direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Platteweg 6 / Kadeweg ongenummerd Zierikzee
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor dit bestemmingsplan is tweeledig.

Op 23 april 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om medewerking te verlenen aan het verplaatsen van een agrarische bouwstede gelegen aan de Platteweg 6 naar het perceel N320 gelegen aan de Kadeweg en de benodigde bestemmingsplanwijziging in procedure te brengen. Daarop is op 5 juni 2013 van initiatiefnemer het verzoek ontvangen om het bestemmingsplan ter plaatse van het kadastrale perceel N320 te wijzigen.

Daarnaast is in de raadsvergadering van 28 maart 2015 het Masterplan 't Sas vastgesteld. In dit plan is voor de gronden behorende bij het adres Platteweg 6 bepaald dat hier de vestiging van bedrijven gewenst is.

1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarmee de huidige agrarische bouwstede ter plaatse van Platteweg 6 in Zierikzee verplaatst naar het perceel N320 gelegen aan de Kadeweg in Zierikzee. Daarnaast wordt op de gronden behorende bij adres Platteweg 6 in lijn met het recent vastgestelde Masterplan 't Sas de vestiging van bedrijven mogelijk gemaakt. Beide ontwikkelngen zijn niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Met vaststelling van voorliggend bestemmingsplan wordt dit wel mogelijk.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied van ruim 17 hectare bestaat uit twee deelgebieden. Het zuidelijk gelegen deelgebied met twee kadastrale percelen aan de Platteweg 6 waar de agrarische bouwstede verdwijnt en de vestiging van bedrijven mogelijk wordt. En het kadastrale perceel aan de Kadeweg waar een agrarische bouwstede mogelijk wordt. Het plangebied beperkt zich tot die kadastrale percelen waar de planologische situatie wijzigt. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied bestemmingsplan 'Platteweg 6 / Kadeweg ongenummerd Zierikzee'

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied 'Platteweg 6 / Kadeweg ongenummerd Zierikzee' vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervalt het voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

Naam plan   Vervalt geheel of gedeeltelijk  
Business Park Zierikzee (2011)   gedeeltelijk  
Buitengebied Schouwen-Duiveland (2009)   gedeeltelijk  

Platteweg 6

De percelen aan de Platteweg 6 liggen in het bestemmingsplan 'Business Park Zierikzee' en hebben hierin de bestemming 'Agrarisch' en 'Verkeer'. De agrarische gronden zijn bestemd voor de volwaardige bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarische bedrijf en/of tuinbouwveredelingsbedrijf. De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor verkeersdoeleinden. Daarnaast is ter plekke van de percelen op adres Platteweg 6 een bouwstede toegestaan met een bedrijfswoning en -gebouwen. Langs de zuidgrens van het voorliggend plangebied is er nog een strook rood gearceerd. Hier is het mogelijk de bestemming ‘Agrarisch’ te wijzigen in de bestemming ‘Verkeer’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Business Park Zierikzee'

Kadeweg ongenummerd

Het perceel aan de Kadeweg ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' en heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Op de betreffende locatie zijn geen bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Schouwen-Duiveland'

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het plan omschreven. In hoofdstuk 3, 4 en 5 zijn achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 is de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 7 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 8 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Algemene omschrijving

Door de groei van wonen en werken, woningbouw en bedrijvigheid aan de zuidzijde van Zierikzee is de stad Zierikzee steeds dichter naar de bestaande agrarische bedrijven gegroeid. Ter plaatse van het agrarische bedrijf op adres Platteweg 6 in Zierikzee is de druk van de ruimtelijke ontwikkelingen zodanig dat er behoefte is aan het opnieuw bereiken van een evenwicht tussen ruimte voor groei van de stad en bedrijvigheid enerzijds en agrarische activiteiten anderzijds. Het huidige agrarische bedrijf op adres Platteweg 6 maakt plaats voor de vestiging van bedrijven die op een bedrijventerrein thuis horen. In ruil daarvoor wordt langs de Kadeweg, op het akkerbouwperceel ten noorden van de huidige boomgaard, de vestiging van een nieuwe agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0004.png"- afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0005.png"

Figuur 2.1: Platteweg 6 (links) en Kadeweg ten noorden van aanwezige boomgaard (rechts)

Met de eigenaren van het agrarisch bedrijf, bedrijfswoning en -gebouwen, op adres Platteweg 6 is privaatrechtelijk overeengekomen dat zij in 2015 de gebouwen op adres Platteweg 6 verlaten en dat de gemeente zorgt voor de sloop van de aanwezige bebouwing. Op termijn wordt langs de Kadeweg een nieuw agrarisch bedrijf met bedrijfswoning en -gebouwen gerealiseerd.

2.2 Situering

Beide delen van het plangebied grenzen aan de bebouwde kom van Zierikzee en liggen dus in een overgangsgebied tussen bebouwd en onbebouwd gebied. Om te komen tot een weloverwogen situering van de verschillende elementen is rekening gehouden met het omliggende landschap, functies en randvoorwaarden die het gevolg zijn van sectorale aspecten als kabels en leidingen en milieuzonering.

Platteweg 6

Binnen dit deel van het plangebied zijn grofweg de volgende elementen te onderscheiden: bedrijfsgebouwen en bijbehorende buitenruimte, verkeer en parkeervoorzieningen en groene buitenruimte. In figuur 2.2 is de situering van deze elementen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0006.png"

Figuur 2.2: indicatie toekomstige situering Platteweg 6

Kadeweg ongenummerd

Binnen dit deel van het plangebied is onderscheid te maken tussen een deel met bebouwing, woonhuis en agrarische bedrijfsgebouwen (bouwstede) en een deel zonder bebouwing. In figuur 2.3 is de situering van de bouwstede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0007.png"

Figuur 2.3: indicatie toekomstige situering Kadeweg ongenummerd (perceel N320)

2.3 Bebouwing

Voor beide deelgebieden wordt pas na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan bekend wat het definitieve eindbeeld qua bebouwing wordt. De eigenaren dienen dan een verzoek om omgevingsvergunning in voor het realiseren van bedrijfspanden op de huidige locatie Platteweg 6 en een bouwstede op het kadastrale perceel N320 aan de Kadeweg in Zierikzee. In deze aanvragen wordt duidelijk waar, welke gebouwen gerealiseerd gaan worden. Het voorliggende bestemmingsplan regelt dat het toekomstige verzoek ter plaatse van het deelgebied Platteweg 6 tot een maximale bebouwde oppervlakte van ongeveer 5.800m2 leidt. Het aantal panden is niet beperkt wel de afstand tussen bedrijfsgebouwen onderling. Ter plaatse van het deelgebied Kadeweg ongenummerd is bepaald dat er maximaal 1 hectare bebouwd wordt met daarbinnen maximaal één bedrijfswoning met een inhoud van ten hoogste 750m3.

2.4 Buitenruimte

Zowel voor de realisatie van de nieuwe bedrijfsgebouwen als voor de nieuwe agrarische bouwstede is een goede landschappelijke inpassing van de gebouwen ten opzichte van het omringende buitengebied vereist. Daarnaast geldt voor deelgebied Platteweg 6 dat er sprake dient te zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.

Platteweg 6

Voor het deelgebied Platteweg 6 betekent dit dat het bedrijventerrein aan de zuidkant landschappelijk ingekaderd wordt door een brede groenzone met een transparante, lage, streekeigen beplanting. Hierdoor wordt op een natuurlijke manier de overgang van de stad naar het open polderlandschap gemaakt zonder dat het zicht op de bedrijven wordt belemmerd. De landschapszone loopt door tot tegen de nieuwe bedrijfsgebouwen, omdat de ontsluiting van de percelen via de noordzijde verloopt. Dit versterkt het bovengenoemde effect van geleidelijke transformatie van stad naar polder.

Kadeweg ongenummerd

Voor de nieuwe bouwstede betekent dit dat deze met uitzondering van de zijde aan de weg landschappelijk afgeschermd gaat worden door een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten met een breedte van gemiddeld 10 meter. In het bestemmingsplan is de realisatie van de landschappelijke inpassing en het behoud van de landschappelijke inpassing geborgd.

2.5 Duurzaamheidsladder

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen.

De duurzaamheidsladder gaat uit van drie stappen, met duidelijke voorwaarden om naar een volgende stap te gaan. Het geeft de voorkeur aan ontwikkelen naar regionale behoefte, in bestaand stedelijk gebied en op goed ontsloten locaties. Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet worden onderbouwd hoe met die voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor de ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit geval is er sprake van een verplaatsing van een agrarische bouwstede en het betrekken van de te verlaten locatie bij het bestaande aangrenzende bedrijventerrein. Omdat de huidige agrarische bouwstede wordt verplaatst is er geen sprake van een toename van bouwstedes. Deze wijziging wordt dan ook verder in dit kader buiten beschouwing gelaten. De vrijkomende locatie op adres Platteweg 6 wordt herontwikkeld tot bedrijventerrein. Deze herontwikkeling is een vertaling van het recent vastgestelde Masterplan 't Sas (maart 2015) waarin is gesteld dat de toevoeging van deze locatie een logische en waardevolle afronding van het bestaande bedrijventerrein inhoudt. Met de komst van de nieuwe ontsluitingsroute ten zuiden van dit plandeel is het agrarische perceel afgescheiden van het huidige buitengebied waar agrarische activiteiten thuis horen. Een uitgebreide omschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 1 Beleidskader.

3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.

3.2 Rijksbeleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan, de Waterwet en de Natura2000. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieukwaliteit, cultuurhistorische waarden en natuurlijke kwaliteiten. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van conserverende bestemmingen.

3.3 Provinciaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende provinciale beleidskaders, waaronder het Omgevingsplan Zeeland (2012 - 2018) met de daarbij horende Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ) en de Beleidsvisie Externe Veiligheid. Deze zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna nader toegelicht. Daarbij is de inhoud van het Omgevingsplan sturend en de inhoud van de Verordening leidend.

Omgevingsplan Zeeland (2012-2018)
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de paragrafen over bedrijventerreinen, landbouw en intensieve veehouderij van belang.

Bedrijventerreinen

In het Omgevingsplan is het uitgangspunt dat er in 2018 voldoende aanbod aan goed ontsloten bedrijventerrein en kantoorlocaties is om de economische dynamiek optimaal te dienen. Daarbij voegen de terreinen zich goed in de (landschappelijke) omgeving. Kleinschalige terreinen krijgen eenmalig de mogelijkheid voor een beperkte afronding, indien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd. Voor kantoorlocaties geldt dat op Schouwen-Duiveland alleen kleinschalig kantoorontwikkelingen met een publieksfunctie en kantoren met een locale of regionale functie zijn toegestaan. Kantoorfuncties met publieksfunctie dienen goed bereikbaar te zijn met het openbaar vervoer. Het bedrijventerrein op adres Platteweg 6 in voorliggend bestemmingsplangebied betreft een beperkte afronding van een bestaand kleinschalig bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) en wordt aan de zuidkant landschappelijk ingekaderd door een brede groenzone met een transparante, lage, streekeigen beplanting. De ruimtelijke kwaliteit wordt ter plaatse geborgd door beeldkwaliteitseisen die aan de nieuwe bedrijfsbebouwing worden gesteld. Verder wordt op dit terrein de vestiging van kleinschalige zelfstandige kantoren niet toegestaan. Voor dergelijke kantoren zijn voldoende alternatieve locaties elders in Zierikzee beschikbaar.

Landbouw

Over het agrarische vestigingsbeleid is opgenomen dat verplaatsing van een agrarisch bedrijf binnen een gemeente mogelijk is als van het oude bouwblok alle agrarische opstallen worden gesaneerd en herbouw hiervan wordt tegengegaan. De aanwezige agrarische opstallen op het adres Platteweg 6 worden door de gemeente verwijderd. In voorliggend bestemmingsplan is ter plaatse geen bouwstede meer mogelijk.

