Plan: | Buitengebied Maasdonk, wijziging Nieuwekampen 36 Vinkel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1671.BPBG2014WP000005-01VA |
Voorliggend plan 'Buitengebied Maasdonk, wijziging Nieuwekampen 36 Vinkel' heeft betrekking op de planologische inpassing van het timmerbedrijf aan de Nieuwekampen 36 te Vinkel op een voormalig agrarische bedrijfslocatie. In het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 van de gemeente Maasdonk is voor het betreffende perceel een woonbestemming opgenomen. In het bestemmingsplan buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid ex. artikel 20.6.4. (bestemming wonen) opgenomen voor functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf. Het voorliggende wijzigingsplan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid.
Opbouw van de toelichting
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de bestaande situatie, de geldende bestemmingsregeling, een toetsing aan de voorwaarden ex. artikel 20.6.4. van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 en het relevante beleid. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. De uitvoeringsaspecten zoals flora en fauna, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 4 aan bod.
Op het perceel aan de Nieuwekampen 36 te Vinkel is het timmerbedrijf 'Vos Timmerwerken' gevestigd. Het timmerbedrijf bestaat onder andere uit een ambachtelijke werkplaats met een bebouwd bedrijfsoppervlak van circa 485 m² (waarvan 285 m² vergund). Het timmerbedrijf is gevestigd in de vrijstaande bedrijfsgebouwen achter de (bedrijfs)woning. Het gehele perceel beslaat circa 2.100 m².
Ligging perceel Nieuwekampen 36 te Vinkel
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012. Zoals vastgesteld op 23 april 2014. Voor het perceel is een woonbestemming opgenomen.
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 7 februari 2013 de Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie is het plangebied gelegen in gemengd agrarisch gebied. Voor dit gebied kiest de provincie voor twee perspectieven, ten eerste het behouden van agrarische productieruimte in die delen van het buitengebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen en ten tweede het bieden van perspectieven voor gebieden door middel van een breed georiënteerde, gemengde plattelandseconomie. De voorliggende ontwikkeling valt onder die tweede noemer.
Structuurvisie provincie Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.
Op de kaart ligt het plangebied in gemengd landelijk gebied.
Uitsnede kaart Verordening ruimte 2014
In artikel 7.10 zijn de voorwaarden opgenomen voor het vestigen van een niet-agrarische functie:
Aan deze voorwaarde is voldaan zie paragraaf 2.1 Huidige situatie.
In artikel 7.1 is gesteld dat een verantwoording opgenomen dient te worden op welke wijze het initiatief bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit (goede landschappelijke inpassing) en in hoeverre de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de agrarische economie. De landschappelijke inpassing is verantwoord in paragraaf 3.3 Nieuwe opzet. In paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering is een verantwoording opgenomen met betrekking tot de nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
De huidige overtollige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Een nadere verantwoording is weergegeven in paragraaf 3.3 Nieuwe opzet.
Volgens de VNG publicatie betreft het een categorie 3.2 bedrijf. Deze publicatie is echter bedoeld als richtlijn voor gemeenten. Het betreft hier een kleinschalige bedrijfsactiviteit. In de nieuwe loods wordt hoogstens 200 m² benut als werkplaats, het overige deel wordt o.a. gebruikt voor opslag en een kantoor. In de werkplaats worden timmerwerken voorbereid maar de meeste werkzaamheden vinden plaats op locatie. Volgens de VNG publicatie betreft het wel een categorie 3.2 bedrijf maar door de kleinschaligheid van de activiteiten die er plaatsvinden is het bedrijf qua invloed op de omgeving te vergelijken met een categorie 2 bedrijf. Aan deze eis is voldaan zie ook paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering .
De beoogde ontwikkeling betreft één bedrijf namelijk dat van Ton Vos Timmerwerken.
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een zelfstandige kantoorvoorziening.
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een detailhandelsvoorziening.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing. Voor het eenmans timmerbedrijf wordt een nieuwe loods gebouwd. Totale bedrijfsbebouwing wordt maximaal 500 m². Het totale bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 2.100 m². Hiermee past de voorliggende ontwikkeling ook op de langere termijn binnen de verordening toegestane omvang.
Zie het voorgaande.
Op onderhavige ontwikkeling is ook hoofdstuk 2 (artikel 3) van de Verordening ruimte 2014 van toepassing. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en zorgvuldig ruimtegebruik.
Medegedeeld kan worden dat het plan voldoet aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. De inrichting van het bestemmingsvlak is gunstig. De aanwezige voormalige agrarische opstallen worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komt één nieuw bedrijfsgebouw. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing blijft nagenoeg gelijk, aangezien er één bedrijfsgebouw gerealiseerd wordt van maximaal 500 m². De bouwhoogte en omvang sluit aan bij de bebouwingsstructuur in de omgeving. De bebouwing wordt gerealiseerd op de plek van de bestaande bebouwing op het perceel, het erf en bebouwing wordt dus niet uitgebreid.
