Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kernen Maasdonk, percelen Heiweg 35, 37 en 39 Nuland
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.1671.BPKM2010DN000020-01ON

Artikel 3 Wonen

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. drie vrijstaande woningen;

en tevens voor:

b. aan huis verbonden beroepen,
met bijbehorende:

c. hoofdgebouwen;
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
f. erven en tuinen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bouwen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 aangegeven bestemmingsomschrijving.

3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij per bouwvlak één vrijstaande woning is toegestaan;
b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5m¹ en de bouwhoogte niet meer dan 10m¹;
c. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse (bouw)perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen aan beide zijden minimaal 3 m te bedragen.

3.2.3 Aan- en uitbouwen
Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal
2 m¹ achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan het hoofdgebouw vóór de
voorgevelrooilijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker, mits:
  • de horizontale diepte van de uitbouw niet meer dan 1,25 m bedraagt;
  • bij een hoofdgebouw in één bouwlaag de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van deze ene bouwlaag;
  • bij een hoofdgebouw in twee bouwlagen de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
  • bij een uitbouw in één bouwlaag de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • bij een uitbouw in twee bouwlagen de uitbouw een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • de afstand van de uitbouw tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3 m¹ bedraagt;
c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is het toegestaan het hoofdgebouw vóór de voorgevelrooilijn en op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker om de hoek, mits:
  • de horizontale diepte van de uitbouw vóór de voorgevelrooilijn niet meer dan 1,25 m bedraagt;
  • de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • de afstand van de uitbouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 m bedraagt;
  • de afstand van de uitbouw tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3 m bedraagt;
d. het zijerf dient aan één zijde over een breedte van 3 m, gemeten uit de zijdelingse (bouw)perceelsgrens, vrij te blijven van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot een afstand van 6 m achter de achtergevelrooilijn;
e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de gronden gelegen op het zij- en achtererf buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m2 met dien verstande dat minimaal 30 m2 van de gronden gelegen op het zij- en achtererf onbebouwd moet blijven;
f. indien de oppervlakte van het zij- en achtererf, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn, meer bedraagt dan 200 m2 mogen de onder e genoemde maximale gezamenlijke oppervlakten van aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte boven die 200 m2, tot een maximum van 90 m2;
g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
h. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,30 m.

3.2.4. Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan:
  • 2 m voor zover de erfafscheiding wordt gebouwd op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
  • 1 m voor overige erfafscheidingen;
b. de bouwhoogte van tuinmeubilair en pergola's, voor zover gebouwd achter de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
d. zwembaden mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.

3.2.5 Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 en lid 3.2.4 mogen carports worden opgericht, mits zij voldoen aan de volgende regels:
a. de oppervlakte van carports mag niet meer bedragen dan 20 m2;
b. de bouwhoogte van carports mag niet meer bedragen dan 3 m;
c. het bebouwingspercentage van het (bouw)perceel mag niet meer bedragen dan 50;
d. voor zover een carport vóór de voorgevelrooilijn wordt gebouwd mag deze geen tot de constructie zelf behorende wanden hebben;
e. voor zover een carport achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd mag deze maximaal drie wanden hebben, waarvan er maximaal twee tot de constructie zelf mogen behoren.

3.2.6 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is niet toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1.Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.2.3 onder g voor het bouwen van aan- en uitbouwen tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, mits:
  • die bouwhoogte noodzakelijk is voor een uitbreiding van het woongedeelte van de woning op de verdieping van de aan- of uitbouw;
  • het aantal woningen niet toeneemt;
  • die bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is, waarbij in elk geval geldtdat geen sprake mag zijn van een schijnbare visuele uitbreiding van het hoofdgebouw op het (aangrenzende) bouwperceel of een hoogteverschil van meer dan 2 m ten opzichte van nabijgelegen vergelijkbare aan- en/of uitbouwen op aangrenzende percelen;
  • geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen;
b. het bepaalde in het plan voor:
  • het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
c. het bepaalde in lid 3.2.6. voor ondergronds bouwen tot een verticale bouwdiepte van niet meer dan 5m¹, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening omtrent grondwaterbeschermingsgebieden. Een omgevingsvergunning als hier bedoeld wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van het waterleidingbedrijf.
 


Het bepaalde in deze regels omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

3.3.2 Ontheffingsprocedure
Op de toepassing van een ontheffing als bedoeld in lid 3.3.1 is de in Artikel 7 genoemde procedure van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan, mits de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en
  • de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 35% van de oppervlakte van de begane grond van de woning;
  • geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/ of producten een relatie hebben met het aan huis verbonden beroep;
  • voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die voldoet aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening en die niet is aan te merken als een bouwwerk.

3.4.2 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval verstaan:
a. het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw ten behoeve van een aan
huis verbonden bedrijf;
b. het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw als zelfstandige woning
en/of als afhankelijke woonruimte.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.2.onder a voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf in een aanbouw
en/of een (vrijstaand) bijgebouw, mits:
a. het bedrijf behoort tot ten hoogste milieucategorie 2 volgens de staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot ten hoogste milieucategorie 2;
b. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m2;
c. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen;
d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf en ter plaatse vervaardigde producten;
e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
f. geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die voldoet aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening en die niet is aan te merken als een bouwwerk.

3.5.2 Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.2. onder b voor het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw, als afhankelijke woonruimte, mits:
a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders hieromtrent advies aan een onafhankelijke deskundige instantie;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de regels inzake bijgebouwen met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 80 m2 mag bedragen;
d. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die de zorg nodig
heeft/ hebben;
f. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit;
g. het perceel niet zakenrechtelijk wordt gesplitst/ sprake blijft van één ongesplitst kadastraal perceel;
h. geen extra ontsluitingsweg wordt toegevoegd;
i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

3.5.3 Toepassing
De toepassing van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.2 wordt geacht te zijn ingetrokken door burgemeester en wethouders op het moment dat de noodzaak tot mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.

3.5.4 Procedure
Op de toepassing van een ontheffing als bedoeld in lid 3.5.1 en 3.5.2 is de in Artikel 7 genoemde procedure van toepassing.
 
3.6 . Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
 
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamhedenop de in het plan begrepen gronden een werk of werkzaamheden uit te voeren in de vorm van het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 30 m2.

3.6.2 Weigeringsgronden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voorzien in een adequate afvoer van hemelwater, waarbij in elk geval geldt dat het hemelwater niet mag worden afgevoerd via het openbaar riool.

3.6.3 Uitzondering op vergunningplicht
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 is niet vereist voor:
a. een werk of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
b. een werk of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.