Intensieve veehouderij / Glastuinbouw

Nieuwvestiging van intensieve veehouderij en glastuinbouw en omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij en glastuinbouw is ongewenst. Het provinciale beleid staat dit dan ook niet toe. Het bedrijf op adres Platteweg 6 betrof een grondgebonden landbouwbedrijf. Dit wordt op het perceel aan de Kadeweg voortgezet waarbij net als op de Platteweg 6 de vestiging van een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf uitgesloten wordt.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn (delen van) de artikelen 2.2 en 2.6 tot en met 2.9 uit de VRPZ van belang.

Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen (artikel 2.2)

Dit artikel bepaalt dat een nieuw bestemmingsplan uitsluitend bedrijven mag toestaan op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening ook al bestemd of gelegen zijn op een bedrijventerrein tenzij het een kleinschalige bedrijventerrein betreft en aannemelijk is dat sprake is van een beperke afronding waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert. Verder staat dit artikel op Schouwen-Duiveland alleen kleinschalige kantoren toe (< 1.000 m2 bvo).

Concentratie agrarische bebouwing (artikel 2.6)

Dit artikel bepaalt dat nieuwe agrarische bouwwerken niet toegelaten zijn buiten het in het plan, voor een agrarisch bedrijf, aangewezen bouwvlak. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinschalige bouwwerken die noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Bufferzones (artikel 2.7)

Dit artikel bepaalt dat wanneer er op een locatie buiten de bebouwde kom nieuwe agrarische gebouwen worden toegestaan dit alleen kan als een afstand van 100 meter tot gronden waarop woon- of verblijfssrecreatieve functies zijn toegestaan, in acht wordt genomen. Bij het toestaan van het gebruik van de gronden voor fruitteelt geldt een afstand van 50 meter tot gronden waarop woon- of verblijfssrecreatieve functies zijn toegestaan.

Glastuinbouw en intensieve veehouderij (artikel 2.8 en 2.9)

Nieuwvestiging van glastuinbouw en intensieve veehouderij is niet toegestaan.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2012-2018)

Over kleinschalige bedrijventerreinen is in de visie het volgende opgenomen.

Kleinschalige bedrijventerreinen

Kleinschalige bedrijventerreinen kunnen in principe niet verder uitbreiden en er mogen zich alleen bedrijven vestigen met maximaal milieucategorie 3 (volgens de indeling uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’). Voor deze bedrijventerreinen geldt als algemeen uitgangspunt dat hier in principe geen risicovolle activiteiten worden toegelaten tenzij deze activiteiten niet belemmerend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Dit uitgangspunt is als volgt uitgewerkt: voor nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid op deze terreinen mogen de 10-6 contouren de kavelgrenzen niet overschrijden aan de kant waar bebouwing aanwezig is, gepland is of gepland kan worden. In het deelgebied Platteweg 6 worden geen Bevi inrichtingen toegestaan. Dit is conform de regeling op het bestaande aangrenzende bedrijventerrein Groenweegje ('t Sas).

In dit bestemmingplan zijn de provinciale beleidsuitgangspunten geborgd door:

in artikel 'Agrarisch':

  • de bouw van agrarische bebouwing alleen binnen het bouwvlak toe te staan, behoudens kleine bouwwerken die noodzakelijk zijn voor doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • het gebruik voor fruiteelt binnen een afstand van 50 meter tot woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie uit te sluiten.

in artikel 'Bedrijventerrein':

  • de vestiging van zelfstandige kantoren uit te sluiten;
  • het gebruik van risicovolle inrichtingen uit te sluiten;
  • eisen te stellen aan de beeldkwaliteit van de nieuwe bedrijfsgebouwen in deelgebied Platteweg 6.

op de verbeelding:

  • het bouwvlak van nieuwe agrarische bouwstede aan de Kadeweg op minimaal 100 meter afstand van woon- en verblijfsrecreatieve functies te situeren;
  • Een strook aan de zuidzijde van deelgebied Platteweg 6 de bestemming 'Groen' te geven.

3.4 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende regionale beleidskaders, waaronder het Toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, de Bestuursvisie op fysieke veiligheid in Zeeland, het Waterbeheerplan en de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van veiligheid en milieukwaliteit. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van conserverende bestemmingen.

3.5 Gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende gemeentelijke beleidskaders. De ambities op het gebied van wonen, werken en verblijven zijn vastgesteld in de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst'. In onderhavig plan zijn voor werkfuncties mogelijkheden opgenomen die bijdragen aan het halen van de ambities uit de Strategische Visie.

In onderhavig plan zijn de diverse beleidskaders voor bedrijventerreinen en het buitengebied van belang. Het gaat daarbij onder meer om het Masterplan 't Sas en het Bedrijventerreinenprogramma (basis voor de bestemmingsregeling voor de gebruiks- en bouwbepalingen voor de toekomstige bedrijven in deelgebied Platteweg 6). De Structuurvisie Buitengebied en het Landschappelijk Raamwerk (basis voor de bestemmingsregeling voor de gebruiks- en bouwbepaling voor de nieuwe bouwstede in deelgebied Kadeweg ongenummerd).

In het Milieubeleidsplan Schouwen-Duiveland zijn de kaders vanuit de verschillende milieu-aspecten opgenomen. Het bestemmingsplan is op de relevante onderdelen getoetst aan het Milieubeleidsplan. Het plan past binnen de geldende uitgangspunten (zie ook hoofdstuk 5 Milieu- en duurzaamheidskader).

Conform de Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid wordt er binnen het plangebied geen ruimte geboden voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie.

De voorwaarden die voortvloeien uit het Beleidsplan Archeologie zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Op basis van het beleidsplan en de resultaten van het uitgevoerde archeologische onderzoek is een passend archeologisch beschermingsregime opgenomen voor de gronden in het plangebied (zie ook paragraaf 4.2.2 Archeologie).

Met name de uitgangspunten uit het Masterplan 't Sas, Bedrijventerreinenprogramma, Landschappelijk Raamwerk en de Structuurvisie Buitengebied zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna nader toegelicht.

Masterplan 't Sas (2015)

In 2013 heeft de gemeente Schouwen-Duiveland het programma Zierikzee gelanceerd. Dit onder het motto 'Bouwen aan Zierikzee, sturen op samenhang en prioriteit'. Eén van de belangrijkste acties uit het programma is de (her)ontwikkeling van de Zuid-Oostflank van Zierikzee. Een ingrijpende en complexe operatie met een historisch tintje waarbij we de eens zo belangrijke entree van de stad hernieuwd op de kaart zetten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0008.png"

Voor het in dit bestemmingsplan opgenomen deelgebied Platteweg 6 is bepaald dat de agrarische gronden worden omgevormd naar een bedrijventerrein waarbij sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit. Met de komst van de nieuwe zuidelijke ontsluitingsroute zijn deze agrarische gronden afgesneden van het buitengebied. Door verplaatsing van de agrarische bouwstede naar de Kadeweg wordt een nieuw evenwicht bereikt tussen ruimte voor groei van de stad en bedrijvigheid enerzijds en agrarische activiteiten anderzijds. In paragraaf 4.3.1 Stedenbouwkundige analyse en 6.3 Ruimtelijke streefbeelden komen respectievelijk de stedenbouwkundige analyse en de ruimtelijke streefbeelden aan bod.

Bedrijventerreinenprogramma (2010)

Het bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) is in het Bedrijventerreinenprogramma (2010) aangemerkt als kleinschalig bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein wordt kwalitatief getypeerd als regulier.

Herstructurering en transformatie

Hoewel bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) in het programma niet aangewezen is als herstructureringslocatie is hier met de komst van Masterplan 't Sas wel sprake van. Op dergelijke locaties staat zorgvuldig ruimtegebruik hoog in het vaandel. Daar waar dat mogelijk wordt bijvoorbeeld ingezet op:

  • toepassen van ruimtebesparende verkaveling;
  • toepassen van minimale bouwhoogten;
  • het realiseren van centrale voorzieningen;
  • het schakelen van bedrijfsruimten.

Tegelijkertijd waakt de gemeente ervoor dat intensivering een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van gebruikers.

Beheer en onderhoud

Daar waar mogelijk streeft de gemeente Schouwen-Duiveland naar een kwalitatief beheer en onderhoud op de bedrijventerreinen (zowel bestaande als nieuwe). Een vorm van beheer, gericht op de ruimtelijke kwaliteit op langere termijn waardoor veroudering en de noodzaak tot revitalisering in de toekomst voorkomen wordt. De basisgedachte daarbij is dat de kwaliteit op langere termijn het meeste gediend is bij een gebiedsgerichte organisatie die het behoud van kwaliteit als doelstelling heeft.

Op bestaande terreinen is het draagvlak en de behoefte vanuit ondernemers leidend, maar blijkt collectieve beveiliging realiseerbaar. Het beheer en onderhoud pakt de gemeente op in overleg met de bestaande en nieuwe ondernemers. De rol van de gemeente is beperkt en zal hooguit betrekking hebben op initiatieven die een substantiële maatschappelijke meerwaarde hebben (bijvoorbeeld milieu-investeringen).

Structuurvisie Buitengebied (2009)

In de Structuurvisie is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden een nieuw erf in het buitengebied toe te staan als er op een locatie elders in het buitengebied van de gemeente een bouwvlak verdwijnt.

Een nieuwe erf is toegestaan als is aangetoond dat vestiging op een nieuw erf niet mogelijk is. Als dit het geval is moet daarnaast aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • 1. er is vanuit landschappelijk oogpunt geen bezwaar tegen de locatie van het nieuwe erf (zie Landschappelijk Raamwerk);
  • 2. de nieuwe locatie is aan het buitengebied gebonden en past op de betreffende locatie;
  • 3. het nieuwe erf wordt landschappelijk goed ingepast (zie Landschappelijk Raamwerk);
  • 4. afhankelijk van de te vestigen functie wordt voorzien in verevening;
  • 5. voldaan wordt aan algemene planologische en milieuhygienische voorwaarden.

Door de eigenaar van Kadeweg ongenummerd is gezocht naar een bestaand geschikt of geschikt te maken agrarisch bouwvlak aan de noordzijde van Zierikzee. Dit heeft hij niet kunnen vinden. Hij heeft gezocht aan de noordzijde van Zierikzee omdat het bedrijf hier groeipotentie heeft omdat hier regelmatig grond te koop wordt aangeboden. Aan de zuidkant van Zierikzee is geen aanbod van grond en wordt ook geen aanbod verwacht.

Nu aangetoond is dat vestiging op een nieuw erf niet mogelijk is, wordt het initiatief getoetst aan de vijf voorwaarden. Aan al deze vijf voorwaarden kan worden voldaan. Punt 1 en 3 worden hierna behandeld onder het kopje Landschappelijk Raamwerk. Aan punt 2 wordt voldaan doordat het hier gaat om de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, een functie die past in het buitengebied. Punt 4 is niet aan de orde omdat hier sprake is van een verplaatsing van een bestaand bouwstede van elders in de gemeente en dat aan de voorwaarde onder punt 5 wordt voldaan, wordt gemotiveerd in hoofdstuk 4 en 5.

Landschappelijk Raamwerk

Uit de analyse die is uitgevoerd om te komen tot het Landschappelijk Raamwerk blijkt dat de locatie Kadeweg gelegen is in het open polderlandschap van Schouwen. Aandachtspunt ter plaatse is het versterken van ruimtelijke clusters (groen raster in figuur 3.1). Nieuwe bebouwingslocaties hoeven in de delen van de polders met een verspreid bebouwingspatroon in het algemeen niet tot een structurele aantasting van de openheid te leiden. Met inachtneming van de wens tot behoud van het openbare karakter van dit gebied en het bestaande bebouwingspatroon is de nieuwvestiging van een agrarisch bouwblok toelaatbaar, mits de bebouwing compact van vorm wordt en het perceel op een juiste manier landschappelijk wordt ingepast. Er zijn diverse manieren om een erf juist in te passen, het Landschappelijk Raamwerk biedt daar handvatten voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0009.png" Figuur 3.1: Landschappelijk Raamwerk

In dit bestemmingplan zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, geborgd door:

  • in het artikel 'Agrarisch' de voorwaardelijke verplichting op te nemen waardoor bebouwing pas in gebruik genomen wordt als er sprake is van landschappelijke inpassing van bedrijfsgebouwen;
  • op de verbeelding een compact vormgegeven bouwvlak op te nemen.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.