Daarnaast wordt door deze 'vernieuwing', verpaupering van de locatie en haar omgeving tegengegaan. Bestaand ruimtebeslag wordt opnieuw ingevuld. Verder wordt rekening gehouden met alle van toepassing zijnde milieuaspecten, waarop in hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten nader ingegaan wordt.
Naast bovenstaande voldoet het plan ook aan de regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze regels zijn door de gemeente Maasdonk doorvertaald in de voorwaarden om mee te werken aan dit wijzigingsplan. Een verantwoording hiervan is te vinden in paragraaf 2.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 en paragraaf 2.4.3 Kwaliteitsbijdrage.
Uit het bovenstaande blijkt dat onderhavig initiatief passend is binnen de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
De Wro verplicht gemeentes tot het opstellen van een structuurvisie. De gemeente heeft eigen beleid opgesteld in de vorm van een gebiedsvisie voor gebieden binnen bebouwingsclusters en voor het gebied buiten deze clusters. De Structuurvisie Buitengebied gemeente Maasdonk biedt op een zodanige wijze sturing aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, dat er ruimte wordt geboden voor ontwikkeling van nieuwe economische dragers, mits de bestaande omgevingskwaliteit blijft behouden en wordt versterkt en mits dat niet ten koste gaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies in de omgeving.
De visie biedt een duidelijk kader waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De visie legt het initiatief en de creativiteit bij de burgers en de ondernemers in het plangebied. De gemeente bedenkt dus niet zelf de oplossingen, maar schept kaders en geeft ontwerprichtlijnen mee, waarmee initiatiefnemers creatief kunnen zijn.
Vanuit de structuurvisie wordt nader ingezoomd op bebouwingsconcentraties. Op basis van deze visie van de gemeente Maasdonk is het mogelijk niet-agrarische bedrijvigheid te realiseren binnen bebouwingsconcentraties. Het perceel bevindt zich in de bebouwingsconcentratie Nieuwekampen.
In de structuurvisie zijn ontwerprichtlijnen opgenomen, opgesplitst in drie onderdelen, namelijk richtlijnen stedenbouw, richtlijnen kavel en richtlijnen bebouwing. Deze richtlijnen vormen de uitgangspunten voor een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van het erf.
Voor een goede landschappelijke inpassing van het erf wordt onder andere gelet op landschappelijke waarden, zoals openheid en doorzichten en de inrichting van het erf met erfbeplanting. Richtlijnen voor een goede stedenbouwkundige inpassing van het erf zijn onder andere de positionering en vormgeving van het gebouw (rooilijnen) en de wijze van ontsluiting.
Op basis van deze richtlijnen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld zie hoofdstuk 3 Planbeschrijving.
Conclusie
Op basis van de structuurvisie buitengebied is het mogelijk een niet-agrarisch bedrijf op te richten binnen bebouwingsconcentraties. Het perceel bevindt binnen de bebouwingsconcentratie Nieuwekampen. Aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 wordt voldaan. Tevens wordt voldaan aan de gestelde eisen uit de nieuwe Verordening ruimte 2014 van de provincie. Hiermee vormt het geldende beleid geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
In artikel 20.6.4 van het bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming wonen te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische bedrijven. Per voorwaarde is aangegeven hoe voldaan is aan de gestelde voorwaarden.
20.6.4 Wijziging ten behoeve van niet - agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet - agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
De bestaande legale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt circa 285 m².
Het perceel is gelegen in bebouwingsconcentratie Nieuwekampen.
Het perceel is niet gelegen ter plaats van de aanduiding 'ehs - natuur' of 'ehs- ecologische verbindingszone'.
Volgens de VNG publicatie betreft het een categorie 3.2 bedrijf. Deze publicatie is echter bedoeld als richtlijn voor gemeenten. Het betreft hier een kleinschalige bedrijfsactiviteit. In de nieuwe loods wordt hoogstens 200 m² benut als werkplaats, het overige deel wordt o .a. gebruikt voor opslag en een kantoor. In de werkplaats worden timmerwerken voorbereid maar de meeste werkzaamheden vinden plaats op locatie. Volgens de VNG publicatie betreft het wel een categorie 3.2 bedrijf maar door de kleinschaligheid van de activiteiten die er plaatsvinden is het bedrijf qua invloed op de omgeving te vergelijken met een categorie 2 bedrijf. Zie ook paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering.
De oppervlakte van het bestaande bedrijf bedraagt circa 285 m². De nieuw te bouwen werkplaats
krijgt een maximum oppervlakte van 500 m² .
De nieuw te bouwen werkplaats krijgt een maximum oppervlakte van 500 m².
Zie voorgaande
Er is sprake van circa 2 verkeersbewegingen per dag voor het bedrijf. Er is daarmee geen sprake van een onevenredige publieks- en/ of verkeersaantrekkende werking.
Zie hoofdstuk 3 Planbeschrijving en de onderstaande paragraaf 2.4.3 Kwaliteitsbijdrage.
