Plan: | Korte Ring 16, Lange Ring 1, Lange Ring 20 en Deestraat 7 Bruinisse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1676.00134BphBR20141282-va01 |
In het centrum van Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, zijn op de hoek van de Deestraat 7 en de Lange Ring 20 een horecagelegenheid en een woning aanwezig. Het voornemen bestaat om deze horecagelegenheid te verplaatsen naar het adres Korte Ring 16 / Lange Ring 1. Op dit adres is momenteel nog een detailhandelsvestiging aanwezig. Gelijktijdig met de verplaatsing van de horecagelegenheid is het de bedoeling om de locatie Deestraat 7 / Lange Ring 20 om te zetten naar een burgerwoning en een centrumfunctie.
Op 15 juli 2014 heeft de gemeente het verzoek ontvangen om medewerking te verlenen aan het realiseren van deze ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten medewerking te verlenen.
Op basis van de in het geldende bestemmingsplan 'Bebouwde kom Bruinisse' opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de detailhandelsbestemming aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 om te zetten naar een horecabestemming (maximaal 300 m2 bvo). De voorziene horecagelegenheid gaat echter uit van een bvo van circa 394 m2. Dit betekent dat er voor het wijzigen van de horecagelegenheid aan de Deestraat 7 geen binnenplanse mogelijkheid aanwezig is in het geldende bestemmingsplan. Wel kan er door elders in het centrum van Bruinisse minimaal 94m2 met de bestemming 'Horeca' te verwijderen, elders 394m2 bestemming 'Horeca' worden toegevoegd.
De verplaatsing van de horecagelegenheid en het omzetten van de huidige locatie van de horecagelegenheid naar een burgerwoning en centrumfunctie passen niet in het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen deze gewenste ontwikkeling mogelijk is.
globale ligging plangebied in het centrum van Bruinisse (topografische kaart)
Het plangebied voor onderhavig planvoornemen bestaat uit twee deelgebieden, enerzijds het perceel aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 en anderzijds het perceel aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1. Beide locaties liggen in het centrum van Bruinisse. Het perceel Deestraat 7 / Lange Ring 20 staat kadastraal bekend als gemeente Bruinisse, sectie F, nummer 572 en heeft een oppervlakte van 426 m². De locatie aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 staat kadastraal bekend als gemeente Bruinisse, sectie F, nummers 1405, 1685 en 1916 (gedeeltelijk), 2010 en 2011 (gedeeltelijk) en heeft een oppervlakte van 591 m².
luchtfoto met plangebied (2 locaties)
De begrenzing van het deelgebied aan de Korte Ring 16 wordt gevormd door de bebouwing van de nieuwe horecagelegenheid (lunchroom) inclusief de voor het terras benodigde buitenruimte. De grenzen van het deelgebied aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 bestaan uit de grenzen van het kadastrale perceel (bebouwing en erf).
uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Bruinisse' van kracht, dat door de gemeenteraad is vastgesteld d.d. 27 juni 2013 en geheel in werking is. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied ter plaatse van het gebouw exclusief de luifels op het adres Korte Ring 16 / Lange Ring 1 de bestemming 'Detailhandel' met op de bovenverdieping een bedrijfswoning. Hier is horeca als hoofdfunctie niet toegestaan. De buitenruimte inclusief de grond waarboven de luifels hangen heeft de bestemming 'Verkeer'. De locatie is ook aangeduid als 'Wro-zone-wijzigingsbevoegdheid - 1', aan de hand waarvan de bestemming kan worden omgezet naar 'Horeca'. Hiermee zou de lunchroom ter plaatse planologisch geregeld kunnen worden, echter wordt het maximum toegelaten oppervlak aan horeca (300 m2) met het planvoornemen overschreden.
Het perceel aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 is bestemd tot 'Horeca' met de mogelijkheid voor wonen zowel in combinatie met horeca als zelfstandig. Het realiseren van een burgerwoning en een centrumfunctie (met uitsluiting van detailhandel in dagelijks goederen en horeca) is op basis van deze bestemming mogelijk. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de bestemming binnenplans te wijzigen naar 'Centrum' en/of 'Wonen'. Aangezien beide ontwikkelingen (verplaatsen horeca en toekennen woon- en centrumbestemming op achtergebleven locatie) in samenhang met elkaar dienen te worden beschouwd, kan het planvoornemen op basis van het geldende bestemmingsplan geen doorgang vinden.
Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied 'Korte Ring 16, Lange Ring 1, Lange Ring 20 en Deestraat 7 Bruinisse' vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervalt het voor het plangebied geldende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling omschreven. In hoofstuk 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 7 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 8 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het planvoornemen gaat uit van het verplaatsen van een bestaande horecagelegenheid binnen het centrum van Bruinisse, in samenhang met het mogelijk maken van een centrumfunctie op de door de verplaatsing vrijgekomen locatie.
Ter plaatse van de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 wordt het gebouw aan de binnenzijde op de begane grond verbouwd ten behoeve van de lunchroom en aan de buitenkant opgeknapt. Aan de buitenzijde treedt een geringe uitbreiding van het gebouw op ten behoeve van een buitenberging aan de zuidoostzijde van het pand. Voorts is met name sprake van een esthetische en functionele verbetering. Aan de noordoost- en noordwestzijde van het gebouw wordt een terras gerealiseerd. De op de bovenverdieping aanwezige bedrijfswoning blijft gehandhaafd en intern ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Wel worden op de verdieping een kantoor en een kantine gerealiseerd.
Begane grondplan toekomstige lunchroom
Voor de woning aan de Lange Ring 20 geldt dat deze alleen functioneel wordt omgezet van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. In bouwkundig opzicht treden hier geen wijzigingen op, behoudens het verwijderen van de reclame-uitingen en een eventuele opknapbeurt.
Situatie Lange Ring 20 - Deestraat 7
Ter plaatse van de locatie Deestraat 7 verdwijnt de huidige horeca met een oppervlakte van circa 180m2. Er is nog geen concrete nieuwe invulling voor deze locatie bekend, echter vaststaat dat hier geen horeca, maar ook geen detailhandel in dagelijkse goederen zal komen. Het huidige gebouw blijft vooralsnog ongewijzigd, maar is geschikt voor diverse andere centrumfuncties.
Als gevolg van het hiervoor geschetste planvoornemen treedt ter plaatse een functionele verbetering op, alsmede een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van het Kerkplein. De horecafunctie wordt geconcentreerd en versterkt en de bebouwing wordt opgeknapt. Een bedrijfswoning wordt in functioneel opzicht omgezet naar een burgerwoning, waarmee wordt aangesloten bij de feitelijke situatie (er is geen sprake van toevoeging van een woning).
