Regels
Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regels wordt verstaan onder: 1.1 het plan het bestemmingsplan 'Aanwas 23' met identificatienummer NL.IMRO.1674.2142AANWAS23-0401 van de gemeente Roosendaal; 1.2 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.3 aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.4 ambachtelijk bedrijf een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid; 1.5 bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 1.6 bebouwingspercentage het percentage van een bouwperceel of gedeelte daarvan, dat ten hoogste mag worden bebouwd; 1.7 beperkt kwetsbaar object een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden; 1.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik) bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning; het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen; 1.9 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; 1.10 bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.11 bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel funcioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; 1.12 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.13 bouwgrens de grens van een bouwvlak; 1.14 bouwperceelsgrens een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.15 bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel; 1.16 bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.17 bouwwerken ten behoeve van algemeen nut elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.18 bruto-bedrijfsvloeroppervlak de totale vloeroppervlakte van winkels, kantoren of bedrijven met inbegrip van daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten; 1.19 detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen, die goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit onder detailhandel wordt mede begrepen: een afhaalservice zonder de mogelijkheid om ter plaatse te consumeren; 1.20 dienstverlening het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes; 1.21 gebouwde parkeervoorzieningen een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.22 geluidgevoelige functie woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder; 1.23 geluidshinderlijke inrichtingen bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99, laatst gewijzigd Stb. 2001, 29) en artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143); 1.24 gevel zijde van een gebouw; 1.25 gezoneerd industrieterrein een terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 52 en artikel 54 van de Wet geluidhinder; 1.26 groepsrisico de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn; 1.27 groothandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan die personen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming of instelling bedrijfsmatig aanwenden, hieronder vallen zowel detail- als groothandel; 1.28 hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken; 1.29 industrieel bedrijf een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verwerken van grondstoffen en/of vervaardigen van producten (nijverheids- en productie-technische bedrijven); 1.30 kantoor een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk bestemd is voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek; 1.31 kwetsbaar object een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden; 1.32 logistiek bedrijf bedrijf dat zich richt op transport en opslag van goederen; 1.33 mantelzorg intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van redzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond; 1.34 netto-bedrijfsvloeroppervlak de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, inclusief de etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het en detail verkopen en leveren van roerende goederen, welke niet ter plaatse worden geconsumeerd en/of verbruikt; 1.35 peil voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; indien in of op het water wordt gebouwd: - het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil); 1.36 plaatsgebonden risico risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is; 1.37 risicovolle inrichting een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico cq. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid; met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations; 1.38 voorgevel een naar de openbare weg gekeerde zijde van een gebouw; 1.39 wonen het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid, zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen. Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 de afstand tot (zijdelingse) perceelsgrens de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel; 2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde; 2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk ten behoeve van railverkeer vanaf bovenkant spoorstaaf tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde; 2.4 de breedte van bouwpercelen tussen de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens; 2.5 de dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.6 goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.7 de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.8 de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.9 stapelhoogte in het kader van opslag de hoogte van goederen en materialen die in de buitenlucht worden opgeslagen vanaf het peil tot aan het hoogste punt; 2.10 toepassing van maten de in deze regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, afvoerpijpen van hemelwater, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen. Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3 Bedrijventerrein - 2 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 en 3.2 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-vrachtwagenparkeerplaats' tevens een (bewaakte) vrachtwagenparkeerplaats, die ruimte biedt aan tenminste 100 vrachtwagens en een verblijfsunit voor chauffeurs met de daarbij behorende voorzieningen zoals wifi, wasgelegenheid en sanitaire voorzieningen; verkeers- en groenvoorzieningen, waaronder wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen; watergangen en andere waterpartijen met de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers en daarmee vergelijkbare voorzieningen; bijbehorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen; 3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd: gebouwen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; parkeerplaatsen. 3.2.2 Gebouwen Voor het bouwen gelden de volgende regels: gebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan; er mag één verblijfsgebouw/-unit worden opgericht de oppervlakte van het verblijfsgebouw/-unit mag maximaal 100 m2 bedragen; de bouwhoogte mag ten hoogste 3 m bedragen. 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen: erfafscheidingen 3 m; geluidwerende voorzieningen 8 m; (reclame)masten en verlichtingsarmaturen 25 m; bliksemafleiders 15 m; overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 12 m. 3.2.4 Parkeerplaatsen Voor wat betreft het parkeren geldt de Nota parkeernormen, zoals deze van kracht is op het moment dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. 3.3 Specifieke gebruiksregels 3.3.1 Bedrijven en inrichtingen Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken: voor geluidshinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143); voor AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A. 3.3.2 Opslag Het is niet toegestaan de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak en andere onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m. 3.3.3 Smart- en growshops, groothandel in smart- en growproducten en belwinkels Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als smart- en/of growshop en/of groothandel in smart- en growproducten en/of belwinkel. 3.3.4 Wonen Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor wonen. 3.3.5 Detailhandel en kantoren Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als detailhandel en zelfstandige kantoren, met uitzondering van detailhandel in ondergeschikte zin in ter plaatse vervaardigde of geproduceerde goederen en met uitzondering van gronden en opstallen met een apart aangegeven aanduiding. 3.3.6 Internetverkopen Internetverkopen, waarbij het volledige assortiment alleen te bezichtigen is via internet en/of postcatalogus en levering van de producten hoofdzakelijk plaatsvindt via post- of (eigen) koeriersdiensten, zijn toegestaan. 