4 Planologisch kader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk is dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.

4.2 Historische analyse

4.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zierikzee is de centrumplaats voor Schouwen-Duiveland. De geschiedenis van deze stad is lang en boeiend. Vermoedelijk is Zierikzee in de 10de eeuw ontstaan. Omstreeks 1200 kreeg de plaats stadsrechten. De eerste bevestiging daarvan vond in 1248 plaats. De 14de en 15de eeuw is de onbetwiste bloeiperiode. Zierikzee behoorde toen tot de belangrijkste steden van Holland en Zeeland. Koopvaardij, visserij, zouthandel, lakennijverheid en landbouw zorgden ervoor dat de stad groeide en bloeide. Veel van die middeleeuwse welvaart is nog terug te vinden. Vooral de talrijke monumenten geven de stad allure.

4.2.2 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

In het plangebied komen de volgende gebiedstypen voor:

  • geen archeologisch onderzoeksgebied (wit in figuur 4.1)
  • archeologisch onderzoeksgebied A (rood in figuur 4.1)
  • archeologisch onderzoeksgebied B (groen in figuur 4.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0010.jpg"

Figuur 4.1. Uitsnede kaart beleidsplan archeologie

Voor onderzoeksgebied A en B gelden de uitgangspunten zoals in tabel 4.1 in de desbetreffende kolom zijn opgenomen. afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0011.png"

Tabel 4.1: Gemeentelijke uitgangspunten dubbelbestemming Waarde-Archeologie

Platteweg 6

Overeenkomstig de voorwaarden in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' is het voor dit deelgebied niet nodig een archeologisch onderzoek uit te voeren. De maximaal te bebouwen oppervlakte is ter plaatse van de geldende dubbelbestemming kleiner dan 5.000m2.

Kadeweg ongenummerd

In dit deelgebied maakt het bestemmingplan een bouwstede mogelijk wat inhoud dat er een oppervlakte van maximaal 10.000 m2 kan worden bebouwd. Omdat de grens van respectievelijk 2.500m2 en 5.000m2 hier wordt overschreden is archeologisch onderzoek nodig om na te gaan of het aspect archeologie een belemmering is voor het realiseren van een bouwstede ter plaatse. Door het archeologisch adviesbureau RAAP is onderzocht wat er ter plaatse van de toekomstige bouwstede aan archeologische waarde aanwezig is. Het onderzoeksrapport (RAAP-notitie 4984) is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek bij de toelichting opgenomen, hieronder de resultaten verwerkt in een kaartbeeld. Uit het onderzoek blijkt dat de te beschermen archeologische laag en daarmee de maximale ontgravingsdiepte zich gemiddeld op circa 0,7 m -maaiveld bevindt. De maximale ontgravingsdiepte rondom de boringen 1, 2, 8, 13, 18, 19 en 20 bedraagt circa 1,1 m -maaiveld. Dit is het niveau waarop de geulafzettingen van het Laagpakket van Wormer voor kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0012.png"

Omdat de funderingsdiepte van een woning of bedrijfsloods normaal gesproken varieert tussen 0,5m en 1m -maaiveld is het aspect archeologie geen belemmering voor bebouwing in deelgebied Kadeweg ongenummerd. Om de aanwezige archeologische waarden te beschermen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Archeologie - 7' opgenomen in de bestemmingsplanregeling.

4.2.3 Historische bouwkunde

De provincie Zeeland beschikt over een kaart (CHS-kaart) met daarop de cultuurhistorisch waardevolle objecten en gebieden. Voor het plangebied is nagegaan of er sprake is van dergelijke bouwkundige objecten en gebieden, dit is niet het geval.

4.2.4 Cultuurhistorie

Voor deelgebied Platteweg in dit bestemmingsplan is het ontstaan van het gebied 't Sas (het huidige bedrijventerrein Groeneweegje e.o.) noemenswaardig.

't Sas (Bedrijventerrein Groeneweegje e.o.)

Wat nu 't Sas wordt genoemd (rood omlijnd gebied figuur 4.2) was vroeger de hoofdverbinding naar zee via de Ee naar de Gouwe. De Zuid- en Noordhavenpoort vormden de hoofdentree van de stad aan de waterzijde. Aan het toenmalige water is van oudsher al sprake van bedrijvigheid, vooral in de zoutwinning uit veen (zie nog de huidige namen als Zoutkeetstraat en Zelkeweg). Door verlanding en inpoldering was het in 1597 noodzakelijk om het havenkanaal naar de Oosterschelde aan te leggen. 't Sas werd uitwaterend element voor de oostelijke polders, maar de aanwezige bedrijvigheid aan de Vissersdijk bleef ontsloten via de haven. Toch raakte dit gedeelte van de bedrijvigheid daarna stevig in verval. Met de opkomst van de infrastructuur eind 19e eeuw krijgt de wegverbinding via Ouwerkerk naar Zijpe betekenis. Het benedendijkse tracé van de Julianastraat wordt een belangrijke uitvalsweg voor de stad. De Tram vanuit 't Zijpe wordt echter niet via deze route aangelegd, maar wordt via 't Sas en de Grachtweg naar het station bij de Nobelpoort geleid. De bedrijvigheid ontwikkelt zich daarna verder aan de zuidzijde van de stad. Daarom werden er aan de zuidzijde van de haven loswallen aangelegd. In de periode na de tweede wereldoorlog werd de agro-industrie gestimuleerd. Er verrees bij 't Sas een groot distributiepunt met silo, omdat deze locatie zeer goed per weg en water bereikbaar was. De hoogte van het gebouw wierp destijds al de nodige discussies op. Het oorspronkelijke landschappelijke verband naar het oosten verdween meer en meer ten behoeve van de Trambaan en de Calandweg in het nieuwe Malta. Later werd de oostzijde de belangrijkste aanrijrichting van de stad door de aanleg van de Deltawerken (Zeelandbrug, Grevelingendam). De nieuwe doorgaande routes liggen verder van de stad af, waardoor het zicht op 't Sas steeds meer verloren is gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0013.png"

Figuur 4.2: Ligging van gebied 't Sas

4.3 Ruimtelijke analyse

4.3.1 Stedenbouwkundige analyse

Platteweg 6

De toekomstige bedrijvencampus en de nieuwe ontsluitingsweg liggen aan de stadsrand van Zierikzee en vormen daarmee de overgang naar het agrarisch gebied. Het gebied ligt als een schakel tussen het Business Park (bedrijventerrein in wording) aan de oostzijde en het bestaande bedrijventerrein Zuidhoek aan de westzijde en de noordelijk gelegen lintbebouwing met vrijstaande woningen aan de Platteweg en Julianastraat. De relatief losse bebouwingsstructuur maakt dat het gebied een groene indruk achter laat. Door het doortrekken van de ontsluitingsweg is het plangebied gevoelsmatig meer bij de stad komen te liggen. Het perceel is nu ontsloten via de Platteweg.

Kadeweg ongenummerd

De locatie Kadeweg in Zierikzee ligt aan een doorlopende weg waar relatief weinig verkeer over heen gaat. De stad Zierikzee heeft zich de afgelopen decennia fors uitgebreid richting de noordzijde met voornamelijk woningbouw. Er is een duidelijke overgang tussen de woonwijk Noorderpolder en het open agrarische gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00150BphZZ20131059-VA01_0014.png"

Figuur 4.3: Locatie nieuwe bouwstede en zichtlijnen Kadeweg ongenummerd

De in figuur 4.3 rood omcirkelde locatie aan de Kadeweg is ruimtelijk een geschikte locatie voor een nieuw agrarisch bouwblok omdat deze in een agrarisch gebied is gelegen. Het open karakter van het agrarisch gebied blijft behouden en de locatie Kadeweg behoudt het bestaande ruimtelijk beeld cq bebouwingspatroon. Verder noordelijk opschuiven is niet gewenst vanwege de waardevolle openheid van de polder. Verder naar het zuiden opschuiven is ongewenst in verband met de afstand tot aan de woonbebouwing van Zierikzee. De geplande locatie zorgt er tevens voor dat zichtlijnen vanuit de woonwijk Noorderpolder en overige percelen behouden blijven. De rode pijlen in figuur 4.3 zijn de relevante zichtlijnen weergegeven. Voor de verdere detailering is belangrijk dat het bouwblok een compacte vorm krijgt en landschappelijk juist ingepast wordt. De maximale maat voor het bouwblok is conform het gemeentelijke beleid vastgesteld op 1 hectare. Verder is locatie van de bouwstede zodanig gekozen dat er voldaan wordt aan de uitgangspunten in het Landschappelijk Raamwerk, de structuurvisie Buitengebied en de zichtlijnen in figuur 4.3.

4.3.2 Landschap

Platteweg 6

Wanneer er een eenmalig afronding van een kleinschalig bedrijventerrein plaatvindt, dient de ruimtelijke kwaliteit ter plaatsen te verbeteren. Dit geldt dus ook voor het deelgebied Platteweg 6 in voorliggend bestemmingsplan. Om dit te borgen worden in de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' beeldkwaliteitseisen gesteld aan de nieuwe bedrijfsgebouwen. Daarnaast is op de verbeelding langs de zuidkant van dit deelgebied de enkelbestemming Groen ingetekend zodat de gewenste landschappelijke inkadering van deelgebied Platteweg 6 door een brede groenzone met transparante, lage, streekeigen beplanting gerealiseerd kan worden.

Kadeweg ongenummerd

Voorwaarde om te komen tot een nieuw agrarisch bouwblok ter plaatse is een juiste landschappelijke inpassing van dit bouwblok. Om ervoor te zorgen dat de afschermende beplanting er ook daadwerkelijk komt is in de enkelbestemming 'Agrarisch' een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor bebouwing pas in gebruik genomen wordt als er sprake is van landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen.

4.3.3 Natuur, groen, water en ecologie

Natuur/groen en ecologie

Alleen in deelgebied Platteweg 6 is sprake van openbaar groen en waterpartijen. Deze zijn gesitueerd in een strook aan de noord- en de oostzijde van dit deelgebied. Ter plaatse is in het bestemmingsplan de enkelbestemming Groen opgenomen.

Water 

In het plangebied is alleen in deelgebied Platteweg 6 in de toekomst sprake van waterpartijen. Deze hebben deels een waterbergende functie. Verder liggen er verspreid kleine stukjes van waterlopen binnen het plangebied. De mate van belangrijkheid van een waterafvoerende functie van een waterloop is door de waterbeheerder vertaald in de driedeling primair, secundair en tertiair oppervlaktewater. Primaire waterlopen verzorgen de hoofdwaterinfrastructuur en krijgen in onze bestemmingsplannen de enkelbestemming 'Water'. Daar waar sprake is van 'secundair' of 'tertiair' oppervlaktewater geldt ter plaatse de direct aangrenzende enkelbestemming. In dit bestemmingsplan zijn er geen primaire waterlopen en is er dus geen enkelbestemming 'Water' in dit plangebied.

4.3.4 Verkeer

In het plangebied zijn wegen en fietspaden aanwezig. Daarbij is onderscheid te maken in hoofdontsluitingen en overige wegen en paden. De interne ontsluitingsweg van de toekomstige bedrijven aan de Platteweg en de openbare parkeerplaatsen aan de noordzijde zijn voorzien van de direct aangrenzende enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met ter plaatse van de weg en het parkeerterrein de aanduiding 'weg'. De gewenste voet-, fietsontsluiting aan de noordkant van deelgebied Platteweg 6 heeft de bestemming Groen waarbinnen de realisatie van voet- en fietspaden mogelijk is.

4.3.5 Kabels en leidingen en overige infrastructuur

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger.

Buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter kunnen planologisch relevant zijn.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische procedure worden aangelegd.

Aan de zuidkant van deelgebied Platteweg 6 liggen twee ondergrondse 50 kV-leidingen waarme tijdens het ontwerp rekening is gehouden. Er ligt een onbebouwde zone van 1,50m. De leidingen hoeven niet specifiek bestemd te worden. Echter omdat er hier sprake is van een nog te realiseren uitbreiding van een bedrijventerrein komt het de duidelijkheid wel ten goede.