Zie paragraaf 4.4 Flora en fauna
Zie paragraaf 4.3 Water
Zie hoofdstuk 3 Planbeschrijving.
Er is voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.
Zie hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten.
Zie hoofdstuk 3 Planbeschrijving en de onderstaande paragraaf 2.4.3 Kwaliteitsbijdrage.
Zie hoofdstuk 5 Juridische toelichting.
Naast de landschappelijke inpassing is een kwaliteitsbijdrage vereist. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg hebben gemeenten, waaronder Maasdonk, en provincie afspraken uitgewerkt met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op basis van deze nadere uitwerking wordt onderhavig initiatief aangemerkt als een 'Categorie 3 - ontwikkeling'. Dit houdt in dat het initiatief een grote impact heeft waarbij invulling gegeven moet worden aan 'landschappelijke inpassing plus'. Het uitgangspunt hierbij is een methodiek die uitgaat van een forfaitair bedrag op basis van grondwaardevermeerdering (minimaal 20% van de bestemmingswinst) welke de omvang van de te leveren prestatie bepaalt. Nadrukkelijk wordt nog aangegeven dat een inpassing niet alleen hoeft te bestaan uit het 'inkleden' of omzomen van het initiatief met groen. Ook zaken als aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie, het slopen van bebouwing of het kiezen voor een meer hoogwaardige architectuur kunnen hieronder gerekend worden.
Voor het voorliggende initiatief is de berekening gebaseerd op de waarde verandering van de grond. De totale perceelsoppervlakte is 2.100 m². Hierbij wordt de eerste 1.000 m² waarop de woning staat niet meegenomen. Het bedrijfsgebouw staat op de laatste 1.100 m² van het perceel. De huidige waarde hiervan is € 115.000,-- (500*€ 150+500*€ 75+100*€ 25). De verwachtingswaarde is € 99.000 (1.100*€ 90). Hierdoor is er geen waardestijging maar een waardedaling van de grond. (€ 99.000 - € 115.000 = -€ 16.000).
Door de waarde daling van de grond is alleen landschappelijke inpassing voldoende. De landschappelijke inpassing is beschreven in paragraaf 3.3 Nieuwe opzet dan wel Bijlage 3 Landschappelijke inpassing). De kwaliteitsbijdrage is vastgelegd in de overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
De locatie Nieuwekampen 36 is gelegen op de overgang tussen twee landschapstypen (zie onderstaande afbeelding):
Bebouwingsconcentratie Nieuwekampen (Structuurvisie Buitengebied Maasdonk,2009)
De (leef)omstandigheden op de overgang tussen deze landschapstypen bieden van oudsher een gunstig vestigingsklimaat. Op deze overgangen komen dan ook veelal dichte bebouwingslinten voor. Nieuwekampen is zo'n bebouwingslint met een sterke variatie in bebouwing, open ruimten en doorzichten (zichtlijnen). In de landschappelijke zonering van de Structuurvisie Buitengebied Maasdonk (2009) is Nieuwekampen dan ook aangewezen als een bebouwingsconcentratie.
Hiervoor gelden specifieke ontwerprichtlijnen:
Bovenstaande richtlijnen vormen dan ook de uitgangspunten voor een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
Bovenstaande illustratie verbeeldt de richtlijnen uit de Structuurvisie Buitengebied en laat zien hoe deze van toepassing zijn op de locatie aan Nieuwekampen 36 (rode contour).
Nieuwekampen bestaat uit lintbebouwing (zwarte en rode contouren zijn de erven), gelegen aan een bomenlaan (groene stippellijn). Tussen de erven is sprake van doorzichten naar het achtergelegen landschap (witte pijlen). Aan de zuidzijde van Nieuwekampen is sprake van een open en weids landschap.
Met de structuurvisie wordt ingezet op het beschermen en beleefbaar houden van deze openheid. Voor Nieuwekampen betekent dit dat het bebouwingslint niet dient dicht te groeien en de doorzichten naar het achterliggende landschap beschermd dan wel versterkt dienen te worden. Versterken van deze doorzichten houdt ook in dat de erven afgerond worden met landschappelijke beplanting. De beplanting zorgt voor een 'zachte' overgang van het erf richting het landschap, waardoor de beleving van het landschap een kwaliteitsimpuls krijgt.
Nieuwekampen, bomenlaan.
Doorzicht vanaf Nieuwekampen naar zuidelijk open landschap. Harde overgang van het erf richting het landschap door afwezigheid van erfbeplanting.
Op de huidige bouwkavel is sprake van een (bedrijfs)woning op het voorerf (zijde weg), met daarachter bedrijfsgebouwen. De opbouw van het erf past in de oorspronkelijk structuur van een kleinschalig landschap met een smalle langgerekte verkaveling. Het erf ligt 'kaal' in het landschap (geen erfbeplanting). Alleen op het voorerf is sprake van een geringe hoeveelheid niet gebiedseigen beplanting (naaldbomen). Daarnaast is het erf op gepaste afstand van de beek gelegen.
Erf 'kaal' in het landschap.
