorziening.
Toetsing en conclusie
De Verordening Ruimte Provincie Zeeland is niet van toepassing op de herontwikkeling van de Cornelia.
Momenteel wordt een nieuwe structuurvisie voor Zierikzee opgesteld. De gemeentelijke "Structuurvisie Zierikzee 2030" vervangt de structuurvisie uit 2002. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de stad Zierikzee. Deze visie beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de stad Zierikzee en kijkt daarbij vooruit naar 2030. De structuurvisie weegt de verschillende belangen vanuit diverse beleidsterreinen zorgvuldig af. Van hieruit wordt een integrale richting bepaald voor de periode tot 2030.
De structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten en het versterken van het stedelijk landschap en de leefbaarheid. De visie schetst een beeld van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van de stad Zierikzee. In de visie wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment, waarom en welke verbanden zijn er tussen locaties?
Zoals blijkt uit figuur 10 is de herontwikkeling van de Cornelia op de beoogde locatie opgenomen in de ontwerpstructuurvisie. De locatie maakt deel uit van de centrumschil Noord. Daar staan de volgende zaken centraal: sport, gezondheid, educatie en de beleving van het buitengebied. In 2030 is dit gebied het sportieve hart van Zierikzee én Schouwen-Duiveland. Aan de Emil Sandströmweg ligt een modern cluster van lokale en bovenlokale zorg- en onderwijsvoorzieningen: Cornelia, de Brede School en de Zorgboulevard Victoria.
Figuur 10: uitsnede kaart Structuurvisie Zierikzee
Toetsing en conclusie
De beoogde herontwikkeling van de Cornelia past binnen de ontwerp-Structuurvisie voor Zierikzee.
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.
De hoofduitgangspunten voor het plan zijn als volgt:
Emil Sandströmweg 2 (huidige locatie)
De bebouwing op de huidige locatie wordt gesloopt. Het huidige bouwvlak in het bestemmingsplan wordt overgenomen. Dit houdt in dat op deze locatie conform de huidige bouwmogelijkheden een nieuw gebouw zou kunnen worden gebouwd. Hiervoor zijn op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan nog geen concrete plannen. Door de huidige bouwmogelijkheden te continueren, heeft dit bestemmingsplan geen invloed op de huidige stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
Nieuwbouwlocatie
De nieuwbouwlocatie is gelegen tussen de Lange Blokweg in het westen, de Emil Sandströmweg in het noorden en de Brede School Noorderpolder in het oosten en en de Ronde Weel en atletiekbaar in het zuiden en is gelegen ten noorden van de historische binnenstad van Zierikzee. De Lange Blokweg geldt als één van de hoofdontsluitingswegen naar de stad Zierikzee. Aan weerszijden van deze weg is lintbebouwing aanwezig. De doorgaans vrijstaande woningen hebben een sterk individueel karakter en staan op ruime, groene kavels op enige afstand van de Lange Blokweg. Door de aanwezigheid van het sportcomplex en de voortzetting van de lintbebouwing ten noorden daarvan, wordt de transitie naar het buitengebied gevoelsmatig pas verder noordelijk ingezet. Ook de wijk Noorderpolder draagt hieraan bij; de stadsrand is inmiddels opgeschoven tot aan de Korte Blokweg. Het plangebied is daardoor gelegen binnen de bebouwde kom van Zierikzee. Door de aanwezigheid van lintbebouwing, waarvan de achterste perceelsgrenzen de westelijke grens van het plangebied vormen, kent de nieuwbouwlocatie een wat rustiger karakter. De Emil Sandströmweg, welke is aangesloten op de Lange Blokweg, vormt de centrale toegangsweg tot het plangebied en de woonwijk Noorderpolder. Deze weg heeft een ruim profiel met een vrijliggend fietspad aan de noordzijde en een brede bermsloot aan de zuidzijde. Vanaf de weg zijn naar het zuiden toe open zichtrelaties met het sportpark Bannink en het opvallende landschapselement de Ronde Weel. Ten zuiden van de nieuwbouwlocatie is de atletiekbaan van Sportpark Bannink gelegen.
Het gebied ten zuiden van de Emil Sandströmweg is aangewezen als cluster voor sport, onderwijs en zorg. De nieuwbouwlocatie maakt deel uit van dit gebied. De situering van de nieuwe Cornelia op de nieuwbouwlocatie is een verdere invulling van dit cluster en een logische verdere verdichting van dit inmiddels stedelijke gebied van Zierikzee.
De stedenbouwkundige inpassing van het nieuwbouwplan is reeds in paragraaf 2.3.2 aan bod gekomen.
De nieuwbouwlocatie maakt deel uit van een groene schil gelegen tussen de binnenstad en de wijk Noorderpolder. De groene schil wordt aan deze zijd van de stad door het tracé van de N59 gescheiden. De koppeling naar de binnenstad is voor het langzaam verkeer mogelijk gemaakt via twee aanwezige tunnels. Door de barrièrewerking van de N59, heeft de locatie een sterk ruimtelijke relatie met de noordelijk gelegen woonwijk Noorderpolder.
Met het nieuwbouwplan wordt door de parkachtige inrichting van het buitenterrein en de groene zones aan de west- en oostzijde van het gebouw zoveel mogelijk een landschappelijke verbinding gecreëerd met de Ronde Weel.
De nieuwbouwlocatie bestaat uit een braakliggend terrein en heeft geen natuur- en/of ecologische waarde. Ten zuidoosten van deze locatie is de Ronde Weel gelegen. De Ronde Weel maakt deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Het voornemen is om de komende jaren De Ronde Weel minder diep te maken. De Ronde Weel heeft nu (in het midden) een diepte van circa 15 meter. Deze diepte zal dan teruggebracht worden naar circa vier meter. Dit zal ook de ecologische waarden in de plas ten goede komen.
Ontsluiting
De nieuwbouwlocatie wordt voor zowel gemotoriseerd als langzaamverkeer ontsloten. De huidige inrit voor de brede school, zal ook de inrit voor de bezoekers van de Cornelia worden. De parkeerplaatsen voor de bezoekers zijn aan de noordzijde gesitueerd nabij de hoofdingang. Aan de andere zijde van de parkeerplaatsen is de uitrit voor de bezoekers gesitueerd. Meer naar het westen wordt een aparte in- en uitrit voor het personeel gemaakt nabij de parkeerplaatsen voor het personeel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande dam.
Ook voor het fietsverkeer vindt de ontsluiting plaats op de Emil Sandströmweg. Deze weg beschikt aan de noordzijde over een vrijliggend fietspad in twee richtingen. Deze sluit ten westen van de ontwikkeling aan op het vrijliggende fietspad langs de Lange Blokweg. Vanaf hier wordt via deze vrijliggende fietsstructuur verder ontsloten richting het centrumgebied van Zierikzee.
Figuur 11: parkeren en in- en uitritten (bron: BUREAU dJGA)
Parkeren
In totaal worden 82 parkeerplaatsen aangelegd. Nabij de hoofdingang worden 20 parkeerplaatsen aangelegd voor bezoekers, waarvan 4 invalideparkeerplaatsen. De overige 62 parkeerplaatsen worden aan de westkant van de locatie aangelegd. Dit betreft parkeerplaatsen voor het personeel en de frequente bezoekers. Mochten de bezoekersparkeerplaatsen bij de hoofdingang vol zijn, dan kunnen de incidentele bezoekers ook van deze parkeerplaatsen gebruik maken.
Ten aanzien van parkeren geldt op basis van de uitgangspunten een kencijfer van minimaal 0,5 en maximaal 0,7 parkeerplaatsen per woning. Voor 123 wooneenheden bedraagt de parkeerbehoefte dan minimaal 62 en maximaal 87 parkeerplaatsen. Ter verificatie is gekeken naar de huidige parkeerbehoefte bij het bestaande zorgcentrum. Het zorgcentrum biedt in de huidige situatie huisvesting aan 150 cliënten (wooneenheden). Hiervoor zijn 100 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze huidige omvang is voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte in de bestaande situatie. Dat leidt voor de huidige locatie tot een parkeerbehoefte van 2/3 parkeerplaatsen per wooneenheid. Afgaande op de in de toekomstige situatie 123 aanwezige wooneenheden ontstaat dan een parkeerbehoefte van 82 parkeerplaatsen.
