Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Baan 5 en De Baan ongenummerd Hooge Mierde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1667.BPbaan-VAST

Regels

  

1 Inleidende regels

  

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan "De Baan 5 en De Baan ongenummerd Hooge Mierde " met identificatienummer NL.IMRO.1667.BPbaan-VAST van de gemeente Reusel-De Mierden;
  

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

het door een bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1
  

1.6 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1
  

1.7 achtergevelrooilijn:

  • de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  • indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen aan aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan;
 

1.8 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
  

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  

1.10 bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing:
 
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
 
t.a.v. gebruik:
 
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen;
  

1.11 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;
  

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
  

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
  

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;
  

1.17 bouwlaag of verdieping(slaag):

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering;
  

1.18 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken;
  

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;
  

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Dit bouwvlak kan uit een hoofdbouwvlak en een aangepijld bijbouwvlak bestaan;
  

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  

1.23 carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en wordt aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde;
  

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
  

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  

1.26 erfbeplanting/erfbeplantingsplan:

een visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;
  
een plan inzake visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie, incl. de inrichting en het beheer er van;
  

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
  

1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van pornoerotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.29 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
  

1.30 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  

1.31 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt;
  

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
  

1.33 kamperen:

overnachten in de vorm van verblijf in de openlucht, bijvoorbeeld in een tent, caravan, camper of een vergelijkbaar recreatief nachtverblijf;
  

1.34 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt, waarbij maximaal 5 kamers/logeereenheden (10 bedden) aan de orde zijn tot een maximum van 150 m², bijvoorbeeld logeren bij de boer, Bed & Breakfast;
  

1.35 kwaliteitsverbetering van het landschap:

kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in artikel 2.2 van de Verordening ruimte; in dit kader dient een minimale basisinspanning te worden geleverd van 20% van de waardevermeerdering van de grond en/of het object;
  

1.36 landschappelijke inpassing:

er is sprake van een voldoende/zorgvuldige/gedegen landschappelijke inpassing, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. Tenminste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak na afwijking/wijziging moet worden aangewend voor landschappelijke inpassing van alle aanwezige en nieuw op te richten bebouwing binnen het bestemmingsvlak.
  2. Uitgangspunt is dat de aanplant van een landschapselement bestaat uit inheemse bomen en struiken (gemengd bosplantsoen) van minimaal 6,5 meter breed. De lengte van de inpassing is hierbij gelijk aan het totaal van de twee langste plus een korte zijde van de in te passen ontwikkeling.
  3. Hierbij is over een breedte van 6,5 meter sprake van minimaal 3 rijden beplanting met een onderlinge plantafstand van 1,5 meter. In verband met de bereikbaarheid van percelen en/of gebouwen zijn openingen in de beplanting toegestaan.
  4. De landschappelijke inpassing wordt zo gesitueerd dat deze de ontwikkeling (zoveel mogelijk) visueel afschermt. Het heeft hierbij de voorkeur om met de inpassing de contouren van het bestemmingsvlak te begrenzen.
  5. Indien op het perceel al groenstructuren bestaan die aan de bovenstaande criteria voldoen mogen deze worden meegeteld.
  6. Landschappelijke inpassing telt niet mee voor een eventueel te leveren kwaliteitsverbetering.
  7. Indien het niet (volledig) mogelijk is om binnen het bestemmingsvlak de landschappelijke inpassing op te nemen is maatwerk mogelijk met schriftelijke instemming van het college van burgemeester en wethouders in de vorm van:
    1. landschappelijke (robuuste) inpassing van bebouwing- en bestemmingsvlakken;
    2. aanleg of herstel van natuur- en (robuuste) landschapselementen ter versterking van de landschapsstructuur;
    3. fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie;
    4. kwaliteit van de bebouwing (vernieuwende architectuur);
    5. sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen en verwijderen verharding;
    6. fysieke bijdrage aan realisering Ecologische hoofdstructuur (EHS) en ecologische verbindingszones (EVZ's).
  8. De borging (aanleg en instandhouding) geschiedt mede in een zogenaamde anterieure overeenkomst (privaatrechtelijk) voorzien van een tekening(en), op schaal, met dwarsdoorsneden en beplantingslijst;
 

1.37 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha;
  

1.38 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
  

1.39 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een overkapping wordt aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.40 perceelsgrens:

de grens van een perceel;
  

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
  

1.42 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;
  

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  

1.44 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
  

1.45 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
  

1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
  

1.47 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
  

1.48 woning:

een verblijfsobject dat wordt ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte dat bestemd is voor de huisvesting van één huishouden of een groep van maximaal vijf personen die geen gezamenlijk huishouden vormt.

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:   

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak;
  

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;
 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
 

2.7 peil:

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;
 

2.8 toepassing van maten:

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.
     

