Planregels

Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Borchwerf II veld C en F.

Artikel 3 Bedrijventerrein - 2

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. industriële en ambachtelijke bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede groothandelsbedrijven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - Service Punt' tevens voor:

    1. de uitoefening van dienstverlening op administratief, financieel-zakelijk, bedrijfskundig, juridisch, (para-)medisch, sociaal-maatschappelijk en arbeidsbemiddelend gebied, alsmede bedrijfsgebonden sportfaciliteiten ter ondersteuning van bedrijven en horeca waarbij slechts categorie I 'lichte horeca' inclusief vergaderfaciliteiten is toegestaan;

    2. een motorbrandstofuitgiftepunt voor zowel traditionele als alternatieve brandstoffen, zonder LPG, voorzieningen ten behoeve van (vrachtwagen)chauffeurs zoals was- en douchegelegenheden en voorzieningen voor onderhoud van motorvoertuigen in beperkte zin (zoals wassen en olie verversen);

    3. zelfstandige kantoren;

 

een en ander onder de voorwaarden dat:

 

    1. het totale brutovloeroppervlak van het Service Punt maximaal 4.500 m² mag bedragen;

    2. het totale brutovloeroppervlak aan zelfstandige kantoren maximaal 2.000 m² mag bedragen;

    3. het totale brutovloeroppervlak van de horeca-functie maximaal 1.750 m² bedragen, exclusief bijbehorende terassen;

 

  1. een (bewaakte) vrachtwagenparkeerplaats;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' tevens voor een motorbranstofuitgiftepunt voor zowel traditionele als alternatieve brandstoffen;

  3. bijbehorende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals verkeers-, groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, abri's, kunstobjecten, transformatorhuisjes, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;

 

met dien verstande dat:

 

  1. per bedrijfsvestiging het kantoorvloeroppervlak niet meer dan 40% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen tot een maximum van 2.000 m²;

  2. de vrachtwagenparkeerplaats ruimte moet bieden aan tenminste 100 vrachtwagens;

  3. nieuwe risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  4. binnen een risicocontour van PR 10-6/jaar veroorzaakt door een risicovolle inrichting, mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd:

 

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. parkeerplaatsen

 

met dien verstande dat:

 

  1. voorzien moet worden in voldoende laad- en losmogelijkheden op eigen terrein, waarbij de laad- en losplaatsen zo dienen te worden gesitueerd dat het ladend en lossend verkeer kan manoeuvreren en zich kan opstellen op het bouwperceel zelf, zodat het openbaar gebied daarmee niet wordt belast;

 

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

  1. gebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterliggende perceelsgrenzen dient ten minste 5 m te bedragen;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 16 m bedragen tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

  4. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet minder bedragen dan 40% en niet meer dan 80%, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

  5. binnen een zone van 9 m vanaf de perceelsgrens waarin het perceel wordt ontsloten, mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van de kantoorfunctie worden gebouwd, het bepaalde onder a en b blijft van toepassing;

  6. binnen een zone van 22 m vanaf de weg waarop het perceel wordt ontsloten, mogen buiten of aan de bedrijfsgebouwen geen laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd;

  7. de dakhelling mag maximaal 15o bedragen;

  8. de oppervlakte van gebouwen van openbaar nut mag maximaal 50 m² bedragen met een maximale bouwhoogte van 3,5 m;

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

 

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van reclame-uitingen, mogen op het gehele bouwperceel worden opgericht

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - Service Punt' mag binnen het als zodanig aangegen bouwvlak een reclamemast worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 30 m;

  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 8 m bedragen, met uitzondering van:

    1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;

    2. bewegwijzering waarvan de hoogte maximaal 10 m mag bedragen;

 

3.2.4 Parkeernormen

  1. Voor wat betreft parkeren gelden de volgende parkeernormen per functie:

 

    1. industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven 1,35 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;

    2. kantoren met baliefunctie 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;

    3. kantoren zonder baliefunctie 1,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;

    4. garages 3,2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo ?