Verkeersgeneratie
Voor verpleeg- en verzorgingshuizen zijn binnen de CROW kencijfers enkel data beschikbaar ten aanzien van parkeren en niet voor de verkeersgeneratie. Zodoende is voor de berekening van de verkeersgeneratie de parkeerbehoefte als uitgangspunt gehanteerd. Hierbij is verder uitgegaan van een turnover (het gemiddelde aantal keer dat een parkeerplaats per dag wordt gebruikt) van 2 per parkeerplaats.
De parkeerbehoefte bedraagt, op basis van de kencijfers van het CROW, maximaal 87 parkeerplaatsen. Uitgaande van een turnover van 2 per parkeerplaats en per geparkeerd voertuig 2 verkeersbewegingen (aankomst en vertrek), bedraagt de verkeersgeneratie 340 motorvoertuigen per etmaal.
In 2017 zijn verkeerstellingen gehouden op de Emil Sandströmweg en op beide takken van de Lange Blokweg (noord en zuid ten opzichte van de rotonde met de Emil Sandströmweg). Deze intensiteiten zijn allereerst opgehoogd naar het planjaar 2028 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. Vervolgens is de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling daar bij opgeteld. In het kader van een worstcase benadering is hierbij geen rekening gehouden met een verdeling van het verkeer over verschillende richtingen. Tevens is geen mindering op de intensiteiten in rekening gebracht ten aanzien van het vervallen van de bestaande woonzorgfunctie ten oosten van de ontwikkeling. De intensiteitgegevens zijn opgenomen in de volgende tabel.
Weg | Intensiteit 2017 | Intensiteit 2028 autonoom | Intensiteit 2028 incl. ontwikkeling |
Emil Sandströmweg | 3.614 | 4.032 | 4.372 |
Lange Blokweg noord | 5.977 | 6.668 | 7.008 |
Lange Blokweg zuid | 8.391 | 9.362 | 9.702 |
De Emil Sandströmweg heeft, op basis van de functie als erftoegangsweg, een maximaal wenselijke intensiteit van 5.000/6.000 mvt/etmaal ('Handboek verkeersveiligheid' CROW publicatie 261, 2012). Gezien de inrichting van de weg met een vrijliggende fietsvoorziening tussen de Lange Blokweg en Koning Gustaafweg is de werkelijke afwikkelingscapaciteit nog ruimer. Echter wordt vanuit leefbaarheid en verkeersveiligheid de capaciteitsgrens van 5.000/6.000 mvt/etmaal, zoals voor een standaard erftoegangsweg geldt, gehanteerd. Deze intensiteitsgrens zal op basis van de worstcase berekening van de intensiteit in het toekomstjaar niet worden overschreden. Bovendien is voldoende restcapaciteit aanwezig voor de verdere ontwikkeling van de woonwijk Noorderpolder. Tot aan de bovengrens van 6.000 mvt/etmaal is er nog ontwikkelruimte tot 1.500 mvt/etmaal. Op basis van een gemiddelde verkeersgeneratie per woning van circa 6,0 mvt/etmaal, betekent dit dat nog 250 extra woningen ontwikkeld zouden kunnen worden.
De Lange Blokweg kent een veel grotere capaciteit. De capaciteit van een gebiedsontsluitingsweg is in grote mate afhankelijk van de afwikkelcapaciteit van de kruispunten. In dit geval is de capaciteit van de rotonde Emil Sandströmweg / Lange Blokweg beoordeeld. Het betreft een enkelstrooksrotonde. Een dergelijke rotonde heeft een afwikkelcapaciteit tot 25.000 mvt/etmaal. Deze maximale capaciteitsgrens wordt niet overschreden.
Laden en lossen
Op het terrein wordt ruimte gereserveerd voor diverse opstelplaatsen voor laden en lossen. In totaal is er sprake van vier opstelplaatsen voor logistiek toe- en afvoer rondom het gebouw en één opstelplaats voor de vuilniswagen. Zij zullen het terrein via de inrit voor bezoekers betreden en weer via de uitrit voor bezoekers verlaten. Met de tijden voor laden en lossen wordt rekening gehouden met de schooltijden, zodat deze niet of zo min mogelijk tegelijk zullen vallen.
Emil Sandströmweg 2 (huidige locatie)
Ter plaatse van de huidige locatie blijft de maatschappelijke bestemming behouden. Echter, wordt hierin gezondheidszorg uitgesloten. De overige maatschappelijke functies blijven wel mogelijk. Op het moment van het opstellen van het bestemmingsplan is er nog geen nieuwe invulling van de locatie bekend. Totdat er een nieuw passend plan is, wordt de locatie ingezaaid met gras.
Nieuwbouwlocatie
De nieuwbouwlocatie had een sportbestemming. Op de locatie waren onder andere hockeyvelden en een korfbalveld aanwezig. Nu is het een braakliggend terrein ingezaaid met gras. Met de bouw van het zorgcomplex krijgt de locatie een maatschappelijke bestemming aansluitend op de reeds aanwezige maatschappelijke functies (school, ziekenhuis e.d.) in het gebied ten zuiden van de Emil Sandströmweg. Binnen de maatschappelijke bestemming op de nieuwbouwlocatie is uitsluitend een zorginstelling toegestaan. De andere functies binnen de maatschappelijke bestemming, zoals voorzieningen op het gebied van onderwijs, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugddagopvang zijn niet mogelijk. Met een zorginstelling op de deze locatie wordt het bestaande cluster van lokale en bovenlokale zorg- en onderwijsvoorzieningen uitgebreid.
Onderzoek is gedaan naar de toekomstige zorgvraag in relatie tot het huidige aanbod. Hieruit kwam naar voren dat de toekomstige (intramurale) zorgvraag lager ligt dan het huidige aanbod. Op basis van de zorgvraagprognose tot 2030, het scheiden van wonen en zorg en de strategische keuze voor een goede spreiding van capaciteit op Schouwen-Duiveland, is door Allévo besloten voor de nieuwbouwontwikkeling uit te gaan van 123 eenheden, waarvan 93 eenheden wonen met zorg, 20 eenheden geriatrische revalidatie en 10 eenheden logeren met zorg.
De zorgwoningen in het nieuw te bouwen zorgcomplex worden gekenmerkt door flexibiliteit en uitwisselbaarheid: de zorgwoningen zijn geschikt voor bewoners met somatisch en/of psychogeriatrische problemen (intramuraal en extramuraal). De zorgwoningen zijn zoveel mogelijk op maaiveld gerealiseerd. De andere functies (behandelcentra en dergelijke) worden op de verdieping gesitueerd. Centraal in het gebouw worden diverse ontmoetingsruimten gerealiseerd rondom een binnenplaats. Door een aaneenschakeling van woningen te creëren die rondom het centrale deel liggen, hebben alle woningen zowel een toegang van buiten als van binnen het gebouw. Met een eigen voordeur hebben de bewoners een groter gevoel van bewegingsvrijheid en zijn zij direct verbonden met de bewegingsroute die door de verschillende tuinen loopt. Personeel en bezoekers kunnen 'via buiten' de zorgwoningen bereiken.
Naast de in paragraaf 4.4.2 beschreven zorgfuncties, wordt op de begane grond nabij de entree een brasserie gerealiseerd. Op de eerste verdieping is naast de eenheden voor kortdurend verblijf ook ruimte voor een behandelcentrum met meerdere behandelkamers. Ten slotte worden er kantoorruimtes, vergaderruimtes en werk-/spreekkamers gerealiseerd.
Het terrein rondom het gebouw wordt ingericht als een semi publieke ruimte. Bewoners uit de omgeving kunnen bijvoorbeeld via het terrein naar de Ronde Weel lopen. Dit houdt ook in dat het terrein zo weinig mogelijk afsluitbaar wordt. Uitsluitend aan de zijde van de percelen aan de Lange Blokweg is een terreinafscheiding van maximaal 2 meter hoog mogelijk. Uitgangspunt is om zo veel mogelijk het open karakter van het terrein te behouden en geen erfafscheidingen aan te brengen. Het terrein wordt zodanig ingericht dat het op een natuurlijke wijze de noodzakelijke begrenzingen aangeeft.