Aangezien de kabels gevoelig zijn voor trillingen, dient er bij aanleg- en sloopwerkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de leidingen. In dit bestemmingsplan is dit geborgd door een aanduiding vrijwaringszone - leiding ter plaatse van de leidingen inclusief een zone van 1,5 meter aan weerszijde van de hartlijn. Ter plaatse van deze aanduiding is graven en bouwen pas toegestaan na advies van de netwerkbeheerder.

4.4 Functionele analyse

4.4.1 Functionele hoofdstructuur

De gronden in deelgebied Platteweg 6 worden geschikt voor de vestiging van bedrijven tot en met de milieucategorie 2. De gronden in deelgebied Kadeweg ongenummerd zijn geschikt voor grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het daarnaast mogelijk een agrarische bouwstede te realiseren.

4.4.2 Wonen

In het plangebied komt wordt de vestiging van één agrarische bedrijfswoning mogelijk gemaakt binnen de een bouwvlak op adres Kadeweg ongenummerd. Ter plaatse van de nieuwe bedrijven langs de Plattweg is de realisatie van bedrijfswoningen uitgesloten. Bedrijfswoningen onderscheiden zich van reguliere woningen doordat deze alleen bestemd zijn voor bewoning door (het huishouden van) een persoon omdat huisvesting daar noodzakelijk is of waarvan het hoofdinkomen afkomstig is van het bedrijf op het terrein waar de woning bij hoort.

4.4.3 Werken

Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein en een agrarisch perceel met bouwstede zodat de hoofdfunctie binnen het plangebied werken is. Bedrijventerreinen en de agrarische sector zijn in economisch opzicht belangrijk voor Schouwen-Duiveland. De gronden bestemd voor bedrijven hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein'. De gronden die in gebruik zijn voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'.

4.4.4 Voorzieningen, sport en recreatie

In het plangebied komen geen horeca-, maatschappelijke, sport- of recreatieve functies voor.

4.5 Conclusie

Het planologisch kader zoals hierboven beschreven, is doorvertaald in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding van voorliggend plan.

5 Milieu- en duurzaamheidskader

5.1 Inleiding

In de hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie   Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk   Minimale richtafstand tot gemengd gebied  
1   10 m   Niet van toepassing  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  

Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.2.2 Toetsing

Kadeweg ongenummerd

De ontwikkeling aan de Kadeweg betreft een agrarische bouwstede bestaande uit bebouwing, een woonhuis en agrarische bedrijfsgebouwen. Volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering valt een agrarisch bedrijf in categorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. De omgeving Kadeweg kan worden aangemerkt als rustige woonwijk en de richtafstand blijft dan dus 30 meter tussen de perceelsgrens en de gevel van de woning van derden. De dichtstbijzijnde woning, gelegen aan de Schouwseweg 16, ligt op een afstand van ongeveer 125 meter van de perceelsgrens. Aan de richtafstand wordt voldaan. Een goed woon en leefklimaat als gevolg van deze ontwikkeling is hiermee gewaarborgd.

De ontwikkeling betreft ook een woonhuis. In de onmiddellijke omgeving zijn geen andere bedrijven gelegen. De realisatie van een bouwstede met woonhuis vormt geen belemmering voor omliggende bedrijven. Tevens is, door het ontbreken van omliggende bedrijven binnen de richtafstand, ter plaatse van de te realiseren woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Spuitzone

Rondom boomgaarden ligt een spuitzone van 50 meter. Dit omdat door drift van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen er hinder kan ontstaan voor personen in de omgeving. In het bestemmingsplan buitengebied zijn in principe boomgaarden op agrarische percelen toegestaan. In het bestemmingsplan is echter als bepaling (artikel 3.4 onder v) opgenomen dat geen boomgaard mag worden opgericht binnen 50 meter van een woning of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie. In de huidige situatie is binnen 50 meter van de woningen geen boomgaard aanwezig.

Platteweg 6

Het perceel aan de Platteweg betreft de realisatie van een aantal bedrijfsgebouwen. Voor de milieuzonering is uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied. Er is gezoneerd vanuit de woning aan de Platteweg 4. Tussen deze woningen en de bedrijfspercelen is een groenzone voorzien die ook als zodanig is bestemd. De toegestane milieucategorieën betreffen maximaal 3.2. De milieucontouren zijn middels cirkels op de verbeelding aangegeven. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen gewaarborgd. Op de percelen zelf zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

5.2.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.3.2 Toetsing

Kadeweg ongenummerd

Aan de Kadeweg wordt een agrarische bouwstede met woonhuis en bedrijfsgebouwen gerealiseerd. In de Regeling niet in betekenende mate is opgenomen dat een woonwijk met minder dan 1500 woningen en één toegangsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

In dit geval is sprake van één woning met agrarisch bedrijf. Er is geen sprake van een kwetsbare groep die gevoelige is voor luchtverontreiniging. De emissie zal minder zijn dan in geval van de in de Regeling genoemde categorie en niet in betekenende mate bijdragen. Ook ligt de locatie niet binnen een zone zoals genoemd in het Besluit gevoelige bestemmingen. Daarnaast is de achtergrondwaarde laag. De grenswaarden uit het Wet luchtkwaliteit worden niet overschreden.

Platteweg 6

De ontwikkeling van de Platteweg betreft de realisatie van een aantal bedrijfsgebouwen. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals genoemd in het Besluit gevoelige bestemmingen. Wel kunnen de bedrijfsactiviteiten zelf voor een toename van de emissie zorgen. Echter de bedrijfsmatige activiteiten moeten voldoen aan de voorschriften die opgenomen zijn in het Activiteitenbesluit danwel in de omgevingsvergunning activiteit milieu. Hinder richting woningen wordt hiermee voorkomen danwel voldoende beperkt.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

5.4 Geluid en stilte

5.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht,

Regelgeving

Industrielawaai

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.

Menselijk stemgeluid

Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

5.4.2 Toetsing

Kadeweg ongenummerd

Voor het woonhuis is in het kader van het aspect wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, de rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek bij de toelichting. Uit de onderzoek blijkt dat op de gevels van de woning cq de grens van het aanduidingsvlak de hoogste geluidsbelasting 43 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt daarmee niet overschreden en hierdoor is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving aanwezig die kunnen zorgen voor een zodanige geluidsemissie dat een goed woon- en leefklimaat in het geding komt.

Platteweg 6

De bedrijfsgebouwen zijn geen geluidsgevoelige objecten. Het aspect wegverkeerlawaai is hier dan ook niet relevant. Dit geldt ook voor het industrielawaai afkomstig van bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving van de locatie Platteweg. Wel kunnen de bedrijfsactiviteiten zelf zorgen voor een geluidsemissie naar de omgeving. Omdat ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand uit de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering, is er geen verder akoestisch onderzoek gedaan. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen van derden is hiermee immers gewaarborgd. Daarnaast moeten de toekomstige bedrijven voldoen aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit danwel de omgevingsvergunning activiteit milieu. Dit zorgt ervoor dat hinder ter plaatse van geluidgevoelige objecten zoals woningen zoveel mogelijk wordt voorkomen danwel beperkt.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Als voorbode van deze AMvBs is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Bevb is op 1 januari 2011 gedeeltelijk in werking getreden (zie hierna). De inwerkingtreding van het Btev wordt in 2012 verwacht.

Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Daarnaast geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Basisnet

Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.

Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS3. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.

Basisnet Weg

Het Basisnet Weg moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen voor wat betreft de gevaarlijke stoffen. Daarnaast moeten ruimtelijke ontwikkelingen langs het hoofdwegennet op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid.

Het Basisnet Weg bestaat uit twee kaarten: een kaart met de veiligheidszones en een kaart met de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) en een tabel. In de gemeente Schouwen-Duiveland gaat het om de N256, rijksweg N57 en de rijksweg N59. In de tabel is aangegeven hoe groot de zone voor elk wegvak is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen moet maken.

Basisnet Water

Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen waarbij ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven.

In het Basisnet Water is gebruik gemaakt van CEMT-klassen die in Europa gelden. Opgenomen zijn de vaarwegen met CEMT-klasse 2 en hoger. Vaarwegen die zijn ingedeeld in een lagere CEMT-klasse, maken geen onderdeel uit van het Basisnet. Op die vaarwegen (en alle andere vaarwegen die niet tot het Basisnet behoren) vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk plaats. Af en toe vaart er een bunkerschip van maximaal 300 ton voor de bevoorrading van brandstofstations langs de vaarweg. Opname in het Basisnet van deze vaarwegen heeft geen effect op de veiligheid. Zij zijn daarom buiten beschouwing gelaten.

De opgenomen vaarwegen zijn in 3 typen routes verdeeld zijn:

  • I. Zeevaartroutes (rood): dit zijn alle vaarwegen vanaf zee naar zeehavens (gebruikt door grote zeeschepen en binnenvaartschepen), zoals in Zeeland de Westerschelde.
  • II. Binnenvaartroutes met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart): dit zijn alle verbindingen tussen chemische clusters, met het achterland en de Noord-Zuid verbindingen. Dit zijn tevens de vaarwegen waar regelmatig vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zoals het Zijpe.
  • III. Binnenvaartroutes zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (groen): overige vaarwegen waar weinig of geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt (bijvoorbeeld minder dan 1 geladen benzinetanker per dag). Voor Schouwen-Duiveland gaat het dan om de Grevelingen en vaarroutes op de Oosterschelde.

Per route geeft het Basisnet Water een gebruiksruimte aan door langs alle vaarwegen een maximale ligging van deze PR10-6 contour vast te stellen. Voor groene vaarwegen geldt dat er geen PR10-6 contour is (ook niet op het water zelf) en naar verwachting zelfs bij voortgaande groei ook niet zal komen. Voor zwarte vaarwegen komt de PR10-6 contour maximaal tot de oeverlijn.

Na inwerkingtreding van het Basisnet moeten gemeenten bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening houden met de maximale risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.

Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.

5.5.2 Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, oktober 2014) bevinden zich in de nabije omgeving van de beide plangebieden geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegen

Zoals eerder vermeld zijn de rijkswegen N57, N59 en N256 aangewezen als transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Uit het Basisnet Weg en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) blijkt dat voor de voornoemde wegen geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied en evenmin van een veiligheidszone; er is geen maatgevende contour voor het PR (de contour met kans 10-6 ligt op de weg, niet erbuiten).

  • Groepsrisico (GR)

Ook blijkt uit het Basisnet Weg dat voor de betreffende wegvakken in de huidige situatie sprake is van een zeer laag GR (kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde). De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt in de bestaande situatie langs genoemde wegen niet overschreden.

De wegen N57 en N59 liggen op een zodanig grote afstand dat de invloedsgebieden niet over de plangebieden reiken. De N256 ligt ook op een voldoende grote afstand dat de invloedsgebieden niet over de ontwikkeling van de Kadeweg liggen.

De ontwikkeling aan de Platteweg ligt op een minimale afstand van 230 meter van de N256. Dat betekent dat de invloedsgebieden afkomstig van de N256 wel over het plangebied reiken. De ontwikkeling bevindt zich buiten de 200 meter zone afkomstig uit het Basisnet. Gesteld wordt dat een verandering in de personendichtheden buiten de 200 meter, een relatief geringe verandering van het groepsrisico met zich meebrengt. Wel moet aandacht besteed worden aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

    • 1. Zelfredzaamheid

Voor wat betreft de zelfredzaamheid is sprake van een functie als bedrijventerrein. Dit betekent dat er geen tot weinig minder zelfredzame personen werkzaam zullen zijn. 's Nachts zullen er geen mensen verblijven (slapen) binnen dit plangebied. Vluchten voor deze zelfredzame mensen is voor deze doelgroep voldoende. Tevens biedt het plangebied en de omgeving voldoende vluchtwegen van de N256 af.

    • 1. Bestrijdbaarheid

Voor wat betreft de bestrijdbaarheid is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook met het realiseren van de nieuwe zuidelijke ontsluitingsweg van Zierikzee (Groeneweegje) zijn de toekomstige gebouwen binnen het plangebied rechtstreeks bereikbaar en goed bestrijdbaar.