Achtererf 'kaal' in het landschap
Beplanting op het voorerf
Open landschap ten zuiden van Nieuwekampen
De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, achter de bedrijfswoning, worden vervangen door een ambachtelijke werkplaats (oranje gebouw). Dit gebouw heeft een bedrijfsoppervlak van 500 m² en een goot- en nokhoogte van maximaal 6 m en respectievelijk 10 m.
Het is gewenst om het geveloppervlak van het gebouw te beperken, zodat er sprake is van een beeldbepalend dakvlak. Hoe groter het dakvlak, des te rustiger is de uitstraling van het gebouw richting het landschap. Als vanwege het functioneren van het bedrijf een hogere goothoogte gewenst is, dan wordt de gevel ook zichtbaarder. Dit kan ten koste gaan van de rustige uitstraling.
De druk op een gepaste landschappelijke afronding van het erf wordt dan groter (uit het zicht ontnemen van het geveloppervlak). Een goede vormgeving van het gebouw betekent het laag houden van de goothoogte en het verhogen van de goothoogte beperkt houden tot waar dit nodig is voor het functioneren (zoals hoge toegang/deuren). Opslag van materialen dient inpandig opgelost te worden.
Met een goede landschappelijke afronding van het erf is een sterke kwaliteitsimpuls te behalen. Op het huidige erf ontbreekt goede erfbeplanting die het zicht naar het achtergelegen landschap begeleidt. Bij de nieuwe opzet van het erf zorgen hagen, bomenrijen en bomengroepen voor een 'zachte' overgang van het erf richting het landschap en begeleiden deze de doorzichten.
Aan de zijde van het erf waar de ontsluiting is gelegen (en dus de meeste verharding), is behoefte aan een lage haag (maximaal 1,5 m hoog, zie onderstaand referentiebeeld). De haag onttrekt de verharding en het geveloppervlak van het nieuwe bedrijfsgebouw aan het oog. De lengte van het gebouw wordt onderbroken door een bomenrij, waardoor het gebouw minder beeldbepalend is. Daarnaast begeleiden de bomen het doorzicht naar het open landschap.
De andere zijde (west) van het erf wordt deels onttrokken aan het zicht door al aanwezige beplanting op het voorerf. Het realiseren van twee bomengroepen is voldoende om de bebouwing in te passen, waarbij de bomengroep op de hoek van de bouwkavel essentieel is voor een goede afronding van het erf (directe overgang naar het open landschap). Door ruimte te laten tussen de bomengroepen blijft het nieuwe bedrijfsgebouw zichtbaar, hetgeen wenselijk is. Het gebouw mag gezien worden.
Referentie landschappelijke inpassing met haag (beukenhaag).
Uitstraling erf
Soortenkeuze beplanting
Situering
Ontsluiting
Vormgeving nieuw bedrijfsgebouw
Materiaalgebruik
Kleurgebruik
De Woningwet bepaalt dat de gemeente alleen nog voor bouwwerken die specifiek bedoeld zijn voor het verblijf van mensen, een bodemtoets moet uitvoeren. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks, gedurende enige tijd, dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te wonen en werken, onderwijs te geven of te genieten. Voorbeelden van bouwwerken waar sprake is van structureel verblijf door mensen zijn: woningen, scholen, kantoren maar ook recreatiewoningen en sportkantines. Onderhavige werkplaats valt hier niet onder.
Aangezien voorliggend plan zich in hoofdzaak richt om de aard van het gebruik planologisch in te passen, zal er op het terrein - behoudens de nieuwbouw - geen verandering ontstaan. De beoogde nieuwbouw zal moeten voldoen aan het bouwbesluit, waaraan getoetst zal worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan is het niet noodzakelijk om reeds in dit stadium bodemonderzoek uit te voeren. De bodemkwaliteit kan niet tot een onuitvoerbaar plan leiden, mits indien nodig de grond gesaneerd wordt. Derhalve is voorliggend plan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodem. Wel dient in het vervolgtraject ten tijde van de omgevingsvergunning, eerst een bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd te worden.
Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of er binnen of rondom het plangebied archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is. Noch op het perceel zelf noch in de omgeving, is sprake van cultuurhistorische waarden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg beoogt het culturele en archeologische erfgoed te beschermen. In deze wet wordt de eigen rol van de overheden officieel bekrachtigd. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. De uitgangspunten van de wet zijn:
Conclusie
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient bekeken te worden of met de ontwikkeling mogelijke archeologisch resten verloren gaan. De gemeente Maasdonk heeft hiervoor een eigen archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart is de trefkans op het vinden van archeologische resten weergegeven voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdonk. Het plangebied bevindt zich op deze kaart in een zone die is aangeduid met een 'lage verwachting'. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding' in de toelichting van ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten in het kader van de Wro.
De procesmatige invulling van de watertoets is geregeld in de Handreiking Watertoets 2 (december 2003) en de aanvulling uit 2007 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden de beleidsuitgangspunten, zoals deze ook door het Waterschap Aa en Maas met betrekking tot het duurzaam omgaan met water worden gehanteerd en door de gemeente Maasdonk worden onderschreven.