De ingang van het gebouw wordt aan de zijde van de Brede School gesitueerd, zodat er een centrale entree ontstaat. Op deze manier is er interactie mogelijk tussen beide functies. Dit wordt extra gestimuleerd door de plaatsing van enkele speeltoestellen op het plein bij de ingang van het zorgcomplex. Op dit plein is ook ruimte voor een terras bij de brasserie. Door deze inrichting wordt er een aantrekkelijke en gemoedelijke sfeer gecreëerd nabij de ingang.
In de hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.
VNG-Handreiking Bedrijven en Milieuzonering 2009
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.
Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk | Minimale richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | Niet van toepassing | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m |
Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Milieubeleidsplan gemeente Schouwen-Duiveland, module geluid en stilte
Het gemeentelijk milieubeleidsplan is gericht op het tegengaan van geluidsoverlast. Met betrekking tot buitensporten wordt een afstandsmaat aangegeven van minimaal 50 meter tussen nieuwe accommodaties voor buitensporten en gevoelige bestemmingen.
Geur
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte. In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijnde bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
De beoogde ontwikkeling, een woonzorgcentrum met voorzieningen, betreft zowel een milieuhinderlijke als milieugevoelige functie. Het woonzorgcentrum kan hinder ondervinden van inrichtingen in de omliggende omgeving maar kan andersom ook hinder veroorzaken voor omliggende woningen. Gezien de aanwezigheid van verscheidene sportfuncties, zorgfuncties en kleinschalige bedrijvigheid in nabijheid van het plangebied en de ligging aan een ontsluitende weg, kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Woonzorgcomplex Cornelia
Het woonzorgcomplex kan gezien worden als een milieuhinderlijke inrichting voor de omliggende woningen. Het woonzorgcomplex kan worden vergeleken met de milieucategorie 2 inrichting "Verpleeghuizen SBI-2008 871-1". Voor verpleeghuizen geldt een maximale richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen in gemengd gebied. Het maatgevende aspect betreft hier geluid. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde gevel van de woning bedraagt meer dan 25 meter, aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Ter plaatse van de omliggende woningen zal derhalve geen sprake zijn van hinder ten gevolge van het woonzorgcomplex.
Atletiekbaan Bannink
Ten zuiden van het plangebied is een atletiekbaan aanwezig. In de VNG]publicatie zijn geen richtafstanden opgenomen specifiek voor een atletiekbaan. Een atletiekbaan met veldverlichting kan worden vergeleken met de milieucategorie 3.1 inrichting “Veldsportcomplex (met verlichting)” SBI-2008 931G. Ten opzichte van woningen in een gemengd gebied geldt voor een milieucategorie 3.1 inrichting een richtafstand van 30 meter ten gevolge van het aspect geluid. Voor de overige aspecten stof, geur en gevaar geldt geen richtafstand. De kleinste afstand tussen de atletiekbaan en het woonzorgcomplex bedraagt circa 20 meter. Omdat er niet kan worden voldaan aan de richtafstand is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens trainingsdagen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat maar op wedstrijddagen sprake zal zijn van een overschrijding van de geluidsnorm als gevolg van de muziek- en omroepinstallatie en het startschot.
De overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ten hoogste 75 dB(A). Het geluid van de muziek- en omroepinstallatie is bepalend. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Schouwen-Duiveland is in artikel 4:3 bepaald dat een inrichting maximaal twaalf evenementen per jaar mag houden, waarbij de reguliere geluidnormen van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn. Dit komt voort uit artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit. In de Algemene Plaatselijke Verordening in artikel 4:3 zijn voorwaarden opgenomen. Voor geluid is dat 65 dB(A) op de gevel van gevoelige bestemmingen. Dit is exclusief 10 dB(A) muziekcorrectie. Er wordt voldaan aan de geluidvoorwaarden uit de APV. In artikel 2.18, derde lid, onder b, van het activiteitenbesluit, is bepaald dat bij het bepalen van het maximale geluidsniveau, als bedoeld in artikel 2.17, het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing blijft. Dit betekent dat alle in de rapportage beschreven geluidbronnen (startschot, omroepen, muziek) niet wordt getoetst. Dit impliceert dat de geluidvoorschriften voor het maximale geluidsniveau van het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Omdat wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de APV van de gemeente Schouwen-Duiveland én de wedstrijden slechts incidenteel plaatsvinden, in de periode van maart tot en met september, wordt het woon-en leefklimaat tijdens wedstrijddagen aanvaardbaar geacht.
De atletiekvereniging geeft aan dat zij geen groei in activiteiten verwacht in de toekomst en wordt derhalve niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Met de atletiekvereniging zullen afspraken gemaakt worden over het aantal wedstrijddagen en het geluidsniveau als gevolg van het gebruik van startpistool en geluidsinstallatie, overeenkomstig het huidige gebruik. De nieuwbouw van Cornelia is ten dele gelegen op minder dan 50 meter van de atletiekbaan (richtafstand uit het milieubeleidsplan). Gelet op de hiervoor beschreven afweging is een goed leefklimaat echter gewaarborgd.
Naast hinder door geluid kan een atletiekbaan hinder veroorzaken door verlichting van de baan. Voor lichthinder geldt geen wettelijk kader maar een richtlijn. Er is geen onderzoek uitgevoerd voor lichthinder aangezien de aanwezige lichtmasten vergelijkbaar zijn met straatlantaarnpalen. De verlichting wordt gebruikt tijdens trainingen en uiterlijk tot 21 uur ’s avonds. Dit betekent dat de verticale verlichtingssterkte (lux) (de hoeveelheid licht die in het raam van een woning kan vallen) en de hoeveelheid licht die in een bepaalde richting uitstraalt niet leiden tot lichthinder ter plaatse van het beoogde woonzorgcomplex. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het woonzorgcomplex wat betreft lichthinder is daarmee verzekerd.
Theo Thijssenschool
Aan de oostzijde van het plangebied is een basisschool aanwezig. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs vallen onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen in gemengd gebied. De afstand van het woonzorgcomplex tot de bestemming van de basisschool bedraagt circa 25 meter, er wordt dan ook ruim voldaan aan de richtafstand. De basisschool zal niet leiden tot milieuhinder ter plaatse van het woonzorgcomplex, de aanwezigheid van kinderen zal net als sportende mensen een positief effect kunnen hebben op de ouderen.
Ter plaatse van het woonzorgcomplex zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De omliggende woningen zullen anderzijds geen hinder ondervinden van het woonzorgcomplex. De omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Met de atletiekvereniging zullen afspraken gemaakt worden over het jaarlijks aantal evenementen en de geluidsbelasting die daarmee samenhangt.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Niet in betekenende mate
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een woonzorgcomplex met 123 kamers (wonen en logeren). Dit aantal ligt ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. De ontwikkeling leidt derhalve niet in betekenende mate tot een toename van het gehalte stikstof of fijnstof in de lucht.
De ontwikkeling betreft een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL (monitoringstool 2016 http://www.nslmonitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N59, direct ten zuiden van het plangebied. Hoewel dit een rijksweg betreft heeft de weg meer het karakter van een provinciale weg. De weg bestaat uit 2 rijbanen. Deels geldt een snelheidsregime van 50km/u en deels van 80km/u. Uit de NSLmonitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 17,6 µg/m³ voor NO2, 16,2 µg/m³ voor PM10 en 9,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dreigende normoverschrijding is niet aan de orde, waardoor er ook geen bouwverbod geldt voor gevoelige bestemmingen.
De luchtkwaliteit ter plaatse van het beoogde woonzorgcomplex is goed te noemen, er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.
Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Module Geluid en Stilte Schouwen-Duiveland
verkeer: nieuwe wegen moeten op voldoende afstand van bestaande woningen gelegd worden, om overlast te voorkomen.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt om nieuwe probleemsituaties te voorkomen. Dat wordt gedaan door het effect van nieuwe wegen op bestaande woningen én de geluidsbelasting van bestaande wegen op nieuwe woningen te toetsen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Ook woningen die binnen een 30 km-zone liggen. Mochten er woningen gebouwd worden die een hogere geluidswaarde hebben, dan dient dit goed gemotiveerd te worden.