    5. voor showrooms (auto's) 2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo

    6. bedrijfsverzamelgebouwen 1,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo

    7. opslag (stograge) 0,5 parkeerplaatsen per 100 m² bv

    8. horeca (snackbar/fastfood) 5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo

    9. horeca (restaurant) 13,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo

 

met dien verstande dat de parkeerplaatsen voor de functies genoemd onder 1 tot en met 9 op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd;

 

  1. voor wat betreft het stallen van fietsen, moet voorzien worden in voldoende inpandige fietsvoorzieningen, waarbij de volgende minimale normen gelden:

    1. voor bedrijven: 1 fietsvoorziening per 500 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak;

    2. voor kantoren: 1 fietsvoorziening per 200 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak;

3.2.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten bepalingen ten aanzien van:

 

  1. de situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;

  2. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. de situering en afmetingen van de percelen;

  4. de bouwhoogte van gebouwen;

  5. de inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- ontsluitingswegen;

 

Indien dit noodzakelijk is:

 

  1. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;

  2. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;

  3. ter waarborging van de milieuzonering;

  4. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  5. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

  6. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken van de parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder a en b mits of onder voorwaarden dat:

 

  1. de parkeerdruk in het openbaar gebied niet onevenredig toeneemt;

  2. het voldoen aan de normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

  • of

  1. op een andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

 

3.3.2 Afwijken van parkeren op eigen terrein

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder a onder de voorwaarden dat:

 

  1. aangetoond wordt dat de parkeerbehoefte van het betreffende bedrijf gevonden wordt in een al dan niet gebouwde parkeervoorziening op een ander bouwperceel;

  2. de openbare ruimte niet wordt belast met de parkeerdruk van het betreffende bedrijf;

 

3.3.3 Afwijken van de bouwhoogten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder c met dien verstande dat:

 

  1. geen onevenredige aantasing plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de verkeersveiligheid;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzenden gronden.

 

3.3.4 Afwijken van de bebouwingspercentages

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d onder de voorwaarden dat:

 

  1. geen onevenredige aantasing plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de verkeersveiligheid;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzenden gronden.

 

3.3.5 Afwijken van de dakhelling

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.2 onder g onder de voorwaarden dat:

 

  1. geen onevenredige aantasing plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de verkeersveiligheid;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzenden gronden.

 

3.3.6 Afwijken van de plaats van reclame-uitingen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.3 onder a onder de voorwaarden dat:

 

  1. voldaan wordt aan het gestelde in het vastgestelde beeldkwaliteitplan voor het bedrijventerrein:

 

3.3.7 Afwijken van de hoogte van terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.3 onder b1 onder de voorwaarden dat:

 

  1. aangetoond kan worden dat een hogere terreinafscheiding noodzakelijk is voor de beveiliging van het bedrijf c.q. de bedrijfsproducten;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de verkeersveiligheid;

    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Bedrijven

Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken:

 

  1. voor bedrijven als bedoeld in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143) dat als bijlage in de regels is opgenomen;

  2. voor nieuwe risicovolle inrichtingen, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege de inrichting op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen ligt;

  3. voor AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet op Milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A.

 

3.4.2 Opslag

Het is niet toegestaan de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak en andere onbebouwde gronden te gebruiken:

 

  1. voor open opslag, tenzij deze zodanig plaatsvindt dat de opslag niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en aldus achter bebouwing plaatsvindt dan wel is afgeschermd door middel van groenvoorzieningen.

 

3.4.3 Smart- en growshops, groothandel in smart- en growproducten en belwinkels

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als smart- en/of growshop en/of groothandel in smart- en growproducten en/of belwinkel.

 

3.4.4 Wonen

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor wonen.

 

3.4.5 Handel, bedrijf, dienstverlening

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van een andere tak van handel (inclusief detailhandel), bedrijf of dienstverlening dan ingevolge het bepaalde in 3.1 is toegestaan.

