direct naar inhoud van Regels
Plan: Woning Brugstraat 82a Vinkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1671.BPKM2011DV000057-01VA

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Woning Brugstraat 82a Vinkel' met identificatienummer NL.IMRO.1671.BPKM2011DV000057-01VA van de gemeente Maasdonk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maat-schappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptech-nisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.6 achtererf:

het gedeelte van het erf, dat is gelegen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;

1.7 achtergevelrooilijn:

de lijn langs de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 Algemene Plaatselijke Verordening:

de Algemene Plaatselijke Verordening, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdonk en zoals deze luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en carports op een nader in deze regels omschreven deel van het bestemmingsvlak, in procenten van de oppervlakte van dat deel van het bestemmingsvlak;

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.13 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde voor de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten;

1.14 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil;

1.15 bestaand:

op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 carport:

een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een mo-torvoertuig;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 evenement:

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.32 gevelvlak:

het vlak dat de gevel van een gebouw beslaat, inclusief de tot hetzelfde gebouw behorende overkapte uitsparingen in of aan die gevel;

1.33 (groot)handel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of (af)leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen ter aanwending in een bedrijfsactiviteit;

1.34 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, nader te onderscheiden in lichte horeca, middel-zware horeca, zware horeca, hotels en seksinrichtingen;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op basis en buiten organisatorisch verband;

1.37 nadere eis:

een (nadere) regel zoals bedoeld in artikel 3.37 van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1. of 2.2. Wabo;

1.39 ondergronds:

beneden het peil;

1.40 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.41 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.43 peil:
  • a. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer;
  • b. voor andere bouwwerken: de (gemiddelde) hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;
1.44 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.46 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.47 verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen:

het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw; bij hoekwoningen en gebouwen op hoeksituaties is de voorgevel uitsluitend de naar de weg gekeerde gevel, welke door de gevelindeling en/of de situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

1.49 voorgevelrooilijn:

de lijn langs de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;

1.50 vrijstaande woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is aangebouwd;

1.51 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden;

1.52 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden;

1.53 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;

1.54 zijerf:

het gedeelte van het erf, dat is gelegen tussen de zijgevel van het hoofdgebouw of de lijn in het verlengde daarvan en de zijdelingse (bouw)perceelsgrens;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer (peil) tot bovenkant afgewerkte vloer;

2.8 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in vrijstaande woningen;
  • b. aan huis gebonden beroepen in woningen, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.5.2;

met bijbehorende:

  • c. hoofdgebouwen;
  • d. bijbehorende bouwwerken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. erven en tuinen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het 'bouwvlak';
  • b. per bouwvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte en maximum bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse (bouw)perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen aan beide zijden minimaal 3 m te bedragen.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan het hoofdgebouw vóór de voorgevelrooilijn uit te breiden met een bijbehorende bouwwerk in de vorm van een erker, mits:
    • 1. de horizontale diepte van het bijbehorende bouwwerk niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. bij een hoofdgebouw in twee bouwlagen de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
    • 3. bij een bijbehorend bouwwerk in één bouwlaag het bijbehorend bouwwerk een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. bij een bijbehorend bouwwerk in twee bouwlagen het bijbehorend bouwwerk een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is het toegestaan het hoofdgebouw vóór de voorgevelrooilijn en op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn uit te breiden met een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker om de hoek, mits:
    • 1. de horizontale diepte van het bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevelrooilijn niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. het bijbehorend bouwwerk een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 m bedraagt;
    • 5. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3 m bedraagt;
  • d. bij vrijstaande woningen dient het zijerf aan één zijde over een breedte van 3 m, gemeten uit de zijdelingse (bouw)perceelsgrens, vrij te blijven van bijbehorende bouwwerken, tot een afstand van 6 m achter de achtergevelrooilijn;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op de gronden gelegen op het zij- en achtererf buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m2 met dien verstande dat minimaal 30 m2 van de gronden gelegen op het zij- en achtererf onbebouwd moet blijven;
  • f. indien de oppervlakte van het zij- en achtererf, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, meer bedraagt dan 200 m2 mogen de onder e genoemde maximale gezamenlijke oppervlakten van bijbehorende bouwwerken worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte boven die 200 m2, tot een maximum van 90 m2;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorend bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • h. de goothoogte van bijbehorend bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.3 Bouwwwerken geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 2 m voor zover de erfafscheiding wordt gebouwd op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
    • 2. 1 m voor overige erfafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair en pergola's, voor zover gebouwd achter de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • d. zwembaden mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.
3.2.4 Carports