Het plangebied is binnenstedelijk gelegen en ligt binnen de wettelijke geluidzone van de N59 en de Lange Blokweg (N654). Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in de rapportage 'Woonzorgcentrum Cornelia Zierikzee - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Rho Adviseurs voor leefruimte, 2017). Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 2. Binnen dit onderzoek is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, naast de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op gezoneerde wegen, ook het geluid afkomstig van de niet-gezoneerde Emil Sandströmweg onderzocht.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling van een woonzorgcentrum aan de Emil Sandströmweg een geluidgevoelige functie betreft en het toekomstige gebouw binnen de wettelijke geluidzones van de N59 en de Lange Blokweg ligt, is in dit rapport de geluidbelasting als gevolg van deze wegen inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de Emil Sandströmweg in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing meegenomen in het onderzoek. De onderstaande conclusie zijn van toepassing:
Uit de berekende geluidbelasting blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden voor de zuidgevel van het zuidwestelijke deel van het toekomstige woonzorgcentrum. Deze overschrijding bedraagt slechts 1 dB als gevolg van het wegverkeer op de N59. Het gaat daarbij om 2 eenheden. Gelet op de kleine overschrijding en het beperkte aantal eenheden waarvoor de geluidsbelasting wordt overschreden, wordt de beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in deze situatie aanvaardbaar geacht. Daarbij speelt een rol dat de binnenwaarde conform het Bouwbesluit is verzekerd.
Door Kraaij Akoestisch Adviesbureau is aanvullend een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Bermsloot (zijde Emil Sandströmweg), Bijlage 3. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte toename van het wegverkeer op de Emil Sandströmweg. De toename is berekend op 340 mvt/etmaal. Uit het onderzoek blijkt dat de toename op de gevels aan de Emil Sandströmweg afgerond 0 dB bedraagt. Dit komt doordat het aantal verkeersbewegingen maar zeer beperkt toeneemt ten opzichte van de huidige, reeds aanwezige, verkeersbelasting. De ontwikkeling zorgt niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de appartementen aan de Bermsloot als gevolg van wegverkeerslawaai.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te wegen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico’s die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Milieubeleidsplan gemeente Schouwen-Duiveland, module externe veiligheid
Het gemeentelijk milieubeleidsplan bevat voor het onderwerp externe veiligheid de volgende doelen:
Daarbij spelen de volgende aspecten een rol.
In de omgeving van het plangebied zijn volgens de professionele risicokaart geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie ter plaatse. Ten zuiden van het plangebied, over de N59, vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. In figuur 3.1 is een uitsnede van de professionele risicokaart weergegeven.
Rijksweg N59
De N59 heeft volgens de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geen PR 10-6 contour (0,0003*(GF3+0,2*LF2+LT2)<1). Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen probleem voor voorliggend plan.
Het groepsrisico wordt bepaald door de afstand van bebouwing tot de as van de weg, de aanwezigheidsdichtheid in het gebied, de aard van de vervoerde stoffen en de aantallen van de vervoerde stoffen. Uitgaande van de situatie met tweezijdige bebouwing, een bevolkingsdichtheid van 60 inwoners per hectare en de afstand tot het plangebied (circa 160 meter), wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden volgens de vuistregels van de HART (Handleiding Risico-analyse transport; versie 1.2; 2017). Het invloedsgebied bedraagt hier 880 meter als gevolg van het vervoer van stofcategorie LT2 (Propylamine). Het plangebied ligt op een afstand van 160 meter van de weg en ligt derhalve in het invloedsgebied. Omdat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. In de verantwoording wordt ingegaan op de aspecten bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor de verantwoording van het groepsrisico is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Verantwoording groepsrisico N59
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de Rijksweg N59 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de Veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor ook in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Emil Sandströmweg. De (nood)uitgang wordt van de risicobron (de N59) af gericht, aan de noordzijde van het gebouw. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
De nieuwe locatie aan de Emil Sandströmweg is zowel vanuit westelijke als vanuit oostelijke richtingen uitstekend bereikbaar voor hulpdiensten, via de N59 en de Lange Blokweg.
Zelfredzaamheid
Groepen ouderen en kinderen worden gezien als minder zelfredzaam. De ontwikkeling maakt de huisvesting van een groep ouderen mogelijk.
Het maatgevende scenario betreft hier het toxisch scenario, schuilen in het gebouw betreft hier de beste manier van zelfredding. Omdat het hier om een kwetsbare functie gaat, een woonzorgcomplex, wordt uitgegaan van een worst-case scenario. Het worst-case scenario betreft hier ‘het falen van een tankwagen gevuld met propylamine’. Aangezien het gebouw binnen de 1 procent letaliteitszone (200 meter) ligt van het worst case toxisch scenario, kunnen met eenvoudige bouwkundige aanpassingen voldoende mogelijkheden voor zelfredding worden gecreëerd; onder andere door het ventilatiesysteem centraal handmatig uitschakelbaar te maken. De Veiligheidsregio heeft eveneens aangegeven dit van groot belang te vinden. Instructie aan de werknemers met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. In het noodplan dat wordt opgesteld wordt rekening gehouden met het scenario van een gifwolk, maar ook met een warme BLEVE welke eveneens als maatgevend scenario kan worden gezien. Voor het toxisch scenario is zoals aangegeven van belang dat iedereen binnen schuilt, alle ramen en deuren worden gesloten, natuurlijke ventilatie wordt afgesloten en mechanische ventilatie wordt uitgeschakeld. Vanwege de warme BLEVE is van belang dat iedereen in het gebouw binnen 75 minuten naar de binnenste schil van het zorgcentrum wordt geevacueerd. Door een en ander goed te beschrijven in het noodplan kan de zelfredzaamheid verbeteren. Door deze maatregelen kan de omvang van mogelijke incidenten worden gereduceerd tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor hulpverleningsdiensten.
Figuur 12: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Ter plaatse van het woonzorgcomplex is sprake van een aanvaarbare veiligheidssituatie.
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.
Aardkundige waarde
Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.
Warmte-koude opslag
De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.
Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.
Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.
Geothermie
Geothermie (aardwarmte) is een vorm voor duurzame energie door het rechtstreeks benutten van de warmte uit de aarde op kilometers diepte. Er liggen mogelijkheden deze techniek toe te passen in de ondergrond van Schouwen-Duiveland, dit vraagt wel een grote investeringen en kan alleen rendabel zijn bij een zeer grote vraag aan energie/warmte.
Voor het opsporen en winnen van aardwarmte zijn volgens de Mijnbouwwet vergunningen nodig van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er gelden de voorwaarden dat winningspunten de invloedssfeer van de winning (de ruimteclaim) in de diepe ondergrond planologisch moet worden ingepast en vastgelegd.
Niet gesprongen explosieven
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE's) kan een bedreiging zijn bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente heeft beleid opgesteld over de omgang met NGE's. Op basis van historisch onderzoek is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan in welk gebied er meer of minder risico is op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Per gebied gelden verschillende voorwaarden. Wanneer een gebied bestemd wordt in een risicogebied, zullen ontwikkeling in dit gebied aan het beleid getoetst worden.
Trillingen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen een aandachtspunt in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Dit is mogelijk met behulp van de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen".
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.
In de beoordeling van trillingshinder moet in het algemeen onderscheid worden gemaakt naar bestaande, te wijzigen of gewijzigde en nieuwe situaties. Bij bestaande situaties moet het bestaande trillingsniveau worden geaccepteerd en kunnen de veroorzaker normaal gesproken geen (aanvullende) eisen worden opgelegd. Voor te wijzigen situatie is het uitgangspunt dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- of streefwaarden mag opleveren. Indien er al sprake was van overschrijding geldt dat de situatie niet mag verslechteren. Ten slotte geldt voor nieuwe situaties dat de grens- of streefwaarden niet zouden mogen worden overschreden. In de laatste twee situaties zal het aanwezige trillingsniveau vooraf moeten worden vastgesteld.