2 Bestemmingsregels

  

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. De uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf;
  2. Agrarisch grondgebruik;
  3. Nevenactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', tenzij in de regels anders is vermeld en uitsluitend
    1. voor zover genoemd in artikel 3 lid 1.2, dan wel
    2. na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 3 lid 5;
  4. Behoud en bescherming van de landschappelijke waarden;
  5. Behoud en bescherming van de natuurwaarden;
  6. Behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden;
  7. Behoud van bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  8. Water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  9. Extensief recreatief medegebruik;
  10. Doeleinden van openbaar nut;
  11. Mestbewerking;
  12. Erfbeplanting;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in artikel 3 lid 1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  1. Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak
    Voor voorzieningen ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, opslag, waterbassins e.d. gelden de volgende bepalingen:
    1. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  2. Agrarisch bouwvlak
    Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is een agrarisch bedrijf toegestaan. Per agrarisch bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.
  3. Agrarisch bedrijf
    Als agrarisch bedrijf is uitsluitend een (vollegronds) teeltbedrijf toegestaan, met dien verstande dat:  
    1. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' tevens een grondgebonden veehouderij' is toegestaan, uitsluitend voor de ter plaatse toegestane diersoort(en) (omgevingsvergunning milieu c.q. melding in het kader van het activiteitenbesluit);
  4. Bedrijfswoning
    Per aanduiding 'bouwvlak' is maximaal één bedrijfswoning met daarbij behorende bouwwerken toegestaan.
  5. Perceelsontsluitingen
    Verhardingen ten behoeve van perceelsontsluitingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' alsmede tussen de voorzijde van de aanduiding 'bouwvlak' en de openbare weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
  6. Aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
    De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
    2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
    4. aan huis gebonden bedrijven zijn uitsluitend in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, onder de milieucategorie 1;
    5. detailhandel is niet toegestaan;
    6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  7. Productiegebonden detailhandel
    Productiegebonden detailhandel is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf maximaal 100 m2 bedraagt.
  8. Statische opslag
    Statische opslag is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan en uitsluitend inpandig, waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf maximaal 1.000 m2 bedraagt.
  9. Boerenterrassen
    Een boerenterras is toegestaan met een totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf van maximaal 50 m2, waarbij parkeren ten behoeve van het boerenterras op eigen terrein dient plaats te vinden.
  10. Mestbewerking
    Mestbewerking is uitsluitend toegestaan voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest. 
  11. Landschappelijke waarden
    Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende landschappelijke waarden:
    1. de landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
  12. Recreatief medegebruik
    Het gehele gebied mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d. 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Gebouwen algemeen
Voor gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:
  1. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' bedraagt de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen (incl. bedrijfswoning en bijgebouwen bij de bedrijfswoning) maximaal het ter plaatse aangeduide oppervlak.
  3. Gebouwen mogen niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gesitueerd.
  4. De afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  5. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reëel agrarische bedrijven worden gebouwd. Hiertoe kan AAB-advies worden ingewonnen.
3.2.3 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  3. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  4. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij de oppervlakte maximaal 3 ha bedraagt, de goothoogte maximaal 5 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 7,5 m bedraagt.
  5. In afwijking van het bepaalde onder d mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd buiten de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij de oppervlakte maximaal 5.000 m² bedraagt en de hoogte maximaal 5 m bedraagt
  6. Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het bouwvlak.
3.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
  2. In aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat indien een bedrijfswoning onderdeel is van een bestaand woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten ten behoeve van de bedrijfswoning toegestaan.
  3. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  4. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  5. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en en maximaal 60°.
  6. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en) en de maximale inhoud van de nieuw te bouwen bedrijfswoning bedraagt 750 m3.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100 m2.
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  5. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
  6. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  7. Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijbehorende bouwwerk(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m2, mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijbehorende bouwwerken c.q. bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken na afbraak bedraagt 200 m2.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende bepalingen:
  1. In het algemeen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning maximaal 1 m bedraagt. Daarnaast geldt het volgende:
    1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.
    2. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, bedraagt maximaal 3,5 m.
    3. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
    4. De bouwhoogte van torensilo's en voedersilo's bedraagt maximaal 12 m.
    5. De bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 6 m.
    6. De bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt maximaal 2,5 m.
    7. De bouwhoogte van een mestbewerkingsinstallatie bedraagt maximaal 12 m.
    8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  2. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    1. Het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gesitueerd;
    2. De afstand tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m;
    3. De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m;
    4. De oppervlakte bedraagt maximaal10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
  3. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
    3. De oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2.
3.2.7 Maatvoering bebouwing buiten bouwvlak
Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht:
  1. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt en waarbij geldt dat de oppervlakte maximaal 2,5 ha bedraagt. 
  2. Overige teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt en waarbij geldt dat de oppervlakte maximaal 2,5 ha bedraagt. 
  3. Erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 2.2 voor het bouwen van gebouwen op een korte afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits:
    1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet wordt aangetast;
    2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  2. artikel 3 lid 2.3 voor het bouwen met een hogere goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 7 m respectievelijk 13 m;