Waterplan
De gemeente Maasdonk heeft in overleg met het Waterschap een waterplan en rioleringsplan opgesteld. De voorliggende ontwikkeling is hiermee in overeenstemming. Het afvalwater (drukriolering) wordt gescheiden van het hemelwater. Het hemelwater wordt vertraagd afgevoerd naar de omliggende watergangen.
Nieuwe plannen dienen in ieder geval te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. In het onderhavige geval is sprake van vervangende nieuwbouw. Er is geen sprake van een toename van het verharde oppervlak, waardoor er sprake is van een hydrologisch neutrale situatie. De beoogde bebouwing wordt verder gebouwd met materialen die geen verontreinigde stoffen uitlogen, waardoor de kwaliteit van het grondwater niet negatief beïnvloed wordt.
Grondwaterbeschermingsgebied en waterberging
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied (100-jaarszone zeer kwetsbaar) en in een reserveringsgebied voor waterberging. Zie onderstaande afbeelding.
100-jaarzone zeer kwetsbaar en reserveringsgebied waterberging
Voor de verschillende beschermingszones zijn regels opgenomen in de provinciale milieuverordening (PMV). Zo zijn bepaalde activiteiten verboden of aan regels gebonden om vervuiling van het grondwater te voorkomen. Voor deze activiteiten dient voorafgaand een melding gedaan te worden, waarmee bovendien ingestemd moet worden. Wanneer er sprake is van een inrichting (in de zin van de Wet milieubeheer) dient rekening te worden gehouden met de extra van toepassing zijnde regels uit de PMV.
Bij voornoemde toetsing van het initiatief aan de regels uit de PMV is het van belang dat onderbouwd en aangetoond wordt dat de wijziging van de thans geldende bestemming op het perceel 'Wonen' naar de bestemming 'Bedrijf' geen vergroting van de risico's met zich meebrengt. Voor de vaststelling van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk 2012 was op het perceel een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de mogelijkheid geboden om een nieuwe werkplaats te realiseren ter plekke van de huidige voormalige agrarische opstallen. Er zullen geen activiteiten plaatsvinden die de bodem zullen aantasten.
Watertoets
Op 25 juni 2014 is voor het voorliggende wijzigingsplan de watertoets uitgevoerd. Onderstaand worden de resultaten weergegeven van de watertoets.
Het plan ligt in een reserveringsgebied voor waterberging
Een reserveringsgebied waterberging is een gebied dat mogelijk in de toekomst noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan. Grootschalige kapitaalintensieve functies zijn niet toegestaan, tenzij deze niet ten koste gaan van het waterbergend vermogen van een reserveringsgebied.
Grootschalige kapitaalintensieve functies zijn in dergelijke gebieden niet toegestaan, omdat deze ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van een reserveringsgebied. Hierbij gaat het om activiteiten met over het algemeen een groot ruimtebeslag die, wanneer eenmaal gevestigd, moeilijk verplaatsbaar zijn, schadegevoelig zijn en ten koste gaan van de (potentieel beschikbare) ruimte voor waterberging. Als kan worden aangetoond dat de geschiktheid van het gebied voor waterberging niet verloren gaat of bij de inrichting voldoende rekening is gehouden met hogere inundatiekansen, dan zijn er toch bouwmogelijkheden.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt niet een kapitaalintensieve functie mogelijk.
Het plan ligt binnen een gebied waar de kans op inundatie vanuit het oppervlaktewater groter is dan eens in de 100 jaar
Op basis van de huidige situatie en het klimaat is indicatief berekend waar de kans op inundatie vanuit het oppervlaktewater groter is dan eens in de 100 jaar. Als een locatie in zo'n gebied ligt, wordt door het waterschap in de nader bekeken of er inderdaad sprake is van inundatie. Als dit het geval is, is bouwen in deze gebieden alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Er dient contact met het waterschap te worden opgenomen. Bouwen binnen deze gebieden is alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan, omdat de kans op wateroverlast extra groot is. Bouwen mag, mits er voldoende hoog wordt gebouwd en de ruimte die aan het watersysteem wordt ontnomen wordt gecompenseerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de klimaatsituatie in 2050.
Het voorliggend wijzigingsplan maakt het bouwen van een werkplaats mogelijk ter plekke van de bestaande voormalige agrarische opstallen. De inititatiefnemer heeft geen ervaring met wateroverlast bij de huidige opstallen.
Ligt het plan in een grondwaterbeschermingsgebied?
Het plan ligt in een grondwaterbeschermingsgebied van een drinkwaterwinningslocatie.
Vanwege de drinkwaterwinning dienen vervuilingen van het grond- en oppervlaktewater te worden voorkomen en gecontroleerd. De initiatiefnemer dient contact met de provincie (en eventueel Brabant Water) op te nemen om nader af te stemmen over te treffen (voorzorgs)maatregelen.