Water

Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones.

Buisleidingen

De meest nabij gelegen planologisch relevante aardgastransportleiding betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding komt vanuit de Grevelingen ten noordoosten van Zonnemaire het eiland op, en loopt langs de Dreischorsedijk naar een gasontvangstation tot ongeveer de kruising met de Stoofweg. De lengte van de leiding op het land bedraagt ongeveer 1,2 km.

De afstand van de leiding tot aan het plangebied bedraagt ongeveer 8 km. Geconcludeerd wordt dat de leiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Ook de afstand van het gasontvangststation tot de ontwikkeling is zodanig groot dat hier geen belemmeringen uit voortvloeien.

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkelingen. Andersom zorgen de ontwikkelingen niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en de buisleiding bij Zonnemaire, en een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59.

5.6 Bodem

5.6.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Aardkundige waarde

Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.

Warmte-koude opslag

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.

Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er een gebied bestemd wordt in een aandachtsgebied zal een toetsing op mogelijke explosieven moeten worden uitgevoerd.

De gemeente is op basis van regelgeving verantwoordelijk voor het opsporen en ruimen van niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Regels zijn opgenomen in o.a de Arbeidsomstandighedenwet en de Gemeentewet.

5.6.2 Toetsing

Uit verkennend onderzoek op de locatie Platteweg 6 te Zierizkee (SMA Zeeland, project 23130108, 8 augustus 2013) blijkt dat de voormalige activiteiten op de locatie lichte verontreinigingen (kwik, PCB's, lood, koper, zink en PAK) hebben veroorzaakt. De lichte verontreiniging in de boven- en ondergrond vormen geen aanleiding tot uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De aangetroffen asbesthoudende materialen moeten met de sloop door een erkend bedrijf worden verwijderd. Op de locatie Kadeweg hebben zover uit historische toetst blijkt geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.

Op de locatie Platteweg kan bodemenergie toegepast worden, een berekening van de terugverdientijd kan gemaakt worden via www.wkotool.nl.

Uit historisch vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven (NGE) blijkt dat rond de Platteweg in het verleden oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Doordat het merendeel van bebouwing is gerealiseerd na de oorlog (en er dus veronderstelt kan worden dat de grond geroerd is) zal afhankelijk van de toekomstige werkzaamheden getoetst worden of/waar een vervolg onderzoek nodig is. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolgonderzoek of opsporing niet noodzakelijk.

5.6.3 Conclusie

Het onderdeel bodem vormt geen belemmering voor het plan

5.7 Water

5.7.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

5.7.2 Toetsing

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema   Waterdoelstelling   Uitwerking  
Veiligheid/
Waterkering  
Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte.   Er bevindt zich geen primaire of regionale waterkering in het plangebied.  
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)  
Voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen.
Voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/
afvoeren van water.  
Gezien de relatief grote capaciteit van het gemaal 'Zuidhoek' worden geen problemen verwacht met hoge neerslagintensiteit (WB 21). In het gebied is voldoende berging aanwezig voor een neerslag met kans van 1 per 100 jaar. Er wordt op geen enkele wijze problemen met betrekking tot wateroverlast afgewenteld.  
Riolering/
RWZI
(incl. water op straat/
overlast)  
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.   Het bestaande industrieterrein is voor circa 50 procent afgekoppeld. Dit voldoet aan het streven om 20 procent van de bestaande verharding af te koppelen. Gezien de beschikbare ruimte in het bestaande stelsel is het extra afkoppelen geen probleem.  
Watervoorziening/-aanvoer   Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment.
Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.  
De watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik van water geniet de voorkeur.  
Volksgezondheid(water gerelateerd)   Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen.
Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Gebruik uitlogende materialen.  
Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater in het plangebied. Verdrinkingsgevaar wordt geminimaliseerd door het hanteren van kindvriendelijke oevers (flauw talud of plasberm) aan de waterpartij aan de zijde van de openbare weg. Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.  
Bodemdaling   Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.   Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen.  
Grondwater-
overlast  
Tegengaan/Verhelpen van grondwateroverlast.   Voor zover bekend zijn er geen grondwaterproblemen. De grondwaterstand hoeft niet te worden aangepast.  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Behoud/Realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en natuur. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.   Bij de bouw van de toekomstige bedrijven op het bedrijventerrein wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen. Bij verkoop van gronden ter plaatse wordt dit als voorwaarde meegenomen. Het hemelwater is en wordt waar mogelijk afgekoppeld/niet aangesloten op de riolering conform de door het Waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom.  
Grondwater-
kwaliteit  
Behoud/Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur.   Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening.  
Verdroging   Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedings-zone zie prov. OmgevingsPlan)   Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied. Verdroging is hier dus niet aan de orde.  
Natte natuur   Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.   Er bevindt zich geen natte natuur in het plangebied.  
Onderhoud (smogelijkheden) waterlopen   Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te kunnen worden.   In het plangebied liggen geen waterlopen. Op een aantal plaatsen wordt het plangebied wel begrensd door een waterloop. De onderhoudsmogelijkheden veranderen met dit bestemmingsplan niet. Voor onderhoud van waterlopen geldt dat ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 meter brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken), gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewater, in acht moeten worden genomen. Met een Watervergunning kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. De onderhoudsstroken behoeven niet in het plan te worden geregeld. Daarin voorziet de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011.  
Waterschapswegen   M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen/nabij het plangebied.   Er zijn geen wegen van het waterschap in het plangebied.  
5.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Flora en fauna

5.9 Flora en fauna

5.8.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

Soortbescherming

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of de actuele beschermde natuurwaarden van de locatie worden bedreigd.

De bescherming van soorten is verankerd in de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van de wet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.

Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën :

  • algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten);
  • strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten);
  • overige beschermde soorten (tabel 2-soorten).

De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Het is niet mogelijk om zonder onderzoek en zonder motivatie ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen juridisch mogelijk te maken via het bestemmingsplan, waarbij sprake is van aantasting van belangrijke leefgebiedsfuncties. Voor soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (deze soorten staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn) is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor ruimtelijke ingrepen (recente jurisprudentie), tenzij tevens sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke gebiedsbescherming in of nabij het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of er effecten zijn op beschermde gebieden.

De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet danwel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn door het ministerie van EL&I de volgende gebieden aangewezen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Gebieden die de minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

Per gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.

Zonder vergunning en motivatie is het niet mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van negatieve effecten op gebieden waar gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet aan de orde is.

De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden. De gebieden behorend tot de EHS worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het beleid is vertaald in regelgeving in het Bro en per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.

Het is zonder motivatie niet mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van significant negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS is in april 2012 in werking getreden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.

5.8.2 Toetsing

Kadeweg ongenummerd

De locatie Kadeweg ligt op geruime afstand van Natura 2000 gebieden. De minimale afstand tussen het Natura 2000 gebied Oosterschelde en de kavel bedraagt meer dan 2,5 km. Gezien de agrarische te verwachten activiteiten op de kavel Kadeweg, zijn er geen effecten zijn op het Natura 2000 gebied te verwachten. Op een kleine km ligt ten noorden het EHS gebied Schuddebeurs en ten zuiden het EHS gebied Kaaskenswater. Er worden geen effecten verwacht op de EHS. De Kadeweg is op dit moment nog een agrarisch terrein. Er worden dan ook geen natuurwaarden verwacht.

Platteweg 6

De locatie Platteweg/Groeneweegje is een kavel die op een goede 800 meter van het Natura 2000 gebied Oosterschelde is gesitueerd. Dit gebied is echter afgeschermd door een zeedijk en ook de weg naar de Val heeft een barrierewerking waardoor er geen grote effecten te verwachten zijn die nadelig zijn voor de natuurwaarden van het gebied. Op veel kleinere afstand zijn burgerwoningen aanwezig, waardoor het geluid al gelimiteerd wordt. Eventuele zicht hinder wordt al verminderd door de aanwezig van de zeedijk. De EHS is ook minimaal op 800 meter van de kavel voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Deze afstand verzorgt geen negatieve effecten meer op de EHS.

De kavel is op dit moment nog in gebruik als agrarisch perceel met woning en bijgebouwen. Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen worden deze gebouwen op termijn gesloopt. Het is echter mogelijk dat deze gebouwen dienst doen als broedplaats voor vogelsoorten en of als nachtverblijf of kraamkamer voor vleermuizen. Mocht dit het geval zijn, moet hier bij de sloop rekening mee worden gehouden door mitigerende maatregelen te nemen. Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna bij de toelichting.

Stikstofdepositie

Omdat een stikstofdepositie een mogelijk significant effect kan veroorzaken op de omliggende Natura2000- gebieden is middels het rekenprograma AERIUS (versie BETA8) een berekening uitgevoerd. Het rekenprogramma is nog niet bij wet vastgesteld maar zal dat te zijner tijd wel worden en geeft een goed beeld van de depositie als gevolg van de ontwikkelingen op beide locaties. Uit de berekening blijkt dat de maximale bijdragen kleiner is van 0,1 mol. Daarmee heeft de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen zoals in het plan opgenomen geen significant effect op het Natura2000-gebied. De berekening is opgenomen in Bijlage 5 Aerius berekening bij de toelichting.

5.8.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het plan.

5.9 Licht en duisternis

5.9.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.

5.9.2 Toetsing

Platteweg 6

Deelgebied Platteweg wordt een bouwkavel binnen het bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas). Dit is ter afronding van het bedrijventerrein en ligt aan de buitenzijde, tegen het gebied waar het nog donker is. De duisternis in deze omgeving willen we behouden. Daarnaast is buiten of binnenverlichting op het terrein eventueel zichtbaar vanaf grote afstanden (afrit Zeelandbrug). Dit zal vermeden moeten worden door gebruik te maken van verlichting die niet buiten de kavel zichtbaar is. Ook bij het hanteren van eventuele gevelreclame of andere reclameobjecten zal hiervan geen licht buiten de kavel mogen schijnen.

Kadeweg ongenummerd

In dit deelgebied komt een nieuw bouwblok in een op dit moment 's nachts donkere omgeving. Het beleid is gericht op het behoud van duisternis. Omdat eventuele verlichting op de kavel zichtbaar kan zijn op grote afstand van de kavel, dient bij het plaatsen van buitenverlichting hier rekening mee gehouden te worden door te zorgen dat deze verlichting geen licht verspreidt buiten het gebied dat verlicht moet worden. Door gebruik te maken van dynamische verlichting kan daarnaast gezorgd worden dat de verlichting slechts aan is, als er ook licht nodig is. Omdat de duisternis zoveel mogelijk behouden dient te blijven, moet een lichtplan voor de buitenverlichting overlegd te worden bij de gemeente zodat de gemeente vooraf inzicht heeft in de lichtsituatie na realisering van het nieuwe bouwblok.

5.9.3 Conclusie

In beide deelgebeiden dient zorgvuldig omgegaan te worden met licht(objecten) op de kavel. Licht(object)en mogen geen licht uitstralen buiten de eigen kavel.

5.10 Energie en klimaat

5.10.1 Toetsingskader

Algemeen

Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied.

Regelgeving

Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.

5.10.2 Toetsing

Gebruik maken van duurzaamheid levert in het algemeen besparingen op bij het gebruik/exploitatie. Bij nieuwbouw kunnen op die manier veel onderhoud en verbruikskosten bespaard worden. Hoewel deze zaken niet af te dwingen zijn, zorgt rekening te houden met verandering van het klimaat bij de bouw grote voordelen op. Denk hierbij aan de hoogteligging van de gebouwen ten opzichte van de directe omgeving, voldoende ruimte voor de (tijdelijke) opvang van hemelwater, gebruik maken van (natuurlijke)isolatie e.d. Bedrijven zullen bij nieuwbouw moeten voldoen aan de best beschikbare techniek.

5.11 M.e.r.-beoordeling

5.11.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

5.11.2 Toetsing

Kadeweg ongenummerd

De realisatie van een bouwstede wordt niet genoemd in bijlage I onderdeel C en/of D van het Besluit m.e.r.