  3. artikel 3 lid 2.3 voor het bouwen van kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  4. artikel 3 lid 2.3 voor het bouwen van teeltondersteunende kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m;
  5. artikel 3 lid 2.3 voor een lagere dakhelling indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving.
  6. artikel 3 lid 2.4 voor een dakhelling van minimaal 12° indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving;
  7. artikel 3 lid 2.5 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  8. artikel 3 lid 2.6 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  9. artikel 3 lid 2.6 voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  10. artikel 3 lid 2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 6 m.
3.3.2 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.4 voor het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  2. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  3. De afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.
  4. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
  5. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  6. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  8. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  9. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
3.3.3 Omgevingsvergunning bouwwerken voor seizoenarbeiders
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het realiseren van huisvesting van tijdelijke werknemers in bestaande of te realiseren bedrijfsgebouwen onder de volgende voorwaarden:
  1. De huisvesting is nodig voor een doelmatige bedrijfsvoering. De huisvesting dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte op het eigen bedrijf.
  2. De huisvesting kan niet plaats vinden in reguliere woningen (koop-/huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, ouden scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  3. Huisvesting in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 160 m2 per bedrijf (incl. sanitair en gemeenschappelijk verblijf) gedurende maximaal 8 maanden.
  4. Per aanduiding 'bouwvlak' zijn maximaal 3 woonunits toegestaan, gedurende een periode van maximaal 8 maanden. De overige maanden worden deze geamoveerd. De oppervlakte mag maximaal 30 m2 per woonunit bedragen.
  5. Zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
  6. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de AAB inzake de noodzaak van de vestiging van seizoenarbeiders in het licht van een doelmatige bedrijfsvoering.
  7. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  8. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  9. De verkeersaantrekkende werking dient afgestemd te zijn op de feitelijke ontsluitingssituatie.
3.3.4 Omgevingsvergunning schuilhutten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 teneinde een schuilhut toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
  1. De bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2 per 1,5 ha.
  2. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
  3. Aangetoond moet zijn dat het noodzakelijk is de schuilhut buiten de aanduiding 'bouwvlak', dan wel bestemmingsvlak Bedrijf, Wonen te situeren.
  4. Uitsluitend hobbymatig gebruik is toegestaan.
  5. De in de bestemmingsomschrijving opgenomen waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  6. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.3.5 Omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag is bevoegd omgevingsvergunning te verlenen teneinde af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.7, voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
  2. De oppervlakte bedraagt maximaal 2,5 ha.
  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. Het houden van dieren op meer dan één bouwlaag binnen bedrijfsgebouwen, met uitzondering van: 
    1. volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
    2. bestaande situaties;
  2. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
  3. Opslag buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  4. De uitoefening van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden ten behoeve van vollegrondsfruit en/of boomteelt, binnen een afstand van 50 m tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zijnde de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie - 1, Recreatie - 2, Recreatie - 3, Recreatie - 4, , Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Recreatiewoning, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Sport, Wonen, alsmede binnen een afstand van 50 m tot kleinschalige kampeerterreinen;
  5. Een kleinschalig kampeerterrein binnen 50 m van een aanwezige boomgaard;
3.4.2 Stikstof
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 ten behoeve van het toestaan van andere nevenfuncties, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  2. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. statische opslag met een maximum van 2.000 m2;
    2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 750 m2;
    3. zorgboerderij met een maximum van 375 m2;
    4. kleinschalig logeren met maximaal 5 eenheden tot een maximum van in totaal 150 m2;
    5. een overig niet-agrarisch bedrijf met een maximum van 400 m2.
met dien verstand dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 750 m2.
  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. 
  2. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  3. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  4. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
3.5.2 Omgevingsvergunning spuitzone
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.1 onder e en f ten behoeve van het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 m mits het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
  1. Algemeen:
    1. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid':
    1. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    2. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder artikel 3 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  3. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. Welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  5. Die worden verricht in het kader van vruchtwisseling.
3.6.3 Voorwaarden
De in artikel 3 lid 6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
  1. Het bepaalde in artikel 3 lid 6.1 onder a en b noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. Na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3 lid 1.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen;
  2. Water en waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.
4.2.2 Bouwregels erfafscheidingen
Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
  1. De erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  2. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen:
  1. Voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. Het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in artikel 4 lid 4.4.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 4 lid 4.4 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. Welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 4 lid 4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 4 lid 1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 4 lid 4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang
de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang
het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
  1. Wonen;
  2. Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf;
  3. Groenvoorzieningen;
  4. Erfbeplanting;
  5. Voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden, erven en parkeervoorzieningen;
  6. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  1. Aantal woningen
    Per bestemmingsvlak is maximaal één woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken toegestaan.
  2. Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf
    De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis verbonden bedrijf, zoals opgenomen in bijlagen bij de regels, is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
    2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
    4. detailhandel is niet toegestaan;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  