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk die het grond- en oppervlaktewater vervuilen.
Het geborgen water wordt vertraagd afgevoerd op een leggerwatergang of een ander oppervlaktewater
Als er sprake is van afvoer naar een nabijgelegen leggerwatergang / overig oppervlaktewater, mag deze alleen vertraagd plaatsvinden. Hierbij mag de afvoernorm (afvoercoëfficiënt) die voor de locatie geldt niet worden overschreden, om overbelasting van het watersysteem te voorkomen.
Het water uit een bergingsvoorziening kan via een uitstroomvoorziening (bijvoorbeeld een pijp) vertraagd worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Bij de HNO-tool kan via de (afvoercoëfficiënt)enkaart de lokaal geldende maximale afvoernorm worden bepaald. De waterafvoer vanuit de bergingsvoorziening mag deze norm niet overschrijden. Voor een uitstroomvoorziening in het talud van een A-categorie-watergang dient een watervergunning aangevraagd te worden.
De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het perceel aan de Nieuwekampen 36 te Vinkel. Het perceel aan de Nieuwekampen 36 heeft een grootte van 2100 m². Het huidige verhard oppervlak bestaat uit de bestaande woning, schuren met een bedrijfsoppervlakte van circa 485 m² en bestrating. In de nieuwe situatie blijft de huidige woning staan. De voormalige agrarische schuren worden gesloopt. Hiervoor in de plaats komt een nieuw gebouw voor het timmerbedrijf met een maximale oppervlakte van 500 m². In de nieuwe situatie is een zeer beperkte toename van het verhard oppervlak voorzien van 15 m². Het regenwater wordt opgevangen met een regenton om de piekafvoer van het regenwater af te vangen. Middels een overloop wordt het te veel aan regenwater vertraagd geleidt naar de omliggende watergangen.
Wordt in het ontwerp van het watersysteem uitgegaan van het principe 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'?
Conform de Waterwet is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te lozen in oppervlaktewateren.
Verontreinigingen worden zoveel mogelijk voorkomen en aangepakt bij de bron (trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren`). Het waterschap adviseert geen uitlogende bouwstoffen toe te passen die via het afstromend hemelwater het oppervlaktewater kunnen vervuilen
Er vinden geen activiteiten plaats die het grond dan wel oppervlaktewater verontreinigen. Bij de bouw van de werkplaats zal gebruik gemaakt worden van materialen die niet uitlogenen.
Conclusie
Voor de voorliggende ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. Gelet op de bedrijfsactiviteiten ter plaatse is er geen sprake van een aantoonbare bedreiging van de kwaliteit van het grondwater dan wel oppervlaktewater. Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op functiewijziging waarbij een nieuwe werkplaats gebouwd kan worden ter plekke van de oude agrarische opstallen. Het verhard oppervlak neemt nauwlijks toe. Het hemelwater wrodt vertraagd afgevoerd naar de omliggende watergangen. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het onderzoeksgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het onderzoeksgebied is daartoe op 10 juli 2014 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Onderzoeksgebied vanuit het noorden gezien (10 juli 2014)
Terreinomstandigheden
Het plangebied betreft een voornamelijk verhard en bebouwd terrein met een woning, gazon en bijgebouwen. Beplanting in het onderzoeksgebied betreft voornamelijk naaldbomen en coniferen en enkele hortensia's op het voorerf nabij de woning. Rondom de bijgebouwen is geen beplanting aanwezig. De ontwikkelingen hebben enkel betrekking op het achter erf met bijgebouwen en omliggend verhard terrein en een klein deel van een gazon. Het ecologisch onderzoek heeft zich dan ook gericht op het achtererf, hierna te noemen onderzoeksgebied. De te handhaven woning is buiten beschouwing gelaten.
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna1 (NDFF) via Quickscanhulp.nl2 (© NDFF - quickscanhulp.nl 08-07-2014 16:19:45) blijkt dat in de omgeving van het onderzoeksgebied de laatste vijf jaar verschillende middelzwaar en streng beschermde soorten zijn waargenomen. Het betreft voornamelijk waarnemingen van zoogdieren en vogels. Daarnaast betreft het waarnemingen van de vissoort kleine modderkruiper en de planten wilde gagel, steenanjer en klein glaskruid.
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het onderzoeksgebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Beschermde wilde planten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreinomstandigheden ook niet binnen het onderzoeksgebied verwacht. De te slopen bebouwing is geïnspecteerd op geschiktheid als nestplaats voor huismus en verblijfplaats voor vleermuizen. Nestplaatsen van huismus en verblijfplaatsen van alle vleermuissoorten zijn jaarrond streng beschermd. De gebouwen beschikken over een golfplaten dak en hebben geen spouw. Twee van de drie gebouwen zijn opgetrokken uit damwandprofiel en hebben geen betimmering aan de binnenzijde van het dak. Het dak van de stenen schuur heeft wel een binnenbetimmering, hier is onder de onderrand echter een houten constructie aangebracht waardoor de ruimte tussen de golfplaten en de betimmering ontoegankelijk is voor vogels. Gezien de grote mate van verharding maakt het onderzoeksgebied hooguit een klein deel uit van het foerageergebied van vleermuizen.