De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, met de daarin genoemde (voor zover relevante) voorwaarden, wordt als uitgangspunt voor het planvoornemen gebruikt. Dit betreft dan met name de realisatie van de horecagelegenheid aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1. Het gaat om de volgende randvoorwaarden:
In de volgende paragrafen alsmede in de hierna volgende hoofdstukken is uiteengezet op welke wijze wordt voldaan aan deze randvoorwaarden en hoe deze in het planvoornemen in ruimtelijk en functioneel opzicht zijn doorvertaald. Daarbij is ook aandacht voor de stedenbouwkundige opzet van het plan en voor de verkeerskundige aspecten.
Beide locaties liggen in het centrum van Bruinisse, aan de Lange Ring die de Deestraat met de Korte Ring verbindt. De locatie aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 betreft een vrij liggend pand, dat wordt omgeven door verkeersfuncties (wegen en parkeerplaatsen). De locatie aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 gaat uit van de bestaande bebouwing en erf. Aan de zuid- en westzijde grenst dit perceel aan bebouwing, aan de noord- en oostzijde aan wegen.
De directe omgeving van beide deelgebieden wordt gevormd door de overige (woon)bebouwing van Bruinisse. Verder naar het noorden en oosten toe ligt het Grevelingenmeer. Richting het westen ligt de Rijksweg N59, met verder westelijk de aan het Grevelingenmeer gelegen vakantieparken en jachthavens. Ten zuiden van Bruinisse ligt het bedrijventerrein van het dorp.
Voorgevel na verbouwing
Voor beide deellocaties geldt dat de bestaande bebouwing gehandhaafd wordt. De bouwmogelijkheden van het pand op adres Korte Ring 16 / Lange Ring 1 worden aan de zuidoostzijde met circa 13m2 uitgebreid ten behoeve van opslag.
Situatietekening toekomstige situatie horecagelegenheid
De buitenruimte in dit bestemmingsplan is de voor het terras benodigde buitenruimte bij de nieuwe horecagelegenheid (lunchroom) aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 en de tussengelegen buitenruimte om te komen tot een logische plangrens. Daarnaast is er bij het adres Lange Ring 20 een kleine zij- en achtertuin bij de woning en voor de huidige snackbar is er buitenruimte die nu in gebruik is voor terras en is er ruimte voor het parkeren van vier auto's op eigen terrein.
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling, waarbij overwegend sprake is van een functiewijziging binnen het bestaande centrumgebied van Bruinisse. Hierbij treedt een ruimtelijke en functionele verbetering op ten opzichte van de bestaande situatie. De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
In het Omgevingsplan Zeeland (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 28 september 2012) is het provinciale beleid voor Ruimte, Milieu en Water opgenomen. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
Het Omgevingsplan gaat uit van de provinciale kerntaken, beperkt beleid tot hoofdlijnen en biedt daarbinnen meer ruimte voor lokale afweging. Dit biedt ruimte om maatwerk te realiseren bij concrete initiatieven. Met betrekking tot voorzieningen zoals horeca en detailhandel is als doel gesteld een goed voorzieningenniveau voor alle bewoners, toeristen en bedrijven te bewerkstelligen, vanwege het grote belang voor de leefbaarheid en economie van Zeeland. Voorzieningen zijn betaalbaar, bereikbaar en divers. Ten aanzien van woningbouw wordt gestreefd naar het bieden van voldoende ruimte, bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit.
Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is in het provinciaal beleid (afkomstig uit het rijksbeleid) de 'ladder' voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze zogeheten duurzaamheidsladder is een procesvereiste en houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik. In paragraaf 4.5 is deze toetsing nader uitgeschreven.
Door de ligging van voorliggend plangebied in een kernwinkelgebied en omdat er voldaan wordt aan de duurzaamheidsladder is het verplaatsen van de horecavoorziening en de inpassing van de woon- en centrumfunctie op de achtergelaten locatie vanuit het Rijks- en Provinciaal beleid een gewenste ontwikkeling.
Om beter tegemoet te kunnen komen aan de wensen van de consument, de woningbouwplanning flexibeler te maken en de productie te kunnen verhogen is met de provinciale Woonvisie een beleid ingezet waarbij gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen. De provincie Zeeland zet in op de volgende 4 speerpunten:
Om deze doelstellingen te behalen is een grotere vrijheid gegeven aan de gemeenten om de omvang, spreiding en samenstelling van hun bouwprogramma te bepalen. De provincie Zeeland toets enkel nog of bepaalde doelstellingen worden behaald. Bijvoorbeeld de doelstelling voor zuinig ruimtegebruik. Deze doelstelling houdt in dat 50% van de nieuwbouwproductie binnen bestaand bebouwd gebied dient plaats te vinden. De woning aan de Lange Ring 20 en bovenwoning op adres Korte Ring 16/ Lange Ring 1 zijn gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Bruinisse en reeds aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan het behalen van de doelstelling voor zuinig ruimtegebruik. Gelet op de speerpunten uit de Provinciale Woonvisie is dit een ontwikkeling die in overeenstemming is met het beleid van de provincie Zeeland.
De Strategische visie Schouwen-Duiveland 2011-2040 'Tij van de Toekomst' is op 3 oktober 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Er wordt een beeld geschetst van de toekomst, waarbij met name het binnen de gemeente volop aanwezige water een rol speelt. De sterke en zwakke kanten van de gemeente worden toegelicht, evenals de aanwezige kansen en bedreigingen. Hieruit komt de visie voor 2040 naar voren: Schouwen-Duiveland heeft zich in 2040 verder ontwikkeld als de ideale plaats om te genieten van natuur, recreatie en cultuur.
Water heeft het eiland en de samenleving gevormd. Het water is de bron van en de drijfveer achter economische ontwikkelingen en kansen. De watereconomie staat niet op zichzelf, maar is duurzaam verbonden met andere functies. De strategie die is gekozen om tot het in de visie geschetste beeld te komen richt zich dan ook met name op ontwikkeling van watergerelateerde kwaliteiten. Ook de aanwezigheid van voldoende horecafaciliteiten is daarbij van belang voor de toeristische economie. Het planvoornemen draagt bij aan het completeren van het lokale voorzieningenniveau, dat grotendeels gericht is op de aanwezige watergerelateerde verblijfsrecreatie. Daarmee past het planvoornemen binnen de toekomstdoelen die de gemeente Schouwen-Duiveland zich heeft gesteld.