Bodem
Voor de nieuwbouwlocatie is in 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in 2017 geactualiseerd en als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Het doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen of het voormalige of huidige gebruik van de locatie en de omgeving heeft geleid tot verontreiniging van de bodem (grond en grondwater). Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypothese onverdacht. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
De op de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten verontreinigende stoffen in de grond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Er dient wel rekening mee te worden gehouden dat (ook licht verontreinigde) puin en grond niet zonder meer mogen worden verplaatst op of van de onderzoekslocatie. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald.
Het op de locatie aanwezige bodemvreemde materiaal bestaat uit asbestverdacht puin, dit puin is onderzocht. Er zijn geen grove asbestverdachte materialen aangetroffen en in de door het laboratorium geanalyseerde monsters is tevens geen asbest aangetroffen.
Het gemeentelijk bodembeleid is op een aantal strategische doelen gericht. De herontwikkeling van Cornelia heeft geen negatief effect op deze strategische doelen.
Niet gesprongen explosieven
Het zuidelijk deel van het plangebied valt binnen een gebied waar een hoge trefkans is op niet-gesprongen-explosieven (NGE's). Volgens het historisch onderzoek gaat het hier om artillerie beschietingen en niet om bommen en granaten. Na de oorlog hebben grondroeringen plaats gevonden in het plangebied, verwacht wordt dat de bouwingrepen voor de nieuwbouw dieper reiken. Indien de bouwingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld reiken in het verdachte (rode) gebied, is een detectieonderzoek noodzakelijk. Als alleen heipalen dieper dan 50 cm reiken, zal het detectieonderzoek zich specifiek daarop richten. De gemeente Schouwen-Duiveland zal dit onderzoek uitvoeren op basis van het definitieve ontwerp van het gebouw.
Figuur 13: Hoge trefkans op NGE's (rood)
De bodem ter plaatse van het plangebied is geschikt voor de functie wonen, in het kader van het bestemmingsplan staat het aspect bodem de ontwikkeling en de vaststelling van het plan niet in de weg.
Het zuidelijk deel van het plangebied is verdacht voor niet gesprongen explosieven, indien de bouwingrepen dieper reiken dan 50 cm -MV zal dit aspect nader worden onderzocht. In het kader van het bestemmingsplan staat dit aspect de vaststelling niet in de weg.
Monumentenwet
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsplan archeologie Schouwen-Duiveland
De gemeente beschikt over een uitgebreide waarden- en verwachtingenkaart. Deze kaart en de toelichting hierop zijn vervaardigd door RAAP (De Boer, 2007). De verwachtingenkaart geeft een overzicht van de aanwezige archeologie in de gemeente. De kaart is onderverdeeld in type onderzoeksgebieden: geen onderzoeksgebied, onderzoeksgebied A, onderzoeksgebied B, AMK terrein van (hoge) archeologische waarde, AMK terrein van zeer hoge archeologische waarde en rijksmonument. Per type gebied is de verwachtingswaarde als volgt getypeerd:
Archeologie
Op de IKAW valt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. Ook in de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zeeland is het plangebied ingedeeld in een zone met een lage archeologische verwachting. De gemeentelijke verwachtingskaart voor Schouwen-Duiveland geeft voor vier tijdvakken een archeologische verwachting aan: Neolithicum, IJzertijd/Romeinse tijd, Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Voor de westelijke strook is onderzoeksgebied B van toepassing, waar een onderzoeksverplichting geldt voor ingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m². Voor de rest van het plangebied geldt onderzoeksgebied A met een onderzoeksverplichting voor ingrepen dieper dan 50 cm en groter dan 2.500 m².
Uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek komt naar voren dat bij de uitvoering van de bouwplannen mogelijk archeologische resten worden geraakt. Het archeologische onderzoek is opgenomen als Bijlage 4, uit het rapport blijkt het volgende:
Aanbevolen wordt om de bouwingrepen niet dieper uit te voeren dan de top van het Laagpakket van Wormer zodat eventuele archeologische resten van bewoning op de geulafzettingen niet worden geraakt. Bij een ontgraving tot 1,0 meter –MV (2,08 meter NAP) is geen risico op aantasting van mogelijke archeologische resten. Een ontgraving tot 1,0 meter –MV (2,08 meter – NAP) wordt aanvaardbaar geacht door de gemeentelijk archeoloog. Vanaf 1,0 meter –MV is aanvullend karterend booronderzoek noodzakelijk om te bepalen waar de waardevolle lagen exact liggen. Indien het niet mogelijk is om de bouwingrepen boven het archeologische niveau uit te voeren, wordt door de gemeente aanbevolen om inventariserend veldonderzoek karterende fase uit te voeren voor de plaatsen waar de bouwingrepen het archeologische niveau raken. Doel van het onderzoek is het opsporen van archeologische resten van bewoning op de geulafzettingen in het Laagpakket van Wormer. Aan de hand van dit onderzoek kan worden bepaald of de bouwingrepen de eventueel aanwezige archeologische resten bedreigen. Van belang is dat de (gezamenlijke) oppervlakte van funderingspalen (heipalen) ruim onder de drempelwaarde van 2.500 m2 blijft. De overige bodemingrepen blijven ruim onder de maatgevende diepte van 1 m beneden maaiveld. Op grond daarvan is verder archeologisch onderzoek niet nodig.
Cultuurhistorie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit braakliggende gronden zonder waardevolle bebouwing. In de grond zijn eveneens geen cultuurhistorische monumenten aanwezig. Er hoeven derhalve geen beschermende bepalingen worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Indien de bouwingrepen boven het archeologische niveau worden uitgevoerd (tot 1 meter beneden maaiveld; met uitzondering van funderingspalen) en onder de drempeloppervlakte van 2.500 m2, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Als de bouwingrepen het archeologische niveau raken is nader onderzoek (IVO) naar archeologische resten op deze plaatsen noodzakelijk. Er zijn voor het overige geen cultuurhistorische waarden aanwezig, negatieve effecten voor dit aspect kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Het beleid van de gemeente is wel dat amateurarcheologen tijdens de werkzaamheden de mogelijkheid krijgen om waarnemingen te doen. Bovendien geldt in alle gevallen de wettelijke meldingsplicht voor vondsten.
Algemeen
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
Regelgeving
In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.
Grondwateronttrekking
Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.
Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3 per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.
Watertoets
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets te worden uitgevoerd. Bij de watertoets gaat het om verscheidene waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.