In bomen en struiken in het onderzoeksgebied zullen vogels als vink, Turkse tortel en merel tot broeden komen. Alle inheemse vogels, als mede hun nestplaatsen, zijn streng beschermd. De nesten van de te verwachten vogelsoorten zijn alleen beschermd indien het nest in gebruik is ten behoeve van het groot brengen van het broedsel (broedseizoen).
Toetsing
Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het onderzoeksgebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig onderzoeksgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Nbw 1998 en de provinciale structuurvisie en de Verordening Ruimte.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor NoordBrabant uitgewerkt in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 en de Verordening Ruimte 2014.
Inventarisatie
Beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op geruime afstand van het onderzoeksgebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek dat gelegen is op een afstand van ongeveer 10 km ten westen van het onderzoeksgebied. Het meest nabijgelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 1 km ten zuidwesten van het onderzoeksgebied. Het betreft enkele bospercelen te westen van Kaathoven.
Toetsing
Gezien de aard van de ontwikkeling en de terreinomstandigheden en ligging van het onderzoeksgebied, worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde natuurwaarden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.
Conclusie
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het onderzoeksgebied en de aard van de plannen, is op basis van de ecologische inventarisatie een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.
Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig en het plan is op het punt van natuur niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014.
Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de realisatie van een timmerbedrijf mogelijk. Volgens de VNG-uitgave heeft een timmerbedrijf (SBI-162-0) een bedrijfscategorie 3.2. De bijbehorende standaard richtafstand voor deze bedrijfscategorie bedraagt 100 m (voor het aspect geluid). Het woonperceel aan de Nieuwekampen 40 ligt op 60 m afstand en het woonperceel Nieuwekampen 7 op 20 m. De afstanden zijn gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de beoogde ontwikkeling tot aan de voorgevel van de milieugevoelige functie. Waarbij opgemerkt wordt dat bij de afstand van het woonperceel op nr. 7 de woonbebouwing van het perceel Nieuwekampen 36 tussen de beoogde ontwikkeling en nr 7 in staat. De feitelijke ontwikkeling op het perceel Nieuwekampen 36 ligt dus op ruim 50 m afstand van de woning op nr. 7. Derhalve is het zo dat beide percelen binnen de standaard richtafstand van 100 m ligt. Daarom is het aspect geluid nader onderzocht. Het onderzoek is weergegeven in paragraaf 4.6 Geluid. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling.
De overige aspecten vormen geen belemmering voor het voorliggende wijzigingsplan. In de directe nabijheid van het plangebied komt geen (niet-)agrarische bedrijvigheid voor die een belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling. Omgekeerd vormt het plan c.q. de nieuwe timmerbedrijf vanuit oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de directe omgeving. De omgeving zal door het timmerbedrijf in ruimtelijke zin niet meer last ondervinden dan van een willekeurig categorie 2 bedrijf. Verder dient de initiatiefnemer zich vanzelfsprekend te conformeren aan de bepalingen uit het Activiteitenbesluit.
Voor de voorliggende ontwikkeling is een Akoestisch onderzoek verricht. Het geluidonderzoek is verricht om te onderzoeken of de geluidbelasting voor de woningen die in de nabijheid van de nieuwe werkplaats bevinden aanvaardbaar is. De geluidbelasting is vergeleken met de hinderafstanden volgens de bedrijvenlijst van de Nederlandse gemeente.
Uitkomsten onderzoek
Uit de voorgenoemde geluidonderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting Letmaal ter plaatse van de woningen van derden maximaal 35 dB(A) is.
De maximale A-gewogen geluidniveaus LAmax bedragen ter plaatse van woningen maximaal 69 dB(A), in de dagperiode. Dit is het gevolg van een optrekkende vrachtwagen. Dit gebeurt slechts eenmaal per week. Andere piekgeluidniveaus zijn lager.
De geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) is ter plaatse van woningen verwaarloosbaar laag.
Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting vanwege de inrichting Ton Vos Timmerwerken zeker niet hoger is dan vanwege een volgens de VNG-brochure categorie 2 inrichting als aanvaardbaar wordt geacht.
Conclusie
Doormiddel van een geluidonderzoek is onderzocht wat de geluidbelasting van de inrichting is op de omliggende woningen van derden. Uit het onderzoek blijkt dat de inrichting van de timmerwerkplaats waar het voorliggende wijzigingsplan in voorziet gelijk kan worden gesteld met een bedrijfscategorie 2 conform de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering.
Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. Ten behoeve van een aantal ontwikkelingen is een lijst samengesteld met ontwikkelingen die altijd NIBM zijn. Voor deze ontwikkelingen is een nader onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Relevante categorieën voor het onderhavige plan die altijd NIBM zijn:
woningbouw:
Het plan zelf biedt geen mogelijkheden om overschrijdingen teniet te doen, noch staat het plan het bereiken van de algemene doelstelling voor luchtkwaliteit in de weg. Hierbij kan nog worden vermeld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de realisering van een kleinschalig project (minder dan 1.500 woningen) geen juridisch relevante verslechtering inhoudt voor de luchtkwaliteit. Om voornoemde redenen draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Het onderhavige plan behoort tot de bovenstaande categorie (NIBM). Het plan draagt hierdoor niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar iets mis zou kunnen gaan met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen gevaar lopen. Voorbeelden van risicobronnen en risicovolle activiteiten zijn: productie, gebruik of opslag en transport van gevaarlijke stoffen (denk aan LPG-tankstations en fabrieken, routes voor gevaarlijke stoffen, leidingen). Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid is het van belang om een onderzoek uit te voeren naar de invloed van de in de omgeving aanwezige inrichtingen en transportroutes in relatie tot het gewenste initiatief. Aan de hand van de Risicokaart Noord-Brabant is vastgesteld welke bronnen mogelijk een belemmering opleveren voor het voorgenomen plan.
Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant
Conclusie
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van bronnen of belemmeringen in het kader van externe veiligheid.
Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen (gas of brandstof) aanwezig, die een belemmering kunnen vormen voor de gewenste ontwikkeling. Er is verder geen sprake van invloeden van straalpaden of zendmasten.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding tezamen bieden het juridische kader. Voor de regels en de verbeelding is naast aansluiting bij het moederplan ook aansluiting gezocht bij de SVBP2012. Dit betekent onder meer dat de opbouw van de regels standaard is.
Dit wijzigingsplan is opgesteld op basis van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 20.6.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012' (het moederplan).
Bij de regels van dit wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de bestemming Bedrijf. Verder zijn de relevante begrippen overgenomen, net als de wijze van meten en de relevante afwijkings en wijzigingsbevoegdheden. In de regels is de volgende opbouw terug te vinden:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en de wijze van meten opgenomen. In samenhang met deze artikelen moeten de overige artikelen worden gelezen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is de bestemming Bedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming is gebruik voor de timmerwerkplaats, een bedrijfswoning, aan huis gebonden beroepen en bed & breakfast toegestaan. Tevens is in de regels voorgeschreven dat de bedrijfsactiviteiten zoals vermeld in artikel 3.1, sub a zijn toegestaan, mits dit in overeenstemming is met het Akoestisch onderzoek d.d. april 2014.
Het artikel bevat regels ten aanzien van bouwen en kent enkele specifieke gebruiksregels. Daarnaast zijn afwijkingsregelingen opgenomen (voor zowel bouwen als gebruik) en voor zover relevant is hiervoor aangesloten bij het bepaalde in bestemmingsplan 'Buitengebied Maasdonk 2012'.
Een zogenoemde voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de realisering van de landschappelijke inpassing (artikel 3.4, sub f). Dit houdt in dat het in gebruik hebben of laten hebben van de bedrijfsbebouwing, strijdig gebruik oplevert indien niet uiterlijk binnen één jaar nadat het wijzigingsplan onherroepelijk is geworden de erfbeplanting, conform het is opgenomen in Bijlage 3 Landschappelijke inpassing, is aangeplant en in stand wordt gehouden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk is onder meer de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze is verplicht gesteld in het Bro behorende bij de Wro. In dit hoofdstuk staan ook de algemene aanduidingsregels en afwijkingsmogelijkheden die van toepassing zijn op het plan. De algemene aanduidingsregels hebben betrekking op de gebiedsaanduidingen. Voor de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt: rond het waterwingebied liggen een 25- en 100-jaarbeschermingszone ter bescherming van de waterkwaliteit. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied zijn regels uit de Provinciale Verordening van toepassing. Binnen de de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' geldt een restrictief beleid ten aanzien van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De gebiedsaanduiding 'milieuzone - reserveringsgebied' bevat regels gericht op het behoud van het waterbergend vermogen van het aangegeven gebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Op grond van het Bro is het verplicht om overgangs- en slotregels op te nemen. Deze bepalingen zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor een ieder gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. De bekendmaking voor de ter inzage legging van het ontwerpwijzigingsplan stond op 26 september 2014 in de Staatscourant, de Streekwijzer en op de website van de gemeente. De stukken lagen vanaf 29 september 2014 gedurende 6 weken in de publieksruimte ter inzage en waren in te zien via de gemeentelijke website en de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Er is binnen de termijn één zienswijze ontvangen. Het verslag van zienswijzen is als bijlage toegevoegd.
Uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan en het bouwplan geschiedt voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Het bouwplan heeft dan ook geen financiële gevolgen voor de gemeente. Alle kosten die verband houden met de realisatie van het bouwplan en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskosten (planschade), komen voor rekening van de initiatiefnemer.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer hiervoor een overeenkomst gesloten, waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade, de landschappelijke inpassing en eisen m.b.t. kwaliteitsslag geregeld zijn. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure, worden door middel van leges verrekend met de initiatiefnemer.