De Structuurvisie Bruinisse is op 29 september 2011 vastgesteld. De structuurvisie legt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op hoofdlijnen vast, vormt het (toetsings)kader voor nieuwe ontwikkelingen en bevat een uitvoeringsparagraaf, die inzicht geeft in de uitvoering van de structuurvisie. De visie bouwt voort op beleid en visies die in het verleden al zijn bediscussieerd en gecommuniceerd, zoals het in paragraaf 2.4.1 aan bod gekomen Masterplan Centrum. Het Masterplan blijft bestaan als een uitwerking van de Structuurvisie. De Structuurvisie is een overkoepelend plan dat de overige plannen integreert en inhoudelijke verbanden legt. Elk sectoraal plan en het daarin opgenomen beleid blijft van toepassing.
Met betrekking tot horeca wordt, net als in het Masterplan, aangegeven dat ter plaatse van de locatie aan de Korte Ring 16 een nieuw dorpsplein wordt gerealiseerd, met onder andere nieuwe horecavoorzieningen. In het toekomstbeeld van de visie wordt het dorpsplein dan ook gekarakteriseerd als een gezellig plein met horeca en terrasjes. Het planvoornemen past naadloos binnen dit streven.
Voor het centrumgebied wordt naast een functionele herschikking ook gestreefd naar een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Voor beide locaties geldt dat de bestaande situatie wordt opgeknapt en verbeterd. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan de verfraaiing van het centrumgebied.
uitsnede kaart behorende bij Masterplan Centrumgebied Bruinisse
Op 25 februari 2010 is het Masterplan voor het centrumgebied van Bruinisse vastgesteld. In de Structuurschets Bruinisse uit 2006 is het wensscenario geformuleerd voor de verdere ontwikkeling van het dorp in de komende 15 jaar. Het Masterplan Centrumgebied Bruinisse is te beschouwen als de verdere uitwerking van de structuurschets voor het deelgebied centrum en dient bij te dragen aan de centrale doelstelling uit het Programma Bruinisse: 'een duurzame ontwikkeling naar een leefbaar dorp Bruinisse, waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarbij de relatie met het omliggende water is hersteld'.
In het Masterplan wordt per functie beschreven wat de gewenste toekomstige ontwikkelingsrichting is. Ten aanzien van winkels en voorzieningen is het algemene uitgangspunt dat het dorpscentrum van Bruinisse ook op de lange termijn haar kernoverstijgende verzorgingsfunctie moet behouden en nog verder kan versterken. Op de kaart bij het Masterplan is te zien dat ter plaatse van de Korte Ring 16 een functieverandering naar horeca wordt nagestreefd. Voor de locatie Deestraat 7 is geen specifiek beleid geformuleerd. Wel is er in het kader van het Masterplan een Distributie Planologisch Onderzoek opgesteld in 2010 voor het centrumgebied van Bruinisse. Hieruit blijkt dat toevoeging van horeca of detailhandel in dagelijkse goederen, zijnde verswinkels, supermarkten en detailhandel gericht op persoonlijke verzorging op het adres Deestraat 7 ongewenst is.
Behorende bij het Masterplan is ook een beeldkwaliteitsplan, waarin ontwerprichtlijnen worden gegeven voor nieuwe ontwikkelingen in het centrum. Met het ontwerp van de nieuwe horecavoorziening aan de Korte Ring 16 (welke overigens in een bestaand pand wordt gesitueerd) wordt rekening gehouden met deze ontwerprichtlijnen. Hetzelfde geldt voor de (minimale) architectonische wijzigingen die optreden ter plaatse van de bebouwing aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20. Het plein dient zijn open karakter te behouden er worden geen bouwwerken, zoals terrasschermen en overkappingen aangebracht.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen aansluit bij het beleid uit het Masterplan en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan. Er vindt een intensivering van de horecafunctie plaats aan het dorpsplein, gecombineerd met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
In deze ontwikkelingsvisie uit 2007 voor de binnen de verschillende kernen van Schouwen-Duiveland aanwezige horeca, wordt aangegeven waar per kern de ontwikkelingsgebieden zich bevinden. Ook voor het dorp Bruinisse is dit uiteengezet.
Bruinisse heeft een uitgebreid aanbod aan horeca, echter deze ligt erg verspreid waardoor het centrum een versnipperde indruk maakt. Een verdere concentratie van horeca en een verruiming van het horeca-aanbod is gewenst en ook mogelijk. Er wordt een horecaontwikkeling voorgestaan op het Kerkplein, Korte Ring en Oudestraat. Het planvoornemen draagt bij aan de totstandkoming van de nagestreefde concentratie.
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid, zoals hierboven beschreven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.
Voorheen bestond Schouwen-Duiveland uit meerdere separate eilanden
Vroeger bestond Schouwen-Duiveland uit twee aparte eilanden: Schouwen en Duiveland, die door de Gouwe van elkaar gescheiden waren. In 976 wordt voor het eerst de naam Schouwen als ‘Scaldis’ vermeld (de oude naam voor de Schelde); later werd het gebied ‘Scolden’ of ‘Scouden’ genoemd. In 1206 werd het gebied ten oosten van de Gouwe voor het eerst vermeld als ‘Duvinlant’ en ‘Duvelant’, hetgeen betekent ‘land behorend aan Duva (een vrouwennaam)’. Vroege bewoning en intensief grondgebruik concentreerde zich op het zogenaamde oudland, dat gekenmerkt werd door kreekruggen en poelgronden. Oudland vinden we op Schouwen, en een klein deel van Duiveland. Het overgrote deel van Duiveland was echter nieuwland, gebieden gelegen buiten het door de ringdijk omsloten oudland en die vanaf het midden van de 13e eeuw op de zee werden veroverd. De Bruinissepolder is een van de laatste polders die op de zee werd veroverd, de schorren aan de oostpunt van Duiveland werden in 1468 bedijkt.
In de Middeleeuwen is het huidige bewoningspatroon ontstaan. Verspreid over de verschillende eilanden ontstonden nederzettingen, waarin de bewoning zich concentreerde. In de nieuwlandpolders verrezen nieuwe dorpen, vaak langs wegen en dijken. Vanaf de 15e eeuw werd een speciaal type nederzetting gebouwd: het voorstraatdorp. Het waren vooral de grotere polders waarin deze nieuwe dorpen ontstonden. De bebouwing werd neergezet aan de voorstraat, die meestal loodrecht op de dijk werd aangelegd. Eventuele dorpsuitbreidingen werden gerealiseerd door parallel aan de voorstraat een of twee achterstraten te leggen. Achter de dijk ligt meestal een haven, tenzij er verdere inpolderingen hebben plaatsgevonden. De dijk zelf wordt doorgaans niet bebouwd, benedendijkse bebouwing aan de polderzijde komt wel voor. De voorstraatdorpen vervulden een verzorgende functie; ze waren overwegend niet-agrarisch van karakter. De boerderijen lagen buiten de dorpen, temidden van het bijbehorende land. Bruinisse is een typisch voorbeeld van een voorstraatdorp.