Thema en water(beheer)doelstelling |
Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterveiligheid. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Huidige situatie:
- dakoppervlak: 128 m2 (berging) - dichte bodemverharding: 1.125 m2 (handbalveld) - doorlatende bodemverharding: 3.100 m2 (kunstgrasveld 50% van 6.200 m2) - totaal verhard: 4.353 m2 Na realisatie: - dakoppervlak: groen dak 50%= 2.462 m2, normaal dak 2.063 m2 - dichte bodemverharding: 9.234 m2 - doorlatende bodemverharding: 244 m2 (halverharding 50% van 488 m2) - totaal verhard: 14.003 m2 De toename verhard oppervlak bedraagt 9.650 m2 (14.003 - 4.353). Bijbehorende bergingseis van 724 m3 (9.650 * 0,075) Het oppervlak groen bedraagt 10.500 m2. De daken worden deels uitgevoerd als vegetatiedak. Daarmee wordt voor een deel in de waterbergingsopgave van het dak voorzien. Van het groen dak hoeft overeenkomstig de eisen van het waterschap maar de helft te worden betrokken bij het berekenen van de bergingsopgave. Voor de resterende opgave watercompensatie is het voornemen om: - aan de zuidoostzijde van het plangebied een wadi te realiseren met een bergingscapaciteit van circa 330 m3. De wadi wordt gerealiseerd met een zandpakket met een volume van 100/25*330=1.320 m3. Het water van de daken wordt zoveel mogelijk afgevoerd naar de wadi. - rondom het groen 4.000 m3 zandige teeltaarde te verwerken. Deze zones worden voorzien van een drainagebuis, welke worden aangesloten op de aanwezige kolken, de aanwezige watergang of de Ronde Weel. Deze strook heeft een hoog bergend vermogen (minimaal 25%). De bergingscapaciteit van deze zone is ruim voldoende om het water van de oppervlakteverhardingen te bergen. Op deze manier kan ruim worden voldaan aan de compensatie-eis van het Waterschap. Het huidige peil ligt op circa -0,95 NAP. Het bouwpeil is nog niet bepaald maar komt minimaal 30 cm boven de 1/100 jaar waterstand. Bovenstaande voorstel is met het waterschap reeds afgestemd (12 februari 2018). Het waterschap heeft aangegeven dat ten aanzien van de oppervlaktes in de huidige situatie uitgegaan dient te worden van de sportfuncties zoals deze in het gebied aanwezig waren (kunstgrasveld, handbalveld en berging) |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioolstelsel en aangeboden voor zuivering. Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt waar mogelijk afgekoppeld op de wadi. Waar dit niet mogelijk is, wordt het water geborgen in de zandige zones in de groengebieden. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwater-kwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Daarom heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de grondwaterkwaliteit. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Evenals bij het voorgaande aspect geldt voor de grondwaterkwaliteit dat tijdens zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen uitlogende materialen worden gebruikt. Negatieve effecten op het grondwater worden daarom niet verwacht. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Bij de realisatie van bergingsvoorzieningen wordt rekening gehouden met eventueel verdrinkingsgevaar en waterkwaliteit. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De ontwikkeling wordt gerealiseerd in matig zettingsgevoelig gebied. Hiermee dient rekening gehouden te worden tijdens de bouwfase. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Ten zuiden van het plangebied is natte natuur aanwezig. De effecten op de natuur worden onderbouwd in de paragraaf ecologie, de ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de natte natuur. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Ten noorden van het plangebied is een secundaire watergang aanwezig met een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden. In de beschermingszone zijn geen ontwikkelingen voorzien. Voor de ontsluiting van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de aanwezige duikers. |
Andere belangen waterbeheer |
|
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
De ontwikkeling wordt niet gerealiseerd nabij waterschapsobjecten. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van (vaar)wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, provincie of waterschap. Daarom vormt dit aspect geen belemmering. |
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt voor de toetsing gebruik gemaakt van de watertoetstabel. Het watertoetsproces geeft inzicht in de waterhuishoudkundige consequenties van het plan. In deze tabel zijn de relevante wateraspecten getoetst. Over de waterbergingsopgave heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met het waterschap. De uitkomsten van het overleg zijn verwerkt in de watertoetstabel.
Algemeen
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden vergregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura-2000 gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.
Gebiedsbescherming
Voortoets Natura-2000
Areaalverlies, versnippering, verstoring en effecten op de waterhuishouding
Het plangebied ligt op grote afstand van Natura-2000 gebieden, het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied de Oosterschelde ligt op circa twee kilometer afstand. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand van het plangebied kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
Stikstofdepositie
De toename van het verkeer en het verwarmen van het woonzorgcomplex zorgt voor een stikstofemissie. Met behulpt van het programma AERIUS calculator is een stikstofberekening uitgevoerd om de toename van stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelig Natura2000 gebied te kunnen bepalen. Uit de berekening blijkt dat de toename van depositie onder de 0,05 mol/ha/jr. ligt. Een toename onder de 0,05 mol/ha/jr. wordt als verwaarloosbaar beschouwd omdat dit vanuit ecologisch oogpunt niet leidt tot meetbare effecten. Dit is tevens onderbouwd in de Passende Beoordeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De berekening en bijbehorende memo met uitgangspunten zijn opgenomen in de Bijlage 7 en Bijlage 8.
Kwalificerende soorten
Het plangebied is door de geïsoleerde ligging en het huidige gebruik niet van betekenis voor de kwalificerende soorten van Natura 2000]gebied Oosterschelde. Het natuurgebied Ronde Weel, ten zuiden van het plangebied, vormt geschikt biotoop voor de Noordse Woelmuis. Het natuurgebied is echter te klein om te kunnen fungeren als leefgebied voor de soort. De Noordse Woelmuis heeft een leefgebied van gemiddeld 2.000 m2, de groenzone rondom de Ronde Weel is te klein. Er zijn tevens geen waarnemingen van de soort in nabijheid van het plangebied, enkel in de zone langs de Oosterschelde. Effecten op kwalificerende soorten kunnen dan ook worden uitgesloten.
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden.
Afwegingszone Natuurnetwerk Zeeland
Provincie Zeeland beschermt alle bestaande natuurgebieden en de agrarische gebieden van ecologische betekenis. Rond de natuurgebieden van het Natuurnetwerk Zeeland geldt een zone van 100 meter waarbij nieuwe ontwikkelingen worden beoordeeld op gevolgen voor de natuur. Het plangebied ligt binnen de 100 meter zone van het NNN-gebied Ronde Weel.
In de 100 meter afwegingszone is het natuurbeheerdoeltype Brak water (N04.03) aanwezig. Het beheerdoeltype Brak water is van belang voor enkele waterplanten en voor biezen. Het beheertype brak water omvat allerlei kleine en grotere wateren die binnendijks liggen maar door kwelwater of incidentele overstroming onder invloed staan van zout water. Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende flora- en faunasoorten uit de soortgroepen planten en vissen.
De ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot effecten op de waterhuishouding, negatieve effecten op de beheerdoeltypen Brak water kunnen worden uitgesloten. De plas kan van betekenis zijn voor vogelsoorten, deze zijn echter niet aangewezen voor dit natuurdoeltype. De toetsing van het verstorende effect op deze soorten vindt daarom plaats in de paragraaf soortenbescherming.
Figuur 14: ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura2000-gebieden (bron: AERIUS calculator) en aanduiding stikstofvoeligheid habitat
Figuur 15: Ligging ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (bron: Geo loket provincie Zeeland)
Soortenbescherming
In de huidige situatie bestaat het gebied uit braakliggende gronden ofwel grasland. De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van beschikbare verspreidingsgegevens en algemene ecologische kennis.
Planten
Het plangebied bestaat uit grasland. Gezien het intensieve beheer kunnen beschermde plantensoorten worden uitgesloten. Er zijn tevens geen waarnemingen bekend van beschermde plantensoorten.
Amfibieën
In de en in nabijheid van de watergang ten noorden van het plangebied kunnen algemene soorten aanwezig zijn zoals bruine kikker, kleine watersalamander en gewonde pad. Er zijn daarnaast waarnemingen bekend van de rugstreeppad in ter plaatse van de nieuwbouwwijk ten noorden van de Emil Sandströmweg. In de huidige situatie is het gebied niet geschikt als landbiotoop voor de rugstreeppad. De rugstreeppad is een echte pioniersoort die erg mobiel is, de soort kan dan ook door de beoogde graafwerkzaamheden worden aangetrokken. Door de bouwwerkzaamheden op elkaar aan te laten sluiten en de vorming van plassen te voorkomen, kan vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen en worden effecten op de soort uitgesloten.
Vogels
In en in de omgeving van het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als roodborst, huismus, heggenmus, groenling en vink aanwezig. Ook soorten als houtduif en Turkse tortel kunnen in de omgeving broeden. Er zijn waarnemingen bekend van de gierzwaluw, grote bonte specht, witte kwikstaart, torenvalk en buizerd. Het plangebied vormt door de aanwezige verstoring en de afwezigheid aan opgaande vegetatie geen essentieel leefgebied voor de vogelsoorten. De Ronde Weel is mogelijk van betekenis voor watervogels als kuifeend, waterhoen, meerkoet, rietzanger en rietgors.
Werkzaamheden die leiden tot vernietiging van nesten in de broedperiode of tot verstoring van broedende vogels, worden buiten het broedseizoen uitgevoerd.
Vanwege het ontbreken aan opgaande vegetatie en bebouwing in het plangebied kan de aanwezigheid van vogels met jaarrond beschermde nesten zoals de huismus en gierzwaluw worden uitgesloten.
Grondgebonden zoogdieren
In en in de omgeving van het plangebied zijn naar alle waarschijnlijkheid de huisspitsmuismuis, egel en veldmuis aanwezig. Er zijn waarnemingen bekend van de bunzing en haas. Op grond van verspreidingsgegevens en het huidige biotoop kan de aanwezigheid van overige beschermde zoogdiersoorten worden uitgesloten.
Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van vleermuizen. Gezien het ontbreken aan bebouwing en bomen kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. Door IJzerman advies is in 2013 een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Gedurende het onderzoek zijn eveneens geen vaste rust of verblijfsplaatsen van vleermuizen aangetroffen en geen sporen gevonden. Er zijn langs de bomen en de straatverlichting foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. De soort kan gedurende en na de realisatie van het woonzorgcomplex gebruik blijven maken van deze zone, effecten op foerageermogelijkheden worden dan ook uitgesloten. Gezien de openheid van het gebied is het niet waarschijnlijk dat het plangebied zelf van essentiële betekenis is voor vleermuizen. Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat de lijnvormige landschapselementen in en in nabijheid van het plangebied geen functie hebben als vlieg- of migratieroute. De werkzaamheden hebbend derhalve geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis.
Overige soorten
Op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken aan geschikte biotopen in of in de omgeving van het plangebied, kunnen overige beschermde soorten waaronder vissen, reptielen en ongewervelden worden uitgesloten.
Overzicht soorten en beschermingsregime
In onderstaande tabel is aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied naar verwachting aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Wet Natuurbescherming | Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||
Vogelrichtlijn | Lijst vogels jaarrond beschermde nesten | alle inheemse soorten huismus en gierzwaluw |
nee nee |
Habitatrichtlijn bijlage IV |
gewone dwergvleermuis en rugstreeppad | nee | |
Overige soorten | Vrijstellingsregeling provincie Zeeland | Egel, huisspitsmuis, veldmuis, bunzing en haas bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad |
nee |
Het plan voorziet in de realisatie van een woonzorgcomplex. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde soorten van de lijst ‘overige’ beschermde soorten omdat in de provincie Zeeland hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen door de volgende maatregelen in acht te nemen:
Met inachtneming van bovenstaande worden negatieve effecten op de soorten uitgesloten. De Wet natuurbescherming staat het plan niet in de weg. De biodiversiteit van het plangebied kan worden vergroot door het gebied natuurinclusief in te richten, mogelijke maatregelen worden in de volgende paragraaf beschreven.
Bij de realisatie van nieuwbouw bestaan er kansen voor de vergroting van de biodiversiteit in het gebied. Uit steeds meer onderzoek blijkt dat natuur een gunstig effect heeft op de gezondheid en het welzijn van mensen, het natuurinclusief inrichten van het gebouw en het terrein zal een positief effect hebben op de aanwezige ouderen. Onderstaand worden enkele mogelijke maatregelen beschreven voor vogels en voor de gewone dwergvleermuis.
Vogels
Voor vogelsoorten als huismus kunnen in nabijheid van groenblijvende struiken, aan de noord- en oostkant van de het woonzorgcomplex, nestplaatsen in de vorm van inbouwstenen worden gerealiseerd. De neststenen moeten op een hoogte van minimaal 3 meter worden ingemetseld. Voor de gierzwaluw, die ook veel voorkomt in Zierikzee, kunnen eveneens nestplaatsen worden gerealiseerd. De nestplaatsen dienen op een hoogte op minimaal 3 maar optimaal 5 meter te worden ingebouwd. De gierzwaluw kan namelijk niet vanuit het nest opstijgen en moet zich eerst naar beneden laten vallen om weg te kunnen vliegen. Ondiepe stenen (tot circa 15 centimeter diep) zijn geschikt om in nieuwbouw in te bouwen. Vanwege het koloniegedrag van zowel gierzwaluw als huismus is het belangrijk om meerdere nestplaatsen bij elkaar te plaatsen.
Gewone dwergvleermuis
De kwaliteit van het leefgebied van de gewone dwergvleermuis kan worden verbeterd door vleermuisinclusief te bouwen. Om (een gedeelte van) de spouw geschikt te maken voor vleermuizen dient er minimaal 3 cm ruimte tussen de buitenmuur en luchtspouw gehouden te worden. Het van is van belang dat het isolatiemateriaal wordt voorzien van een ruwe buitenlaag zodat de vleermuizen hier aan kunnenhangen. De toegang tot de spouw kan bestaan uit open stootvoegen, open voegen tussen muurdelen of open voegen tussen gevelplaten. Indien de voorzieningen niet binnen de bouw- of isolatievoorschriften te realiseren zijn, kan er worden gekozen om gebouwdelen die minder intensief worden gebruikt door mensen en/of met lagere isolatienormen geschikt te maken voor vleermuizen. Trappenhuizen, liftschachten en ketelhuizen bieden vaak goede mogelijkheden voor vleermuisinclusief bouwen. In plaats van het geschikt maken van de spouw kan er ook gekozen worden voor het inbouwen van vleermuiskasten, omdat er nog niet veel bekend is over het gebruik van vleermuiskasten wordt de voorkeur gegeven aan vleermuisinclusief bouwen. De voorzieningen kunnen aan de warme zijde (zuidwestzijde) van het gebouw worden gerealiseerd op een hoogte tussen de 3 en 10 meter.
Algemeen
Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.
Regelgeving
De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.
Milieubeleidsplan gemeente Schouwen-Duiveland, module licht en duisternis
Het milieubeleidsplan is met betrekking tot verlichting gericht op het terughoudend omgaan met verlichting op plaatsen waar het nog donker is. Verder worden de volgende doelen gehanteerd:
Bij de terreinverlichting van Cornelia zal terughoudend worden omgegaan met verlichting; alleen op plaatsen waar dat nodig is en alleen met neerwaarts gerichte armaturen, met een beperkte hoogte. Op de inrichtingstekening van het buitenterrein zijn de aan te brengen lichtmasten aangegeven.
Algemeen
Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied.
Regelgeving
Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.
In de uitwerking van het nieuwbouwplan wordt rekening gehouden met duurzaamheid en energiezuinigheid. Zo worden de volgende toepassingen en maatregelen gerealiseerd:
De nieuwbouw van Cornelia zal voldoen aan actuele eisen op het gebied van duurzaamheid en energiezuinigheid.
Algemeen
De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.
Regelgeving
De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:
Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een woonzorgcomplex met 123 woon- en logeereenheden en overschrijdt bovenstaande drempelwaarden niet.
Voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient toch te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan dient het bevoegd gezag op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een beslissing te hebben genomen of een m.e.r.-beoordeling danwel een MER moet worden opgesteld.
Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er, rekening houdend met de in deelconclusies opgenomen voorwaarden, geen belemmeringen zijn voor voorliggend plangebied.
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:
Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:
De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen deel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.
De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.
In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.
Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen.
Maatschappelijk
Zowel de huidige locatie als de nieuwbouwlocatie van de zorginstelling heeft een maatschappelijke bestemming. Voor de inhoud en opzet van de bestemmingsregeling is aangesloten op het bestemmingsplan 'Zierikzee buiten de grachten'. Het is niet wenselijk dat op korte afstand van de nieuwbouwlocatie een soortgelijke zorginstelling wordt gerealiseerd. Daarom is op deze locatie een aanduiding opgenomen die aangeeft dat een zorginstelling niet is toegestaan. De andere functies binnen de maatschappelijke bestemming, zoals voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijns- en gezondheidszorg, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugdopvang zijn hier wel toegestaan. De bouwmogelijkheden (bouwvlak, bouwhoogte 7 meter e.d.) zijn één op één over genomen uit het voorgaande bestemmingsplan en blijven ongewijzigd.
Op de nieuwbouwlocatie is binnen de maatschappelijke bestemming de aanduiding 'zorginstelling' opgenomen. Deze aanduiding geeft aan dat ter plaatse uitsluitend een zorginstelling is toegestaan. Andere maatschappelijke functies zijn hier niet toegestaan. Voor het bouwvlak is het bouwplan als basis genomen inclusief 2 meter schuifruimte voor flexibiliteit in de uitvoeringsfase. Het gebouw bestaat hoofdzakelijk uit één bouwlaag met een bouwhoogte van circa 5,5 meter. Ten behoeve van de flexibiliteit/schuifruimte is deze hoogte afgerond op een bouwhoogte van 6 meter. Ter plaatse van de delen waar het gebouw uit twee bouwlagen wordt uitgevoerd, is een bouwhoogte van 7,5 meter toegestaan. Het bouwplan gaat uit van een bouwhoogte van circa 7 meter.
