Toelichting
1.4 Geldende bestemmingsregelingen Hoofdstuk 3 BESCHRIJVING PLANGEBIED EN VISIE OP HET PLANGEBIED 4.1 Inleidende opmerking milieuaspecten 4.2 Bedrijven en milieuzonering Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN 5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 5.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID Hoofdstuk 7 OVERLEG, ZIENSWIJZEN EN BEROEP Hoofdstuk 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding Op de locatie Aanwas 23 te Roosendaal is op het ter plaatse in 2012 gerealiseerde vrachtwagenparkeerterrein een tijdelijke unit (met een verblijfsruimte voor chauffeurs, alsmede sanitaire voorzieningen) gerealiseerd met als juridische grondslag een tijdelijke afwijking van het vigerende bestemmingsplan middels een verleende omgevingsvergunning. Deze unit werd namelijk opgericht vóór de bebouwingsgrens en paste niet in het ter plaatse van kracht zijnde bebouwingspercentage. Het is gebleken dat deze voorziening een permanent karakter dient te krijgen. Om die reden is ervoor gekozen om dit bestemmingsplan op te stellen en in procedure te brengen. Het was oorspronkelijk de bedoeling een en ander 'mee te nemen' in het actualiseringsplan voor het hele bedrijventerrein Borchwerf, maar dit plan zal met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer als bestemmingsplan worden geactualiseerd. 1.2 Doel Doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actuele planologisch-juridische regeling voor de op het vrachtwagenparkeerterrein aanwezige verblijfsunit voor chauffeurs. 1.3 Ligging plangebied Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen langs de Aanwas te Roosendaal op het bedrijventerrein Borchwerf. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Roosendaal, sectie A, nummer 4842, 4744 en (deels) 4745 en plaatselijk bekend als Aanwas 23 te Roosendaal. Afbeelding 1: ligging plangebied 1.4 Geldende bestemmingsregelingen Het vigerende bestemmingsplan dat van toepassing is op het projectgebied is het bestemmingsplan “Borchwerf II, veld C en F', dat onherroepelijk is sinds 29 oktober 2012. 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven evenals de visie op het plangebied. Hoofdstuk 4 bevat een overzicht van alle aspecten die in het kader van de planvorming van belang zijn. Het gaat daarbij voornamelijk om milieuonderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving, waarin met name de juridische aspecten van het bestemmingsplan worden toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is plaats ingeruimd voor een korte toelichting op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan. Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER 2.1 Europees beleid Europese regels voor rijtijden en rusttijden bij wegvervoer Transportbedrijven en chauffeurs van openbaar-vervoerbussen, touringcarbussen en vrachtwagens moeten zich houden aan Europese regels voor rijtijden en rusttijden (voor ritten buiten Europa en voor taxichauffeurs gelden andere regels). In Nederland zijn de Europese regels overgenomen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Ook zijn er regels die bepalen hoelang en hoe vaak een beroepschauffeur ’s nachts mag werken. Al met al moet dit ervoor zorgen dat het wegvervoer veilig is en dat er sprake is van eerlijke concurrentie tussen vervoerders. Op basis van deze wet- en regelgeving bestaan er regels over de maximale totale rijtijd, de maximale ononderbroken rijtijd en de minimale rusttijden. Voorts is geregeld dat chauffeurs hun normale en verlengde wekelijkse rust niet mogen nemen in hun cabine. Dit moet in een passend en gendervriendelijk verblijf met geschikte slaapfaciliteiten en sanitaire voorzieningen, hetgeen de werkgever moet betalen. Conclusie De realisatie van de vrachtwagenparkeerplaats zorgt voor een zo goed mogelijke naleving van deze wet- en regelgeving. De chauffeurs kunnen op de parkeerplaats hun vrachtwagen parkeren, om vervolgens te kunnen verblijven in het bijbehorende gebouw met passende faciliteiten. Wel zullen de chauffeurs hun nachtrust nog doorbrengen in de cabine van de vrachtwagen. 2.2 Rijksbeleid Voornamelijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn hierbij van belang met betrekking tot onderliggend bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI (nog) geen doorwerking heeft naar dit plan en dat het bestemmingsplan bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijvigheid, hetgeen aansluit bij de doelstelling uit de SVIR. 2.3 Provinciaal beleid Voornamelijk de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn hierbij van belang met betrekking tot onderliggend bestemmingsplan. De realisatie van een vrachtwagenparkeerplaats past binnen de omgevingsvisie van de provincie, het geeft immers invulling aan de hoofdopgave ‘Brabant als slimme netwerkstad’ en past ook binnen de provinciale koers voor de overige hoofdopgaven. Daarnaast zijn in de verordening geen specifieke regels opgenomen ten aanzien van de locatie Aanwas 23 te Roosendaal. 2.4 Gemeentelijk beleid Voornamelijk de Omgevingsvisie Roosendaal (De Verbonden Stad) en het gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan 2015-2025 ‘Knooppunt Roosendaal’ zijn hierbij van belang met betrekking tot onderliggend bestemmingsplan. Een vrachtwagenparkeerplaats is een duurzame, haalbare en lokale ruimtelijke ontwikkeling, waardoor het op voorhand duidelijk is dat aan de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie Roosendaal door de realisatie van de vrachtwagenparkeerplaats wordt voldaan. Voorts leidt de realisatie tot regionale versterking van de positie van Roosendaal in het verkeersnetwerk, waardoor het voldoet aan het gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan 2025. Conclusie De beleidskaders op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn kort uiteengezet. Gebleken is dat onderliggend bestemmingsplan hieraan voldoet. Hoofdstuk 3 BESCHRIJVING PLANGEBIED EN VISIE OP HET PLANGEBIED 3.1 Beschrijving plangebied Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen langs de Aanwas te Roosendaal op het bedrijventerrein Borchwerf. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Roosendaal, sectie A, nummer 4842, 4744 en (deels) 4745 plaatselijk bekend als Aanwas 23 te Roosendaal. Het betreffende plangebied is reeds ingericht als vrachtwagenparkeerplaats met verblijfsunit. Laatstgenoemde voorziening is gerealiseerd op basis van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan, vergund door een omgevingsvergunning. Het plangebied is bestemd als ‘bedrijventerrein-2’, binnen deze bestemming zijn enkel bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 van Staat van bedrijven en inrichtingen. Ook parkeervoorzieningen zijn mogelijk binnen deze bestemming, reden waarom ter plaatse in 2012 het terrein kon worden aangewezen als vrachwagenparkeerterrein. 3.2 Visie op het plangebied Er is sprake van een behoefte aan een beveiligd parkeerterrein voor vrachtwagens, bij voorkeur in de directe omgeving van een rijksweg. Bij een dergelijk parkeerterrein horen ook faciliteiten zoals een unit met verblijfsruimte en toilet/douchevoorzieningen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin: het maakt een (bewaakte) vrachtwagenparkeerplaats, die ruimte biedt aan tenminste 100 vrachtwagens en met een verblijfsunit voor chauffeurs met voorzieningen zoals wifi, wasgelegenheid, sanitaire voorzieningen en een verblijfsruimte, permanent mogelijk op de betreffende locatie aan de Aanwas 23 te Roosendaal. Gebleken is dat er ten aanzien van de realisatie geen (overwegende) belemmeringen bestaan op basis van milieuaspecten. De onderzoeken die aan deze conclusie ten grondslag liggen worden in het hiernavolgende hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 4 ONDERZOEKEN 4.1 Inleidende opmerking milieuaspecten Het bestemmingsplan ‘Aanwas 23’ is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt de volgende ontwikkeling mogelijk gemaakt: Het toevoegen van een voorziening op het vrachtwagenparkeerterrein op het perceel Aanwas 23 te Roosendaal. Deze voorziening beschikt over sanitair en een verblijfsruimte om vrachtwagenchauffeurs meer comfort te bieden tijdens hun verblijf op het terrein. Onderstaand worden de relevante milieuaspecten beschreven: bedrijven en milieuzonering, geur, lucht, geluid, externe veiligheid en bodem. 4.2 Bedrijven en milieuzonering Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009). Situatie ter plaatse De voorziening op de vrachtwagenstandplaats is qua gevoeligheid enigszins vergelijkbaar met een logiesfunctie/recreatieve functie. De voorziening is voor tijdelijk verblijf en voorziet in een verblijfsruimte met sanitaire voorzieningen. Overnachting geschiedt (nog) wel in de vrachtwagen. In het kader van bedrijven en milieuzonering is het geen gevoelige functie, omdat het geen woning, onderwijs of verblijfsrecreatie betreft. Het is eveneens geen geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder, waardoor het niet beschouwd hoeft te worden als een gevoelig gebouw als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Derhalve kan geconcludeerd worden dat omliggende bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering. Een vrachtwagenparkeerterrein is eveneens een milieubelastende functie. Omdat er in de directe omgeving geen gevoelige functies liggen, wordt het woon- en leefklimaat van gevoelige functies niet nadelig beïnvloed. Conclusie De voorziening op de vrachtwagenstandplaats levert geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of voor gevoelige functies. Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Nieuwe initiatieven worden derhalve getoetst aan de richtafstanden. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. 4.3 Geur Toetsingskader De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben. Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object). De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid. Gemeentelijk geurbeleid De gemeente Roosendaal heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geurnormen en -afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden. Situatie ter plaatse Belang omliggende veehouderijen In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. De voorziening op de vrachtwagenstandplaats is een geurgevoelig object. Aan de Vlietweg 32 ligt een melkveehouderij. Melkvee heeft geen emissiefactor en daardoor geldt een vaste afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten in de bebouwde kom. De afstand van de veehouderij tot de voorziening bedraagt ruim 350 meter. Derhalve wordt voldaan aan de afstand. Woon- en leefklimaat In onderstaande afbeelding is de GES score (gezondsheidseffect- screening-score) in beeld gebracht voor de locatie van de voorziening op de vrachtwagenstandplaats. Het gebied is aangeduid met tenminste de score ‘goed’ voor het aspect geurhinder. Dit betekent dat aanwezige personen geen geurhinder zullen ervaren. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als goed of zeer goed te kwalificeren is. Conclusie Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. 4.4 Luchtkwaliteit Toetsingskader Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten: Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm; het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm; de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm; de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’; de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’; het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’. Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat: als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm); als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm); als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b 2 van de Wm); als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm). Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden: voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht; voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht; voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie. In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis. Situatie ter plaatse De voorziening op de vrachtwagenstandplaats is geen functie die een verkeersaantrekkende werking heeft. Het gaat om de vaststelling van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat in het plan de huidige functies worden vastgelegd en dat er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent voor het aspect luchtkwaliteit dat er naast de autonome groei niet wordt vooruitgelopen op eventuele ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien daartoe geen concrete plannen bestaan. Het is aannemelijk dat de concentratie van stoffen in de buitenlucht als gevolg van het plan per saldo gelijk blijft. Gelet op artikel 5.16, eerste lid, sub b van de Wm is vaststelling van een conserverend bestemmingsplan mogelijk, waarbij toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. 4.5 Externe veiligheid Het aspect Externe veiligheid is uitgewerkt in een bij deze toelichting behorende bijlage Advies externe veiligheid'' nr. Z2022-021490 dd. 1 augustus 2022 van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Het realiseren van de vrachtwagenstandplaats en het chauffeursverblijf is getoetst aan de huidige wet- en regelgeving. De voornaamste conclusies luiden als volgt. Indien het mogelijk wordt gemaakt om vrachtwagens met gevaarlijke stoffen te parkeren moet rekening worden gehouden met eventueel geldende afstanden met het oog tot externe veiligheid. De PR 10-6 contour van de hogedruk aardgasleiding reikt gedeeltelijk over het plangebied. Het chauffeursverblijf is reeds buiten de PR 10-6 contour gerealiseerd. Omdat het plangebied geheel binnen de 100%-letaliteitsgrens van de hogedruk aardgasleiding ligt is conform art. 12 Bevb een QRA uitgevoerd waarmee inzicht is verkregen in het groepsrisico. Hieruit blijkt dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording voor het scenario fakkelbrand. Omdat de vrachtwagenparkeerplaats in het huidige bestemmingsplan “Borchwerf II, veld C en F', is toegelaten zal deze bestemming behouden kunnen blijven. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de in de omgeving aanwezige PR 10-6 contouren in relatie tot het plangebied: Om inzicht te krijgen in het groepsrisico en de ligging van het plaatsgebonden risico vanwege de hogedruk aardgasleiding is een QRA opgesteld. Deze maakt als bijlage onderdeel uit van de onderhavige toelichting. Er is sprake van een lichte stijging van het groepsrisico, maar deze blijft ook in de toekomstige situatie onder de 0,01* de oriënterende waarde. 4.6 Geluid Toetsingskader In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen. De voorziening op de vrachtwagenstandplaats is geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is indicatief de geluidsbelasting bepaald om te bepalen of gebruikers van de voorziening beschermd worden tegen onaanvaardbare geluidhinder. Situatie ter plaatse Wegverkeer Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk voor het bestemmingsplan. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze onderzoekszones dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de voorziening geldt een geluidsbelasting van 53 tot 63 dB als gevolg van wegverkeer (A17). Gelet op de aard van de voorziening en het tijdelijke verblijf wordt dit aanvaardbaar geacht. Gezoneerde industrieterreinen Het industrieterrein Borchwerf is gedeeltelijk een gezoneerd industrieterrein. In de volgende afbeelding is de grens van het gezoneerde industrieterrein en de geluidszone weergegeven. Binnen de grens van het gezoneerde industrieterrein (blauw gearceerd) is het mogelijk voor “grote lawaaimakers” om zich te vestigen. In onderdeel D, Bijlage 1 Besluit omgevingsrecht zijn de "grote lawaaimakers" volgens de Wet geluidhinder aangewezen. Binnen dit gebied worden nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegelaten. De rode lijn geeft de 50 dB(A) contour weer. Dit gebied is aangeduid met de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting van alle inrichtingen op het gezoneerd industrieterrein niet groter zijn dan 50 dB(A). Nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone zijn toegestaan, mits akoestisch onderzoek wordt gedaan naar de geluidsbelasting en –indien nodig - een hogere waarde wordt verleend. De geluidsbelasting als gevolg van de het gezoneerde industrieterrein ligt ter hoogte van de voorziening op circa 48 dB(A). Derhalve is geen sprake van onaanvaardbare geluidhinder. Ligging grens en geluidzone gezoneerd industrieterrein Conclusie Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorziening op de vrachtwagenstandplaats is geen geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. 4.7 Bodem Toetsingskader De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Situatie ter plaatse Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Dit betekent, dat voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie, de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond wordt gevonden in de Wabo en de gemeentelijke bouwverordening. De ontwikkeling van een voorziening op de vrachtwagenparkeerplaats is een gevoelige functie omdat deze functiegericht is op menselijk verblijf van meer dan 2 uur per dag. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In het verleden hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden op dit deel van bedrijventerrein Borchwerf. Deze onderzoeken vormen geen aanleiding om te verwachten dat er een belemmering is voor de haalbaarheid van de voorziening. Derhalve gelden er geen belemmeringen voor de planvorming. Andere nieuwe ontwikkelingen die bodemonderzoek noodzakelijk maken, zijn in het bestemmingsplan niet rechtstreeks voorzien. Er hoeft dan ook geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke bodem- of grondwaterverontreiniging in het kader van dit bestemmingsplan. Indien er voorts sprake is van uitbreidingsmogelijkheden binnen aangegeven bebouwingsvlakken zal het bedoelde onderzoek in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de orde komen. Conclusie De bodemkwaliteit is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. 4.8 Water Er zullen geen veranderingen plaatsvinden die consequenties hebben voor de waterhuishouding: er wordt geen (verdere) bebouwing en/of verharding voorzien. Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN 5.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. 5.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling Uitgangspunten Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan zijn de bestemmingen. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Elke bestemming is geometrisch bepaald. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven niet het gehele plangebied te bedekken. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor. Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen. Omdat verklaringen geen juridische betekenis hebben, wordt hierop niet nader ingegaan. Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden: Rechtszekerheid en klantgerichtheid: dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan; Makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten: een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast; Duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan: dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is op de verbeelding zichtbaar worden gemaakt. 5.3 Regeling bestemmingen Bestemming bedrijventerrein-2 In de Roosendaalse standaard zijn zes verschillende bedrijventerreinbestemmingen opgenomen. In dit bestemmingsplan is er daarvan slechts één gebruikt: Bedrijventerrein-2: binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 van Staat van bedrijven en inrichtingen. Binnen deze bedrijventerreinbestemming wordt door middel van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - vrachtwagenparkeerplaats' tevens een (bewaakte) vrachtwagenparkeerplaats, die ruimte biedt aan tenminste 100 vrachtwagens en met een verblijfsunit voor chauffeurs en bijbehorende voorzieningen zoals wifi, wasgelegenheid en sanitaire voorzieningen, de realisering van een vrachtwagenparkeerplaats inclusief bedrijfsunit, mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn de voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden bestemd voor: Bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 en 3.2 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven; Bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) in milieucategorie 2, voor zover deze zijn opgenomen in de bij deze regels gevoegde bedrijvenlijst 'toegestane milieucategorie 2 bedrijven'; Verkeers- en groenvoorzieningen, waaronder wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen; Watergangen en andere waterpartijen met de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers en daarmee vergelijkbare voorzieningen; - Bijbehorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen; Bouwregels Wanneer de algemene bedrijfsbestemming, ‘Bedrijventerrein-2’ van toepassing is, dan gelden de ‘gewone’ bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2.2 van de regels. Indien er sprake is van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-vrachtwagenparkeerplaats' gelden de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2.3 van de regels, hetgeen inhoudt dat er één verblijfsgebouw/-unit mag worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 100 m2 en de bouwhoogte van ten hoogste drie meter Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID Het bestemmingsplan ‘Aanwas 23’ is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan, gericht op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik dat nu geregeld is middels een tijdelijke vergunning en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Om die reden is kostenverhaal niet aan de orde en is er derhalve geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in voldoende mate aangetoond. Hoofdstuk 7 OVERLEG, ZIENSWIJZEN EN BEROEP 7.1 Overleg In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder Rijks- en Gemeentelijke instanties. De vooroverlegreacties hebben geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bstemmingsplan. 7.2 Zienswijzen Met ingang van 20 november 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Aanwas 23" gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er twee zienswijzen binnengekomen. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en van beantwoording voorzien in bijlage 2. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de regels en verbeelding op een aantal punten aangepast. 7.3 Beroep Na vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan er beroep tegen het bestemmingsplan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld is het bestemmingsplan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Inhoudsopgave