Historische kaart van circa 1850
Het op de plek van Bruinisse gestichte dorp werd aanvankelijk Oost-Duiveland genoemd, maar uiteindelijk kreeg de oudere naam Bruinisse de overhand. In deze naam is "nisse" een ander woord voor landtong, "bruin" is waarschijnlijk afgeleid van een persoonsnaam, maar kan ook verwijzen naar de bruine kleur van de schorren. Bruinisse is van oudsher het aanlandingspunt aan de oostzijde van het eiland Schouwen-Duiveland.
De historische karakteristieken van het voorstraatdorp zijn nog steeds goed zichtbaar. Bruinisse ligt aan de voormalige zeedijk, bekend als de Havenkade, en de voorstraat, bekend als Oudestraat, staat hier haaks op. De Oudestraat komt aan de zuidzijde uit op de Ring. Vroeger lag binnen de Ring alleen de kerk, maar later is er ook aan de binnenzijde gebouwd. In 1955 is hier het pand aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 opgericht. De rationele opbouw van het voorstraatdorp is zowel oost als west van de Oudestraat goed te herkennen. Aan de oostzijde is slechts één achterstraat aanwezig: de Deestraat. Het pand aan de Lange Ring 20 / Deestraat 7 is hier in 1950 gebouwd.
De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.
In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.
uitsnede Archeologische beleidskaart met ligging plangebied
Het perceel waar het verzoek zich op richt, is gelegen in een gebied met de aanduiding 'Archeologisch Onderzoekgebied B'. Ter plaatse van deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig wanneer een bouwwerk van meer dan 5.000 m² wordt geplaatst en dieper wordt gegraven dan 50 cm.
Aangezien de ingreep binnen het plangebied niet gepaard gaan met noemenswaardige graafwerkzaamheden, is onderzoek naar archeologie niet noodzakelijk. Overeenkomstig het gemeentelijke beleid is in de bestemmingsplanregeling de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' opgenomen. Hierbij gelden de uitgangspunten zoals in de volgende tabel in desbetreffende kolom staan.
uitsnede historische kaart circa 1950
Op de geografische kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zeeland is te zien dat zich binnen het plangebied geen rijksmonumenten of gebouwen bevinden die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).
Als gevolg van het planvoornemen worden cultuurhistorisch waardevolle elementen derhalve niet geschaad.
Het plangebied bestaat zogezegd uit twee locaties, beide gelegen in het historische centrum van Bruinisse. Vanuit dit historische dorpsgedeelte is het voorstraatdorp na de Tweede Wereldoorlog verder uitgebreid en heropgebouwd.
bestaande situatie Korte Ring 16 / Lange Ring 1
Op de locatie aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 is momenteel het pand van een detailhandelszaak aanwezig, bestaande uit een gebouw van 2 bouwlagen met daarboven een zolder onder een deels afgeknot dak. Dit gebouw vormt een op zichzelf staand element op het dorpsplein en ligt daarmee op een markante locatie in het centrum. De huidige uitstraling van het gebouw doet deze locatie echter te kort. Er is geen sprake van eenduidig kleur- en materiaalgebruik en het pand maakt een enigszins verwaarloosde indruk.
bestaande situatie Deestraat 7 / Lange Ring 20
Op de locatie aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 zijn in de huidige situatie een horecagelegenheid en een woning aanwezig. De horecagelegenheid bestaat uit een gebouw in één bouwlaag en heeft een povere uitstraling. De woning is feitelijk de bedrijfswoning bij de horecagelegenheid. De woning is opgebouwd uit 2 bouwlagen en afgedekt met een kap. Zonder de op de woning aangebrachte reclame-uitingen zou het gebouw goed in het aanwezige straatbeeld passen.
De ruimtelijke structuur van het gebied gelegen tussen beide deelgebieden en de verdere directe omgeving wordt gekenmerkt door kleinschalige bebouwing, opgebouwd uit 1 tot 2 bouwlagen met kap. Behoudens de kerk zijn geen grotere gebouwen aanwezig.
Bruinisse heeft een eenvoudige hoofdgroenstructuur met een wat onsamenhangend karakter. Het meest westelijke gelegen gebied is dat van de uitbreidingen van Aquadelta/Grevelingenhout. Een parkachtige woon- en recreatie-enclave die nagenoeg los staat van de groenstructuur van Bruinisse. Het meeste noordelijk gelegen knooppunt Noorddijk-N59 vormt een van de vier entrees tot Schouwen-Duiveland. Het is te kenmerken als een autonoom gebiedje zonder duidelijke groenstructuur. De twee loodrecht op elkaar staande en kruisende hoofdontsluitingswegen (Molenweg en Dorpsweg) zijn de grootste dragers van de lokale groenstructuur.
Tussen het centrum nabij de haven en de kruising Molenweg-Dorpsweg ligt een grote diversiteit aan kleine versnipperde groenvoorzieningen. Ten zuidoosten van de provinciale weg N59 is het Westplantsoen gelegen. Geheel aan de oostzijde liggen onder andere de sportvelden en het woonwagenkamp. De sportvelden zijn in zuidelijke richting verplaatst en tegen de noordkant van het industrieterrein gerealiseerd. Tot slot ligt in het zuiden een groot bedrijventerrein los van de groenstructuur van het centrum en zonder verdere noemenswaardige groenkwaliteit.
Het planvoornemen gaat uit van de functiewijziging van bestaande bebouwing, waarbij alleen een verbouwing plaatsvindt op de locatie Korte Ring 16 / Lange Ring 1. De inrichting van de buitenruimte blijft gehandhaafd met uitzondering van de nieuwe terrassen op de locatie Korte Ring 16 / Lange Ring 1. Bij de inrichting van het terras wordt rekening gehouden met de bestaande bomen. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de bestaande groenstructuur in de kern.
De bebouwde kom van Bruinisse is goed bereikbaar vanwege haar ligging aan de N59. De toegang tot de kern wordt gevormd door de Rijksstraatweg, Dorpsweg en de Molenweg. De Noorddijk aan de noordzijde van de kern vormt de oost-westverbinding tussen het ten noordwesten gelegen recreatiepark en de kern. Het traject Havenkade-Deestraat-Burgemeester Hagelaan-Dorpsweg vormt de noord-zuidontsluiting van de kern. Bruinisse is met het openbaar vervoer (bus) bereikbaar met een halte aan de Parallelweg. Ten noordwesten van de kern ligt het sluizencomplex, dat de scheiding vormt tussen de Krammer en Zijpe enerzijds en het Grevelingenmeer anderzijds. Het sluizencomplex is een druk bevaarde route voor pleziervaart. Over de Krammer en Zijpe loopt een belangrijke binnenvaartroute.