3.4.6 Horeca

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor horecadoeleinden, met uitzondering van kleinschalige horecavoorzieningen ten behoeve van de eigen werknemers, zoals een bedrijfsrestaurant en met uitzondering van de gronden die zijn aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijventerrein - Service Punt'.

 

3.4.7 Kantoren

Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor zelfstandige kantoren, met uitzondering van de gronden die zijn aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijventerrein - Service Punt'.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

 

  1. in 3.1 onder a en daarmee samenhangend 3.4.5,teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in 3.1 onder a, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot de toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. in 3.1 onder a en daarmee samenhangend 3.4.5 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kunnen worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  3. in 3.1 onder a en daarmee samenhangend 3.4.5 teneinde bedrijven toe te laten die naar omvang, aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden gelijkwaardig te zijn aan de bedrijven als genoemd in 3.1 onder a;

 

met dien verstande dat:

 

  1. geluidshinderlijke inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143) dat als bijlage in de regels is opgenomen, niet zijn toegestaan;

  2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf mede in de beoordeling betrokken dienen te worden:

    1. geluid;

    2. geurproductie;

    3. stofuitworp;

    4. gevaar;

    5. verontreining van lucht en bodem;

    6. diversiteit;

    7. het al dan niet continue karakter van het bedrijf;

    8. visuele hinder;

    9. verkeersaantrekkende werking;

  3. in 3.1 onder a en daarmee samenhangend 3.4.5 voor de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, onder de voorwaarden dat:

    1. een omgevingsvergunning voor het afwijken uitsluitend mag worden verleend indien uit een aan te leveren distributie planologisch onderzoek blijkt dat binnen een winkelcentrum, de woonbebouwing en/of een ander bedrijventerrein geen plaats is voor de vesting c.q. uitoefening van het bedrijf;

    2. de maatvoeringseisen zoals bedoeld in dit artikel van toepassing blijven.

 

3.5.2 Service Punt

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder b en daarmee samenhangend 3.4.5 voor:

  1. de vestiging c.q. uitoefening van andere vormen van gebruik ten behoeve van een Service Punt;

  2. voor andere bedrijfsvormen van horeca als bedoeld in de begripsomschrijving van deze regels;

  3. een grotere bruto-vloeroppervlakte.

 

op voorwaarde dat:

 

  1. de ruimtelijke en functionele structuur niet onevenredig wordt aangetast;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  3. het bruto-vloeroppervlak van de horecafaciliteit maximaal 20% van het totale bruto-vloeroppervlak van de bebouwing mag bedragen;

  4. de bruto-vloeroppervlakte van de bebouwing maximaal 6.000 m² mag bedragen, onder de voorwaarde dat de maximale grondoppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 2.000 m²;

  5. voorzien wordt in voldoende parkeer-, laad- en losruimte op basis van de parkeernormen zoals die gelden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

 

3.5.3 Toelaatbaar maximum vloeroppervlakte kantoor bij een bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder f. teneinde de oppervlakte van een bij een bedrijf behorend kantoor te verhogen tot maximaal 2.500 m², op voorwaarde dat:

 

  1. de verhoging van het kantooroppervlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

  2. het kantoorvloeroppervlak nooit meer dan 60 % van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen;

  3. aangetoond kan worden dat de verhoging van het kantoorvloeroppervlak geen extra verkeerkeersaantrekkende werking heeft;

  4. aangetoond kan worden dat voorzien wordt in voldoende parkeervoorzieningen;

  5. inwilliging van een verzoek om afwijking niet mag leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven en niet mag plaatsvinden binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar van een risicovolle inrichting.

 

3.5.4 AMVB-inrichtingen 8.40 Wet milieubeheer

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder c. van de bepaling dat AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet op Milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van van gasreduceer-, compressor-, met en regelinstallaties categorie A, voor een afstand gelegen buiten de perceelgrens of -grenzen, op voorwaarde dat:

 

  1. de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt;

  2. met de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;

 

met dien verstande dat:

 

  1. een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen komen te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water.