Uitgangspunt is een publiek toegankelijke buitenruimte rondom het gebouw. Om die reden zijn er eisen gesteld aan de erfafscheidingen. Vooralsnog is in het ontwerp van de inrichting van de buitenruimte geen rekening gehouden met erfafscheiding. Uitsluitend aan de westzijde van het terrein, ten behoeve van de afscherming met de woonpercelen aan de Lange Blokweg, is een erfafscheiding van 2 meter hoog mogelijk. Op de verbeelding zijn hiervoor specifieke bouwaanduidingen opgenomen.
Er wordt veel waarde gehecht aan de landschappelijke inpassing van het gebouw, ofwel de inrichting van de buitenruimte en het groene dak op de eerste verdieping. Daarom is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de realisatie van deze landschappelijke inpassing waarborgt. Het in gebruik nemen van gebouwen is uitsluitend toegestaan, als voorzien wordt in de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven op de inrichtingstekening en het (concept)groeninpassingsplan die als Bijlage 1 en Bijlage 2 aan de regels zijn toegevoegd. Daarbij moet worden opgemerkt dat bijlage 2 ten tijde van de vaststelling nog geen definitieve status heeft. Op ondergeschikte onderdelen kan dit nog worden gewijzigd waarbij altijd de gewenste landschappelijke inpassing in ogenschouw moet worden genomen. Er is een goedkeuring van de gemeente nodig bij wijzigingen. Hoewel het groeninpassingsplan reeds zorgvuldig is voorbereid kan blijken dat een bepaald type beplanting bijvoorbeeld niet aanslaat. In dat geval is het ook mogelijk af te wijken van het concept.
Waarde - Archeologie 6
Ter plaatse van de huidige locatie geldt een archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Er geldt een onderzoekverplichting bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 6a
Voor de nieuwbouwlocatie is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat bij bodemingrepen tot 1 meter geen risico is op aantasting van mogelijke archeologische resten. Daarom is voor de nieuwbouwlocatie op basis van dit uitgevoerde onderzoek de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6a' opgenomen. Ter plaatse geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 1 meter.
Waarde - Archeologie 7
Voor het noordoostelijke deel van de huidige locatie geldt een archeologische verwachtingswaarde met een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld. Ter plaatse is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' opgenomen.
Waarde - Cultuurhistorie - Zichtlijnen
Het zicht op het stadssilhouet draagt bij aan de herkenbaarheid van de historische binnenstad: dit is het belangrijkste visitekaartje van Zierikzee. Er zijn daarom zichtlijnen opgenomen om het stadsilhouet te beschermen door het opnemen van maximale bouwhoogten. Het bouwplan past ruim binnen deze hoogtes.
In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor -legale- bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als vervangende (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.
In het tweede lid is een bepaling over parkeren opgenomen. Bij de bouw van bouwwerken moet zijn aangetoond dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid conform het parkeerbeleid van de gemeente.
Verder is er een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit een beperking oplegt aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis, het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele algemene verboden opgenomen. Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld vanuit de algemene veiligheid een verbod opgenomen voor opslag en be- en verwerking van explosieve stoffen.
Algemene afwijkingsregels
Om een aantal ondergeschikte veranderingen aan gebouwen mogelijk te maken in de gevallen dat ze niet rechtstreeks aan de bouwbepalingen van de bestemming voldoen, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Toepassing geven aan deze bevoegdheid is alleen mogelijk als het stedenbouwkundig passend is, de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden en als het niet te grote nadelen oplevert voor naastgelegen percelen.
De afwijkingsbevoegdheid is verder alleen mogelijk indien niet eerder al afgeweken is voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.
Algemene wijzigingsregels
Om een aantal functioneel en architectonisch ondergeschikte bouwwerken mogelijk te maken die net buiten de 'eigen' bestemmingsgrens vallen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De stedenbouwkundige passendheid en het niet mogen veroorzaken van substantiële nadelen voor naastgelegen percelen zijn ook hier voorwaarden waaraan voldaan moet worden om toepassing te kunnen geven aan deze flexibiliteitsbepaling. Een wijziging is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder als is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de bescherming van het naastgelegen natuurgebied de Ronde Weel. Indien ter plaatse van deze gebiedsaanduiding ontwikkelingen plaatsvinden dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de effecten op het natuurgebied.
Overige regels
In dit artikel is onder meer de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.
In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing welke in strijd zijn met dit nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd. In hoofdstuk 4 is in de slotregel de citeertitel van de bestemmingsplanregels benoemt.
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.
De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.
In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.
De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.
Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Anterieure overeenkomst
Op basis van het Definitief Ontwerp worden kostenramingen op elementniveau opgesteld, welke worden getoetst aan het businessplan. Aangetoond is dat de totaal geraamde kosten op basis van het huidige ontwerp passen binnen het businessplan. Dat betekent dat realisatie van de nieuwbouw, sloop van de oudbouw en uitvoering van de grondruil voor Allévo economisch uitvoerbaar is.
Aan de voorgenomen ontwikkeling zijn voor de gemeente Schouwen-Duiveland geen financieel-economische consequenties verbonden. Voor de ontwikkeling wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente een exploitatieovereenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over dit project zijn vastgelegd.
De financieel-economische haalbaarheid van de voorgenomen grondruil en ontwikkeling van een nieuw zorgcentrum door Allévo zijn hiermee voldoende verzekerd.
Omdat het plan een particulier initiatief betreft zijn er voor de gemeente Schouwen-Duiveland geen financieel-economische consequenties aan verbonden. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer. Eventueel benodigde onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan zijn afgerond. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is een exploitatieovereenkomst afgesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd. Het verhalen van planschade maakt deel uit van deze overeenkomst, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
Het voornemen tot realisatie van nieuwbouw heeft Allévo laten onderzoeken. Daaruit kwam naar voren dat op grond van technische en functionele veroudering van het bestaande zorgcentrum Cornelia, vervangende nieuwbouw op een andere locatie het meest optimale scenario is. Dit voorkeursscenario is met gemeente Schouwen-Duiveland besproken en is aanleiding geweest om in gezamenlijkheid de optie van grondruil te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in een positieve uitkomst.
Partijen Gemeente Schouwen-Duiveland en Stichting Allévo zijn daarom een intentieovereenkomst overeengekomen, waarin onder meer een bepaling is opgenomen om een grondruil met elkaar tot stand te brengen, teneinde de realisatie van de nieuwbouw van woonzorgcentrum Cornelia mogelijk te maken. In de intentieovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over de voorgenomen grondruil, de benodigde uit te voeren onderzoeken, de ruimtelijke procedure, de planning, de inzichtelijkheid van de kosten van de gemeentelijke, ambtelijke inzet, de bijdrage bovenwijkse gemeentelijke voorzieningen en de concept-exploitatieovereenkomst.
Allévo en gemeente Schouwen-Duiveland vinden goede en zorgvuldige communicatie over de voorgenomen plannen naar de omgeving van gezamenlijk belang. Hier zijn afspraken over gemaakt in de startnotitie en intentieovereenkomst.
In een vroeg stadium (6 april 2017) hebben partijen het Voorlopig Ontwerp aan omwonenden gepresenteerd en toelichting gegeven op het voorgenomen bouwplan, de achtergronden en de aanleiding en de voorgenomen procedure. Toegelicht is dat het initiatief rekening houdt met kwaliteiten voor de omgeving, zoals:
Een volgende bijeenkomst voor omwonenden wordt gepland als het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt.
Tijdens de ter inzage legging zijn er 6 inspraakreacties en 4 vooroverlegreacties ingediend. Ook zijn er enkele ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u in bijlage Antwoordnotitie inspraak en vooroverleg.
Het college heeft als gevolg daarvan bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan een aantal ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd in de plantoelichting, regels en op de verbeelding. Kortheidshalve wordt verwezen naar de bovengenoemde antwoordnotitie.
Tijdens de ter inzage legging is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de bijgevoegde antwoordnota zienswijzen. De zienswijze geeft aanleiding om het (concept)groeninpassingsplan aan de regels te koppelen en de voorwaardelijke bepaling anders te redigeren. Voor het overige geeft de zienswijze geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage Vaststellingsbesluit.