Ontsluiting
Ter plaatse van de locatie aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20 wordt de woning conform de huidige situatie direct ontsloten op de Lange Ring en het pand van de te verplaatsen horecagelegenheid op de Deestraat. De locatie van de nieuwe lunchroom/cafetaria aan de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 wordt via het plein ontsloten op de Korte Ring en de Lange Ring.
Parkeren
Ten behoeve van de voorgestelde horecavoorziening zijn 5 en 7 parkeerplaatsen nodig per 100 m² bvo voor respectievelijk cafeteria en (lichte) lunchroom . Er is effectief sprake van circa 394 m² aan bvo, waardoor 24 parkeerplaatsen nodig zijn waar de huidige detailhandel ter plaatse beslag legt op 9 parkeerplaatsen. De nieuwe centrumfunctie legt beslag op 5 parkeerplaatsen waar de huidige snackbar beslag legt op 9 parkeerplaatsen waarvan er 4 op eigen terrein liggen. Dit betekent dat er als gevolg van de ontwikkeling 11 extra parkeerplaatsen nodig zijn naast de 4 parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze zijn logischerwijs niet op te vangen binnen het plangebied zelf. Op het plein zijn echter enkele tientallen openbare parkeerplaatsen aanwezig. In het gemeentelijk plan voor de herinrichting van de openbare ruimte is bovendien al rekening gehouden met extra parkeerruimte ten behoeve van de nagestreefde intensivering van horeca op het plein. Door middel van een exploitatiebijdrage van de initiatiefnemer kan deze extra ruimte mede worden gerealiseerd. Gelet hierop mag worden aangenomen dat voldoende parkeergelegenheid voorhanden is.
Autovrij maken deel Korte Ring
Als gevolg van de nieuwe lunchroom/cafetaria met terrassen op adres Korte Ring 16 / Lange Ring 1 wordt een deel van de Korte Ring autovrij gemaakt door een fysieke afsluiting ter plaatse. Met de roze markering op de volgende luchtfoto is aangegeven welk deel van de Korte Ring het betreft.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Als gevolg van de ligging van het plangebied in het centrum van Bruinisse is sprake van een in functioneel opzicht divers gebied. Er is sprake van winkels, woningen, bedrijven, kantoren, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Aan de Korte Ring 16 overheerst momenteel de detailhandelsfunctie, met wonen op de verdieping als ondergeschikte functie (reeds bestaand). Op de locatie Deestraat 7 / Lange Ring 20 zijn horeca en wonen op dit moment de hoofdfuncties.
Concentratie van functies is gewenst om het centrumgebied verder te versterken. Een kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van de horecafunctie aan en op het dorpsplein ligt daarbij voor de hand.
Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen.
De duurzaamheidsladder gaat uit van drie stappen, met duidelijke voorwaarden om naar een volgende stap te gaan. Het geeft de voorkeur aan ontwikkelen naar regionale behoefte, in bestaand stedelijk gebied en op goed ontsloten locaties. Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet worden onderbouwd hoe met die voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor de ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.
Toetsing van onderhavig initiatief:
Uit voorgaande toetsing blijkt dat het verplaatsen van de horecavoorziening en de inpassing van de woon- en centrumfunctie aan de duurzaamheidsladder voldoet.
Uit dit hoofdstuk komt naar voren dat het wijzigen van de bestemming 'Detailhandel' naar 'Horeca' ter plaatse van de locatie Korte Ring 16 / Lange Ring 1 en 'Horeca' naar 'Centrum' en 'Wonen' op de locatie Lange Ring 20 / Deestraat 7 vanuit het planologisch kader aanvaardbaar is.
In de hoofdstuk worden de milieugevolgen van alle ontwikkelingen behandeld die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.
Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategor ie | Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk | Minimale richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | Niet van toepassing | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m |
Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Middels dit bestemmingsplan wordt de bestaande bestemming ter plaatse van de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 'Detailhandel' omgezet in de bestemmingen 'Horeca', waarbinnen horeca in de vorm van een lunchroom/cafetaria met een bovenwoning wordt toegestaan. Ter plaatse van de Lange Ring 20 / Deestraat 7 wordt de bestemming gewijzigd van 'Horeca' naar 'Wonen' en 'Centrum', waarbinnen de functies dienstverlening en detailhandel (uitgezonderd detailhandel in dagelijks goederen) zijn toegestaan.
De omgeving waarbinnen het plangebied ligt kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Naast wonen komen er in het gebied nog diverse andere functies voor zoals detailhandel, kantoor en maatschappelijke functies. Er is dus sprake van functiemenging: milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gelegen.
Horeca in de vorm van restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, e.d. (zoals een lunchroom) valt, conform de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk. Datzelfde geldt voor diverse dienstverlenende functies en detailhandel, met uitzondering van detailhandel in motorbrandstoffen inclusief LPG en detailhandel in vuurwerk van meer dan 10.000 kg. Laatsgenoemde activiteiten worden dan ook uitgesloten in de regels van dit bestemmingsplan.
Tot gemengd gebied kan, op basis van de VNG handreiking, een afstandstrap lager worden aangehouden en bedraagt de richtafstand 0 meter. De afstand van de horecagelegenheid tot de dichtstbij gelegen woning bedraagt ruim 6 meter. De nieuwe centrumfunctie ligt naast een woonperceel. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 0 meter.
Op grond van de bestemming 'Horeca' en 'Centrum' zijn alleen respectievelijk horecadoeleinden en wonen, detailhandels- en dienstverleningsactiviteiten toegestaan die passen in milieucategorie 1 van de VNG-handreiking. Een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Niet in betekenende mate
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.
Het project draagt NIBM (Niet In Betekenende Mate) bij. Het aantal bestaande woningen is minder dan genoemd staat in de Regeling NIBM. De omzetting van de bestemming 'Detailhandel' naar 'Horeca' en van 'Horeca' naar 'Wonen' en 'Centrum' zal niet of nauwelijks meer verkeersbewegingen genereren dan in de huidige situatie.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het plan.
Algemeen
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijnde bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Een restaurant is volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de VNG een categorie 1 bedrijf met een milieuzone van 10 meter voor het aspect geur. De omliggende woningen aan de Lange Ring liggen binnen de milieuzone van het restaurant. Omdat de locatie in een gebied met gemengde functies is gelegen (het centrum van Bruinisse), is het echter mogelijk deze richtafstand met een stap terug te brengen. In onderhavig geval zou de milieuzone daarmee op 0 meter komen, waarmee de woningen buiten de geurcontour van de horecagelegenheid komen te liggen.
Op de locatie Lange Ring 20 / Deestraat 7 zijn geen activiteiten voorzien waarbij geur een rol speelt.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan. Een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Algemeen
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
Industrielawaai
In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.
Menselijk stemgeluid
Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.
Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Geluid van de horecagelegenheid
Een restaurant is volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de VNG een categorie 1 bedrijf met een milieuzone van 10 meter voor het aspect geluid. De omliggende woningen aan de Lange Ring liggen binnen de milieuzone van het restaurant. Omdat de locatie in een gebied met gemengde functies is gelegen (het centrum van Bruinisse), is het echter mogelijk deze richtafstand met een stap terug te brengen. In onderhavig geval zou de milieuzone daarmee op 0 meter komen, waarmee de woningen buiten de geluidszone van de horecagelegenheid komen te liggen.
Wat betreft het aspect geluid wordt voorts in het Activiteitenbesluit: Horeca gesteld dat wanneer het ten gehore brengen van muziek structureel deel uitmaakt van de bedrijfsvoering en uit de aard van het bedrijf onmisbaar is, het uitvoeren van een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Voor een restaurant geldt daarbij een geluidsinstallatie met een bronvermogen van meer dan 70 dB(A) als langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In geval van het enkel afspelen van achtergrondmuziek is een akoestisch onderzoek niet nodig. In de horecagelegenheid zal alleen achtergrondmuziek worden gedraaid en wordt geen zware geluidsinstallatie aangebracht of live muziek gespeeld.
Tenslotte bestaat nog de mogelijkheid dat als gevolg van de activiteiten op het terras geluidsoverlast ontstaat. Dit is met name het geval bij het gebruik van heaters als terrasverwarming. In onderhavig geval zal geen gebruik worden gemaakt van heaters, waardoor ook ten aanzien van dit aspect geen nadelige geluidshinder ontstaat als gevolg van het planvoornemen.
Wegverkeerslawaai
Het planvoornemen gaat niet uit van de bouw van nieuwe geluidgevoelige objecten. De bedrijfswoning aan de Korte Ring 16 is reeds bestaand en bovenal gelegen in een 30 km/h-zone.
De bedrijfswoning, die wordt omgezet naar burgerwoning aan de Lange Ring 20, genoot alleen bescherming voor de geluidshinder die de horecagelegenheid zelf veroorzaakte en is met betrekking tot wegverkeerslawaai ook al een bestaande woning. Deze woning ligt naast andere burgerwoningen en ook in een 30 km/h-zone. De belangrijkste bron van geluidhinder was de voormalige horecagelegenheid die wordt verplaatst. Voorheen was reeds sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen deze woning.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat voor beide woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan. Een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Als voorbode van deze AMvBs is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Bevb is op 1 januari 2011 gedeeltelijk in werking getreden (zie hierna). De inwerkingtreding van het Btev wordt in 2012 verwacht.
Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Daarnaast geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Basisnet
Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.
Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS3. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.
Het Basisnet Weg moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen voor wat betreft de gevaarlijke stoffen. Daarnaast moeten ruimtelijke ontwikkelingen langs het hoofdwegennet op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid.
Het Basisnet Weg bestaat uit twee kaarten: een kaart met de veiligheidszones en een kaart met de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) en een tabel. In de gemeente Schouwen-Duiveland gaat het om de N256, rijksweg N57 en de rijksweg N59. In de tabel is aangegeven hoe groot de zone voor elk wegvak is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen moet maken.
Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen waarbij ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven.
In het Basisnet Water is gebruik gemaakt van CEMT-klassen die in Europa gelden. Opgenomen zijn de vaarwegen met CEMT-klasse 2 en hoger. Vaarwegen die zijn ingedeeld in een lagere CEMT-klasse, maken geen onderdeel uit van het Basisnet. Op die vaarwegen (en alle andere vaarwegen die niet tot het Basisnet behoren) vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk plaats. Af en toe vaart er een bunkerschip van maximaal 300 ton voor de bevoorrading van brandstofstations langs de vaarweg. Opname in het Basisnet van deze vaarwegen heeft geen effect op de veiligheid. Zij zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
De opgenomen vaarwegen zijn in 3 typen routes verdeeld zijn:
Per route geeft het Basisnet Water een gebruiksruimte aan door langs alle vaarwegen een maximale ligging van deze PR10-6 contour vast te stellen. Voor groene vaarwegen geldt dat er geen PR10-6 contour is (ook niet op het water zelf) en naar verwachting zelfs bij voortgaande groei ook niet zal komen. Voor zwarte vaarwegen komt de PR10-6 contour maximaal tot de oeverlijn.
Na inwerkingtreding van het Basisnet moeten gemeenten bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening houden met de maximale risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.
Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.
Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.
Risicovolle inrichtingen
Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied ook niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Wegen
Zoals eerder vermeld zijn de rijkswegen N57, N59 en N256 aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De wegen N57 en N256 liggen op een zodanig grote afstand dat de invloedsgebieden niet over het plangebied reiken. De N59 ligt op een afstand van ongeveer 400 meter, wat betekent dat de invloedsgebieden afkomstig van deze weg wel over het plangebied reiken. Echter een dergelijke ontwikkeling met een minimale toename aan personen in een relatief drukke woonomgeving zorgt niet voor een toename danwel een significante toename van het groepsrisico.
Het plangebied ligt aan de Korte Ring / Lange Ring en de Lange Ring / Deestraat. Deze wegen zijn niet aangewezen als onderdeel van de route gevaarlijke stoffen op het eiland Schouwen-Duiveland.
Plaatsgebonden risico
Uit het Basisnet Weg en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) blijkt dat voor de voornoemde wegen geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied en evenmin van een veiligheidszone; er is geen maatgevende contour voor het PR (de contour met kans 10-6 ligt op de weg, niet erbuiten).
Groepsrisico
Ook blijkt uit het Basisnet Weg dat voor de betreffende wegvakken in de huidige situatie sprake is van een zeer laag GR (kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde). De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt langs genoemde wegen niet overschreden.
Water
Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones.
Buisleidingen
De meest nabij gelegen planologisch relevante aardgastransportleiding betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding komt vanuit de Grevelingen ten noordoosten van Zonnemaire het eiland op, en loopt langs de Dreischorsedijk naar een gasontvangstation tot ongeveer de kruising met de Stoofweg. De lengte van de leiding op het land bedraagt ongeveer 1,2 km.
De afstand van de leiding tot aan het plangebied bedraagt ruim 10 km. Geconcludeerd wordt dat de leiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Ook de afstand van het gasontvangststation tot de ontwikkeling is zodanig groot dat hier geen belemmeringen uit voortvloeien.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling ook niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en de buisleiding bij Zonnemaire, en een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59.
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.
Warmte-koude opslag
De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.
Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.
Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.
Niet gesprongen explosieven
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er een gebied bestemd wordt in een aandachtsgebied zal een toetsing op mogelijke explosieven moeten worden uitgevoerd.