Platteweg 6

De uitbreiding van het bedrijventerrein wordt wel genoemd in bijlage I, onderdeel D onder 11.3. De drempelwaarde genoemd in kolom 2 is een oppervlakte van 75 hectare of meer. De uitbreiding aan de Platteweg betreft in totaal 2,2 ha. De drempelwaarde wordt niet overschreden en er hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden gedaan. Wel moet middels een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht beoordeeld worden of ten behoeve van de vergunningverlening, ondanks het niet bereiken van de drempelwaarden, toch een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Bij deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient op grond van artikel 2, vijfde lid, onder b van het Besluit mer gebruik te worden gemaakt van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III behorende bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Indien op grond van die selectiecriteria niet kan worden uitgesloten dat de hier aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben is het opstellen van een milieueffectrapport alsnog verplicht.

Wij hebben de voorgenomen activiteit conform de selectiecriteria in bijlage III behorende bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling beoordeeld op de volgende aspecten:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Uit de voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke negatieve gevolgen voor de omgeving. Verder zijn er een andere projecten die eventueel cumulatief kunnen zorgen voor negatieve gevolgen.

5.11.3 Conclusie

Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.- beoordeling te worden gedaan danwel een MER te worden opgesteld.

5.12 Conclusie

Uit de toetsing van de sectorale aspecten blijkt dat er, rekening houdend met de in de deelconclusies opgenomen voorwaarden, geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

6 Visie op het plangebied

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. In de eerdere hoofdstukken is uitgebreid stilgestaan bij het beleidskader, de ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke en functionele karakteristieken en de kaders voor wat betreft milieu en duurzaamheid. Hier worden deze samengebracht in een allesomvattende visie op het plangebied voor de komende 10 jaar. Daarbij ligt de focus uiteraard op onderwerpen waar het bestemmingsplan een rol in kan spelen.

6.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden

De uitgangspunten en randvoorwaarden van dit bestemmingsplan zijn dat:

  • Het bedrijventerrein zo optimaal mogelijk gebruikt kan worden voor bedrijvigheid, zonder overlast te veroorzaken;
  • De buitenrand van het bedrijventerrein een ruimtelijk kwalitatieve uitstraling krijgt;
  • De mogelijkheden van de nieuwe agrarische bouwstede op adres Kadeweg ongenummerd zo optimaal mogelijk zijn zonder de landschappelijke waarde van het buitengebied ter plaatse te niet te doen.

6.3 Ruimtelijke streefbeelden

Platteweg 6

De toekomstige bedrijven op de bedrijvencampus aan de Platteweg sluiten in beeld en functie aan bij de kavels van het Business Park Noord-West. De nieuwe bedrijfsgebouwen zijn individueel en maken een voornaam front naar de weg. Verder zijn de gevels naar alle zijden representatief. De ontsluiting van de percelen aan de Platteweg vindt plaats via een aanhaking op het Groene Weegje aan de westzijde, daarbij is de weg aan de noordkant van het plangebied gesitueerd. De (openbare) ruimte tussen de toekomstige panden en de weg krijgt een aangename, groene inrichting en is vrij van obstakels, opslag en parkeren.

In Bijlage 6 Beeldkwaliteitsplan Platteweg is een beeldkwaliteitsplan bijgevoegd. Toekomstige bebouwing moet aan dit beeldkwaliteitsplan voldoen. Dit wordt tevens aan de welstandsnota toegevoegd.

Kadeweg ongenummerd

De toekomstige bouwstede is een compact bouwblok van 1 hectare voorzien van een goede landschappelijke inpassing waarmee recht wordt gedaan aan het open landschap van Schouwen en de huidige zichtlijnen vanuit Noorderpolder gerespecteerd worden.

Er is sprake van een goede inpassing wanneer:

  • het nieuwe erf ruimtelijk aansluiting heeft met de Kadeweg. Aan de zijde van de openbare weg heeft het erf een open inrichting;
  • het woonhuis bevindt zich aan de straatzijde en hoeft niet door groen afgeschermd te worden;
  • de overige zijden van het erf zijn ingepast met een minimaal 10 meter brede beplantingsstrook. De strook bestaat over het algemeen uit een bomenlaag met vrij uitgroeiende bomen en een dichte struiklaag;
  • het erf heeft een rechthoekige of vierkante vorm;
  • de vormgeving van de gebouwen weerspiegelt de functionaliteit; aan het gebouw kan men zien waarvoor het gebruikt wordt;
  • de vormgeving van de gebouwen krijgt een landelijk karakter met traditionele bebouwing als inspiratie.

6.4 Functionele streefbeelden

In beide deelgebieden is de hoofdfunctie werken. In het deelgebied Platteweg gaan zich bedrijven vestigen tot de milieucategorie 3.2 en in het deelgebied Kadeweg is sprake van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.

7.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:

  • Enkelbestemmingen;
  • Dubbelbestemmingen;
  • Functieaanduidingen;
  • Bouwvlakken;
  • Bouwaanduidingen;
  • Maatvoeringen.

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.

7.3 Toelichting op de bestemmingen

7.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.

In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.

7.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' bestemde gronden zijn bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijven. Op één locatie is een bouwvlak opgenomen waar agrarische bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning is toegestaan.

Artikel 4 Bedrijventerrein

De gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor lichtere bedrijfsactiviteiten (tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Onder deze bedrijfsactiviteiten vallen ook de eigen kantoorfuncties/kantoorruimtes die horen bij dergelijke bedrijvigheid (bijvoorbeeld voor administratie en vergaderruimtes).

Artikel 5 Groen

Binnen deze bestemming bevindt zich het structuurbepalend groen. Ondergeschikte voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, sloten en voet- of fietspaden zijn ook toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 6 en Artikel 7 Waarde - Archeologie - 7

Het overgrote deel van het plangebied is vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het Beleidsplan Archeologie opgenomen in één van de onderzoeksgebieden. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 6 en 7 sluiten hierbij aan. Zowel voor bouwwerkzaamheden als voor verschillende soorten (graaf)werkzaamheden die dieper gaan dan 50 centimeter en tegelijk een oppervlakte bestrijken van 2.500 m² respectievelijk 5.000 m², moet eerst de archeologische waarde van het betreffende terrein worden vastgesteld en eventuele waarden worden veiliggesteld.

7.3.3 Algemene regels

In hoofstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is de bestaande maten regeling opgenomen. Dit zijn regels voor - legale - bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds- hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.

Verder is een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit een beperking oplegt aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Om een aantal ondergeschikte veranderingen aan gebouwen mogelijk te maken in de gevallen dat ze niet rechtstreeks aan de bouwbepalingen van de verschillende bestemmingen voldoen, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Toepassing geven aan deze bevoegdheid is alleen mogelijk als het stedenbouwkundig passend is, de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden en als het niet te grote nadelen oplevert voor naastgelegen percelen.

De afwijkingsbevoegdheid is verder alleen mogelijk indien niet eerder al afgeweken is voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld vanuit de algemene veiligheid en gezien de ligging van een groot deel van het plangebied in of nabij een waterkering een verbod opgenomen voor opslag en be- en verwerking van explosieve stoffen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding zijn voor een aantal gebieden gebiedsaanduidingen opgenomen, die over meerdere (enkel)bestemmingen vallen. De gebiedsaanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van bepaalde waarden of functies. Hiertoe zijn in dit artikel beperkingen aan de gebruiks- en de bouwmogelijkheden opgenomen en kunnen aanvullende onderzoeksverplichtingen opgenomen zijn.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Om een aantal functioneel en architectonisch ondergeschikte bouwwerken mogelijk te maken die net buiten de 'eigen' bestemmingsgrens vallen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De stedenbouwkundige passendheid en het niet mogen veroorzaken van substantiële nadelen voor naastgelegen percelen zijn ook hier een voorwaarden waaraan voldaan moet worden om toepassing te kunnen geven aan deze flexibiliteitsbepaling.

Een wijziging is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder al is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerk. Een wijziging voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen en is in de slotregel (Artikel 15 Slotregel ) de citeertitel van de bestemmingsplanregels benoemt.

In artikel Artikel 14 Overgangsrecht is het overgangrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen voor zover dat afwijkt van de (nieuwe) bestemming. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing welke in strijd zijn met dit nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.

7.3.5 Bijlagen bij de regels

Bijlage 1 Positieve lijst Nieuwe Economische Dragers (NED)

Voor het toelaten van Nieuwe Economische Dragerss als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Bij dit bestemmingsplan is uitgegaan van een lijst met economische dragers. Op basis van de lijst kan in een concrete situatie worden getoetst of een functie als nevenactiviteit kan worden toegestaan.

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - BT

De Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor het overgrote deel samengesteld uit de richtafstandenlijst zoals opgenomen als bijlage 1 van de Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 3.2 zijn opgenomen;
  • detailhandelsbedrijven en horecabedrijven zijn niet opgenomen, uitgezonderd webwinkels/internetafhaalpunten en cateringsbedrijven;
  • bedrijven met een overwegende kantoorfunctie zijn niet opgenomen;
  • bosbouw en agrarische bedrijven (uitgezonderd enkele dienstverlenende bedrijven) zijn niet opgenomen;
  • activiteiten gericht op cultuur, sport, recreatie, onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg en overige activiteiten zijn niet opgenomen voor zover de activiteit normaliter niet op een bedrijventerrein voorkomt;
  • bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen en waarvan het aannemelijk is dat ze zich gezien de aard van de activiteiten ook niet zullen vestigen zijn niet opgenomen;

Aan de Staat zijn ten opzichte van de richtafstandenlijst uit de VNG-brochure een aantal activiteiten toegevoegd . In paragraaf 5.2 van deze toelichting is hiervoor de motivatie beschreven.

7.4 Handhaving

7.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraangekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiekvan de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

7.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

7.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.

Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

8.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

8.3 Conclusie

Het plan betreft een ontwikkeling die is ontstaan op initiatief van de voormalige eigenaar van het agrarische bedrijf op adres Platteweg 6 en de gemeente Schouwen-Duiveland. Door verplaatsing van de agrarische bouwstede naar de Kadeweg wordt een nieuw evenwicht bereikt tussen ruimte voor groei van de stad en bedrijvigheid enerzijds en agrarische activiteiten anderzijds. De gronden ter plaatse van deelgebied Platteweg 6 zijn inmiddels in eigendom bij de gemeente. De voormalige eigenaar van de Platteweg 6 is eigenaar van de gronden ter plaatse van deelgebied Kadeweg ongenummerd.

Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd. Door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland is krediet beschikbaar gesteld voor de kosten voor de planologische procedure en eventuele planschade ten behoeve van de ontwikkeling om te komen tot een afronding van het kleinschalige bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) en de realisatie van een nieuwe agrarische bouwstede aan de Kadeweg. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

9.2 Resultaten vooroverleg artikel 3.1.1. Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland
  • Waterschap Scheldestromen

In het kader van het vooroverleg zijn geen reacties ontvangen.

9.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage legging van 17 augustus 2015 tot en met 29 september 2015 is één zienswijze ingediend. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in Bijlage 8 Antwoordnotitie Zienswijzen .

De aanpassingen betreffen wijzigingen in de toelichting en de bestemmingsplanregels van het ontwerpbestemmingsplan. Omdat er aanpassingen in de bestemmingsplanregels zijn, is er sprake van gewijzigde vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.

Op 22 december 2016 is het bestemmingsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in Bijlage 9 Vaststellingsbesluit bij de toelichting.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

1 Rijksbeleid
1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals: de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Natuurbeschermingswet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

In dit besluit worden regels gesteld voor verschillende aspecten van nationaal belang. Veel daarvan moeten nog worden uitgewerkt en vastgesteld.

1.3 Nationaal bestuursakkoord Water (NBW) (2011)

Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, zijn in dit Bestuursakkoord Water maatregelen overeengekomen voor doelmatig waterbeheer. Het doel is de kwaliteit van het beheer van het watersysteem en de waterketen vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij de expertise en deskundigheid met elkaar wordt gedeeld. Algemeen uitgangspunt is dat de overheden zich beperken tot hun kerntaken: taken worden op een niveau zo dicht mogelijk bij de burger gelegd; per terrein zijn ten hoogste twee bestuurslagen betrokken bij hetzelfde onderwerp.