5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Algemeen
  1. Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
  2. De breedte van een bouwperceel bedraagt minimaal 15 m.
5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  2. Indien een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan is het hoofdgebouw uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  3. De afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  4. De inhoud van een hoofdgebouw mag ter plaatse van de 'maximum volume (m3)' niet meer bedragen dan de aangegeven inhoudsmaat.
  5. De goothoogte bedraagt maximaal 4 m;
  6. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
  7. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken, inclusief carport (maximaal 1 per bouwperceel) en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. Indien en voor zover binnen het bestemmingsvlak de aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen, mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen de aanduiding en/of een aangeduid bouwvlak worden gebouwd.
  2. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat carports achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd.
  3. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 2 m. 
  4. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100 m2.
  5. De oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 30 m2 en wordt in mindering gebracht op het toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder d.
  6. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  7. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,2 m bedraagt.
  8. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
  9. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°. 
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m bedraagt.
  2. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal4 m.
  4. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
    2. de afstand tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
    3. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m;
    4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m2.

5.3 Afwijken van de bouwregels

 
5.3.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5 lid 2.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits
    1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. artikel 5 lid 2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  3. artikel 5 lid 2.4 voor de bouw van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.4.1 Kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid artikel 5 lid 1 voor het realiseren van kleinschalig logeren (onder andere Bed&Breakfast) indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De kamers/logeereenheden dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing;
  2. Het totaal aantal logeereenheden bedraagt maximaal 5;
  3. De totale oppervlakte voor logeereenheden bedraagt maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum van 150 m²;
  4. Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. Omringende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4.2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
 
Deze bestemming werkt primair ten opzichte van andere (enkel)bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en bouwwerken die dieper gaan dan 0,5 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
6.3.1 Verboden werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage.
  2. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  3. Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
6.3.2 Toegestane werken
Het in artikel 6 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. De bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
  3. Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toelaatbaarheid
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 gelden de volgende regels:
  1. De genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

3 Algemene regels

  

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
    

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor zover legaal tot stand gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in regels hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. Het gebruik van gronden voor evenementen;
  3. Het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen;
  4. Het gebruik voor wonen van vrijstaande bijgebouwen bij een woning.

9.2 Afwijking gebruiksverbod

  1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het realiseren van kleinschalig kamperen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Het aantal kampeermiddelen bedraagt maximaal 25.
    2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.
    3. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Wonen. Indien er hierbinnen onvoldoende ruimte is, is kleinschalig kamperen toegestaan in de direct aangrenzende agrarische bestemming.
    4. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    5. Per terrein is 50 m2 aan bebouwing mogelijk ten behoeve van kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Wonen.
    6. Er dient een erfbeplantingsplan opgesteld te worden waaruit een zorgvuldige landschappelijke inpassing blijkt.
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het realiseren van een paardenbak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Het aanleggen van een paardenbak dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering of sportbeoefening.
    2. Situering van de paardenbak binnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Wonen is niet mogelijk.
    3. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan in de direct aangrenzende agrarische bestemming, bij voorkeur aan de achterzijde.
    4. De oppervlakte bedraagt maximaal 1.000 m2.
    5. De voorziening moet zorgvuldig landschappelijk worden ingepast door de opstelling van een goed te keuren landschappelijk inpassingsplan.

9.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden voor wonen ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 3: Landschappelijke inpassings- en beheerplan, is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

9.4 Voorwaardelijke verplichting infiltratiemogelijkheden

In het kader van klimaatrobuustheid dient al het hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden of in de nabijgelegen sloten/watergangen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid' gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. De oppervlakte per gebouwtje bedraagt maximaal 20 m2;
    2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  3. De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
    1. Voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    2. Voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot maximaal 3,50 m;
    3. Voor vrijstaande antennemasten tot maximaal 18 m;
    4. Voor lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 8 m;
  4. Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    1. De maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    2. De bouwhoogte maximaal 1,50 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. De bepalingen met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde voor kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m.
  6. De onder a tot en met e genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de milieusituatie; en
    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    

4 Overgangs- en slotregels

  

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

 
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12 lid 1.1 met maximaal 10%.
12.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 12 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

 
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
Het bepaalde in artikel 12 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
  
Regels van het bestemmingsplan "De Baan 5 en De Baan ongenummerd Hooge Mierde ".