De gemeente is op basis van regelgeving verantwoordelijk voor het opsporen en ruimen van niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Regels zijn opgenomen in o.a de Arbeidsomstandighedenwet en de Gemeentewet.
In onderhavig geval is sprake van een functiewijziging en verbouwing, deze gaat echter niet gepaard met noemenswaardige bodemingrepen. Ten aanzien van de aanwezige gevoelige functies (wonen) kan ter plaatse van de Korte Ring 16 / Lange Ring 1 worden gesteld, dat dit plaatsvindt op de verdieping. Aan de Lange Ring 20 wordt reeds gewoond en is slechts sprake van de omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning.
Uit historisch vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven (NGE) blijkt dat er in het plangebied in het verleden oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. In en om Bruinisse hebben een groot aantal bombardementen en beschietingen plaatsgevonden. Op basis van de huidige gegevens kan geconcludeerd worden dat het plangebied zich in een NGE risicogebied bevindt. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolg onderzoek of opsporing niet noodzakelijk. Afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling zal dan worden getoetst of een vervolg onderzoek nodig is.
Gelet hierop wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek ten behoeve van het planvoornemen niet noodzakelijk geacht. Op het moment dat na de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan sprake zal zijn van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, bestaat wellicht wel de noodzaak tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan bestaat deze noodzaak zogezegd niet.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Algemeen
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
Regelgeving
In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.
Grondwateronttrekking
Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.
Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.
Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte |
De bouwlocatie is niet gesitueerd nabij een waterkering. Het aanvragen van een watervergunning is derhalve niet nodig. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
In de huidige situatie is vrijwel het gehele plangebied verhard. Ter plaatse van de deellocatie Deestraat 7 / Lange Ring 20 vinden geen wijzigingen aan de bebouwing of de oppervlakteverharding plaats. Ter plaatse van de deellocatie Korte Ring 16 vindt een uitbreiding aan dakoppervlak plaats van circa 10 m², ten koste van de daar nu aanwezige oppervlakteverharding. De totale hoeveelheid verhard oppervlak blijft derhalve gelijk, waardoor ter plaatse geen extra bergingscapaciteit hoeft te worden gerealiseerd. Hiervoor is bovendien geen ruimte aanwezig. Over-last (inundatie) vanuit oppervlaktewater wordt niet verwacht. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
Er is geen sprake van grondwateroverlast of verdroging. Er wordt geen grondwater onttrokken. |
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Afvoer van afvalwater vindt plaats via de bestaande aansluiting op de riolering in de Deestraat, de Korte Ring en de Lange Ring. De uitbreiding wat betreft het afvalwater zal voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP). Het op verhard oppervlak neerkomend hemelwater wordt via het bestaande rioolstelsel afgevoerd. In de huidige situatie is bij hevige neerslagsituaties soms sprake van wateroverlast. Als gevolg van het vernieuwen van de afvoercapaciteiten van het pand (de goten) en het dorpsplein (in het kader van het Masterplan voor het centrum), zal deze overlast verminderen dan wel verdwijnen. Hergebruik is niet aan de orde in verband met de kleinschaligheid van het planvoornemen (niet rendabel). |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater in het plangebied. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Het hemelwater wordt in de bestaande situatie afgevoerd via het rioolstelsel. Ter plaatse is vooralsnog geen gescheiden systeem voorzien, afkoppeling is dan ook niet aan de orde. Bij vervanging van goten e.d. zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen. De huidige oppervlaktewaterkwaliteit blijft hiermee behouden. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiegebied, grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen. |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Er zijn geen primaire waterlopen en andere (secundaire) oppervlaktewateren aanwezig. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Niet van toepassing |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Niet van toepassing. |
Het Waterschap Scheldestromen heeft d.d. 24 november 2014 per brief laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. In de waterparagraaf is aan de hand van de relevante thema's uiteengezet wat de consequenties zijn van het plan en hoe daarmee wordt omgegaan. Deze brief is tevens het wateradvies.
Algemeen
In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Regelgeving
Soortbescherming
Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of de actuele beschermde natuurwaarden van de locatie worden bedreigd.
De bescherming van soorten is verankerd in de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van de wet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.
Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën :
De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Het is niet mogelijk om zonder onderzoek en zonder motivatie ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen juridisch mogelijk te maken via het bestemmingsplan, waarbij sprake is van aantasting van belangrijke leefgebiedsfuncties. Voor soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (deze soorten staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn) is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor ruimtelijke ingrepen (recente jurisprudentie), tenzij tevens sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur
Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke gebiedsbescherming in of nabij het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of er effecten zijn op beschermde gebieden.
De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet danwel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn door het ministerie van EL&I de volgende gebieden aangewezen:
Per gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.
Zonder vergunning en motivatie is het niet mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van negatieve effecten op gebieden waar gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet aan de orde is.
De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden. De gebieden behorend tot de EHS worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het beleid is vertaald in regelgeving in het Bro en per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.
Het is zonder motivatie niet mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van significant negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.
Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS treedt naar verwachting in 2015 in werking.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.
Op enkele honderden meters ten noorden en oosten van Bruinisse ligt het Natura 2000-gebied Oosterschelde, hetgeen tevens een Nationaal Park is. Ook liggen, deels samenvallend met het Natura 2000-gebied, in de omgeving diverse EHS-gebieden. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van deze waardevolle gebieden. Aangezien het plangebied zich bevindt in het bestaande bebouwde gebied van Bruinisse en geen nieuwe bebouwing wordt opgericht, vindt feitelijk geen intensivering van gebruik plaats. Het uitvoeren van een oriënterende toets Natura 2000 & EHS wordt om die reden niet nodig geacht.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Algemeen
Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.
Regelgeving
De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.
Lichtinval
In een gebouw dient voldoende inval van natuurlijk licht plaats te kunnen vinden. Daardoor dienen voldoende ramen aanwezig te zijn en mag het gebouw ook niet te diep zijn. Daarnaast is het zaak te voorkomen dat vanuit het gebouw lichtvervuiling optreedt naar buiten toe.
Wat betreft de inval van voldoende licht van buitenaf kan gesteld worden dat dit voor een horecagelegenheid minder van belang is. Hier wordt sfeerverlichting over het algemeen als even prettig ervaren dan licht van buiten. Ten aanzien van de uitstraling van licht vanuit het gebouw vinden geen wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige situatie. De raampartijen blijven in de huidige vorm gehandhaafd. Momenteel wordt geen lichtoverlast ervaren door uitstraling naar buiten toe, hetgeen gelet op de ligging in het centrum ook niet waarschijnlijk is. Enige punt van aandacht is eventuele reclame-uitingen aan de gevel.
Het aspect licht vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Algemeen
Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied.
Regelgeving
Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.