3.3.7 Parkeren Voor wat betreft het gebruik van bestaande opstallen gelden de parkeernomen zoals deze zijn opgenomen in de Nota parkeernormen en met dien verstande dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. 3.4 Afwijken van de gebruiksregels 3.4.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde: in artikel 3.1 teneinde bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd in artikel 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorieën van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten; in artikel 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten; met dien verstande dat: geluidshinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143) dat als bijlage in de regels is opgenomen, niet zijn toegestaan. 3.4.2 AMVB-inrichtingen 8.40 Wet milieubeheer Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder b. van de bepaling dat AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A., voor een afstand gelegen buiten de perceelsgrens of -grenzen, op voorwaarde dat: de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt; met de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan; vooraf advies van de Regionale Brandweer wordt ingewonnen; met dien verstande dat: een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen komen te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water. 3.4.3 Stapelhoogte opslag Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 ten behoeve van opslag van goederen tot een stapelhoogte van 8 m, op voorwaarde dat: de hogere opslaghoogte noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen; de opslag niet zichtbaar is vanaf de openbare weg; de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast; de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd. Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende masten en (veiligheids) voorzieningen. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Algemeen Voor het bouwen gelden de volgende regels: op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd; op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken; indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 4.3 Afwijken van de bouwregels 4.3.1 Algemeen Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits: geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding; vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder. 4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 4.4.1 Verbod Het is verboden op of in de in artikel 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen; het wijzigen van maaiveld- of weghoogte niveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil; het opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen; het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van de in artikel 4.1 omschreven bestemming; het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden; het aanleggen van zonneparken. 4.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden Het onder 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die: reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan; verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende voorzieningen; het onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemming is toegestaan. 4.4.3 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 kan slechts worden verleend indien: hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding; vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder; 4.4.4 Advisering Alvoerens te beslissen over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden dient uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder te blijken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding. Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS Artikel 5 Antidubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 6 Algemene bouwregels 6.1 Bestaande afstanden en andere maten 6.1.1 Maximaal toelaatbaar Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/ of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. 6.1.2 Minimaal toelaatbaar In die gevallen dat afstand tot, en hoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. 6.1.3 Heroprichting In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in 6.1.1 en 6.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats. 6.2 Overschrijding bouwgrenzen De aangegeven bouwgrenzen/voorgevellijn mogen/mag uitsluitend worden overschreden door: tot gebouwen behorende stoepen, trappen- c.q. lifthuizen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt; Artikel 7 Algemene gebruiksregels 7.1 Gebruik van gronden en bouwwerken 7.1.1 Strijdigheid artikelen Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in de artikelen 3 en 4 aan de grond gegeven bestemmingen, de bestemmingsomschrijving en de overige regels. Artikel 8 Algemene aanduidingsregels 8.1 geluidzone - industrie 8.1.1 Omschrijving De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder. 8.1.2 Bouwregels Binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'geluidzone-industrie'is de bouw van nieuwe geluidgevoelige functies niet toegestaaan. 8.1.3 Gebruiksregels Binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'geluidzone-industrie'is het in gebruik nemen van bestaande bebouwing met nieuwe geluidgevoelige functies niet toegestaaan. 8.1.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin, dat de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' opgeheven of veranderd wordt indien de bron van de geluidzone is opgehouden te bestaan danwel het gebied voor geluidhinderlijke bedrijven is aangepast. 8.2 Vrijwaringszone-buisleidingenstraat 8.2.1 Omschrijving De voor 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daarvoorkomende bestemming(en), mede bestemd als veiligheidszone als gevolg van de buisleidingenstraat. 8.2.2 Bouwregels Op de gronden, gelegen binnen de als 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat' aangegeven zone mogen geen nieuw (beperkt) kwetsbare objecten worden gebouwd. 8.2.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 indien, in relatie tot de naastgelegen buisleidingenstraat, de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord. De beheerders van de buisleidingenstraat is vooraf om advies gevraagd. Artikel 9 Algemene afwijkingsregels 9.1 Afwijking bouwen Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde: ten aanzien van de plaats van de bebouwingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt; van de in de artikelen 3 en 4 genoemde maten resp. percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%; van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte ervan niet meer dan 3 m zal bedragen. Artikel 10 Algemene wijzigingsregels 10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. 10.2 Belangenprocedure bij de algemene wijzigingsregels Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de procedureregels zoals opgenomen in artikel 11 in acht te worden genomen. Artikel 11 Algemene procedureregels 11.1 Procedure wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen voornemens zijn gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid voor zover naar dit artikel wordt verwezen. 11.2 Procedureregels Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn gebruik te maken van een wijziging als bedoeld in 11.1 gelden hiervoor de volgende procedureregels. 11.2.1 Termijn en terinzagelegging Het ontwerpbesluit, houdende een wijziging of uitwerking als bedoeld in bovenstaande artikelen, ligt gedurende zes weken bij de gebruikelijke gemeentelijke informatiepunten voor belanghebbenden ter inzage. 11.2.2 Wijze bekendmaking Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren op de gebruikelijke wijze bekend. 11.2.3 Zienswijzen De bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit. Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 12 Overgangsregels 12.1 Overgangsrecht bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan. 12.2 Omgevingsvergunning Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 9.1 met maximaal 10%. 12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 12.4 Overgangsrecht gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 12.5 Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 12.6 Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in het 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 12.8 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten. Artikel 13 Slotregels Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Aanwas 23' van de gemeente Roosendaal. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van De griffier, De voorzitter,