1.4 Nationaal Waterplan (NW) (2009)

In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk een nationaal waterplan opstelt. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen aan voor een optimaal waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie.

1.5 Waterwet (2009)

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is ontstaan uit het samenvoegen van acht oude waterwetten. De Waterwet kent één watervergunning, voor onder andere het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen van een steiger. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast.

1.6 Natura2000

Het aantal soorten planten en dieren in Europa gaat hard achteruit. De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument daarvoor is Natura2000: een samenhangend netwerk van bijzondere natuurgebieden van Europees belang. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen en ontwikkelen van de biodiversiteit in Europa. Nederland draagt met 162 gebieden bij aan Natura2000. Natura2000-gebieden zijn de gebieden waar aangewezen soorten (dieren en/of planten) in een bepaalde mate voorkomen. Natura2000 is vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet. Het ministerie van Economische Zaken (EZ) wijst de gebieden aan. In een aanwijzingsbesluit beschrijft ze de natuurdoelen voor ieder gebied: welke natuurtypen en dier- en plantensoorten er in een bepaalde hoeveelheid en kwaliteit moeten blijven of - opnieuw - ontwikkeld worden. In Zeeland heeft de minister van EZ zestien Natura2000-gebieden aangewezen, waarvan de Voordelta, Kop van Schouwen, Oosterschelde en Grevelingen binnen de gemeentegrenzen zijn gelegen. Er is sprake van dat de Krammer-Volkerak later ook nog wordt aangewezen. Voor de Kop van Schouwen is de Provincie Zeeland verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen. Voor de overige gebieden blijft het Rijk zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de beheerplannen.

2 Provinciaal beleid
2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

In het Omgevingsplan wordt een nieuwe taakverdeling geïntroduceerd tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de nieuwe verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de Provincie zich tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.

In het Omgevingsplan komt naar voren dat Zeeland als 'Land in Zee' een onderscheidende karakteristiek heeft binnen Nederland. Zeeland is door de schaal, lage bevolkingsdichtheid en (eilanden)structuur in geografisch en bestuurlijk opzicht anders dan andere gebieden. De bijzondere positie en potentie van Zeeland, kenmerken en onderscheidende landelijke karakteristiek, geven een sterk concurrerend en aantrekkelijk vestigingsklimaat op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor een blijvend krachtig Zeeland zijn in de toekomst economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. Dit is uitgewerkt in drie hoofddoelstellingen van beleid:

  • Het bevorderen van een gezonde regionale economie;
  • Een goede woon- en werkomgeving;
  • Water en landelijk gebied met kwaliteit.

In paragraaf 3.3 Provinciaal beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland

In de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ2012) zijn voor de belangrijkste provinciale beleidsthema's kaders vastgelegd, die een directe doorwerking moeten krijgen in onze bestemmingsplannen. Een aantal zijn van belang voor dit bestemmingsplan. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018

Als vervolg op de provinciale beleidsvisie externe veiligheid ‘Risico’s InZicht’ heeft de provincie Zeeland de nieuwe beleidsvisie ‘Verantwoorde risico’s’ opgesteld. Bij het opstellen van deze beleidsvisie heeft afstemming plaatsgevonden met de voorbereiding van het nieuwe Omgevingsplan dat naar verwachting in 2012 zal worden vastgesteld. Met de Beleidsvisie externe veiligheid wordt het beleid van de afgelopen jaren op hoofdlijnen voortgezet. De doelstelling is het realiseren van een veilige woon-, werk- en recreatieomgeving.

De Provincie richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld die verbonden zijn aan de productie, de verwerking en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid in stedelijk gebied is primair de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het provinciaal externe veiligheidsbeleid rust op twee pijlers:

  • 1. De effectieve en efficiënte uitvoering van wet- en regelgeving.
  • 2. Invulling van de eigen beleidsvrijheid met locatiebeleid als belangrijkste instrument.

Om de doelstelling te realiseren worden de volgende drie sporen gevolgd:

  • Brongericht beleid. Via vergunningverlening en handhaving worden de oorzaken van risico’s aangepakt.
  • Omgevingsgericht beleid. Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen wordt gezorgd voor een zo veilig mogelijke leefsituatie. In dit beleid staat een gebiedsgerichte benadering centraal.
  • Rampenbestrijding. Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten. Dit is primair het domein van de Veiligheidsregio. De Commissaris van de Koningin heeft een coördinerende taak bij de rampenbestrijding.

In paragraaf 3.3 Provinciaal beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

3 Regionaal beleid
3.1 Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2009)

Het toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid is een samenvoeging van de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, lokale inzichten en andere beleidsstukken uit het land. Het toetskader is bedoeld als toelichting op artikel 10 van de Regeling bluswatervoorziening en hulpverlening gemeente Schouwen-Duiveland (2010). In dit artikel is vastgelegd dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor of toezien op de realisering van zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

3.2 Bestuursvisie op fysieke veiligheid in Zeeland 2012-2015 (2012)

Dit beleidsplan is opgesteld vanuit een wettelijke verplichting, maar ook om de richting van de Veiligheidsregio aan te geven. Zeeland heeft een risicoprofiel met een groot aantal risico's. De kans dat een incident optreedt is onwaarschijnlijk, maar als het optreedt zijn de gevolgen zeer groot. Het is daarom belangrijk dat dit beleidsplan er ligt. Dit beleidsplan gaat over meerdere typen veiligheid, te weten: openbare orde, sociale veiligheid, integrale veiligheid, milieuveiligheid, en fysieke veiligheid. Samenwerken en investeren zijn sleutelwoorden van dit beleidsplan. De belangrijkste beleidsprogramma's van dit beleidsplan zijn:

Water en veiligheid

Het thema water en veiligheid kent drie verschillende aandachtsterreinen, te weten: incidentenbestrijding op het water, overstromingen en extreme neerslag.

Nucleaire Veiligheid

Zeeland is de regio in Nederland met de meeste nucleaire inrichtingen voor energie productie op of nabij haar grondgebied: de kerncentrale van EPZ in Borssele en de vier kerncentrales van Electrabel in het Belgische Doel. Voor de voorbereiding op incidenten met deze inrichtingen is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk. De voorzitter van de veiligheidsregio heeft het opperbevel bij incidenten met deze inrichting totdat dit door de minister wordt overgenomen.

Door de aanwezigheid van deze nucleaire industrie in Zeeland is er een specialisme ontstaan over nucleaire veiligheid bij de veiligheidsregio. Ook worden, door o.a. de Hogeschool Zeeland, nucleaire opleidingen ontwikkeld om de behoefte aan specialisten bij de nucleaire industrie te kunnen waarborgen.

Het beleid van de Zeeuwse overheden is er op gericht om deze expertise ontwikkeling in Zeeland te ondersteunen en gezamenlijk, met de industrie, onderwijs en overheid in Zeeland een expertisecentrum voor de nucleaire industrie voor Nederland en omliggende landen te realiseren.

Industriële Veiligheid en Infrastructuur

Het thema industriële veiligheid en infrastructuur behelst de veiligheid van de chemische industrie in Zeeland en weg- en treinvervoer. Zeeland heeft, na Rotterdam Rijnmond de meeste BRZO-plichtige bedrijven.

De aanwezigheid van petrochemische industrie tezamen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor maakt Zeeland tot het tweede risicogebied van Nederland. Binnen dit programma valt de uitvoering van het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO), de advisering over externe veiligheid, aanwijzing bedrijfsbrandweer, routering gevaarlijke stoffen en de risicobeheersing van overige industrie, ondergrondse transportleidingen, vervoer over weg en spoor en door tunnels.

Recreatie, toerisme en evenementen

Recreatie en toerisme zijn economisch van groot belang voor Zeeland. Het bieden van veiligheid voor de bezoekers van Zeeland moet dan ook prioriteit krijgen. Dit kan alleen in samenwerking met de recreatiesector. Bezoekers van campings, jachthavens, bungalowparken, stranden en historische steden en gebouwen moeten kunnen vertrouwen op effectieve hulpverlening.

Evenementen moeten ook zodanig worden georganiseerd dat de bezoekers hier geen bijzondere risico's lopen. Dit vereist goede afspraken tussen vergunningverlenende instanties, organisatie en veiligheidsregio.

Veilig wonen en werken

Inwoners moeten een veilige leefomgeving hebben. Dit moeten zij grotendeels eerst zelf realiseren. De taak van de veiligheidsregio is te voorzien in hulpverlening op die momenten dat de burgers zelf onvoldoende middelen hebben.

Dit beleidsplan behandelt de fysieke omgeving waarin wordt gewoond en gewerkt. Het gaat dus niet om sociale veiligheid. De lijn tussen sociale veiligheid en fysieke veiligheid is echter niet eenvoudig meer te trekken. Sociale onrust of een 'sociaal' incidenten kan leiden tot een crisis en daarmee wordt ook de veiligheidsregio, verantwoordelijk voor de organisatiestructuur, bij een crisis betrokken.

3.3 Waterbeheerplan 'Met het water mee II' (2010-2015)

In het waterbeheerplan staat het beleid van het waterschap voor oppervlaktewater en waterkeringen. Het waterbeheerplan bevat de ambities en uitvoeringsprojecten voor een planperiode. Het waterbeheerplan wordt vergeleken met een structuurvisie van de gemeente.

3.4 Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen (2012)

In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast. In de watertoets zoals opgenomen in paragraaf 5.7 Water van de toelichting op het bestemmingsplan is de Watertoets opgenomen.

4 Gemeentelijk beleid
4.1 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien.

In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.

In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

In paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Structuurvisie Buitengebied (2009)

De Structuurvisie is een ontwikkelingsgericht gemeentelijk beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Het doel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is in de visie als volgt omschreven: "Wij willen de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van ons buitengebied duurzaam versterken (ruimtelijke kwaliteit) èn passende economische ontwikkelingen stimuleren (economische vitaliteit): ontwikkelen met kwaliteit".

Een andere aanpak

De ambitie van ontwikkelen met kwaliteit vraagt om een andere benadering dan tot nog toe gebruikelijk. Een benadering waarin het accent meer ligt op ruimtelijke ontwikkeling dan op ruimtelijke ordening: ontwikkelingsplanologie in plaats van toelatingsplanologie. Om de ruimtelijke kwaliteit en de economische vitaliteit van het buitengebied te kunnen vergroten, schieten de traditionele beleids- en toetsingskaders te kort. Een strikt toelatingsbeleid (nee, tenzij; denken vanuit bedreigingen) biedt te weinig perspectief op het realiseren van ontwikkelingen. Daarom is nadrukkelijk gekozen voor een meer ontwikkelingsgerichte benadering, waarbij nieuwe ontwikkelingen positief tegemoet worden getreden (ja, mits), met als doel daarmee kansen te benutten voor het vergroten van de economische vitaliteit èn de ruimtelijke kwaliteit. Deze aanpak vraagt om creativiteit, samenwerking en vertrouwen. Daarbij is gekozen voor twee sporen:

  • procesmatig: gezamenlijk nieuwe wegen inslaan;
  • programmatisch: met nieuw instrumentarium.

Inhoud visie

Gelet op de doelstellingen van het ontwikkelen met kwaliteit en de beoogde ruimtelijke en economische meerwaarde biedt de Structuurvisie relatief ruime ontwikkelingsmogelijkheden, met als onlosmakelijke randvoorwaarde dat de ontwikkeling een toename van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg moet hebben. Deze ontwikkelingsmogelijkheden worden in de Structuurvisie op hoofdlijnen afgebakend. De beoogde ruimtelijke meerwaarde wordt inhoudelijk geborgd via ruimtelijke voorwaarden en criteria en door middel van de stappen in het toetsingsproces ook procesmatig geborgd.

Inhoudelijke borging

Met betrekking tot de inhoudelijke borging worden de volgende aspecten onderscheiden:

  • past een ontwikkeling in het buitengebied (functionele binding aan en meerwaarde voor buitengebied en locatie)?
  • past een ontwikkeling op de beoogde locatie (landschappelijke en ruimtelijke aansluiting op de omgeving en meerwaarde)?
  • past een ontwikkeling op basis van diverse planologische en milieu-aspecten op de locatie?
  • is sprake van een ruimtelijke meerwaarde voor de omgeving (landschappelijke inpassing en verevening)?
  • is de ontwikkeling duurzaam uit ruimtelijk, economisch, milieu- en sociaal oogpunt?