In het planvoornemen wordt de gewenste duurzaamheid bereikt door gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen en door een goede isolatie.
Het aspect energie en klimaat vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Algemeen
De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.
Regelgeving
De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:
Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.
In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Er hoeft geen MER te worden opgesteld, danwel een (vormvrije) m.e.r. te worden doorlopen.
Uit de toetsing van de sectorale aspecten is gebleken dat er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan zijn.
In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. In de eerdere hoofdstukken is uitgebreid stilgestaan bij het beleidskader, de ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke en functionele karakteristieken en de kaders voor wat betreft milieu en duurzaamheid. Hier worden deze samengebracht in een allesomvattende visie op het plangebied voor de komende 10 jaar. Daarbij ligt de focus uiteraard op onderwerpen waar het bestemmingsplan een rol in kan spelen.
De uitgangspunten en randvoorwaaren van dit bestemmingsplan zijn:
Met het plan wordt beoogd een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het centrum van Bruinisse, in het bijzonder het Kerkplein, tot stand te brengen. Met het ontwerp van de nieuwe horecavoorziening aan de Korte Ring 16 (welke in een bestaand pand wordt gesitueerd) is rekening gehouden met de ontwerprichtlijnen in het beeldkwaliteitsplan behorende bij het Masterplan Bruinisse. Hetzelfde geldt voor de (minimale) architectonische wijzigingen, verwijderen reclame-uitingen en opknapbeurt, die optreden ter plaatse van de bebouwing aan de Deestraat 7 / Lange Ring 20. Bij de keuze van meubilair, reclame uitingen en inrichting van de horecaterrassen wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Zo is er onder andere aandacht voor type meubilair (geen plastic) en omvang van en reclame uitingen op parasols.
Voorgevel lunchroom
Rechter zijgevel lunchroom
Achtergevel lunchroom
Linker zijgevel lunchroom
Het functioneel streefbeeld voor het plangebied is de voorzieningenstructuur van het centrum van Bruinisse te versterken. Door de centrumbestemming op te nemen op de, na verplaatsing van de horecagelegenheid, vrijgekomen locatie ontstaat een (beperkte) uitwisselbaarheid in functies. Hiermee wordt een duurzaam ruimtegebruik van de locatie gecreeerd. Deze visie is in overeenstemming met de visie voor het centrumgebied.
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat de nieuwe regeling de beoogde ontwikkeling in het plangebied mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:
Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:
De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.
Binnen de bestemming ‘Centrum' zijn dienstverlening en bepaalde detailhandelsbedrijven toegestaan met uitzondering van detailhandel in dagelijks goederen, detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in motorbrandstoffen inclusief LPG en detailhandel in vuurwerk van meer dan 10.000 kg.
Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn met betrekking tot de plaats op het bouwperceel, de oppervlakte en de goothoogte- en totale bouwhoogte nadere maatvoeringen opgenomen.
Ten aanzien van de situering van het hoofdgebouw en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingsregels opgenomen.
Binnen de bestemming 'Horeca' zijn horecabedrijven van categorie 1 en 2 toegestaan, zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de regels is opgenomen.
Daarnaast kunnen deze gronden ook voor een bedrijfswoning op de verdieping worden gebruikt. Binnen de horecabestemming is een regeling opgenomen voor terrassen waarbij terrasgerelateerde elementen als parasols, terrasschermen en horecaterrasoverkappingen zijn opgenomen, zoals deze ook elders in de gemeente geldt.
Voor de gebouwen zijn met betrekking tot situering, de totale bebouwde oppervlakte, de goothoogte van aan- en uitbouwen en dakhelling de maatvoering bepaald. Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde is de bouwhoogte bepaald. Voor bovenstaande maatvoeringen is een afwijkingsregel opgenomen.
De openbare ruimte is bestemd als ‘Verkeer’. Voor het horecterras is de aanduiding ‘terras’ opgenomen. Verder zijn binnen deze bestemming straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut toegestaan. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. Een luifel is toegestaan ter plaatse van de aanduiidng 'specifieke bouwaanduiding - luifel'.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er wordt, door middel van bouwaanduidingen, onderscheid gemaakt in verschillende bebouwingstypen en - categorieën. In onderhavig geval gaat het alleen om de aanduiding 'vrijstaand'. Hieraan zijn specifieke bouwregels verbonden.
Het hoofdgebouw dient met de voorgevel in de voorste bouwgrens te worden gebouwd. Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer regels opgenomen betreffende de situering, de minimale breedte, de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens, de goot- en de totale bouwhoogte, de dakhelling en de diepte van de woning. Het hoofdgebouw dient binnen het betreffende aanduidingsvlak te worden opgericht.
De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak. Hiervoor zijn onder meer bepalingen opgenomen betreffende de toegestane oppervlakte, de goot- en de totale bouwhoogte, de dakhelling en de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen betreffende de onoverdekte zwembadregeling en de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regel is opgenomen voor overkappingen en tuin- of erfafscheidingen.
Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Afwijkingsregels zijn opgenomen voor een kortere afstand tot zijdelingse bouwperceelsgrenzen en voor een grotere bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van de woning en bed & breakfast. Een omgevingsvergunning kan worden verleend van het gebruik ten behoeve van het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf of ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden.
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraangekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiekvan de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak beperkt uitgelegd als uitsluitend het toepassen van handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstellingkomen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.
De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.
In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.
De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving om tot herstel van de rechtsorde te komen. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen.
Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.
Omdat het plan een particulier initiatief betreft zijn er voor de gemeente Schouwen-Duiveland geen financieel-economische consequenties aan verbonden. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer. Eventueel benodigde onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan zijn afgerond. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is een exploitatieovereenkomst afgesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd. Het verhalen van planschade maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1.Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijk vereiste overleginstanties, dit zijn:
De Antwoordnotitie vooroverleg beschrijft de resultaten van het vooroverleg van het voorontwerpbestemmingsplan. De binnengekomen reacties zijn hierin samengevat, beantwoord en van een conclusie voorzien. In de conclusie is opgenomen of en zo ja op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast. De Antwoordnotitie vooroverleg is als Bijlage 1 toegevoegd.
Er is geen mogelijkheid geboden voor een ieder om een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Tijdens de ter inzage legging van 12 januari 2015 tot en met 23 februari 2015 zijn geen zienswijzen ingediend. Zowel de provincie Zeeland als het Waterschap Scheldestromen hebben aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplannen geen aanleiding geeft om een zienswijze in te dienen. Ook zijn er geen ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt.
Omdat er geen aanpassingen in de bestemmingsplanregels en op de verbeelding zijn, is er sprake van ongewijzigde vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.
Op 30 april 2015 is het bestemmingsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage Bijlage 2 bij de toelichting.