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 en artikel 3.2.3 mogen carports worden opgericht, mits zij voldoen aan de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van carports mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van carports mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. het bebouwingspercentage van het (bouw)perceel mag niet meer bedragen dan 50;
  • d. voor zover een carport vóór de voorgevelrooilijn wordt gebouwd mag deze geen tot de constructie zelf behorende wanden hebben;
  • e. voor zover een carport achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd mag deze maximaal drie wanden hebben, waarvan er maximaal twee tot de constructie zelf mogen behoren.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • b. de aanleg c.q. noodzaak van paden ter ontsluiting van achterliggende percelen;
  • c. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • e. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • f. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • g. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • h. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder h tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, mits:

  • a. die bouwhoogte noodzakelijk is voor een uitbreiding van het woongedeelte van de woning op de verdieping van het bijbehorende bouwwerk;
  • b. het aantal woningen niet toeneemt;
  • c. die bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is, waarbij in elk geval geldt dat geen sprake mag zijn van een schijnbare visuele uitbreiding van het hoofdgebouw op het (aangrenzende) bouwperceel of een hoogteverschil van meer dan 2 m ten opzichte van nabijgelegen vergelijkbare bijbehorende bouwwerken op aangrenzende percelen;
  • d. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • b. bewoning van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • c. reclamedoeleinden.
3.5.2 Aan huis gebonden beroepen

Een aan huis gebonden beroep in een woning is toegestaan, mits:

  • a. de woning (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken), die voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep nodig is, in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  • b. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 35% van de oppervlakte van de begane grond van de woning;
  • c. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
  • d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. het gebruik ten behoeve van een aan huis gebonden beroep geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt. In ieder geval niet toegestaan zijn activiteiten, welke vergunningplichtig, dan wel meldingplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer;
  • f. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bouwverbod

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

5.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden en ondergronds bouwen
5.2.1 Ondergrondse werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

5.2.2 Bouwregels

Het bepaalde omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

5.2.3 Ondergronds bouwen binnen milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ondergronds bouwen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', met dien verstande dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor afwijking van dit verbod voor ondergronds bouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.2.2, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening omtrent grondwaterbeschermingsgebieden.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

6.2 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 6.1 wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk bij een (dienst)woning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de be-stemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzon-dering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting en een sekswinkel, een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
7.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit, met de bijbehorende voorzieningen.

7.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 7.1.1 sub a bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewateren en oevers;
    • 2. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    • 3. het scheuren van grasland.
  • b. Het in sub a vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    • 1. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 4. voorzover deze plaatsvinden binnen bouwvlakken;
  • c. de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien de bescherming van de drinkwaterkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Bestemmings- en bouwgrenzen en overige aanduidingen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door tot gebouwen behorende trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen onderge-schikte delen van gebouwen, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw
    • 3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's minimaal 2 m en maximaal 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw bedraagt;
    • 4. de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 3 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer'.
8.2 Afwijking gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van openbare nut

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bepalingen van het plan ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte ten hoogste 3,50 meter mag bedragen;
  • b. de inhoud ten hoogste 50 m2 mag bedragen;
  • c. de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is dat bezwaren bestaan tegen de realisering van bouwwerken ten dienste van openbaar nut.
8.3 Afwijking minimum en maximum maten

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bepalingen van het plan ten aanzien van de voorgeschreven minimum en maximum maten, voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, en mits deze niet meer dan 10 % worden veranderd.

8.4 Afwijking mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bepalingen van het plan ten aanzien van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk, als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. burgemeester en wethouders alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies vragen aan een onafhankelijke deskundige instantie;
  • a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg,
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
  • c. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de regels voor bijbehorende bouwwerken;
  • d. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijbehorende bouwwerk, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het bouwperceel gelegen gebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/ hebben;
  • f. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het bouwbesluit;
  • g. het bouwperceel niet zakenrechtelijk wordt gesplitst / sprake blijft van één ongesplitst kadastraal perceel;
  • h. geen extra ontsluitingsweg wordt toegevoegd;
  • i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • j. aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt gekoppeld dat deze zal worden ingetrokken wanneer de noodzaak tot mantelzorg, als gevolg van verhuizen en/of overlijden, is komen te vervallen waarbij na intrekken van de ontheffing het verwijderen van woonvoorzieningen verplicht is en wel zodanig dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de afmetingen (goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand) van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedragen dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, gelden die afmetingen als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor die bouwwerken en voor uitbreiding en vervanging daarvan.

9.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 tweede lid van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalin-gen in de bouwverordening;
  • b. de invloed van de omgeving op een bouwwerk;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • d. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken;
  • g. erf- en terreinafscheidingen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden op de in het plan begrepen gronden andere werken uit te voeren in de vorm van het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 30 m2.

9.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 is niet vereist voor:

  • a. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. andere werken, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat moment gel-dende dan wel aangevraagde vergunning.
9.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voorzien in een adequate afvoer van hemelwater, waarbij in elk geval geldt dat hemelwater op overige oppervlakteverhardingen niet mag worden afgevoerd via het openbaar riool.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woning Brugstraat 82a Vinkel'.