Het Landschappelijk Raamwerk is het belangrijkste toetsingskader wat betreft de invloed op het landschap en de omgeving.

Procesborging

Wat betreft de procesborging is een aantal stappen in het toetsingsproces opgenomen, met als doelen:

  • zo snel mogelijk uitsluitsel te geven over de mogelijkheden om medewerking te verlenen;
  • door overleg met een initiatiefnemer vanaf het begin de kwaliteit van initiatieven te borgen.

Daaraan wordt invulling gegeven door in een vroeg stadium van planvorming met initiatiefnemers de hiervoor genoemde inhoudelijke aspecten af te stemmen. Zodra initiatieven daarvoor rijp zijn, kunnen deze worden voorgelegd aan het Kwaliteitsteam, dat een advies uitbrengt aan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van een principebesluit. Daarbij wordt gewerkt met het zogenoemde "stoplichtsysteem", waarbij initiatieven op de drie relevante aspecten groen, oranje of rood licht krijgen. Waar nodig geeft het Kwaliteitsteam inhoudelijke adviezen ten behoeve van de verdere planvorming. Vervolgens kan (mits op alle punten groen licht kan worden afgegeven) de planologische procedure worden gestart.

In paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Landschappelijk Raamwerk (2007)

Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).

In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.

In paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Bedrijventerreinenprogramma (2010)

Voor een gezonde ontwikkeling van de Zeeuwse economie is voldoende ruimte voor economische functies een belangrijke voorwaarde. De provincie Zeeland hecht in dat kader belang aan een gezonde Zeeuwse bedrijventerreinenmarkt. Dit komt enerzijds neer op het bieden van voldoende ruimte voorbedrijven. Anderzijds dient het aanbod aan terreinen niet te ruim te zijn, omdat op deze wijze de drijfveer voor herstructurering en (daarmee) de prikkel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte ontbreekt. Verder dient deze ruimte voor bedrijvigheid in kwalitatief opzicht in orde te zijn.

Om de Zeeuwse bedrijventerreinenmarkt in kwantitatief en kwalitatief opzicht te optimaliseren, heeft de provincie Zeeland in het Provinciaal Sociaal-Economisch Beleidsplan en het Omgevingsplan Zeeland het instrument 'bedrijventerreinenprogramma's' geïntroduceerd. De bedoeling is dat iedere Zeeuwse regio een bedrijventerreinenprogramma opstelt. Het bedrijventerreinenprogramma (2010) van de gemeente Schouwen-Duiveland geeft hier invulling aan. In dit programma vindt de vertaling plaats van de planningsopgave voor bedrijventerreinen voor Schouwen-Duiveland uit het Omgevingsplan. Vraag en aanbod van terreinen zijn zowel kwantitatief als kwalitatief aan elkaar gekoppeld, zowel voor de periode tot en met 2012 als voor de periode daarna.

De locatiekeuzen voor nieuwe terreinen is gebaseerd op drie strategische keuzen:

  • nieuwe ontwikkeling van grootschalige bedrijventerreinen worden geconcentreerd in Zierikzee
  • bestaande kleinschalige bedrijventerreinen zijn bedoeld voor bedrijvigheid die qua aard en schaal aansluiten bij het dorp of de omgeving waar het toe hoort; op deze terreinen wordt in voorkomende gevallen ruimte geboden voor uitbreiding van bestaande bedrijven en verplaatsingen uit de dorpskern.
  • de nadruk wordt gelegd op een kwalitatieve differentiatie van bedrijvenlocaties. Ten behoeve van de kwalitatieve differentiatie is een overzicht gemaakt van alle bestaande locaties die een rol spelen in de opvang van bedrijvigheid. Op een relatief groot aantal locaties bestaan concrete plannen voor een gedeeltelijke of gehele transformatie of voor een meer of minder ingrijpende herstructurering.

IJkpunt van de gemeente is dat de ontwikkeling van de totale voorraad in de pas loopt met de behoefte van bedrijven. Met behulp van transformatie- en herstructureringsprocessen wordt enerzijds een duurzaam ruimtegebruik bewerkstelligd en anderzijds schept het kansen om de kwalitatieve differentiatie van bedrijvenlocaties verder vorm te geven.

In paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Milieubeleidsplan

Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid wordt besproken en vastgelegd in een aantal modules die elke een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.

Module Geluid en Stilte (2008)

Schouwen-Duiveland is niet of nauwelijks bekend met het fenomeen geluidhinder. Toch zijn er gebieden op het eiland waar het nodige geluid wordt geproduceerd, zoals recreatiegebieden en langs hoofdwegen. De gemeente wil voorkomen dat de geluidsruimte die er is, gestaag dichtslibt. Het doel is om ook voor de toekomst een veilig, ruim en rustig werk- en leefklimaat te behouden, en waar nodig te versterken. Daarbij moet tevens ruimte zijn voor economische ontwikkeling. Met het geluidbeleid richt de gemeente zich onder andere op de onderwerpen: rust en stilte, ecologische situatie, evenementen en verkeer. Zo komen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op geluidsbelastende locaties.

Module Licht en Duisternis (2009)

Op Schouwen-Duiveland is nog echte duisternis te ervaren. Mensen, dieren en planten varen wel bij een goede balans tussen licht en donker. Deze kwaliteit dient te worden gewaarborgd, want hij staat onder druk. Duisternis is te behouden door een viertal instrumenten toe te passen; preventie (niet verlichten), duurzaam verlichten (milieubewuster), gericht verlichten en bewust verlichten. Het duisternisbeleid richt zich op openbare verlichting, verlichting bij bedrijven, terreinverlichting, monumentenverlichting en bewustwording bij de burger. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat bij ontwikkelingen om een lichtplan wordt gevraagd.

Module Energie en Klimaat (2009)

De uitstoot van fossiele brandstoffen versterkt het natuurlijke broeikaseffect, waardoor het op aarde steeds warmer wordt en het klimaat verandert. De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee het eiland klimaatbestendig en energieneutraal wordt. Dat kan op twee manieren:

  • 1. De klimaatbestendige aanpak. Dit houdt in dat er bij het bestemmen, inrichten en beheren van gebieden nadrukkelijk en telkens weer rekening gehouden moet worden met drie kernkarakteristieken: de weerstand, de veerkracht en het aanpassingsvermogen van gebieden.
  • 2. Broeikasreductie. Dit is te bereiken door energie te besparen en de energievraag te beperken, als dat mogelijk is duurzame energiebronnen te benutten en het zo efficiënt mogelijk gebruiken van fossiele brandstoffen, indien niet anders kan.

Bij de aanpak staan verduurzaming en energiezuinigheid voorop. De gemeente richt zich op onder andere de volgende sectoren:

  • Gebouwen: hanteren van een 10% strengere EPC norm en het energiezuinig ontwerpen van gebouwen. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een 20% strengere EPC norm.
  • Opzetten van een energiemanagementsysteem voor gemeentelijke gebouwen;
  • Verkeer en vervoer: stimuleren van gebruik van het openbaar vervoer en de fiets;
  • Duurzame energie: kansen onderzoeken om energieneutraal te worden. Gebruik maken van deze kansen, zoals warmtekoude opslag;
  • Duurzame bedrijven: bij bedrijven en bedrijvigheid gaan voor duurzaamheid;
  • (Energie)verspilling voorkomen.

Module Luchtkwaliteit (2008)

De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen. Autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron. De volgende instrumenten worden hiertoe gehanteerd: stimuleren van andere en schonere vervoerswijzen, een betere doorstroming van het verkeer en stimuleren van duurzame energie. In het uitvoeringsprogramma wordt met name genoemd dat het fietsverkeer gestimuleerd kan worden door de realisatie van extra fietspaden en goede fietsenstallingen.

Module Bodem (2010)

Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze kwaliteiten in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.

Module Externe Veiligheid (2010)

Externe veiligheid betreft de maatregelen die moeten voorkomen dat er buiten de poort van een bedrijf/inrichting slachtoffers vallen, als er door het betreffende bedrijf wordt gewerkt met of opslag plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt gedoeld op omwonenden maar ook op recreanten op kampeerterreinen of in jachthavens. Schouwen-Duiveland moet een plek zijn waar het veilig werken, wonen, winkelen en recreëren is. Toch blijft de gemeente ruimte bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven/inrichtingen die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. Deze risico's dienen echter wel aanvaardbaar te zijn, en minimaal te voldoen aan de landelijke voorschriften. Het bestemmingsplan moet ervoor zorgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid kunnen voordoen. Dat gebeurt door:

  • Externe veiligheid te betrekken bij actualisering van bestemmingsplannen;
  • Externe veiligheid vroegtijdig te betrekken bij nieuwe ontwikkelingsplannen;
  • Het hanteren van afstandseisen ten opzichte van gevaarlijke stoffen binnen een inrichting;
  • Inrichtingseisen te stellen aan kampeerterreinen en jachthavens.

Concreet wordt het volgende nagestreefd:

  • Bestemmingsplannen voorzien van risicocontouren bij BEVI-inrichtingen en bij propaantanks met een inhoud die groter zijn dan 13 kubieke meter;
  • Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de veiligheidseffectrapportage (v.e.r.) toepassen.

De activiteiten die in het kader van bovengenoemde milieumodules moeten worden opgestart en uitgevoerd, staan beschreven in een uitvoeringsprogramma. In dit programma, dat is onderverdeeld in thema's, is aandacht voor het doel van de activiteiten, de rol van de gemeente, de externe partijen waarmee de gemeente de activiteit wil uitvoeren, het betreffende gebied en een tijdsplanning.

4.6 Biodivers (2012)

Biodiversiteit is al het leven op aarde. De enorme verscheidenheid aan levende organismen is behalve mooi ook nuttig en noodzakelijk. Biodiversiteit zorgt voor schoon water, vruchtbare grond en een stabiel klimaat. Het levert ook voedsel en grondstoffen voor huisvesting, kleding, brandstof en medicijnen. Deze natuurlijke hulpbronnen verschaffen bestaanszekerheid en vormen de basis voor onze welvaart. De gemeente levert als lid van de Coalitie Biodiversiteit een concrete bijdrage aan bewustwording en maatregelen voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit. Hiervoor hebben we als gemeente het actieprogramma “Biodivers Schouwen-Duiveland” opgesteld. Het programma bevat bewustwording voor het onderwijs, maar ook voor het grote publiek. Ook het stimuleren van de biodiversiteit wordt actief opgepakt. Bij het inrichten van de openbare ruimte wordt meer rekening gehouden met het bevorderen van de biodiversiteit.

4.7 Beleidsplan Archeologie (2008)

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Dit archeologiebeleid is voorzien van een gedetailleerde beleidskaart, die een overzicht geeft van gekende en te onderzoeken waarden. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. De beleidskaart is gedetailleerder dan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

4.8 Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid (2010)

In oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod komen te vervallen. Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat (exploitatie van) prostitutie wordt gelegaliseerd. Aan het Wetboek van Strafrecht kunnen geen argumenten worden ontleend om prostitutie en de exploitatie van seksbedrijven te verbieden. Een algeheel bordeelverbod van gemeentewege, op basis van de algemene regelgevende bevoegdheid (ex artikel 149 en 151a Gemeentewet) is in strijd met artikel 19 van de Grondwet. Het primaat voor de regulering van de exploitatie van seksbedrijven ligt bij de gemeente en is opgenomen in hoofdstuk 3 van de algemene plaatselijke verordening (Apv).

Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, de positie van prostituees en het voorkomen van strafbare feiten is het wenselijk lokaal prostitutiebeleid vast te stellen. Samen met de APV schetsen deze beleidsregels het kader voor het lokaal prostitutiebeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland. Bovendien bevat dit document een aantal beleidsregels voor de vergunningverlening door het bevoegd bestuursorgaan, in de meeste gevallen de burgemeester.

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 5 Aerius berekening

Bijlage 7 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten