Plan: | Buitengebied 2021 |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1667.BPBbuit0083-VO01 |
Het buitengebied in Brabant is volop in beweging en verandert de komende jaren sterk. In onze gemeente is dat niet anders. Veel agrarische bedrijven stoppen en voor de vrijkomende agrarische gebouwen zoeken we naar een nieuwe functie. We moeten ons aanpassen aan de veranderingen van het klimaat en ook nieuwe energiebronnen moeten een plek krijgen in ons buitengebied. Deze beweging, die we met een mooi woord ‘transitie’ noemen, willen we als gemeente begeleiden, maar vooral ook aangrijpen om ons mooie buitengebied en het veelzijdige landschap te versterken. Dat betekent dat we aan de slag moeten.
De geldende juridische planologische situatie van het buitengebied van de gemeente dateert uit 2009. In 2013 is dit bestemmingsplan op onderdelen herzien, uitsluitend met betrekking op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijen.
De verbeelding (plankaart) en regeling kennen diverse omissies en zijn daarnaast niet aangepast aan de actuele provinciale regels en het gemeentelijk beleid, zoals de gemeentelijke Omgevingsvisie en het gemeentelijke beleid met betrekking tot archeologische waarden. Er zijn in het verleden wel stappen gezet om het bestemmingsplan buitengebied te actualiseren, maar het in 2016 opgestelde ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2017" is niet vastgesteld. Door het vaststellen van de Omgevingsvisie in 2018 is dat plan niet meer actueel. De gemeente werkt daarom aan de totstandkoming van een nieuw planologisch kader voor het buitengebied.
Op 24 september 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorstel van burgemeester en wethouders om voor 1 januari 2021 een nieuw ontwerpbestemmingsplan buitengebied ter inzage te leggen. Op die datum zou namelijk de nieuwe Omgevingswet in werking treden. Op 20 mei 2020 heeft de Minister bekend gemaakt dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet 1 jaar is uitgesteld, tot 1 januari 2022. Vanaf die datum dat de Omgevingswet in werking treedt, kan er geen bestemmingsplan meer in procedure worden gebracht, maar moet er worden gewerkt met een omgevingsplan. Door het verschuiven van de invoeringsdatum van de Omgevingswet, hebben wij gekozen om ook ruimer de tijd te nemen om het ontwerpbestemmingsplan voor te bereiden. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de invoering van de Omgevingswet ter inzage gelegd.
Voor enkele belangrijke beleidsthema's is een beleidsactualisatie noodzakelijk. Dit betreffen onder andere de doorvertaling van de gemeentelijke Omgevingsvisie in het bestemmingsplan, de hergebruiksmogelijkheden van vrijgekomen agrarische bebouwing (Vab's) en de bescherming van landschappelijke waarden. Op 7 juli 2020 heeft de gemeenteraad hiertoe de nota van uitgangspunten voor het buitengebied vastgesteld. Na enkele werkateliers met diverse partijen en een werksessie met de raad zijn beleidskeuzes gemaakt, die in het bestemmingsplan worden doorvertaald. Aanvullend op de vastgestelde nota van uitgangspunten is ook een actualisatie van het erfgoedbeleid in voorbereiding en ook een nota Ruimtelijke Kwaliteit. Verderop in paragraaf 3.4.3.2 wordt hier nader op ingegaan. Deze actualisaties worden in het ontwerpbestemmingsplan doorvertaald.
Er is voor gekozen niet direct een omgevingsplan te maken, omdat het dan nog langer duurt tot er een actuele bestemmingsregeling in het buitengebied van toepassing is. Een omgevingsplan kan immers pas opgesteld worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bovendien is de verwachting dat het opstellen van een omgevingsplan extra tijd en capaciteit gaat vergen, vanwege de complexiteit en integraliteit van dit nieuwe instrument. Met deze integrale bestemmingsplanherziening wordt nu eerst een solide bestemmingsplan opgesteld, dat vervolgens als basis dient voor het nieuwe omgevingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan betreft wel meer dan alleen een traditioneel bestemmingsplan, het betreft een zogeheten 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte', een bestemmingsplan plus. Hierbij wordt voortgebouwd op het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2017" (met inachtneming van de daarop binnengekomen zienswijzen), maar wordt daarnaast gebruik gemaakt van de Crisis- en herstelwet (Chw) om op onderdelen alvast te anticiperen op de Omgevingswet. Enkele instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet kunnen voordelen bieden om als gemeente sturing te geven aan de gewenste ontwikkeling van het buitengebied en om burgers en ondernemers daarbij te faciliteren. Dat is de plus van dit bestemmingsplan.
Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is het bieden van een actueel, eenduidig en uitvoerbaar planologisch-juridisch beleidskader voor het buitengebied van de gemeente. Daarnaast wordt voorgesorteerd op de nieuwe Omgevingswet.
Enerzijds is het gericht op het beheer van bestaande kwaliteiten en functies, anderzijds biedt het binnen randvoorwaarden ook mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen, kwaliteiten en functies. Hiertoe is het gemeentelijk beleid uit de Omgevingsvisie in het bestemmingsplan doorvertaald. Op deze manier wil het gemeentebestuur in dit bestemmingsplan binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bieden voor ontwikkelingen. Maar daarbij worden ook grenzen gesteld ter bescherming van de waardevolle kwaliteiten. De beleidsgedachte is gestoeld op het bereiken van evenwicht tussen flexibiliteit(gericht op ontwikkeling) en rechtszekerheid (gericht op duidelijkheid).
Voor het realiseren van het gewenste vitaal en bruisend buitengebied van de gemeente, wil de gemeente aan boeren en ondernemers op de juiste plaats ruimte bieden om verder te kunnen ontwikkelen. Daarnaast wordt herontwikkeling van stoppende of reeds gestopte agrarische bedrijven met één of meerdere andere functies vergemakkelijkt. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn verbetering van het woon- en leefklimaat en versterking van de omgevingskwaliteit, door bijvoorbeeld sloop van m2 bebouwing in het buitengebied, aanplant van een robuuste groenstructuur en/of behoud van cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet het buitengebied klimaatbestendiger worden, door bestaande waterlopen meer ruimte te geven.
Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Reusel-De Mierden. De kernen en bedrijventerreinen zijn uitgezonderd. Alle onherroepelijke bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, waaronder Landgoed De Utrecht en Landgoed Wellenseind, zijn geïntegreerd in dit plan, zie figuur 1 voor de globale begrenzing van het plangebied en zie bijlage 1 van de toelichting voor een overzicht van alle in dit bestemmingsplan overgenomen geldende bestemmingsregelingen.
Voor enkele specifieke locaties zijn nog afzonderlijke ruimtelijke plannen in procedure. Ter voorkoming van doorkruising van procedures behoren deze locaties niet tot het plangebied. Dit betreft de volgende plannen:
Daarnaast bevatten enkele recent vastgestelde plannen een dermate gedetailleerde regeling, die deels ook betrekking heeft op gronden binnen het stedelijk gebied, dat deze plannen ook geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan:
Figuur 1: globale begrenzing plangebied
Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen opnieuw vastgelegd. Daarnaast ligt de gemeente in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Kempenland-West.
Zowel de discussies over stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden als de discussies rondom de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij maken het belangrijk dat een zorgvuldige en transparante afweging wordt gemaakt waarbij de milieuaspecten een duidelijke plaats in het proces hebben. Daarnaast is het opstellen van een planMER en het doorlopen van de m.e.r. –procedure wettelijk verplicht bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit om te borgen dat het milieubelang volwaardig wordt meegenomen in de besluitvorming over het bestemmingsplan.
Daarom moet voor dit bestemmingsplan een planMER worden opgesteld. De planMER heeft tot doel de bandbreedte aan mogelijke milieueffecten van de voorgestelde planologische ontwikkelingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan in beeld te brengen.
Het ontwerp planMER wordt tezijnertijd tezamen met het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2021' ter inzage gelegd.
Deze toelichting kent de volgende opzet:
De gemeente Reusel-De Mierden is een plattelandsgemeente in de Kempen tegen de Belgische grens en ligt in het driehoekige gebied tussen de stedelijke gebieden van Tilburg, Eindhoven en Turnhout (B). De N269 en de N284 zijn de belangrijkste wegen die het plangebied van dit bestemmingsplan doorsnijden. Natuur- en bosgebieden en het agrarisch gebruik zijn kenmerkend voor het buitengebied van de gemeente Reusel-De Mierden. Daarnaast is het buitengebied van belang als gebied om in te wonen en als toeristisch recreatief uitloopgebied voor de inwoners van de gemeente en voor mensen van daarbuiten.
Ondergrond
De gemeente Reusel-De Mierden behoort tot de Brabantse zandgebieden en ligt op de rand van het Kempisch plateau. De geomorfologische structuur binnen de gemeente kenmerkt zich door hoger gelegen dekzandruggen, die doorsneden worden door de bovenlopen van de zuid-noordgerichte beken. Ook zijn er beperkte delen met lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten. Op de grofzandige en arme dekzandruggen infiltreert regenwater, dat in de beekdalen als kwel naar boven komt. In het verleden zorgde leem in de ondergrond plaatselijk voor de vorming van veenkussens door stagnerend regenwater, waardoor vennen zijn ontstaan.
Rond het Flaesven, het Panneven, het Beleven en het Goor (Reuselse Moeren) zijn laagten aanwezig. De beken liggen in ondiepe dalvormige laagten en vormen in het algemeen rechte lijnen in het landschap die zich niet zo duidelijk onderscheiden in het heideontginningslandschap. Met name in het noordwesten en het zuiden van de gemeente komen de dekzanden op de terrasafzettingsvlakten in de landschapstructuur tot uiting door besloten boscomplexen en natuurgebieden.
Water
Grondwatersysteem
Het grondgebied van de gemeente maakt deel uit van het zogeheten Lommel/Neerpelt-systeem. In het gebied is onderscheid te maken tussen de lager gelegen, natte beekdalen waar kwel optreedt en de drogere, hoger gelegen infiltratiegebieden. Ook de Reuselse Moeren in het uiterste zuiden van de gemeente is een kwelgebied. De kerninfiltratiegebieden van dit systeem omvatten het Landgoed De Utrecht, de Staatsbossen oostelijk van Ravels en de Turnhoutse Heide, beide in België, en de boswachterij Hapert ten zuiden van Bladel. Het infiltrerende grondwater kan hier tot grote diepte doordringen.
Het ondiepe grondwatersysteem behoort grotendeels tot het systeem van de Voorste Stroom. Binnen de gemeente kan een aantal lokale deelwatersystemen worden onderscheiden, dat min of meer samenvalt met de deelstroomgebieden van de Reusel, de Raamsloop en hun bovenlopen.
De kwaliteit van het ondiepe grondwater is beïnvloed door intensief agrarisch grondgebruik met name in infiltratiegebieden en intermediaire gebieden en dit heeft gevolgen voor voedselarme vegetaties in kwelgebieden.
Oppervlaktewatersysteem
Er zijn twee grotere beekstelsels: de Reusel en de Raamsloop. Deze stromen af op de Essche Stroom en de Dommel en uiteindelijk op de Maas. Het uiterste zuidelijk deel van de gemeente maakt deel uit van het stromingsstelsel van de Nete en watert uiteindelijk af op het Scheldebekken, hiertussen loopt een waterscheiding.
De beken lopen door lager gelegen beekdalen en hebben van oorsprong een meanderend verloop. De bovenlopen van de Reusel en de Raamsloop, waaronder de Rouwenbogtloop, Hoevensche Loopje en Belevensche Loop hebben deels een menselijke oorsprong. Deze zijn gegraven om landbouwgronden te ontwateren. Hier zijn geen beekdalen aanwezig. Deze bovenlopen vallen in de zomer soms droog. Door de ruilverkavelingen zijn de beekdalen in de huidige situatie slecht herkenbaar in het landschap. De beken zijn grotendeels gekanaliseerd en voorzien van stuwen, de gronden zijn overwegend in regulier landbouwkundig gebruik genomen en de elzensingels zijn grotendeels verdwenen. De kanalisering van de beken alsmede de toename van verharding en verstedelijking zorgen voor een versnelde afvoer van regenwater. Dit leidt in drogere periode tot een snellere droogval en watertekort. De klimaatveranderingen, die leiden tot grotere extremen, versterken dit effect.
Landschap
Het buitengebied van de gemeente kent relatief veel -voornamelijk jonge- bossen, een uitgebreid bekenstelsel dat het gebied in noord-zuid richting doorsnijdt en agrarische landschappen, die elkaar afwisselen in schaal en ouderdom. Alhoewel het onderscheid tussen de verschillende landschapstypen in de afgelopen decennia beduidend minder is geworden en schaalvergroting heeft plaatsgevonden, heeft het buitengebied van de gemeente nog steeds een groen en afwisselend karakter waarin veel kleine landschapselementen voorkomen, een groot deel van de wegen nog begeleid wordt door bomen en de horizon meestal gevormd wordt door bos.
De boscomplexen bevinden zich aan de randen van de gemeente en zijn voornamelijk gemeente- en landsgrensoverschrijdend. Binnen het agrarische middengebied van de gemeente is een onderscheid in sfeer te herkennen.
Het noordelijk deel kan getypeerd worden als kleinschalig en aantrekkelijk agrarisch 'mozaïeklandschap' met kleine dorpen en buurtschappen, die een grote mate van onderlinge verwevenheid kennen. De onregelmatige verkaveling van de oude agrarische cultuurgronden is hier nog vaak herkenbaar, beken en zijlopen die hier samenstromen spelen een prominente rol en het gebied heeft een goede aanhechting op de omliggende (landgoed)bossen. Het oude cultuurlandschap is hier nog voelbaar en zichtbaar.
De zuidzijde van het gebied voelt, in tegenstelling tot het recreatief aantrekkelijke noordelijke deel, meer aan als een grootschalig productielandschap. Deels is dit verklaarbaar door de late ontginning van dit gebied (grootschalige jonge heideontginningen), deels door de agrarische doorontwikkeling. Het gebied kent een rationeel karakter en is redelijk goed aangesloten op de infrastructuur (N284). De omgevingskwaliteit van dit gebied wordt gevormd door de verre zichten en de altijd aanwezige bosranden.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis van het gebied zijn vier landschapstypen te onderscheiden in Reusel-De Mierden (zie navolgende figuur); de bos- en heidegebieden, de oude agrarische cultuurlandschappen (open en besloten), de beekdalen en de jonge heideontginningen.
Ze hebben ieder hun eigen ruimtelijke karakteristieken, die niet altijd meer herkenbaar zijn in het huidige landschap, maar in potentie wel aanwezig zijn:
1) Bos- en heidegebieden
Dit betreft grote, relatief jonge boscomplexen. De landgoedbossen De Utrecht en Wellenseind vormen een belangrijk onderdeel van deze complexen. De bossen hebben vaak een rechtlijnige (zand-)padenstructuur en bestaan grotendeels uit naaldbomen die zijn aangeplant voor de houtproductie. Inmiddels wordt een deel van deze bossen omgevormd tot meer gemengde bossen (met o.a. eik en beuk), waardoor ze ook ecologisch en recreatief aantrekkelijker worden. De bosgebieden worden op een aantal locaties afgewisseld door restanten van heidevelden en vennen. In de gemeente Reusel-De Mierden is één van de laatste gebieden van Brabant met levend hoogveen te vinden, de Reuselse Moeren. Dit gebied herbergt tal van zeer zeldzame plant- en dierensoorten zoals de Gladde slang, Hoogveenglanslibel en veenmossen.
2) Beekdal
De gemeente heeft op haar grondgebied een aantal waterlopen: de Belevensche Loop, de Reusel, Raamsloop en Rouwenbogtloop. Deze beken en waterlopen zijn grotendeels gekanaliseerd. De beekdalgronden zijn geoptimaliseerd voor de landbouw (diepere ontwatering, verdwijnen houtsingels) en in sommige gevallen bebouwd, waardoor ze in het landschap vaak niet meer als beekdal herkend worden. Beekdalen kennen vanwege de grote variëteit aan omringende landschappen en biotopen een hoge biodiversiteit. Inmiddels vindt op enkele locaties hermeandering plaats en worden natuurlijke oevers ingericht. In de gemeente worden de komende jaren veel maatregelen genomen om met name de Reusel, de Raamsloop en de Rouwenbogtloop zo veel mogelijk in haar natuurlijke staat te herstellen of een meer natuurlijk uiterlijk te geven.
3) Oude agrarische cultuurlandschappen
Dit betreft de kleinschalige cultuurlandschappen met open, vaak hoger gelegen akkers rondom de dorpen en gehuchtjes, op de overgang van het beekdal naar de hogere zandgronden. De percelen hebben veelal een mozaïekvormige, onregelmatige verkaveling. Er bevinden zich kleinschalige beplantingselementen (beplante akkerranden (houtwallen), lanen (eik/berk) en bosrestanten). De slingerende wegenstructuur met lintvormige, historische bebouwing (vaak langgevelboerderijen) vormt veelal nog de kern van de dorpen. Dit landschapstype kent van oorsprong een grote verwevenheid tussen de dorpen en hun directe omgeving. Door de grote verscheidenheid in biotopen en landschapselementen is de biodiversiteit van kleinschalige cultuurlandschappen (vrij) hoog, er leven veel planten en dieren. Delen van de oude agrarische cultuurlandschappen (latere ontginningen) zijn van oorsprong meer besloten met een meer gevarieerd landgebruik (akker, dries, hooiland en heide). Het grootste deel van de latere dorpsuitbreidingen heeft plaatsgevonden in de open akkers, waardoor deze soms niet meer als zodanig herkenbaar zijn (bv. Reusel). Ook is op meerdere plekken de kleinschaligheid aangetast, onder andere door schaalvergroting in de landbouw en de grootschalige ruilverkaveling in de jaren zeventig.
4) Jonge heideontginning
Deze gebieden zijn relatief laat veroverd op de woeste gronden van heide en zandverstuivingen. Typerend voor de zandgronden is dat ze over het algemeen zeer voedselarm zijn. De droge zandgronden waren van nature niet geschikt als landbouwgrond. De loofbossen zijn gekapt voor het hout. Langzaam veranderde het loofbos in uitgestrekte heidevelden. De heideplaggen en mest van het vee vormde de basis voor de akkerbouw. Door de introductie van de kunstmest verviel de economische waarde van de heidevelden. Veel heidevelden zijn met behulp van kunstmest en machines omgezet in grootschalige landbouwgebieden. Het betreft een relatief open en rationeel verkaveld agrarisch landschap met grote percelen en lange rechte (deels beplante) wegen. Het bevat grote -meestal solitair gelegen-agrarische erven, die vaak 'kaal' in het landschap liggen. De bossen vormen een mooi decor van deze relatief open gebieden. De biodiversiteit van de jonge zandontginningen is vaak vrij laag, met name in de grootschalige gebieden.
Natuur
Het natuurnetwerk van de gemeente Reusel-De Mierden bestaat uit natte biotopen gekoppeld aan de beekdalen en droge biotopen gekoppeld aan de heide en bosgebieden. Daarnaast herbergen de vennen een belangrijke natuurwaarde.
In de beekdalen worden de natuurwaarden vooral bepaald door de aanwezigheid van kleine en grote vochtige loofbossen (zoals elzenbroekbossen) en kleine landschapselementen zoals houtsingels en poelen. De beekdalen vormen ook belangrijke ecologische verbindingszones (EVZ).
De natuurwaarden in de droge natuur- en bosgebieden worden vooral ingegeven door de aanwezigheid van afwisselende vegetatiestructuren, zoals naald- en loofhout, heide, vennen, etc. en het voorkomen van diverse diersoorten, zoals bosvogels, amfibieën en zoogdieren. De bossen zijn grotendeels in eigendom van de Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Brabants Landschap en de gemeente. De bosgebieden zijn van oorsprong productiebos met weinig verschillende soorten (vooral Douglas en Larix). Dit wordt omgevormd naar meer gemengde, inheemse soorten met ruimte voor natuurlijke processen en ongelijkjarige bomen.
Verspreid door het gebied liggen ook kleinere bosgebieden die als ecologische stapstenen fungeren. In de Reuselse Moeren, in het zuiden van de gemeente, is een kernpopulatie van de gladde slang. Dit is de enige inheems slang in Brabant. Het habitat bestaat uit meer open vegetaties met droge en vochtige heide en graslanden. Er wordt ingezet op het uitbreiden en met elkaar verbinden van de kernpopulaties. Het bos in de 'grote cirkel' is heringericht als ecologische stapsteen tussen de Cartierheide en de Reuselse Moeren.
De landbouwgebieden, met name grenzend aan bos- en natuurgebied bevatten ook verschillende ecologische waarden. Deze gebieden vormen een belangrijk leefgebied voor kwetsbare diersoorten (dagvlinders van natte biotopen, weidevogels, amfibieën) en struweelvogels.
Naast de boscomplexen zijn ook de bomenlanen en houtwallen bepalend voor de groenstructuur in de gemeente. Op de oude agrarische cultuurlandschappen zijn dit veelal eikenlanen, in de jonge heideontginningen gemengd eik en berk.
Cultuurhistorie
De buurtschappen bevatten vaak nog historische bebouwingslinten , met kenmerkende langgevelboerderijen en historische laanbeplanting. Deze linten dragen in grote mate bij aan het authentieke karakter van het gebied. Binnen en buiten deze historische linten is een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig.
Veel historische karakteristieke gebouwen zijn rijks- en gemeentelijke monumenten die vanuit de Monumentenwet en binnen bestemmingsplannen zijn beschermd. De gemeente heeft daarnaast een lijst met beeldbepalende panden.
In het noorden van het gebied liggen twee landgoederen: De Utrecht en Wellenseind. Landgoed De Utrecht speelde een belangrijke rol in de ontginning en bebossing van de heidevelden in deze streek. Nu is het gebied grotendeels bebost en opengesteld voor publiek. Landgoed Wellenseind is ontstaan als buitenhuis (jachthuis). Het betreft een 160 ha groot landgoed uit het begin van de 20e eeuw. Het laaggelegen oude agrarische landschap, met zijn akkers, beemden en heidevelden is geleidelijk omgevormd tot een gevarieerd bosgebied waar het accent vooral kwam te liggen op de jacht, visvangst en in mindere mate houtproductie. De waardevolle kleinschalige percelering is in de beekdalen bewaard gebleven.
Het historische wegenpatronen/verkaveling is vaak nog (deels) intact gebleven. In de oude agrarische cultuurlandschappen betreft dit een webvormige wegenpatroon met kenmerkende driehoekige splitsing en in de jonge heideontginningen een meer rechtlijnig, rationeel verkavelingspatroon, met deels nog onverhard (zand)paden.
Infrastructuur
In de gemeente ligt een netwerk van ontsluitingswegen die de kernen Lage Mierde, Hooge Mierde, Hulsel en Reusel met elkaar verbindt. Deze ontsluitingswegen, voornamelijk noord-zuid georiënteerd, zijn ontstaan als (handels)routes gelegen op de overgang van de hoge en lage gronden en verbinden de buurtschappen. In oost-west richting werden routes tussen de buurtschappen door het woeste gebied aangelegd. Dit stelsel van routes heeft zich ontwikkeld tot ontsluitingswegen die door hun bochtige verloop, lintbebouwing en beplanting herkenbaar is in het gebied. Het netwerk van ontsluitingswegen is sinds de jaren '50 uitgebreid met de rechtlijnige wegen door de heideontginningen. Daarnaast zorgt een stelsel van onverharde wegen (zandpaden) voor een fijnmazig verkeersnetwerk dat de ontsluitingswegen met elkaar verbindt. Deze paden vormen met name voor het recreatief netwerk een aantrekkelijke aanvulling. Daarnaast kunnen deze wegen ook belangrijk zijn voor de aanwezige fauna in het gebied.
De N284 doorsnijdt de gemeente en verbindt de Kempische kernen Reusel, Bladel, Hapert, Duizel en Eersel met Arendonk en Turnhout, in België. Deze weg volgt het tracé van de voormalige tramlijn, een oost-west georiënteerde handelsroute. De N269 (Reusel-Tilburg) vormt de verbindingsweg tussen Reusel en Tilburg, die aansluit op de A58. Een andere gebiedsontsluitingsweg is de weg van Reusel naar België, via de abdij van Postel.
In het buitengebied liggen ondergrondse leidingen, waaronder één rioolwaterpersleiding en daarnaast diverse planologisch ondergeschikte water-, gas- en rioolleidingen.
Grondgebruik
De landbouw speelt nog steeds een belangrijke rol in de gemeente Reusel-De Mierden. Het merendeel van de grond is in intensief agrarisch gebruik. Er is weinig tot geen sprake van agrarisch natuurbeheer (bv kruidenrijke akkerranden en waterlopen). De agrarische bedrijvigheid is met name gericht op de intensieve veehouderij. In deze sector is echter wel een duidelijk afname te herkennen, net als in de combinatiebedrijven. De akkerbouw en tuinbouw zijn vrij stabiel wat betreft het aantal bedrijven. De constatering is dat in de veehouderijsector het aantal bedrijven daalt, maar dat er tegelijkertijd onder de bedrijven die hun activiteiten continueren een schaalvergroting en verbreding naar neventakken plaatsvindt.
In het buitengebied zijn ook diverse burgerwoningen gelegen. Een aantal daarvan zijn van oorsprong boerderijen die hun agrarische functie hebben verloren. Maar er zijn ook woningen die direct als burgerwoning in het buitengebied zijn gebouwd.
In het buitengebied van de gemeente komen ook diverse niet-agrarische bedrijven en functies voor. Sommige bedrijven zijn wel verwant aan de agrarische sector of aan het buitengebied, zoals loonbedrijven. Andere bedrijven hebben geen functionele relatie met het buitengebied.
Het buitengebied is aantrekkelijk en leent zich goed voor diverse vormen van recreatie en recreatief medegebruik. Er zijn verschillende recreatieve voorzieningen, zowel met een intensief als met een extensief karakter. De recreatie bestaat ook uit medegebruik van gebieden met een andere hoofdfunctie: de bos- en natuurgebieden en het agrarisch gebied.
Algemeen
Het buitengebied is aan het veranderen. De verwachting is dat de functie van het buitengebied de komende jaren steeds meer gaat wijzigen van productieruimte naar consumptieruimte. De agrarische sector neemt in aantal bedrijven landelijk in een rap tempo afneemt, de resterende agrarische bedrijven worden groter en boeren specialiseren zich meer of ontplooien nevenactiviteiten. Tegelijkertijd nemen andere sectoren zoals wonen, recreatie en natuur toe. Met deze veranderingen neemt ook de kans op conflicten over gebruik, wensen en belangen in het buitengebied toe. De landbouw is namelijk nog steeds de grootste grondgebruiker in het buitengebied, maar bepaalt steeds minder de koers. De aanwezigheid van andere functies en spelers (zoals burgers, niet-agrarische bedrijvigheid, duurzame energiewinning, recreatie en natuur) groeit en samen geven zij steeds meer vorm aan het buitengebied. De 'nieuwe' gebruikers van het buitengebied willen daarbij in toenemende mate iets te zeggen hebben als het gaat over de manier waarop het buitengebied gebruikt wordt. Daarnaast groeit ook het belang van een aantrekkelijk buitengebied als vestigingsfactor.
Vanwege genoemde ontwikkelingen in het buitengebied, is het de verwachting dat er steeds meer problemen ontstaan gerelateerd aan toenemende bedrijfsbeëindiging, leegstand, verrommeling, botsende belangen, oprukkende verstedelijking en ondermijning. Maar, tegelijkertijd wordt hetzelfde buitengebied ook gezien als één van de plaatsen om oplossingen te creëren voor andere maatschappelijke vraagstukken zoals de energietransitie, klimaatadaptatie en duurzaam hergebruik van grondstoffen.
De huidige trends en ontwikkelingen die zich binnen de maatschappij en tevens in het buitengebied specifiek afspelen, maken het voor een gemeente noodzakelijk de houding over bepaalde beleidsthema's kritisch te evalueren en eventueel aan te passen. Om deze reden wordt voor van het opnemen van beleidswijzigingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2021' eerst met een kritisch oog gekeken naar de trends en ontwikkelingen die zich binnen het buitengebied afspelen. In de volgende paragrafen worden daarom eerst trends en ontwikkelingen gerelateerd aan de veehouderij, vrijkomende agrarische bebouwing (hierna: VAB), klimaatverandering en recreatie kort toegelicht.
Algemene ontwikkelingen veehouderij
De landbouw staat onder druk vanwege toenemende wet- en regelgeving. Zo leiden de zogenaamde stoppersregeling van 1 januari 2020 (een gedoogregeling voor veehouders die niet voldoen aan emissie-eisen van het Besluit emissiearme huisvesting), de warme sanering varkenshouderij, de eisen die door de provincie Noord-Brabant in de Interim Omgevingsverordening (IOV) zijn gesteld aan stallen van veehouderijen en uiteraard de huidige stikstofproblematiek tot wezenlijke veranderingen, vraagstukken of zelfs problemen in het buitengebied.
Steeds strengere milieuregels (zoals eisen over emissies stikstof en ammoniak) hebben geleid tot een lagere uitstoot, duurzamere productie en een verhoging van het dierenwelzijn. Maar, tegelijkertijd stellen ze ook strengere grenzen en voorwaarden aan ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij. Het voldoen aan de strengere eisen vraagt grote investeringen van boeren, bijvoorbeeld in de vorm van luchtwassers. Boeren worden voor de keuze gezet: produceren voor de wereldmarkt (bulk), produceren voor een nichemarkt (bijvoorbeeld streekproducten), produceren voor een kwaliteitsmarkt (bijvoorbeeld één ster Beter Leven), of stoppen, zie navolgend figuur.
De verwachting is dat door de vereiste grote investeringen een aanzienlijk aantal veehouders moet of wil stoppen, of een andere richting op gaat. Een deel gaat door met produceren zolang de marktprijzen gunstig zijn. Toekomstgerichte ondernemers kiezen er tevens voor om te investeren. Ook voor hen geldt dat het economisch verdienmodel steeds meer onder druk komt te staan wegens het feit dat meer investeringen vanuit de milieuwetgeving moeten worden gedaan voor een steeds kleinere winstmarge. Schaalvergroting van de veehouderijen lijkt voor de boeren een oplossing te bieden voor de vanuit milieuwetgeving gevraagde hoge investeringen, doordat boeren met een hogere productie deze investeringen kunnen compenseren. Zo leidt, paradoxaal genoeg, dezelfde milieuwetgeving die streeft naar een lagere uitstoot, duurzamere productie en een verhoging van het dierenwelzijn, tot grotere maar modernere stallen. Boeren gaan hiervoor de uitbreidingsmogelijkheden op de eigen locatie benutten, maar gaan ook zoeken naar mogelijkheden om perspectiefvolle vrijkomende locaties aan te kopen als 'satellietlocatie'.
Naast de voorlopers en stoppers wil een deel van de veehouders zo lang mogelijk afwachten met het maken van een keuze voor de ontwikkelingsrichting, omdat ze ten eerste niet weten welke kant het landbouwbeleid opgaat, ten tweede een toekomstperspectief en erkenning missen en ten derde omdat ze financiële en sociaal/economische problemen ondervinden. Deze groep is vaak onzichtbaar voor de overheid.
Ontwikkeling veehouderij binnen de gemeente
Op basis van de geschetste ontwikkelingen in de veehouderij wordt door de gemeente voor de komende periode (2020/2022) een forse toename van het aantal verzoeken van veehouders verwacht. Dit kunnen verzoeken zijn van veehouders die stoppen of juist van veehouders met ontwikkelplannen. Ook kan het gaan om verzoeken van initiatiefnemers met plannen voor hergebruik van voormalige veehouderijlocaties of andere agrarische bebouwing (VAB).
Voor de ontwikkeling van de veehouderij binnen onze gemeente wordt op basis van vorenstaande en de cijfers van web BVB (zie de grafieken op de volgende pagina) verwacht dat de dieraantallen in de meeste sectoren af blijven nemen. Het aantal dieren voor pluimvee en geiten is al jaren gelijk. Ook hierbij is het de verwachting dat in de toekomst eerder een afname dan een stijging in dieraantallen optreedt.
Figuur ontwikkeling veehouderij
Genoemde ontwikkelingen leiden hoofdzakelijk tot twee ruimtelijke vraagstukken: enerzijds is het de vraag welke ontwikkelingsmogelijkheden kunnen worden geboden aan veehouderijen die willen uitbreiden zonder dat dit tot onacceptabele overlast leidt voor overige gebruikers van het buitengebied. Anderzijds is het de vraag op welke wijze een zo duurzaam mogelijke invulling kan worden gegeven aan de locaties waar de veehouderij wordt beëindigd.
Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing
Gerelateerd aan de ontwikkelingen in de veehouderij, vindt in toenemende mate beëindiging van agrarische bedrijven plaats. Voor veel gestopte agrariërs geldt dat zij nog op het erf blijven wonen en de bedrijfsgebouwen voor hobbymatige agrarische activiteiten gebruiken. Op andere locaties worden de bedrijfsgebouwen hergebruikt door andere agrarische bedrijven, waarbij de voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden worden bewoond, zonder dat er nog sprake is van een binding met de agrarische bedrijfsactiviteiten op het agrarische erf. Daarnaast vindt er in veel gevallen ook herbestemming plaats. De plattelandseconomie wordt hierdoor multifunctioneler en hergebruik van VAB's biedt ook kansen om het buitengebied leefbaar en vitaal te houden.
In het verleden lag het accent bij het hergebruik van VAB's op kleine familiebedrijven met verouderde bebouwing. Door de schaalvergroting in de landbouw is echter een deel van de agrarische bedrijven steeds omvangrijker geworden en zijn de stallen steeds groter. Zo bevinden zich in het buitengebied ruim 200 agrarische bouwvlakken en van deze bouwvlakken zijn er circa 60 groter dan 1,5 ha. Daarnaast beschikt circa 50% van de agrarische bouwvlakken over meer dan 3.000 m2 bedrijfsbebouwing.
Leegstand van de vrijkomende bebouwing kan grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van het buitengebied. Veel partijen zien leegstand als ongewenst doordat het enerzijds kan leiden tot individuele problemen, zoals schulden bij moeilijk te verkopen vastgoed en anderzijds doordat het kan leiden tot diverse maatschappelijke problemen. Hierbij valt te denken aan aantasting van de vitaliteit van het buitengebied, verloedering van het landschap en risico's voor de volksgezondheid als gevolg van verweerde asbestdaken.
Daarnaast zijn ondermijning en criminalisering op het platteland een groeiend probleem in Nederland. De kans bestaat dat leegstaande stallen en schuren worden gebruikt voor criminele activiteiten, zoals drugslabs of –afvaldumping met enorme maatschappelijke kosten tot gevolg. Naar schatting is al zo'n 15% van de Nederlandse boeren benaderd door criminelen en ligt dit percentage in het zuiden van Nederland waarschijnlijk nog hoger. Bij een financieel heikele situatie kan het voor de boer ook steeds moeilijker worden om weerstand te bieden aan deze druk.
Sloop vrijkomende agrarische bebouwing
Omdat hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing niet altijd een oplossing is, vormt sloop een net zo grote opgave als het herbestemmen van VAB's. Sloop is niet alleen wenselijk om te komen tot ontstening van het buitengebied, maar vaak ook verplicht op basis van de IOV. Er is echter bij eigenaren veel weerstand tegen sloop. Dit wordt ingegeven door een aantal factoren. Ten eerste geldt dat slopen duur is. Dit betreft niet alleen de feitelijke sloop, maar ook fiscaal en het vergunningentraject. Ten tweede is het zo dat geld voor sloop vaak niet aanwezig is bij de eigenaar. Het vermogen en het pensioen zit vaak in 'de stenen'. Er is vaak niet voorzien in een geldelijke reservering om het bedrijf op termijn weer te ontmantelen. Ten derde geldt dat de lagere economische waarde van de stallen een gevoelig punt is bij de eigenaar en, ten vierde, sloop wordt beschouwd als kapitaalvernietiging. Ten vijfde is het zo dat er angst is dat de mogelijkheden voor herbouw vervallen en het zicht op potentiële inkomsten verdwijnt. Ten zesde geldt dat eigenaren hun bedrijfsgebouwen niet als ontsierlijk zien maar als resultaat van jaren hard werken. Tot slot geldt dat de gestopte agrariër de beëindiging van zijn veehouderij al als enorme milieuwinst beschouwt en in dit kader geen noodzaak tot 'extra' milieuwinst ziet.
Gezien de verwachting dat het aantal agrarische bedrijven gaat afnemen, wordt tevens verwacht dat de hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing gaat toenemen. Om onwenselijke gevolgen gerelateerd aan de vermindering van de kwaliteit en de toename van de criminaliteit in het buitengebied zoveel mogelijk te voorkomen, moeten de huidige kaders voor het hergebruik en sloop van vrijkomende agrarische bebouwing worden heroverwogen. Hiertoe heeft de gemeenteraad voor dit nieuwe bestemmingsplan een nota van uitgangspunten vastgesteld, waarin een aantal nieuwe beleidsvoorstellen met betrekking tot vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing zijn opgenomen.
In het kader van klimaatverandering is er een groeiende aandacht voor thema's als duurzame energietransitie en klimaatadaptatie. Naast genoemde ontwikkelingen gerelateerd aan de veehouderij en vrijkomende agrarische bebouwing, leidt ook de groeiende aandacht voor deze thema's tot wijzigingen in de ruimtelijke situatie van ons buitengebied.
Duurzame energietransitie
Met het ondertekenen van het klimaatakkoord van Parijs verbindt Nederland zich aan de opgave om in 2050 volledig op duurzame energie overgeschakeld te zijn. Deze ambitie vraagt ruimte en kan slechts gedeeltelijk in stedelijk gebied worden opgelost. Onder meer kansen voor duurzame elektriciteitsopwekking, zoals het realiseren van zonnevelden of windmolenparken, worden daarom steeds meer in het buitengebied benut. Vanwege de omvang en ruimte heeft het buitengebied potentie op het gebied van alternatieve energiewinning. Daar waar het landschap zich ervoor leent liggen kansen voor duurzame energiewinning via wind en zon. De toenemende behoefte aan deze duurzame vormen van energiewinning leidt wel tot de noodzaak om te overwegen in hoeverre, dan wel op welke plaatsen, deze vormen van energieopwekking in het buitengebied gewenst zijn.
Klimaatadaptatie
Het klimaat is aan het veranderen. Het wordt warmer, zomers worden droger en er is steeds vaker sprake van extreme neerslag. Dit heeft onder andere gevolgen op het gebied van waterveiligheid, wateroverlast en de watervoorziening. De landbouw en de natuur zijn erg gevoelig voor deze gevolgen. Beide hebben daarom ruimte nodig om zich aan te kunnen passen aan bijvoorbeeld wateroverlast of droogte.
Met het oog op het voorkomen van natschade op landbouwbedrijven, is het buitengebied momenteel sterk ingericht op het snel afvoeren van water en het laag houden van het grondwaterpeil. De maatregelen die nodig zijn om klimaatverandering het hoofd te bieden vragen om een andere aanpak. Het is zaak water goed vast te houden en vertraagd af te voeren. Zo blijft het water behouden voor de drogere maanden. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het verbreden van sloten, hermeanderen van beken of het vergroten van wateropslag of -overloop op landbouwgebieden.
De groeiende aandacht voor klimaatadaptatie leidt tot de vraag op welke wijze, en in hoeverre, hier verder vorm aan moet worden gegeven, oftewel: op welke wijze en in hoeverre moet het buitengebied worden aangepast op veranderende weersomstandigheden zodat deze tot zo min mogelijke overlast leiden? Hierbij kunnen aspecten als wateroverlast, hittestress en droogte overwogen worden.
Naast een functie voor de agrarische sector, is in het buitengebied ook een steeds grotere rol voor recreatie weggelegd. Zo kent het percentage recreanten dat het agrarisch gebied bezoekt in hun vrije tijd een stijgende lijn. Het gaat dan vooral om mensen die gaan wandelen, paardrijden, fietsen of wielrennen. De toenemende vergrijzing heeft naar verwachting een groot effect op de vrijetijdsbesteding in Nederland, waardoor de recreatiedruk op het platteland in de toekomst verder gaat oplopen.
Een andere ontwikkeling is dat het landschap een steeds belangrijkere vestigingsfactor wordt. Hiermee dient een aantrekkelijk landschap ook een economisch belang. De kwaliteiten van het landelijk gebied - rust, groen en ruimte - blijken van groot belang voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. De kwaliteit, identiteit en gebruikswaarde van het buitengebied is daarmee een concurrentiefactor voor de Nederlandse kenniseconomie.
Bij het bepalen van het beleid voor het buitengebied moet de gemeente rekening houden met het kaderstellende beleid van rijk en provincie. Het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant vormt het belangrijkste toetsingskader. In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van het nieuwe beleid beknopt weergegeven.
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Zowel de verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden als de bescherming van planten en dieren is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Activiteiten die negatieve gevolgen voor de natuurwaarden kunnen hebben (zoals uitbreiding van een camping of bouwactiviteiten in of nabij een beschermd gebied), mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning. Er wordt alleen een vergunning verleend als:
Voor elk plan dat significante gevolgen kan hebben op een gebied dat is aangewezen als Natura 2000, Vogel- of habitatrichtlijngebied moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Toestemming mag verleend worden nadat zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet aantast of als er geen alternatieve mogelijkheden zijn en het plan om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moeten worden gerealiseerd. In dat geval moeten alle nodige compenserende maatregelen getroffen worden om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
Als van een plan daadwerkelijk significante gevolgen worden verwacht is regeling binnen het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk. Dan moet er voor het plan een afzonderlijke procedure worden gevolgd.
Kempenland-West
Begrenzing Natura 2000 gebied Kempenland- West
Het gebied ten noorden van Lage Mierde valt in het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Het betreft onder andere de Mispeleindsche Heide, de Neterselsche Heide en de Landschotse Heide.
Het Natura 2000-gebied Kempenland-West omvat restanten van het eertijds uitgestrekte heidelandschap in Midden-Brabant. De terreinen zijn van belang vanwege de natte en droge heide met daarin een aantal vennen. Tussen de heideterreinen stromen de laaglandbeken Reusel, Groote Beerze en Kleine Beerze, waarvan grote delen van de middenlopen eveneens tot het Natura 2000-gebied behoren. Deze beken bevatten de grootste populatie van de Drijvende waterweegbree (Luronium natans) in ons land.
Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout'
Het gebied 'Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout' is aangewezen als Vogelrichtlijngebied en ligt enkele honderden meters ten zuidwesten van het Nederlandse Natura 2000-gebied (Habitatrichtlijn) 'Kempenland-West', ten westen van de gemeente Reusel-De Mierden. Gebied specifieke instandhoudingsdoelen zijn hier, voor zover bekend, nog niet geformuleerd.
Begrenzing vogelrichtlijngebied Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout
Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout
Begrenzing habitatrichtlijngebied Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout
Het gebied 'Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout' is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Het gebied bestaat uit een complex van een aantal ven- en heidegebieden verspreid rond Turnhout, nabij de grens tussen Nederland en België en gedeeltelijk direct grenzend aan het plangebied.
Zwartven
Dit heide- en vennengebied is gelegen in het westen van de gemeente Reusel-De Mierden. Het gebied is aangewezen als Beschermd Natuurmonument, vanwege:
Begrenzing beschermd natuurmonument Zwartven
In het kader van de uit te voeren planMER wordt een passende beoordeling uitgevoerd, waarin de mogelijke negatieve effecten van het plan worden onderzocht.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals: de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
Het Rijk wil dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen agrariërs en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Een leefbare en veilige samenleving vraagt om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, bescherming van cultureel erfgoed, unieke natuurlijke waarden en locaties voor landsverdediging.
In de structuurvisie zijn voor de regio Brabant en Limburg de belangrijkste thema's, Nationale Belangen, benoemd. Zoals op de bijbehorende kaart is aangegeven, is in het buitengebied van de gemeente één thema van belang:
- Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNB.
De herijking van het NNB is vastgelegd in de provinciale IOV.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte: Brabant en Limburg
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn dertien nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ‘oude’ ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR: 1) Rijksvaarwegen, 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren, 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie, 7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) Ecologische Hoofdstructuur, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, 12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De hierboven besproken beleidsstukken van het Rijk hebben geen concrete, inhoudelijke gevolgen voor voorliggend bestemmingsplan.
Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten deze gedeeltelijke herziening van de Structuurvisie vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) alsmede een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.
In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. Hiervoor zijn vier ruimtelijke structuren onderscheiden:
De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied, voor zover deze het provinciaal belang aangaan.
Het buitengebied van de gemeente ligt deels in het landelijk gebied en deels binnen de groenblauwe structuur. De Groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het landelijk gebied daarentegen omvat die agrarische gebieden die niet tot de groenblauwe structuur behoren.
Het kerngebied groenblauw bevat alle natuurgebieden uit het natuurnetwerk brabant alsmede de omliggende hydrologische beschermingszones, de zogeheten attentiegebieden. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten.
Binnen de groenblauwe mantel blijft de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is echter ook een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. Het beleid is erop gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen moeten qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel passen en rekening houden met omliggende waarden (omgevingstoets). Dit wordt betrokken bij de afweging van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen en (kapitaal)intensieve vormen van landbouw en recreatie zijn hieraan strijdig. De ontwikkelingsmogelijkheden voor deze intensievere functies zijn dan ook beperkt.
De provincie beschouwt het landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.
Naast ruimte voor de land- en tuinbouw is hier ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.
De provincie wil ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, een afname van de milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik. Ontwikkelruimte betekent niet automatisch dat er verdere schaalvergroting of forse groei van bedrijven plaatsvindt. De ontwikkeling richt zich juist op de inpassing in de omgeving en een transitie richting duurzame en zorgvuldige veehouderij.
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie wordt del komende jaren nader uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
Algemeen
PS hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld. De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking. De IOV wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de IOV aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiervoor zijn in de IOV in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'. Ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt.
Belangrijk voor het beleid in het buitengebied is de zonering van het gemengd landelijk gebied, de groenblauwe mantel en het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Aan deze zonering zijn de ontwikkelingsmogelijkheden gekoppeld voor de agrarische en niet agrarische functies.
Zonering, Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw (het NNB) en het gemengd landelijk gebied. De mantel beschermt het kerngebied groenblauw en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit grondgebonden agrarisch gebied, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door in de groenblauwe mantel in te zetten op het behoud en ontwikkeling van natuur en water(beheer) wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aanliggende kerngebied groenblauw.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied: de 'ja-mits benadering'. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem- watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), en de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren. Het beleid is er ook op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt, zie ook paragraaf 5.3.3.1 voor de situering van de groenblauwe mantel binnen de gemeente.
Zonering, Gemengd landelijk gebied
Het agrarisch gebied betreft de agrarische gronden, gelegen buiten de groenblauwe structuur. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. In het gebied worden de agrarische functies in samenhang met de andere functies uitgeoefend. Voor wat betreft het agrarisch gebied vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief moeten in het bestemmingsplan worden uitgesloten.
Veehouderij beleid
In de IOV zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de ontwikkeling van veehouderij bedrijven. Deze regels zijn tevens opgenomen in een rechtstreeks werkende regel, zodat deze bij iedere nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning betrokken moeten worden, ook als het geldende bestemmingsplan nog niet op deze regels uit de Verordening is aangepast. De beleidsregels voor de veehouderij komen voort uit de eerder vastgestelde denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' (maart 2013). Er is daarbij besloten dat er alleen nog ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. Gedeputeerde Staten hebben nadere regels opgesteld over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij. Deze nadere regels staan inmiddels bekend als de Nadere regels Zorgvuldige Veehouderij (versie 2.1; vastgesteld door GS op 22 september 2020).
Hoofdregel is dat het bouwperceel van veehouderijbedrijven niet groter mag groeien dan 1,5 ha. Bovendien is het gebruik van etagestallen verboden, behoudens in geval van legkippen. Daarnaast worden randvoorwaarden gesteld aan de toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte van dierenverblijven (ook binnen het agrarisch bouwperceel) of het in gebruik nemen van bebouwing die eerder niet voor de veehouderij in gebruik was. Er wordt in de IOV niet langer een onderscheid gemaakt tussen categorieën dieren die tot de intensieve of niet-intensieve veehouderij worden gerekend. Een dierenverblijf betreft een gebouw van het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen. In de IOV zijn onder meer ook normen voor geur opgenomen op gebiedsniveau. Deze normen geven invulling aan de grenzen die vanuit gebiedsniveau aan individuele ontwikkelruimte gesteld worden
Concreet betreft het navolgende randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden bij ontwikkelingen die voorzien in een uitbreiding, vestiging of omschakeling naar een veehouderij:
1) Er moet worden geborgd dat ter plaatse alleen een veehouderij is toegestaan, waar maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij: 'Een zorgvuldige veehouderij is in de IOV gedefinieerd als 'een veehouderij, die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving'.
Hiervoor moet een veehouderij ten minste 7,25 punten behalen overeenkomstig de bij de nadere regels horende BZV, waarbij geldt dat ten minste 0,2 punten behaald moet worden via de pijler Certificaten en minimaal 0,6 punten via de pijler Inrichting & Omgeving.
De score van een ruimtelijke ontwikkeling van een veehouderij wordt in de BZV deels bepaald aan de hand van al bestaande certificaten (met name gericht op managementmaatregelen voor de thema's dierenwelzijn, diergezondheid en in beperkte mate fosfaatefficiëntie). Omdat de huidig beschikbare certificaten slechts beperkt betrekking hebben op de fysieke inrichting van een bedrijf in relatie tot omgevingsfactoren en de risico's voor volksgezondheid is dit apart in beeld gebracht in de BZV via acht maatlatten: gezondheid, geuremissie, geurimpact, emissie&impact fijn stof en endotoxinen, ammoniak, mineralen kringlopen, verbinding en biodiversiteit.
2) De ontwikkeling moet vanuit een goede leefomgeving en gelet op de algemene zorgplicht voor omgevingskwaliteit inpasbaar zijn in de omgeving.
3) De kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in het buitengebied moet niet meer dan 20% te bedragen, tenzij er – als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voorgenomen percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage compenseert.
De geurnorm is opgenomen om ervoor te zorgen dat er op gebiedsniveau, geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door voor het aspect geurhinder onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.
4) De toelichting op een bestemmingsplan moet een verantwoording bevatten over dat er een zorgvuldige dialoog is. Deze dialoog is er specifiek op gericht om in een vroegtijdig stadium (nog voordat het concrete plan vastligt) kennis te nemen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden zodat die bij de uitwerking kunnen worden betrokken. Het gaat er om dat inzicht bestaat in de wensen van de omgeving in relatie tot de mogelijkheden die de ondernemer heeft. De gemeente beslist of de dialoog op een (voldoende) zorgvuldige wijze is gevoerd. De gemeente stelt op haar website een format beschikbaar voor de minimale kwaliteitseisen van een omgevingsdialoog.
Voor gebieden rondom kernen en natuur gelden naast bovenstaande nog extra beperkingen. Hiervoor is de aanduiding 'Beperkingen veehouderij ' opgenomen in de IOV. De begrenzing van deze aanduiding komt overeen met de voormalige begrenzing 'extensiveringsgebied' uit het voormalige reconstructieplan. Binnen deze aanduiding is iedere uitbreiding van bestaande bebouwing en voorzieningen (peildatum 21 september 2013) van veehouderijen niet toegestaan, tenzij sprake is van een 'grondgebonden veehouderij', zoals opgenomen in nadere regels van de IOV, zie ook paragraaf 5.3.4.3.
Voor hokdierhouderijen (= een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij) gelden conform de IOV aanvullende stalderingseisen. Staldering betekent dat een ondernemer die een dierenverblijf wil oprichten danwel uitbreiden of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen binnen het bestaand bouwperceel, bewijs moet overleggen dat er elders 120% bestaand dierenverblijf is gesaneerd bij sloop respectievelijk 200% bij herbestemming. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.
Omdat er voor nertsenhouderijen ook landelijke maatregelen gelden die de omvang sturen, geldt de stalderingsregeling niet voor nertsen.
Daarnaast geldt vanwege het voorzorgsprincipe dat de ontwikkeling van geitenhouderijen (tijdelijk) wordt tegengegaan, vanwege mogelijk nadelige effecten op de gezondheid van mensen.
Op een bouwperceel voor een veehouderij is uitsluitend mestbewerking mogelijk van ter plaatse geproduceerde mest. De bewerking van ter plaatse geproduceerde mest maakt deel uit van de agrarische bedrijfsvoering. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest (of mestbewerking voor derden) moet plaats vinden op een daartoe geschikt middelzwaar tot zwaar bedrijventerrein.
Natuurnetwerk Brabant
Voor het NNB geldt op basis van het rijksbeleid de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Voor bestaande niet-natuurfuncties in het NNB geldt dat de bestaande bebouwing en planologische gebruiksactiviteit zijn toegestaan. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geldt een “nee, tenzij” regime. In het gebied mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die significant negatieve effecten hebben op het gebied. Een nieuw bestemmingsplan gelegen in het NNB moet regels stellen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. De ecologische waarden en kenmerken van het gebied betreffen de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het provinciaal natuurbeheerplan, zie ook paragraaf 5.3.2.1 voor de situering van het NNB binnen de gemeente.
In de IOV zijn diverse ecologische verbindingszones als zoekgebied opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling die gemeenten in hun bestemmingsplan moeten overnemen. Voor deze ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, zie ook paragraaf 5.3.2.2 voor de situering van de EVZ binnen de gemeente.
Agrarische gebieden rondom kwetsbare natuurgebieden zijn ter bescherming van de waterhuishouding van de NNB aangeduid als attentiezone waterhuishouding (voorheen beschermingszone attentiegebieden NNB) . Voor bodemingrepen die een negatief effect kunnen hebben op de (grond)waterstand van het nabijgelegen natuurgebied is een hier omgevingsvergunning vereist, zie ook paragraaf 5.2.2 voor de situering van de attentiezone waterhuishouding binnen de gemeente.
Waterhuishouding
In de IOV zijn zogenaamde wateraanduidingen opgenomen voor gebieden waar geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die tot risico's kunnen leiden voor de grondwaterkwaliteit of die ten kosten kunnen gaan van het waterbergend vermogen. Dit betreft voor de gemeente de waterbergingsgebieden en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen.
De gronden aangeduid als waterbergingsgebied dienen mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Er gelden beperkingen voor de oprichting van gebouwen, omdat deze gronden nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Gronden aangeduid met reserveringsgebied waterberging betreffen slechts zoekgebieden. Hier is bij eventuele ontwikkelingsverzoeken nog een nadere afweging mogelijk, zie ook paragraaf 5.2.5 voor de situering van de waterbergingsgebieden binnen de gemeente en paragraaf 5.3.4.2 voor de reserveringsgebieden voor waterberging binnen de gemeente.
Daarnaast zijn in de IOV tevens zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen opgenomen. Dit betreft gebieden waarbinnen gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van het natuurlijk watersysteem (beken en kreken) en de daaraan gekoppelde natuur- en landschapswaarden. Deze doelstelling geldt als randvoorwaarde voor ontwikkelingen binnen deze gebieden. In deze gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. Het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen binnen de gemeente overlapt deels met de gebieden die in de IOV zijn aangewezen als zoekgebied voor ecologische verbindingszone, zie ook paragraaf 5.3.2.3.
Cultuurhistorie / aardkundig waardevolle gebieden
In de IOV heeft de provincie gebieden aangeduid met cultuurhistorische en aardkundige waarden. Voor deze gebieden geldt dat er geen ontwikkelingen mogen plaats vinden die de waarden en kenmerken van het gebied aantasten, zie paragraaf 5.3.1.2 voor de situering van de cultuurhistorisch waardevolle gebieden in de gemeente en een beschrijving van de te beschermen waarden. Zie paragraaf 5.3.1.1 voor de situering van de aardkundig waardevolle gebieden binnen de gemeente.
Omgevingskwaliteit
In de regels van de IOV worden de algemene regels ten aanzien van het bevorderen van de omgevingskwaliteit gegeven. In het algemeen houdt omgevingskwaliteit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Voor de bevordering van de omgevingskwaliteit is in de IOV de 'zorgplicht' opgenomen. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling moet bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit. Naast de zorgplicht is in de IOV tevens het beleidsvoornemen opgenomen met betrekking tot 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De vereiste kwaliteitsverbetering koppelt ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied aan een concrete tegenprestatie gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen, zie paragraaf 3.4.3.
Niet-agrarische ontwikkelingen
In de IOV zijn tevens specifieke regels opgenomen met betrekking tot een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied, bijvoorbeeld functiewijziging naar recreatie en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. De regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van de ontwikkelingen, waarbinnen de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik moet worden gemaakt van bestaande bebouwing en de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. Daarnaast moet overtollige bebouwing worden gesloopt en moet onderbouwd worden dat de voorgenomen ontwikkeling ook op de lange termijn past binnen de beoogde ontwikkeling van het gebied, gelet op de aard, situering en omvang van het voornemen.
In beginsel zijn in het buitengebied alleen bestaande woningen toegestaan. Toevoeging van woningen is uitsluitend mogelijk in het kader van woningsplitsing, mits dit plaats vindt ten behoeve van een cultuurhistorisch waardevol pand. Daarnaast kan realisering van een nieuwe woning worden toegestaan in het kader van de bestaande Ruimte voor ruimte regeling, waarbij bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt dienen te worden of in het kader van de landgoederen regeling.
De gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden vormen samen een toeristische eenheid in De Kempen. De toeristische infrastructuur in het gebied is van hoog kwalitatief niveau. De vele accommodaties alsook de wandel- en fietsroutes, verbonden aan horeca en musea in arrangementen, versterken de interne samenhang in het gebied. Vanwege deze toeristische eenheid streven de gemeenten in de (Nederlandse) Kempen naar één toekomstbeeld van de dag- en verblijfsrecreatie in de Kempen en naar eenheid in de (wettelijke) instrumenten van beleid die de gemeenten daarvoor gaan inzetten. Het beleid in deze visie beoogt te sturen op ontwikkeling. Het toekomstbeeld van de toeristische regio De Kempen bouwt voort op de (toeristische) identiteit van De Kempen. De wortels van De Kempen zijn de landbouw, water en bos- en heidegebieden. Zonering is een middel om de identiteit van landschap en cultuur te bevestigen. Gekozen wordt voor het benoemen van vestigingseisen waaraan nieuwe ontwikkelingen en/of doorgroei van (neven-) activiteiten moeten voldoen.
Op dit moment is door 4 Kempengemeenten (Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden) gestart met de herziening van de gezamenlijke beleidsvisie voor dag- en verblijfsrecreatie uit 2008. Omdat de wetgeving inmiddels is veranderd en de sector tal van veranderingen heeft ondergaan, sluit de beleidsvisie niet meer aan op de huidige situatie.
Het uitgangspunt voor de 4 gemeenten is hetzelfde en staat al deels omschreven in de vastgestelde Kempenvisie VTE en het uitvoeringsprogramma VTE. Het is de verwachting dat in het najaar van 2020 een nieuwe gezamenlijke beleidsvisie beschikbaar kan zijn. Zo mogelijk wordt hier in het ontwerpbestemmingsplan bij aangesloten.
Het waterschap de Dommel heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
In het waterbeheerplan De Dommel worden de volgende thema’s behandeld:
De ruimtelijk relevante aspecten uit de waterbeheerplannen zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening. Vanuit de waterschappen wordt aandacht geschonken aan de rol van water bij nieuwe ontwikkelingen. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is hierbij leidend. Daarnaast is de door het waterschap opgestelde handreiking ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’ nog steeds van toepassing, die ingaat op de rol van water bij een toename van verstening. De uitgangssituatie van het watersysteem mag door de ruimtelijke ingreep niet verslechteren. Daarnaast moeten de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk benut worden. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium bij het proces betrokken, zodat kennis kan worden aangereikt over het watersysteem en mee kan worden gedacht over de ruimtelijke planvorming.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.
Op basis van deze Keur wordt in het kader van het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen door het waterschap extra waterbergingscompensatie verreist Indien een voornemen leidt tot een verhardingstoename van meer dan 2.000 m2.
Daarnaast zijn in de Keur onder meer de hoofdwaterlopen en bijbehorende beschermingszone (5 meter aan weerszijde van de waterloop) geregeld.
Op 22 mei 2018 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie vastgesteld.
De landbouw, waarvan de intensieve dierhouderij deel uitmaakt, is en blijft een belangrijke gebruiker en beheerder van het buitengebied van de Kempen, maar is niet (meer) de enige speler in het buitengebied. Het landschap wordt medebepalend bij het toestaan van ontwikkelingen in de vier te onderscheiden landschaps- typen (de oude agrarische cultuurlandschappen, de beekdalen, de jonge heideontginningen en de uitgestrekte bossen met enkele heidecomplexen). Initiatieven die maatschappelijke meerwaarde opleveren voor landschap en samenleving worden welwillend behandeld. Maatschappelijke meerwaarde kan op meer manieren bewerkstelligd worden.
In de Omgevingsvisie is geen eindbeeld vastgelegd, maar zijn er mede op basis van onderliggende landschapstypen zes verschillende gebiedsstrategieën onderscheiden:
Daarnaast wordt voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische veehouderij bedrijven onderscheid gemaakt tussen duurzame locaties, voortzettingslocaties en transformatielocaties:
De gemeente Reusel-De Mierden heeft in juni 2004 de welstandsnota 'Naar een ander welstandsbeleid in Reusel-De Mierden' vastgesteld. Deze nota heeft als doel beleid geconcretiseerd en geobjectiveerd te formuleren aan de hand van criteria. Dit heeft er toe geleid dat voor het op te stellen welstandsbeleid diverse soorten criteria worden onderscheiden gekoppeld aan verschillende welstandsniveaus.
Het gehele buitengebied behoort tot welstandsniveau 2 met daaraan verbonden specifieke criteria. De welstandsbeoordeling richt zich binnen dit welstandsniveau op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningsaanvragen voor bouwen gelden de volgende aandachtsvelden:
De gemeente heeft momenteel een herziening van haar beleid voor omgevingskwaliteit in voorbereiding, hiermee wordt ook de welstandsnota herzien, zie paragraaf 3.4.3.2.
In de IOV is opgenomen dat ieder bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet bij dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de omgevingskwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast moet worden verantwoord hoe de vereiste kwaliteitsverbetering in het plan is gewaarborgd. Het achterliggende idee hierbij is dat ontwikkelingen actief bijdragen aan versterking van het landschap. Dit gaat dus verder dan het mitigeren van de effecten van een ontwikkeling op de omgeving of het beperken van verlies aan omgevingskwaliteit.
De gemeente onderschrijft het principe van het beleidsvoornemen dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor is bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld en zijn in de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening fase 1a' nadere toetsingscriteria opgenomen, waarmee bij eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit in het bestemmingsplan nader verankerd is.
Regionaal zijn afspraken gemaakt hoe met de kwaliteitsverbetering bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt omgegaan. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen, die door de provincie Noord-Brabant akkoord is bevonden.
In de regeling van De Kempen zijn drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen (met de bijbehorende kwaliteitsverbetering) onderscheiden:
In de IOV is voor uitbreiding van agrarische bouwvlakken van veehouderijen de noodzakelijke landschappelijke inpassing nader gekwantificeerd. De landschappelijke inpassing moet bij deze ontwikkelingen minimaal 10% van het nieuwe agrarisch bouwvlak te bedragen, maar behoeft niet binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd, maar mag dit ook aansluitend hieraan plaatsvinden, mits de bedrijfsbebouwing maar aan het zicht wordt onttrokken. De realisatie van de landschappelijke inpassing wordt met een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan geborgd
De kwaliteitstoevoeging dient bij voorkeur op of in de nabijheid van het initiatief plaats te vinden en kan op meerdere manieren plaats vinden: landschappelijke inpassing, aanleg en herstel van natuur- en landschapselementen, aanleg van recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie, sloop van niet cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en verwijderen van verharding, verkleinen/opheffen van bestemmingsvlakken en een fysieke bijdrage aan realisering van het Natuur Netwerk Brabant.
De reeds in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' opgenomen beeldkwaliteitsparagraaf vormt tezamen met de reeds ontwikkelde plannen voor verbeterdoelen in de beekdalen alsmede de regionale landschapsinvesteringsregeling De Kempen 2012 het huidige toetsingskader, waaraan de gebiedseigen inpassing van een ontwikkeling in het buitengebied getoetst kan worden. De landschapsinvesteringsregeling de Kempen is vooralsnog in bijlage2 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Het gemeentelijke beleid voor omgevingskwaliteit is toe aan een actualisatie. Er is behoefte aan een integraal beleidskader voor omgevingskwaliteit, waarin naast welstandsaspecten ook voorwaarden voor landschappelijk inpassing zijn opgenomen. Parallel aan het traject voor het bestemmingsplan-plus is de gemeente bezig met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK). Dit betreft een actualisatie van het welstandbeleid voor de gehele gemeenten (buitengebied, kernen en bedrijventerreinen). Voor het buitengebied worden de (wijze van) landschappelijke inpassing en de huidige Nota bebouwingsconcentraties integraal opgenomen en herzien.
Het is de bedoeling dat er een differentiatie van landschappelijke inpassing in de verschillende (landschaps)gebieden komt. De wijze van landschappelijke inpassing wordt niet in het bestemmingsplan zelf geregeld, maar in de NRK. De NRK vormt het kader voor landschappelijke inpassingsplannen bij ontwikkelingen in het buitengebied of in de kernrandzones/overgangsgebieden.
Bij het opstellen van de NRK gelden voor het buitengebied de volgende landschappelijke uitgangspunten:
In de NRK wordt voor de verschillende gebieden een 'gebiedspaspoort' opgesteld. Dit gebiedspaspoort geeft op een overzichtelijke wijze aan wat de kwaliteiten/karakteristieken/waarden zijn van dit gebied alsmede de ruimtelijke uitgangspunten voor toevoeging en invulling van het gebied (eventueel met behulp van sfeerbeelden). Dit gebiedspaspoort kan worden gezien als een korte welstandsparagraaf.
Als onderdeel van de NRK wordt ook voorgesteld om een ruimtelijk kwaliteitsfonds in te stellen. Hiermee kan de mogelijkheid worden geboden om de verplichte omgevingskwaliteitsverbetering bij ruimtelijke ontwikkelingen (deels) in de vorm van een financiële bijdrage aan het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsfonds te voldoen. Met financiën afkomstig uit dit fonds kunnen vervolgens investeringen in ons landschap worden verricht.
De NRK wordt gefaseerd opgesteld, waarbij het deel voor het buitengebied als eerste wordt uitgewerkt. Daarna wordt de concept nota voor iedereen ter inzage gelegd. De NRK wordt vervolgens in het eerste kwartaal van 2021 afzonderlijk voor vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na vaststelling wordt dit nieuwe beleid in het ontwerpbestemmingsplan planologisch doorvertaald. Dit heeft betrekking op:
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 2007 het beoordelingskader voor geur (stank) bij de afgifte van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven. De wet stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Op grond van deze wet kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij - binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Een gemeente die eigen geurbeleid wil voeren, moet daarvoor wel de huidige geursituatie in kaart brengen en een gebiedsvisie opstellen.
In de gebiedsvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied weergegeven en gekoppeld aan een beoordeling van de geurbelasting van het gebied. Aan de hand hiervan worden vervolgens afwijkende individuele normen en afstanden opgesteld. Deze afwijkende normen en afstanden moeten vervolgens in een gemeentelijke verordening worden vastgesteld. De verordening vormt dan het toetsingskader voor de vergunningverlening.
Nieuwe ontwikkelingen (met name uitbreiding van agrarische bedrijven, maar bijvoorbeeld ook realisering van nieuwe geurgevoelige objecten door woningsplitsing), mogen er niet toe leiden dat er vanuit het aspect geur een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat gaat ontstaan. Hiervoor moet beoordeeld worden of wordt voldaan aan de normen en afstanden uit de gemeentelijke geurverordening (individueel en cumulatief). Als de nieuw op te richten woning/geurgevoelig object het dichtstbijzijnde object wordt is de gemeentelijke geurverordening van toepassing. Als de nieuwe woning niet het dichtstbijzijnde object wordt hoeft uitsluitend te worden getoetst op basis van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Reusel-De Mierden 2013 en de bijbehorende Gebiedsvisie 2013 vastgesteld. De gemeenteraad heeft de ambitie om met een nieuw geurbeleid voor de veehouderij te komen tot een (geur)emissiestandstil en verbetering van het woon- en leefklimaat, met behoud van ruimte om te ondernemen. Met de Gebiedsvisie en de Geurverordening wordt invulling gegeven aan de beleidsruimte die de geurwetgeving biedt. De verordening is op 23 december 2013 in werking getreden. Gelet op de ambitie van de gemeenteraad zijn volgens de geurgebiedsvisie in de nieuwe gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij de volgende geurnormen op genomen:
Daarnaast zijn nieuwe waarden bepaald voor minimaal te hanteren vaste afstandsnormen van een melkveehouderij naar een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en het buitengebied.
In de juridische regeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening fase 1a' was al een verwijzing naar de gemeentelijke geurverordening en de 50% regeling opgenomen. Deze regeling is in onderhavig bestemmingsplan overgenomen, maar daarnaast aangescherpt met de aanvullende geureisen zoals opgenomen in de IOV voor een zorgvuldige veehouderij. Er moet op basis van de IOV worden aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
Beoordeling goed woon- en leefklimaat
In de geurgebiedsvisie behorende bij de geurverordening van de gemeente Reusel-De Mierden zijn voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de volgende streefwaarden voor de achtergrondbelasting opgenomen (zie ook navolgende tabel):
Overzicht met gehanteerde gebiedsindeling, streefwaarden met geur-klassen en geurhinderniveaus met kwaliteit van het woon- en leefklimaat ten aanzien van de achtergrondbelasting
Daarnaast worden uitgaande van de hiervoor aangehaalde hinderpercentages voor de achtergrondbelasting voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de volgende streefwaarden voor de voorgrondbelasting gehanteerd:
Dosis-effectrelatie: de geurbelasting uitgedrukt in odour units gekoppeld aan het hinderpercentage en de milieukwaliteit, met tussenhaakjes de streefwaarden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Voor bepaalde diercategorieën, zoals voor melkvee, is geen emissiefactoren (odour units) bekend zijn. Omdat geen odour units bekend zijn is de geurbelasting naar de omgeving niet te bepalen en is in principe geen beoordeling van het woon- en leefklimaat mogelijk. Daarom gelden vaste afstanden van een veehouderij naar omliggende geurgevoelige objecten zoals woningen, waarbinnen oprichting van nieuwe woningen in beginsel niet is toegestaan.
De (vaste) afstanden die zijn opgenomen in de Wgv bedragen 100 meter naar geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter naar geurgevoelige in het buitengebied. De gemeente is echter van mening dat bij een grotere omvang van vooral de melkrundveehouderij, de geurbelasting en kans op hinder naar de omgeving kan toenemen. Daarom zijn in de geurgebiedsvisie behorende bij de geurverordening 2013 afstandsgrafieken opgenomen voor melkveehouderijen (zie hieronder). Deze afstandsgrafieken zijn maatgevend voor het woon- en leefklimaat.
De gemeente toetst bij toekomstige oprichting van nieuwe geurgevoelige objecten zoals woningbouw, tevens aan bovenstaande afstandsgrafieken uit de geurgebiedsvisie. Als niet aan afstanden kan worden voldaan dan wordt het oprichten van de geurgevoelige objecten zoals woningen niet toestaan. Daarmee wordt voorkomen dat nieuwe overbelaste situaties ontstaan.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de daaruit voortvloeiende wijziging van de Monumentenwet heeft de gemeente Reusel-De Mierden de plicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het archeologisch erfgoed.
Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn. In 2009 is daarnaast de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) in gang gezet. Belangrijk element in de voorstellen van de Minister voor het nieuwe stelsel is dat de cultuurhistorie vroeg in het ontwikkelingsproces wettelijk geborgd wordt. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan.
De gemeente Reusel-De Mierden heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van de woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Om het beleid in de gemeente Reusel-De Mierden te kunnen ontwikkelen is in regionaal verband onderzoek gedaan naar de mogelijk aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Hiervoor kan het grondgebied worden ingedeeld in 7 categorieën:
De zeven categorieën binnen het plangebied zijn opgenomen op de opgestelde archeologische beleidskaart.
Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart
Op 18 oktober 2011 heeft de gemeente de bijbehorende “Erfgoedverordening Gemeente Reusel-De Mierden 2011” vastgesteld, waarin specifieke onderzoeksnormen per categorie zijn vastgelegd, zie schema hieronder.
Deze erfgoedkaart en bijbehorende erfgoedverordening zijn doorvertaald in het bestemmingsplan, middels toevoeging van een 5-tal archeologische dubbelbestemmingen en een bijbehorende beschermingsregeling, zie paragraaf 5.2.1.
Parallel aan het bestemmingsplan is de gemeente bezig met de actualisatie van het beleid inzake cultuurhistorie, onder andere door actualisatie van de huidige erfgoedkaart en de huidige erfgoedverordening. Tevens vindt er een inventarisatie plaats van de cultuurhistorisch waardevolle objecten en hun omgeving. Dit betreft in eerste instantie de inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle objecten en hun omgeving in het buitengebied en in tweede instantie in de kernen. Dit alles met als doel het op samenhangende wijze in stand houden van ons cultureel erfgoed en het inpassen van cultuurhistorische waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Het geactualiseerde erfgoedbeleid wordt in het vierde kwartaal 2020 ter besluitvorming aangeboden aan de raad en zal vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan worden doorvertaald.
Het waterbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan. Momenteel is het VGRP 2017-2021 van toepassing. In 2022 wordt een nieuwe VRGP van kracht. In het VGRP staan een aantal speerpunten en uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de gemeentelijke waterhuishouding. Zo wil de gemeente dat alle percelen waar afvalwater wordt geloosd op de riolering zijn aangesloten. Het uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen altijd een gescheiden stelsel wordt aangelegd waarbij het schone hemelwater afzonderlijk van het afvalwater wordt ingezameld. De gemeente is niet verplicht om bedrijfsafvalwater in te nemen en hanteert als uitgangspunt dat bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor hun afvalwater. Met name de druk- en vacuümriolering zijn voornamelijk bedoeld voor de verwerking van huishoudelijk afvalwater.
Op het gebied van hemelwater wil de gemeente vooruitlopen en actief anticiperen op klimaatveranderingen. Vertrekpunt is dat hemelwater en afvalwater gescheiden worden ingezameld. Om dit vorm te geven is het hemelwaterstructuurplan opgesteld. Het verwerken van hemelwater gebeurt volgens de trits: hergebruik, bergen, afvoeren. In het buitengebied wordt actief ingezet op het opsporen van hemelwateraansluitingen op de druk- en vacuümriolering. Het aansluiten van hemelwater op deze rioleringen is niet toegestaan. De hemelwaterverordening en bijbehorende gebiedsaanwijzingen bekrachtigen dit. Deze verordening is op 29 januari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Figuur: situering gebieden met vacuüm- & drukriolering in groen, met gemengd stelsel in oranje
Indien gronden zijn gelegen in een gebied waar alleen een vacuüm/druk riool aanwezig is moet 100% van het hemelwater op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit heeft betrekking op grote delen van het buitengebied, zie de groene arcering in onderstaande afbeeldingen van de gebiedsaanwijzing behorend bij de hemelwaterverordening, Voor de overige gronden van het buitengebied, waar al sprake is van een gemengd rioleringsstelsel, (oranje gearceerd op onderstaande afbeelding) hanteert de gemeente bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen van verhard oppervlak een bergingseis van 20 mm per verhard oppervlak, waardoor de afvoer naar het riool verminderd en vertraagd wordt. Bij grotere ontwikkelingen (boven de 2000 m2) gelden de bergingseisen uit de Keur.
Door bij nieuwe ontwikkelingen in de watertoets ook grondwater mee te nemen worden grondwaterproblemen tijdig voorkomen. De gemeente treft alleen maatregelen indien sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand en indien het treffen van maatregelen doelmatig is.
Het oppervlaktewater wordt voornamelijk beheerd door het waterschap. Wel spannen de gemeente en het waterschap zich gezamenlijk in om de KRW doelstellingen te halen. Samen met de provincie en het waterschap werkt de gemeente ook samen om bestaande systemen beter te benutten en om wateroverlast te voorkomen.
De Kempengemeenten, Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden werken samen op het gebied van duurzaamheid in de ‘Klimaatvisie Kempengemeenten’ uit 2009. Hierin staat het doel om gezamenlijk energieneutraal te zijn. Vooruitlopend op de vaststelling van de Regionale Energiestrategie van de Metropoolregio Eindhoven is door de Kempengemeenten op basis van de resultaten van de uitgevoerde MER een definitief beleids- en toetsingskader opgesteld voor grootschalige zonne- en windenergievoorzieningen.
Dit toetsingskader is op 26 mei door de gemeenteraad in 2020 vastgesteld. In dit beleid en toetsingskader staan de uitgangspunten en randvoorwaarden die de Kempengemeenten hanteren bij het beoordelen van plannen met betrekking tot grootschalige zonne- en windenergie. Tevens worden de gebieden die in principe geschikt zijn voor plaatsing van zonnevelden en windturbines aangegeven. Er worden zowel ruimtelijke als sociaal-maatschappelijke randvoorwaarden gesteld. Zo behouden de gemeenten regie over waar en in welke vorm en omvang zonne- en windparken ontwikkeld mogen worden.
Dit beleidskader heeft hoofdzakelijk betrekking op grote ruimtelijke ontwikkelingen, die vaak maatwerk vereisen. Dit kan in voorkomende gevallen het beste via een afzonderlijke ruimtelijke omgevingsprocedure geboden worden.
In het kader staat daarnaast ook beschreven dat de Kempengemeenten medewerking kunnen verlenen aan principeverzoeken op VAB-locaties, ongeacht het lokale landschap, mits kan worden aangetoond dat met de opbrengsten een positief effect voor de leefomgeving wordt verwezenlijkt (bv. sloop stal/asbestsanering/geurvermindering etc.). Uitgangspunt hierbij is dat het locatiegebonden zonnepark de grenzen van het bouwvlak niet overschrijdt. Bij VAB-locaties is altijd sprake van maatwerk. Het gemeentelijke VAB-beleid is leidend bij het eventueel herontwikkelen van locaties tot zonneparken.
Voor het plangebied vigeert gedeeltelijk nog het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Reusel-De Mierden. Dit bestemmingsplan is op 22 september 2009 vastgesteld door de gemeente Reusel-De Mierden. Het betreft een conserverend bestemmingsplan, dat nog is gebaseerd op het voormalige provinciale streekplan 2002.
Op 27 oktober 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een reactieve aanwijzing gegeven ten aanzien van dit vastgestelde bestemmingsplan. Op 7 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan inzake enkele ingediende beroepen tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' alsmede het provinciaal aanwijzingsbesluit.
De regels van dit bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de uitspraak van Raad van State en de gewenste doorvertaling van het gemeentelijk beleid met betrekking tot de ontwikkeling van de intensieve veehouderij gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening fase 1a', dat op 9 juli 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindend deel en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daarvoor zijn op de verbeelding verschillende bestemmingen opgenomen en diverse aanduidingen met betrekking tot specifieke waarden, maatvoeringen en bouwvlakken.
Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrond-gegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.
Voor de planopzet is als uitgangspunt uitgegaan van het eerdere ontwerpbestemmingsplan 2017. In dit bestemmingsplan was de geldende bestemmingsregeling (bestemmingsplan 'Buitengebied, 2009' , gedeeltelijk herzien met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, 1e herziening') reeds aangepast aan gewijzigd provinciaal beleid (Verordening ruimte 2014) en gewijzigd gemeentelijk beleid (Erfgoedbeleid). Daarnaast waren daarin enkele vernietigde onderdelen van het geldend plan uit 2009 door de Raad van State (d.d. 7 december 2011) en diverse ambtelijk geconstateerde omissies hersteld. Dit betreft onder andere toevoeging van diverse groene landschapselementen die nog niet als zodanig bestemd waren, toevoeging van al vergunde nevenactiviteiten met betrekking tot kleinschalig kamperen, caravanstalling en bed&breakfast, toevoeging van bestaande zendmasten en enkele overige kennelijke omissies. Daarnaast was voor de opzet van het bestemmingsplan 2017 aangesloten bij het handboek digitale bestemmingsplannen Kempengemeenten, in overeenstemming met de wettelijke digitaliseringsvereisten, volgens SVBP 2012 en de Wabo.
Aanvullend zijn in dit bestemmingsplan 2021 nieuwe aanpassingen doorgevoerd als gevolg van recent gewijzigd provinciaal beleid (Interim Omgevingsverordening) en met name gewijzigd gemeentelijk beleid (Omgevingsvisie), waarin nader richting is gegeven aan de voorgestane ontwikkeling van het buitengebied van Reusel-De Mierden, met name met betrekking tot de bestaande agrarische bedrijfslocaties. Daarnaast zijn recent vastgestelde postzegel- bestemmingsplannen nu ook in dit bestemmingsplan geïntegreerd, voor zover deze procedures zijn afgerond. Tenslotte wordt in dit nieuwe bestemmingsplan gebruik gemaakt van de Crisis- en Herstelwet om op onderdelen alvast te kunnen anticiperen op de Omgevingswet.
Zo bevat het plan geen wijzigingsbevoegdheden meer (deze vervallen immers bij inwerkingtreding van de omgevingswet). Bestaande wijzigingsbevoegdheden zijn geredigeerd en zo mogelijk omgezet in een binnenplanse afwijkingsbepaling danwel een omgevingsvergunning bestemmingsplanactiviteit. Enkele relatief eenvoudige ruimtelijke ontwikkelingen worden met een melding toegestaan (bv Bed & breakfast). Een melding kan bestaan uit een eenvoudige mededeling, waarin onderbouwd dient te worden waarop aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Achteraf kan toetsing plaats vinden van ingediende meldingen, waarbij beoordeeld wordt of inderdaad aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Met een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit kunnen ingrijpendere functiewijzigingen alsnog via een binnenplanse regeling worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Aan de omgevingsvergunning kunnen nadere voorschriften worden verbonden, bijvoorbeeld binnen welke termijn sloop van overtollige bebouwing voltooid moeten zijn.
De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:
• Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
• Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
• Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling en algemene regels ten aanzien van bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en overige regels, onder andere met betrekking tot meldingen, bestemmingsplanactiviteiten en algemene voorwaarden met betrekking tot veehouderij ontwikkelingen.
• Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregels met daarin de titel van het bestemmingsplan.
De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Daarnaast is opgenomen welke functies uitsluitend zijn toegestaan na een melding alsmede welke functies uitsluitend zijn toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Om bepaalde ontwikkelingen te sturen respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunningsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure kan aan deze 'flexibiliteitsbepalingen' medewerking worden verleend.
Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning). Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.
Werkwijze
Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd:
Veel voorkomende begrippen
Voor de toekenning van de gebiedsbestemmingen en aanduidingen gelden de gebiedsbestemmingen en aanduidingen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' als uitgangspunt. Daarnaast heeft echter afstemming plaats gevonden met de gebiedszoneringen zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.
De oorspronkelijke onderverdeling in een agrarische en een groene hoofdstructuur en een nog verdere onderscheiding in subcategorieën is deels losgelaten. In plaats van de groene hoofdstructuur is in de Interim Omgevingsverordening sprake van het Natuur Netwerk Brabant, een groenblauwe mantel en gemengd landelijk gebied. Deze nieuwe zonering heeft mede als basis gediend voor de toekenning van de nieuwe gebiedsbestemmingen voor het grondgebied van de gemeente Reusel-De Mierden, zie onderstaand schema.
Interim Omgevingsverordening | Geldend Bestemmingsplan Buitengebied 2009 | Bestemmingsplan Buitengebied 2021 |
Natuur Netwerk Brabant | Natuur | Natuur |
Bos | Bos | |
Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden2 (GHS-natuur) | Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap (mits gronden in agrarisch gebruik) | |
Groenblauwe mantel | Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden1 (GHS-landbouw) | Agrarisch met waarden - Landschap |
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (AHS-landschap) | Agrarisch met waarden - Landschap | |
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 | Agrarisch met waarden - Landschap | |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | |
Gemengd landelijk gebied | Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1 (GHS-landbouw) | Agrarisch |
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (AHS-landschap) | Agrarisch | |
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1 | Agrarisch | |
Agrarisch | Agrarisch | |
Dubbelbestemmingen | ||
- | Archeologische verwachtingswaarde | Waarde - Archeologie 2 t/m 6 |
Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant | natte natuurparel buffer | Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant |
Cultuurhistorisch waardevol gebied | - | Waarde - Cultuurhistorie |
Regionale waterberging | Inundatiegebied/ in te richten waterbergingsgebied | Waterstaat- Waterberging |
- | Rioolwatertransportleiding | Leiding - Riool |
In de juridische regeling is voor de afzonderlijke gebiedsbestemmingen aangegeven welke gebruiksfuncties binnen de gebiedsbestemming mogelijk zijn.
Dit is mede afhankelijk van de aanwezige landschaps- en of natuurwaarden en overige omgevingsaspecten, die op specifieke locaties van toepassing zijn. Hiervoor zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden moeten vooraf nader worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving. In navolgende paragraaf 4.4.2 is een overzicht van de verschillende gehanteerde gebiedsaanduidingen in het bestemmingsplan weergegeven. In Hoofdstuk 5 volgt een nadere inhoudelijke beschrijving van de afzonderlijke bestemmingen en aanduidingen.
Geldend Bestemmingsplan Buitengebied 2009 | Bestemmingsplan Buitengebied 2021 | Te beschermen waarden | |
Op basis van provinciale Interim Omgevingsverordening | |||
aardkundig waardevol gebied | aardkundig waardevol | overige zone - aardkundig waardevol gebied | aardkundige waarden |
beperkingen veehouderij | extensiveringsgebied | overige zone - beperkingen veehouderij | kernranden en natuurgebieden |
groenblauwe mantel | groene hoofdstructuur landbouw en agrarische hoofdstructuur landschap | overige zone - groenblauwe mantel | landschapswaarden |
natuur netwerk brabant | ecologische hoofdstructuur | overige zone - natuur netwerk brabant | natuurgebieden |
reserveringsgebied waterberging | zoekgebied waterberging | overige zone - zoekgebied waterberging | mogelijk toekomstige waterbergingsgebieden |
stiltegebied | - | milieuzone - stiltegebied | stilte in natuurgebieden |
zoekgebied ecologische verbindingszone | - | overige zone - ecologische verbindingszone | mogelijk toekomstige verbindingen tussen natuurgebieden |
zoekgebied voor behoud watersystemen | beekherstel | overig zone - behoud en herstel watersystemen | herstel van beekdalen |
Op basis van Omgevingsvisie Reusel-De Mierden | |||
bestendigen bestaande situatie | - | overige zone -bestendigen bestaande situatie | behoud bestaande natuur- en landschapswaarden |
buurtschap | - | overige zone - buurtschap | historische bebouwingsconcentraties |
primaat bos en natuur | - | overige zone - primaat bos en natuur | verbeteren van natuur- en cultuurhistorische waarden |
primaat landbouw 1 | - | overige zone - primaat landbouw 1 | agrarische ontwikkelingsmogelijkheden |
primaat landbouw 2 | - | overige zone - primaat landbouw 2 | agrarische ontwikkelingsmogelijkheden in meer gemengd gebied |
primaat landschap | - | overige zone - - primaat landschap | versterking Kempisch landschap |
primaat water en klimaatadaptie | - | overige zone - primaat water en klimaatadaptie | versterken waterbergend vermogen en natuur |
ruimte voor gebiedsontwikkeling | - | overige zone - ruimte voor gebiedsontwikkeling | ruimte bieden aan niet belastende rode functies |
Overige gebiedsaanduidingen | |||
- | landschappelijke beslotenheid | overige zone - beslotenheid | karakteristieke beslotenheid van het landschap |
- | landschappelijke openheid | overige zone - openheid | karakteristieke openheid van het landschap |
- | - | overige zone - cultuurhistorie 1 | behoud monumentale en beeldbepalende panden binnen landgoed |
- | - | overige zone - cultuurhistorie 2 | behoud historische onverharde wegen binnen landgoed |
- | - | overige zone - cultuurhistorie 3 | behoud historisch vennen binnen het landgoed |
aardkundig waardevol gebied | aardkundig waardevol | overige zone - cultuurhistorie 4 | behoud historisch aardkundig monument binnen het landgoed |
- | - | overige zone - cultuurhistorie 5 | behoud historische groenelementen en structuren binnen het landgoed |
- | - | overige zone - reserveringsgebied uitbreiding bedrijventerrein fase 2 | mogelijk toekomstige uitbreiding bedrijventerrein |
De bestemming Agrarisch omvat het 'reguliere' gemengde agrarisch gebied, zonder specifieke natuur- en/of landschapswaarden. Het betreft gronden die in het huidig geldend plan waren bestemd als agrarisch, agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1 en agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2 (deels).
De gronden zijn geschikt voor agrarische bedrijven maar ook de ontwikkeling van (agrarische) nevenactiviteiten, recreatie en nieuwe economische dragers. Aan bestaande agrarische bedrijven kan onder voorwaarden ontwikkelingsruimte worden geboden (zie paragrafen 5.1.1.3, 5.1.1.4 en 5.1.1.5), maar daarnaast worden ook mogelijkheden voor functieverandering geboden (zie paragraaf 5.1.1.17).
Toekenning agrarisch bouwvlak
In afwijking van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' is voor de bestaande agrarische bedrijven geen afzonderlijke bestemming opgenomen, maar een agrarisch bouwvlak binnen de onderliggende agrarische gebiedsbestemmingen.
In het kader van de afwaartse beweging heeft bij de opstelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening fase 1a' een actualisatie plaats gevonden van de in werking zijnde intensieve veehouderijbedrijven. Op alle locaties, die in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' nog waren voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij', maar waarvan de bedrijfsmatige agrarische activiteiten inmiddels feitelijk al zijn beëindigd en de milieuvergunning inmiddels is ingetrokken is in de juridische regeling van het herzieningsplan 'Buitengebied 2009, herziening fase 1a' het gebruik van deze agrarische bedrijfslocaties (zoals opgenomen in de bijbehorende bijlage 2 'gestopte intensieve veehouderijen' van dat herzieningsplan) voor een intensieve veehouderij niet meer toegestaan. Betreffende locaties zijn in dit bestemmingsplan van een passende herbestemming voorzien.
Voor de toekenning van agrarische bouwvlakken en de omvang is in beginsel uitgegaan van de huidig geldende begrenzing van de bestemmingsvlakken, zoals opgenomen in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' danwel volgens een hiervoor al doorlopen planologische planprocedure (bestemmingsplan herziening danwel binnenplanse wijziging). Alle voorzieningen (sleufsilo's, mestsilo's, bestrating, mestzakken e.d., maar ook voortuinen) moeten in het bouwvlak worden gesitueerd, met uitzondering van de verharde ontsluiting naar de openbare weg. Daar waar legale voorzieningen en/of gebouwen buiten het geldend bestemmingsvlak zijn gelegen heeft waar mogelijk vormverandering van het bouwvlak plaats gevonden. Daarnaast heeft een correctie plaats gevonden op basis van een recentere kadastrale ondergrond.
Voor bestaande, legale voorzieningen buiten het bouwvlak met een omvang > 1,5 ha is een nadere aanduiding 'overige zone – voorziening buiten bouwvlak' opgenomen. Ter plaatse zijn de bestaande voorzieningen toegestaan, maar is oprichten van gebouwen niet mogelijk.
Type agrarisch bedrijf
Vanwege het verschil in de ontwikkelingsmogelijkheden en mogelijke omgevingseffecten (milieu-impact) zijn de diverse type agrarische bedrijven en diersoorten per agrarisch bedrijf vastgelegd. Hiermee kan door de gemeente meer regie worden gehouden op mogelijke effecten van deze bedrijven en eventuele milieu-impact. Bovendien wordt hiermee een afwegingsmoment opgenomen, zodat de meest recente inzichten op het gebied van volksgezondheid in de besluitvorming kunnen worden betrokken.
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag bij recht een vollegrondsteeltbedrijf (zoals akkerbouw, tuinbouw en boomteelt) worden uitgeoefend. Vollegrondsteeltbedrijven betreffen agrarische bedrijven, die zich richten op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
Daarnaast is -al dan niet in combinatie met een vollegrondsteeltbedrijf- tevens een ander type agrarisch bedrijf als hoofd- danwel neventak toegestaan. Deze overige ter plaatse toegestane agrarische activiteiten zijn middels aanduidingen op de verbeelding opgenomen:
De bestaande paardenhouderij bedrijven binnen de gemeente betreffen gemengde bedrijven, die niet overwegend zijn gericht op het fokken van paarden, maar waar ook sprake is van het africhten van paarden, paardenhandel, transport, stallen en instructielessen. Dergelijke gebruiksgerichte bedrijven hebben veelal een andere ruimtelijke uitstraling en een grotere publieks- en verkeersaantrekkende werking dan een regulier agrarisch bedrijf. Deze bedrijven zijn volgens de IOV bestemd als Bedrijf, zie voor de bestemmingsregeling paragraaf 5.1.4.
In het plangebied bevinden zich ook twee bestaande maneges, die zijn volgens de wettelijke digitaliseringsvoorschriften voorzien van de bestemming 'Sport', zie voor de bestemmingsregeling paragraaf 5.1.16.
Bestaande agrarische hulpgebouwen
De bestaande agrarische hulpgebouwen zijn specifiek aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – veldschuur'. Het betreffen vergunde opstallen die al jarenlang in agrarisch gebruik zijn, maar niet op een agrarisch bouwvlak zijn gesitueerd. Volgens de geldende regeling worden deze opstallen in de bestaande maatvoering op de bestaande locatie toegestaan. Het bestaande agrarische gebruik van deze gebouwen voor grondgebonden agrarische doeleinden mag worden voortgezet
Nieuwvestiging agrarisch bedrijf/bouwvlak
Onder nieuwvestiging wordt verstaan vestiging op een locatie waar in het huidig geldende bestemmingsplan geen bestemmingsvlak/bouwvlak is gelegen. Nieuwvestiging wordt overeenkomstig het huidige bestemmingsplan en de IOV niet toegestaan.
Het is onder stringente voorwaarden wel mogelijk om met een afzonderlijke planprocedure in het kader van een verplaatsing nieuwvestiging van een (agrarisch) bedrijf toe te staan, mits sprake is van een groot openbaar belang, waarbij hervestiging niet mogelijk is. In voorkomend geval is een individuele afweging noodzakelijk en moet een afzonderlijke planologische planprocedure worden gevolgd.
Omschakeling
Omschakeling van een burgerwoning danwel een (niet-agrarisch) bedrijf naar een agrarisch bedrijf is binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk. In voorkomende gevallen moet hiervoor een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen.
Voor omschakeling van het ene agrarische bedrijfstype danwel diersoort naar het andere gelden navolgende regels:
Niet veehouderij bedrijven
Bebouwingsuitbreiding binnen het agrarisch bestemmingsvlak is hier in beginsel rechtstreeks toegestaan voor vollegrondsteeltbedrijven en overige agrarische bedrijven.
Veehouderijbedrijven
Oprichting van voorzieningen en bedrijfsgebouwen, die geen uitbreiding van oppervlakte dierenverblijf betreffen kunnen overeenkomstig de reguliere rechtstreekse bouwmogelijkheden binnen een agrarisch bestemmingsvlak opgericht, benut en gebruikt worden, tenzij deze locatie is gelegen binnen de aanduiding 'beperking veehouderij'; binnen deze aanduiding is iedere uitbreiding van bestaande bebouwing en voorzieningen (peildatum 21 september 2013) van veehouderijen niet toegestaan, tenzij sprake is van een 'grondgebonden veehouderij', zoals opgenomen in nadere regels van de IOV, zie ook paragraaf 5.3.4.3.
Voor uitbreiding van het oppervlak van dierenverblijven binnen het agrarisch bestemmingsvlak voor alle veehouderijen buiten de aanduiding 'beperking veehouderij' geldt dat in het kader van een zorgvuldige veehouderij (zie paragraaf 5.1.1.4.1) voldaan dient te worden aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in de IOV, waaronder de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Daarnaast geldt voor hokdierbedrijven tevens de provinciale stalderingsregeling (zie 5.1.1.4.2).
Bovendien kunnen op basis van de gemeentelijke omgevingsvisie (zie paragraaf 5.1.1.4.3 ) aanvullende voorwaarden gelden. Voor locaties met 1 of meer belemmeringen worden aan de uitbreiding van bebouwing binnen het bouwvlak aanvullende voorwaarden gesteld (BBT++ ). Tenslotte moet als gevolg van de Wet natuurbescherming tevens worden voldaan aan de stikstofgebruiksbepaling, zie paragraaf 5.5.1.
Op basis van landelijke en provinciale regelgeving is uitbreiding van oppervlakte aan dierenverblijven van een nertsenhouderij of geitenhouderij in zijn geheel niet toegestaan. Binnen de gemeente bevinden zich overigens geen nertsenhouderijen.
Om nadere sturing te kunnen geven aan de ontwikkelingen van de veehouderij geldt voor uitbreiding van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven (dd. maart 2017) (> 100 m2) dat moet worden voldaan aan diverse randvoorwaarden volgens de vereisten van de IOV om te kunnen voldoen aan een zorgvuldige veehouderij. Dit betreft navolgende randvoorwaarden:
Bovenstaande randvoorwaarden met betrekking tot een zorgvuldige veehouderij zijn als extra voorwaarde aan de afwijkingsmogelijkheden voor uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven toegevoegd.
Voor hokdierhouderijen (= een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij) gelden conform de IOV aanvullende stalderingseisen. Staldering betekent dat een ondernemer die een dierenverblijf ( =gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen) wil oprichten danwel uitbreiden of die een bestaand gebouw als dierenverblijf in gebruik wil nemen binnen het bestaand bouwperceel, bewijs moet overleggen dat er elders 120% bestaand dierenverblijf is gesaneerd bij sloop respectievelijk 200 % bij herbestemming. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.
Omdat er voor nertsenhouderijen ook landelijke maatregelen gelden die de omvang sturen, geldt de stalderingsregeling niet voor nertsen.
De stalderingsregeling is in dit bestemmingsplan als aanvullende voorwaarde aan de binnenplanse mogelijkheid voor uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven toegevoegd, zie artikel 43.3.3 van de regels.
In de gemeentelijke omgevingsvisie is een driedeling gemaakt voor agrarische bouwvlakken van de dierhouderijen in het buitengebied, namelijk:
In de omgevingsvisie zijn criteria opgesteld om te bepalen binnen welke categorie een dierhouderij valt. In de bijlage van de omgevingsvisie is een kaart opgenomen, waar een eerst aanzet is gedaan om die te bepalen. Locaties die niet gecategoriseerd konden worden, kregen de aanduiding 'nader te bepalen'.
Op duurzame locaties en op voortzettingslocaties is het beleid erop gericht de bestaande planologische mogelijkheden voor de intensieve dierhouderij voort te zetten en deze, waar mogelijk, verder te ontwikkelen. In geval van verdergaande ontwikkeling moet nadrukkelijk sprake zijn van meerwaarde voor de omgeving.
Op transformatielocaties heeft het verplaatsen of beëindigen van het intensieve deel van het bestaande agrarische bedrijf de nadruk. Voortzetting van bestaande activiteiten blijft weliswaar gegarandeerd totdat een nieuwe situatie is ontstaan, maar duidelijk is wel dat voor de desbetreffende locatie met de nu bekende vorm van intensieve dierhouderij, geen lange termijnperspectief bestaat.
Op navolgende afbeelding is de indicatieve categorisering van de locaties, zoals opgenomen in de Businesscase, behorend bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Hoewel de visie uitgebreid is voorbereid en vastgesteld, is een 1-op-1 vertaling van genoemde indeling van locaties in het nieuwe bestemmingsplan niet mogelijk. Dit komt onder andere omdat de toegepaste criteria in de visie (zoals een afstandsnorm van 250 meter tot een woonbestemming) vanuit juridisch oogpunt op dit moment onvoldoende onderbouwd kunnen worden om de ontwikkeling van veehouderijen te blokkeren. Bovendien is de beoordeling van criteria die te maken hebben met de concentratie van geur en endotoxinen uit stallen van veehouderij en de ontsluiting en verkeersbewegingen van veehouderijen geen vast gegeven, maar is die afhankelijk van de omgeving en de ontwikkeling van de veehouderij zelf.
Daarnaast zijn in de provinciale verordeningen regels opgenomen die vertaald moeten worden in het bestemmingsplan. Nieuwe stallen worden vanaf juli 2010 getoetst aan de streefwaarden die in de bijlagen bij de provinciale verordening zijn genoemd. In juli 2017 heeft de provincie besloten om de termijn waarop verouderde stallen, waar geen of nauwelijks emissie-maatregelen zijn genomen, moeten voldoen aan de emissie reducerende eisen naar voren te halen en emissie-eisen voor stallen voor verschillende diercategorieën aan te scherpen. Daarnaast zijn in de IOV regels opgenomen die zijn gericht op de vermindering van uitstoot van ammoniak uit stallen van veehouderijen om zo de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen. Dit alles leidt er toe dat de ontwikkelingsruimte voor een locatie zoals die is aangeduid in de Omgevingsvisie niet zondermeer opgenomen kan worden in het bestemmingsplan.
In het kader van de planMER, die in voorbereiding op het bestemmingsplan opgesteld gaat worden, wordt nader uitgewerkt in welke andere gebieden buiten de provinciale zone 'beperkingen veehouderij' geen reëel perspectief bestaat voor ontwikkeling van een gangbare intensieve dierhouderij, vanwege stapeling van meerdere belemmeringsfactoren. Daarnaast worden in het kader van de planMER de knelpunten en kansen met betrekking tot de omgevingsaspecten rondom de intensieve dierhouderij nader onderzocht. Hiermee kan in het bestemmingsplan gebiedsgericht nader worden uitgewerkt hoe voor locaties c.q. deelgebieden invulling kan worden gegeven aan een 'duurzame ontwikkeling plusplus “ (hierna BBT++ genoemd). Hierbij valt te denken aan het verminderen van overlast en risico's voor de volksgezondheid en het verbeteren van de verkeersveiligheid en de landschappelijke inpassing. Dit betreft dus niet alleen technische maatregelen, maar kunnen ook maatregelen zijn voor duurzaamheid of omgevingskwaliteitsverbetering. Een en ander zo veel mogelijk in afstemming met het gemeentelijke beleid en beschikbare instrumenten.
Onderstaande tabel geeft op basis van voorgaande een voorstel voor ontwikkelingsmogelijkheden per gebied weer. Voor alle ontwikkelingen geldt dat er voldaan moet worden aan de basiseisen voor een duurzame veehouderij en het zorgvuldigheidsbeginsel (voorkomen c.q. beperken van risico's en ongewenste effecten voor de omgeving). Dit is in onderstaande tabel als 'BBT' aangeduid. Voor gebieden met één (of meerdere belemmeringen) worden, in afwijking van de IOV volgens de Omgevingsvisie aanvullende voorwaarden gesteld 'BBT++'.
Voor een voorgenomen bedrijfsontwikkeling, waarbij vormverandering en/of vergroting van het bestaande agrarisch bestemmingsvlak noodzakelijk is voor een concreet uitbreidingplan, is in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Voor de uitbreiding van een agrarisch bestemmingsvlak gelden een aantal algemene randvoorwaarden, die gelden voor alle type bedrijven. Dit betreft onder meer:
De omvang van de uitbreidingsmogelijkheden is afhankelijk van het agrarische bedrijfstype. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijbedrijven worden gebaseerd op de Omgevingsvisie, rekening houdend met de kaders uit de provinciale IOV. Voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderij geldt in overeenstemming met het IOV onderstaande:
1. Overige agrarische bedrijven: Uitbreiding is onder voorwaarden mogelijk tot een omvang van maximaal 1,5 ha;
2. Vollegrondsteeltbedrijven: Uitbreiding is mogelijk tot een omvang van 2,0 ha; als het bestaande bouwvlak al 2,0 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met max. 25%.
3. Glastuinbouwbedrijven: Uitbreiding is mogelijk tot een omvang van maximaal 4,0 ha, waarbinnen maximaal 3,0 ha kassen mag worden opgericht.
4. Grondgebonden veehouderijbedrijven: Uitbreiding en vormverandering van het agrarisch bestemmingsvlak is mogelijk tot maximaal 1,5 ha; hierbij moet worden voldaan aan de stikstofgebruiksbepaling (zie paragraaf 5.5.1) en gelden tevens de gestelde eisen voor een zorgvuldige veehouderij, volgens de IOV. Deze aanvullende randvoorwaarden hebben betrekking op:
Via een specifieke wijzigingsbevoegdheid kan zo nodig (boven de 1,5 ha) opslag van ruwvoer buiten het bouwvlak worden toegestaan, tot maximaal 0,5 ha, mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, dit niet met een reguliere bouwvlakvergroting binnen het bouwvlak van maximaal 1,5 ha gerealiseerd kan worden en de omvang van het differentiatievlak met het bouwvlak gezamenlijk niet meer dan 2,0 ha bedraagt.
In een aantal bijzondere situaties kan eveneens een verdere vergroting dan 1,5 ha worden toegestaan, op basis van de IOV:
Dit betreft evenwel uitzonderingssituaties. In voorkomende gevallen wordt een afzonderlijk planologische procedure vereist
5. Intensieve veehouderij (hokdierbedrijven): Uitbreiding en vormverandering van het agrarisch bestemmingsvlak van een hokdierbedrijf (varkenshouderij, stierenhouderij, vleeskalverenhouderij of pluimveehouderij) kan onder stringente randvoorwaarden worden toegestaan tot max. 1,5 ha. Bij de uitbreiding moeten de voorwaarden, zoals gelden bij uitbreiding van oppervlakte dierenverblijven bij grondgebonden veehouderijbedrijven in acht worden genomen. Daarnaast gelden aanvullende voorwaarden in het kader van de stalderingsregeling (zie paragraaf 5.1.1.4.2). Bovendien kunnen op basis van de gemeentelijke omgevingsvisie (zie paragraaf 5.1.1.4.3 ) aanvullende voorwaarden gelden. Voor locaties met 1 of meer belemmeringen worden aan de uitbreiding van het bouwvlak aanvullende voorwaarden gesteld (BBT++ ). Voor locaties met een stapeling van zwaarwegende belemmeringen is uitbreiding alleen toegestaan voor kringlooplandbouw.
(Teeltondersteunende kassen)
Oprichting van teeltondersteunende kassen, (waaronder ook schuurkassen en permanente boog- of tunnelkassen > 1,5 m) wordt binnen een agrarisch bouwvlak volgens de IOV bij recht toegestaan tot maximaal 5.000 m2.
Permanente teeltondersteunende voorzieningen
Permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd gebruikt worden, dit kan zowel hoge voorzieningen (bakken op stellingen) als lage voorzieningen (bijvoorbeeld containervelden) betreffen. Vanwege de relatief grote ruimtelijke uitstraling, de duurzaamheid van de voorziening en het ontbreken van een directe relatie met het grondgebruik moeten deze permanente voorzieningen zoals in het huidige bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak worden opgericht.
Als het bestemmingsvlak te klein is om de permanente voorzieningen te realiseren kan een vergroting van het bestemmingsvlak worden aangevraagd ten behoeve van deze teeltondersteunende voorzieningen, mits de noodzakelijkheid hiervan kan worden aangetoond. In het bestemmingsplan kunnen binnen het bouwvlak zonodig differentiatievlakken worden aangegeven (bv containervelden), zodat ter plaatse in een later stadium geen bedrijfsgebouwen opgericht kunnen worden.
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke voorzieningen betreffen voorzieningen die op dezelfde locatie worden gebruikt zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Aangezien de ruimtelijke impact van dergelijke voorzieningen minder groot wordt geacht is oprichting van deze voorzieningen buiten het agrarisch bestemmingsvlak overeenkomstig de huidige regeling in regulier agrarisch gebied toegestaan tot maximaal 3 m hoogte en een omvang van 2,5 ha, tenzij gronden zijn gelegen binnen een aangeduide ecologische verbindingszone danwel zoekgebied voor beekherstel. In dat geval geldt evenals in agrarisch gebied met landschapswaarden dat voor oprichting van voorzieningen een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden. In agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden worden teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan buiten het bouwvlak, vanwege de situering in het NatuurNetwerkBrabant.
Overige teeltondersteunende voorzieningen (boomteelthek)
Dit betreft een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren geweerd kunnen worden. Voor deze voorzieningen geldt eveneens dat deze in regulier agrarisch gebied direct zijn toegestaan tot maximaal 3 m hoogte en een omvang van 2,5 ha, tenzij de gronden zijn gelegen binnen een aangeduide ecologische verbindingszone danwel zoekgebied voor beekherstel. In dat geval geldt evenals in agrarisch gebied met landschapswaarden dat voor oprichting van voorzieningen een omgevingsvergunning aangevraagd dient te worden. In agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden worden teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan buiten het bouwvlak, vanwege de situering in het NatuurNetwerkBrabant.
De bewerking van eigen mest op dezelfde bedrijfslocatie van het agrarische bedrijf binnen het agrarische bestemmingsvlak maakt deel uit van de agrarische bedrijfsvoering en wordt dan ook rechtstreeks toegestaan.
De bewerking van mest van andere agrarische bedrijven of van andere locaties van hetzelfde bedrijf is in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Dit kan op basis van de IOV uitsluitend onder stringente randvoorwaarden op specifieke locaties worden toegestaan.
In de gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt met betrekking tot spuitvrije zones volgens de huidig gangbare normen een beschermingsregeling opgenomen.
Het gebruik van gronden voor vollegrondsfruit- en/of boomteelt wordt binnen een afstand van 50 meter tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies (wonen, bedrijf, maatschappelijk, recreatie en sport) uitsluitend via een binnenplanse procedure toegestaan. Zo kan worden getoetst of de aanleg van de nieuwe boomgaard niet tot onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat leidt.
Bestaande bedrijfswoningen
De bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Dit geldt ook voor eventuele tweede bedrijfswoningen. Betreffende locaties zijn specifiek op de verbeelding opgenomen, middels de bouwaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
De inhoud van de agrarische bedrijfswoning mag net zoals in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' maximaal 750 m3 bedragen, tenzij de woning bij vaststelling van dit bestemmingsplan al een grotere omvang heeft. In dat geval geldt deze inhoud als maximale inhoud. Als een bedrijfswoning onderdeel is van een bestaand woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten voor de bedrijfswoning toegestaan; bij eventuele herbouw mag de maximale inhoud van de nieuw te bouwen bedrijfswoning niet meer bedragen dan 750 m3.
Oprichting nieuwe bedrijfswoningen
Uitgangspunt is om geen nieuwe bedrijfswoningen bij recht toe te staan. Volgens het provinciaal beleid moet verstening in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Onder voorwaarden wordt via een afzonderlijke procedure de mogelijkheid geboden om alsnog een (eerste) bedrijfswoning te kunnen bouwen ter plaatse van de aanduiding 'geen bedrijfswoning toegestaan', als het een volwaardig bedrijf betreft, de noodzaak van een bedrijfswoning is gebleken en er geen sprake is van een eerder afgesplitste bedrijfswoning. Oprichting van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan.
Afhankelijke woonruimte (mantelzorg)
Om in de zorgbehoefte te voorzien werd in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' voorzien in een mogelijkheid om een tijdelijke zelfstandige woonruimte te kunnen gebruiken voor mantelzorg. Op basis van aangepaste landelijke wetgeving kunnen dergelijke voorzieningen onder voorwaarden vergunningsvrij worden gerealiseerd. Een specifieke regeling in het bestemmingsplan is hiervoor niet meer noodzakelijk en doelmatig.
Bestaande nevenactiviteiten
De al bestaande en vergunde nevenactiviteiten zijn volgens de geldende bestemmingsregeling opgenomen, waarbij per locatie de toegestane bebouwing in de regels is vastgelegd.
Rechtstreeks toegestane nevenactiviteiten
Overeenkomstig het geldend bestemmingsplan wordt een beperkt aantal agrarische nevenactiviteiten met geringe maatvoering rechtstreeks toegestaan. Dit betreft onder andere:
Via melding toegestane nevenactiviteit
Via afwijking toegestane nevenactiviteiten
Nevenactiviteiten met een mogelijk grotere ruimtelijke impact kunnen volgens de geldende bestemmingsregeling via een binnenplanse procedure worden toegestaan, waarmee een nadere toetsing aan mogelijke effecten op de omgeving plaats kan vinden. Dit betreft onder andere:
Als randvoorwaarden gelden hiervoor
Tijdelijke huisvesting
In een regionale verklaring arbeidsmigranten 2.0 is in samenwerking met de Metropoolregio Eindhoven afgesproken dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar het scheiden van wonen en werken. Dit is in het gemeentelijk afwegingskader huisvesting arbeidsmigranten nogmaals opgenomen. Het toestaan van huisvesting bij bedrijven heeft dus niet de voorkeur. Aangezien binnen de gemeente echter (nog) geen grootschalige huisvestingsmogelijkheid aanwezig is, is voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers of seizoensarbeiders in dit bestemmingsplan toch nog een mogelijkheid gehandhaafd. Uitgangspunt is:
Permanente huisvesting
Realisering van permanente voorzieningen voor huisvesting van tijdelijke werknemers is binnenplans niet mogelijk. Via een afzonderlijke planologische procedure kan permanente huisvesting (bv in de vorm van pensions) in specifieke omstandigheden onder voorwaarden worden toegestaan.
De bestaande locaties voor kleinschalig kamperen zijn als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen met de nadere aanduiding 'kampeerterrein', waarbij de gebouwen voor het kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van het aangrenzende woonbestemmingsvlak danwel agrarisch bouwvlak zijn toegestaan .
Oprichting van een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen kan onder voorwaarden met een binnenplanse omgevingsvergunning bij een agrarisch bedrijf worden toegestaan tot maximaal 25 plaatsen.
Daarnaast kunnen bij een agrarisch bedrijf conform het geldende plan onder voorwaarden via een binnenplanse omgevingsvergunning maximaal 3 trekkershutten worden opgericht met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, mits een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.
In het bestemmingsplan is volgens de huidige regeling een mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden binnen het bouw- of bestemmingsvlak een kleine windmolen op te kunnen richten (tot maximaal 15 meter ashoogte) teneinde initiatieven ten aanzien van duurzame en groene energie te stimuleren.
Paardenbakken moeten in beginsel binnen het bouw-/-bestemmingsvlak worden opgericht. Als dit niet mogelijk is kan uitsluitend voor hobbymatig gebruik volgens de bestaande regeling een uitzondering worden gemaakt, waarmee paardenbakken ook grenzend aan het bestemmingsvlak kunnen worden gerealiseerd. De omvang van de paardenbak mag maximaal 800 m2 bedragen (20 bij 40 meter). Het is verder niet toegestaan om voor de paardenbakken buiten het bestemmingsvlak bouwwerken zoals lichtmasten, schuurtjes ed. op te richten.
Het oprichten van kleine bouwwerken voor recreatief (mede)gebruik in het buitengebied wordt in principe overal toegestaan. Te denken valt bij voorbeeld aan: picknicktafels, speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering.
Bestaande, legaal gebouwde schuilgelegenheden voor vee zijn op de verbeelding opgenomen en mogen volgens de huidig geldende regeling in de bestaande maatvoering voor agrarische doeleinden gebruikt en herbouwd worden.
In het buitengebied mogen in beginsel geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht. Onder voorwaarden kan volgens de huidige bestemmingsregeling een uitzondering gemaakt worden voor hobbymatig agrarisch gebruik voor het houden van dieren en toebehorende dierenvoer en/of voor het schuilen van mensen. Deze uitzondering geldt alleen voor zover de locatie is gelegen binnen een kernrandzone. De maximaal toegestane bebouwde oppervlakte bedraagt 20 m2 per 1,5 ha.
Als gevolg van diverse ontwikkelingen in de landbouwsector komen veel agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Beëindiging van het agrarisch gebruik kan leiden tot verloedering van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing en aantasting van de omgevingskwaliteit. Als hergebruik samen gaat met sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing kan dit bijdragen aan omgevingskwaliteitsverbetering. Bovendien kan hergebruik een impuls leveren aan de versterking van de leefbaarheid op het platteland en kan het kapitaalvernietiging voorkomen.
Gezien de verwachting dat het aantal agrarische bedrijven gaat afnemen, wordt tevens verwacht dat de hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing gaat toenemen. Om toekomstige leegstand en verpaupering te voorkomen wordt voorgesteld in overeenstemming met de verruiming van het provinciaal beleidskader hergebruik meer te faciliteren, daar waar dit passend is. Er wordt meer ontwikkelingsruimte gegeven aan nieuwe niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing, mits die qua aard en schaal passen in het landschap en de omgeving en leiden tot een verbetering van de omgevingskwaliteit.
In dit bestemmingsplan zijn generieke bestemmingsregels voor functieverandering opgenomen. De unieke eigenschappen van de locatie en het gebied waarin deze ligt zijn meer leidend voor de te bieden ontwikkelingsruimte en gewenste kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt is dat de toegestane omvang mede wordt bepaald op grond van wat in redelijkheid nodig is voor de functie waarbij er wel aanzienlijke sloop moet plaatsvinden. De gemeente weegt de passende omvang, rekening houdend met de omgeving en overige aspecten als verkeersaantrekkende werking in relatie tot de wegcapaciteit en verkeersveiligheid. Hierdoor is meer sprake van maatwerk, waardoor meer initiatieven gefaciliteerd kunnen worden.
In alle gevallen moet de nieuwe functie naar aard en omvang passend zijn in de omgeving en leiden tot verbetering van de omgevingskwaliteit. De in de gemeentelijke Omgevingsvisie opgenomen gebiedszonering (zie paragraaf 3.4.1) biedt een belangrijk eerste handvat bij de beoordeling van aanvaardbaarheid van nieuwe functies in het gebied. De omschakelingsmogelijkheden staan in de tabel hieronder samengevat weergegeven.
Wonen | Bedrijvigheid | Zorg | Recreatie/horeca | Statische opslag | Duurzame energie | |
Primaat Bos en natuur | - | - | - | - | - | - |
Bestendigen bestaande situatie (bosovergangsgebied) | Ja, mits | Ja, mits | Ja, mits | Ja, mits | Ja, mits | Ja |
Primaat Water en klimaatadaptatie (beekdal) | Ja, mits | Nee, tenzij | Ja, mits | Ja, mits | Nee, tenzij | Ja |
Primaat Landschap | Ja | Ja | Ja | Ja | Ja | Ja |
Ruimte voor gebiedsontwikkeling (m.u.v. vakantieparken Zwartven, Hertenwei, Vogelenzang en Hazenveld) | Ja | Ja, mits | Ja | Ja | Nee, tenzij | Ja |
Primaat Landbouw Postelsedijk | Nee | Nee | Nee | Nee | Nee | Nee |
Primaat Landbouw De Luther, Hamelendijk | Nee | Nee, tenzij | Nee | Nee, tenzij | Nee | Nee |
Buurtschap | Ja | Nee, tenzij | Ja, mits | Ja, mits | Nee, tenzij | Ja |
Bebouwingsconcentratie | Ja | Ja, mits | Ja, mits | Ja, mits | Ja, mits | Ja |
Primaat landschap
Dit betreft de oude agrarische gebieden rondom de kernen, waar al sprake is van een aanzienlijke functiemenging. Hergebruik van een VAB-locatie kan hier in beginsel voor alle niet-agrarische functies worden toegestaan, mits de nieuwe functie passend wordt geacht in de omgeving en sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit.
Ruimte voor gebiedsontwikkeling
Dit betreft het middengebied tussen Reusel, Hulsel en Hooge Mierde. Hergebruik van een VAB-locatie kan hier in beginsel ook voor alle niet-agrarische functies worden toegestaan, mits de nieuwe functie passend wordt geacht in de omgeving en sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit. Bij hergebruik van een VAB-locatie voor een bedrijfsfunctie wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering vereist. Hergebruik van een VAB-locatie voor statische opslag wordt hier in beginsel minder wenselijk geacht. Dergelijke omschakeling kan dan ook alleen met een afzonderlijke procedure onder strenge voorwaarden worden toegestaan.
Bebouwingsconcentratie
In de bebouwingsconcentraties is ook reeds sprake van een aanzienlijke functiemenging. Hergebruik van een VAB-locatie kan hier in beginsel dan ook voor alle niet-agrarische functies worden toegestaan. Gezien de relatieve nabijheid van andere functies gelden hierbij wel aanvullende eisen met betrekking tot kwaliteitsverbetering.
Bestendigen bestaande situatie
Dit betreffen de bosovergangsgebieden. Hergebruik van een VAB-locatie voor een niet-agrarische functie wordt hier mogelijk geacht, mits sprake is van een aanzienlijke omgevingskwaliteitsverbetering, vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid van het gebied en ligging in de provinciale groenblauwe mantel.
Buurtschappen
Buurtschappen betreffen historische bebouwingsclusters met een menging van functies maar tevens een kleinschaligere schaalgrootte. Naast hergebruik van een VAB-locatie voor een woonfunctie, wordt hier ook hergebruik voor recreatie/horeca of zorg mogelijk geacht, mits sprake is van een aanzienlijke omgevingskwaliteitsverbetering, vanwege de schaalgrootte van de gebieden en nabijheid van andere functies.
Hergebruik van een VAB-locatie naar een niet-agrarische bedrijfs- en/of opslagfunctie wordt hier in beginsel minder wenselijk geacht. Dergelijke omschakeling kan dan ook alleen met een afzonderlijke procedure onder strenge voorwaarden worden toegestaan.
Primaat Water en klimaatadaptatie (beekdal)
Dit betreft de gronden in en nabij de beekdalen. Hergebruik van een VAB-locatie voor een woonfunctie, recreatie/horeca of zorg wordt hier mogelijk geacht, mits sprake is van een aanzienlijke omgevingskwaliteitsverbetering, vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid van het gebied vanwege de situering in het beekdal en ligging in de provinciale groenblauwe mantel.
Hergebruik van een VAB-locatie naar een niet-agrarische bedrijfs- en/of opslagfunctie wordt hier in beginsel minder wenselijk geacht. Dergelijke omschakeling kan dan ook alleen met een afzonderlijke procedure onder strenge voorwaarden worden toegestaan.
Voor initiatieven, die niet passen binnen de generieke bestemmingsregels blijft aanvullend maatwerk noodzakelijk via een zogenaamde buitenplanse procedure, waarbij de ruimtelijke en/of maatschappelijke meerwaarde (economisch, sociaal) nadrukkelijker inzichtelijk gemaakt moet worden.
Primaat landbouw II (de Luther/ Hamelendijk)
Dit betreft agrarische gebieden binnen de gemeente, waar naast een concentratie van agrarische bedrijven, ook al andere functies zijn gevestigd. Hier is al sprake van een aanzienlijke menging van functies en zijn minder bestaande veehouderijbedrijven aanwezig , die in de toekomst belemmerd kunnen worden. Onder strenge randvoorwaarden zou hier in de toekomst ook hergebruik voor niet-agrarische bedrijvigheid of recreatie kunnen worden overwogen, mits dit niet leidt tot belemmeringen voor de naastgelegen bestaande bedrijven. In voorkomende gevallen is dan wel een afzonderlijke ruimtelijke procedure noodzakelijk.
Primaat landbouw I (Postelsedijk)
Dit betreft het primair agrarisch gebied van de gemeente, met een duidelijke concentratie van agrarische bedrijven, zonder menging met andere functies.
Voor locaties binnen dit gebied wordt omschakeling naar een andere functie niet toegestaan in het bestemmingsplan, om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande veehouderijbedrijven niet op voorhand te belemmeren.
Mede op basis van de resultaten van de planMER wordt bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan bezien of het mogelijk is een regeling op te nemen om gestopte agrariërs in deze gebieden nog wel toe te staan in hun (voormalige) agrarische bedrijfswoning te wonen, tot de locatie voor een nieuwe agrarische functie wordt hergebruikt (verkocht).
Bij eventuele verzoeken om functieverandering dient een (binnenplanse) omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Voor verlening van deze vergunning gelden onder meer navolgende randvoorwaarden:
Hergebruik voor wonen
Aanvullend geldt bij hergebruik naar wonen, dat sprake moet zijn van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
Splitsing van de voormalige agrarische bedrijfswoning in twee burgerwoningen is uitsluitend toegestaan indien:
Hergebruik voor bedrijf, recreatie of horeca
Aanvullend geldt bij hergebruik naar bedrijf, recreatie of zorg detailhandel als voorwaarde dat detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie bij de te vestigen hoofdfunctie tot een maximale verkoopvloeroppervlakte van 200 m2.
Hergebruik voor duurzame energie
In de Klimaatvisie Kempengemeenten is de doelstelling vastgelegd om in 2025 energieneutraal te zijn. Vooruitlopend op de Regionale Energiestrategie (RES) is door de vijf Kempengemeenten een beleid -en toetsingskader opgesteld voor grootschalige zonne- en windenergie , dat door de gemeenteraad op 26 mei 2020 separaat vastgesteld is. Op 22 september heeft de gemeenteraad daarnaast besloten om twee zoekgebieden aan te wijzen voor de ontwikkeling van een grootschalig zonnepark, naast het bedrijventerrein Kleine Hoeven en onder de windmolens aan de Laarakkerdijk. Dit beleid wordt echter niet in dit bestemmingsplan doorvertaald, aangezien dit dergelijke grote ruimtelijke ontwikkelingen betreffen, die veelal maatwerk vereisen. Dit kan in voorkomende gevallen het beste via een afzonderlijke ruimtelijke omgevingsprocedure geboden worden.
In dit bestemmingsplan wordt wel de mogelijkheid geboden voor de realisering van kleinschalige energievoorzieningen in relatie tot vab-locaties (zonnepanelen op de grond of op het dak, kleinschalige windmolens (tot maximaal 15 meter), mestverwerking voor eigen locaties) binnen het huidige bouwvlak, onder navolgende voorwaarden:
Startende ondernemingen hebben vaak moeite om het benodigde startkapitaal bij elkaar te krijgen om zich te vestigen. Een extra financiële last als gevolg van de benodigde omgevingskwaliteitsverbetering is veelal problematisch. Daarnaast is de toekomst van een startende onderneming nog onduidelijk.
Door de mogelijkheid te bieden om tijdelijk af te wijken van het geldend planologisch gebruik ('agrarisch bedrijf') wordt tijd geboden om binnen een bepaalde termijn (bv. maximaal 3-5 jaar) te bewijzen dat de nieuwe bedrijfsfunctie levensvatbaar is. De bedoeling is om vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen dienst te laten doen als broedplaats voor ondernemers (de stoppende boer en gezinsleden) met als doel met lage kosten een nieuw bedrijf te kunnen starten in een andere sector en geld te genereren voor de sloop van deze bedrijfsgebouwen. De ondernemer moet na afloop van de overeengekomen termijn de keuze maken tussen het verplaatsen naar een bedrijventerrein of permanent wijziging van de bestemming. In beide gevallen met bijbehorende sloop van overtollige bebouwing en eventuele aanvullende kwaliteitsmaatregelen. Hiermee kan de restwaarde van oude agrarische bedrijfsgebouwen worden benut voor andere bedrijvigheid (duurzaam hergebruik).
Hiervoor is in de voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit voor hergebruik aanvullend opgenomen dat aan de omgevingsvergunning nadere voorschriften verbonden kunnen worden, waarin onder meer ook de termijn waarbinnen de sloop van overtollige bedrijfsbebouwing voltooid moet zijn kan worden opgenomen.
Dit betreft gronden die in agrarisch gebruik zijn, maar tevens over landschapswaarden beschikken en die in de IOV zijn aangeduid als 'groenblauwe mantel', zie paragraaf 5.3.3.1. Gronden gelegen binnen deze aanduiding vervullen zowel een bufferfunctie als een verbindende functie tussen de afzonderlijke meest waardevolle natuurgebieden. In het plangebied betreft dit met name agrarische gronden rondom de grotere bos- en natuurgebieden alsmede in de beekdalen. Betreffende gronden waren in het geldend plan veelal bestemd als Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden 1 en incidenteel als Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2 of Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1.
Binnen deze bestemming blijft de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Daarnaast vormt hier het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap een belangrijke opgave. Het huidige agrarisch gebruik kan worden voortgezet, mits aanwezige specifieke landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiervoor zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden moeten vooraf nader worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving
Voor de binnen deze bestemming gesitueerde agrarische bedrijven gelden grotendeels dezelfde regels als binnen de bestemming agrarisch., zie paragraaf 5.1.1. Betreffende gronden maken echter wel onderdeel uit van de provinciale groenblauwe mantel. Bij eventuele ontwikkelingen geldt daarom volgens de IOV als extra randvoorwaarde dat de ontwikkeling gepaard moet gaan met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel, zie paragraaf 5.3.3.1.
Daarnaast gelden binnen de bestemming enkele extra belemmeringen met betrekking tot glastuinbouwbedrijven en teeltondersteunende voorzieningen.
Glastuinbouw
Voor bestaande glastuinbouwbedrijven is uitbreiding van het agrarisch bouwvlak niet toegestaan.
Teeltondersteunende voorzieningen
Dit betreft agrarische gronden die nog in agrarisch gebruik zijn, maar waar tevens natuur- en landschapswaarden aanwezig zijn. Deze gronden maken onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant, zie paragraaf 5.3.2.1. Deze gronden waren in het geldend plan veelal al bestemd als Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2. De exacte begrenzing van de bestemming is afgestemd op de begrenzing van het NNB zoals is opgenomen in de meest recente IOV.
Het huidige agrarisch gebruik van deze gronden kan worden gecontinueerd, mits aanwezige specifieke natuur- en of landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiervoor zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden moeten vooraf nader worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving. Oprichting van teeltondersteunende voorzieningen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn verder geen agrarische bedrijven gelegen.
Alle positief bestemde bedrijven zijn volgens het huidige bestemmingsplan vastgelegd. Hierbij is volgens het geldende plan en in afwijking van het ontwerp bestemmingsplan 2017 geen onderscheid gemaakt tussen semi-agrarisch (agrarisch gerelateerde) en niet-agrarische bedrijven, aangezien dit onderscheid in de praktijk veelal nauwelijks nog aanwezig is.
De functies mogen uitsluitend worden uitgeoefend op de plaats waar ze gelokaliseerd zijn. Per functie is de omvang van de huidige feitelijk aanwezige bestaande bebouwing exclusief de bedrijfswoning, vastgelegd.
Alle bestaande bedrijfswoningen zijn positief bestemd. Afsplitsing of oprichting van een nieuwe bedrijfswoning wordt niet toegestaan.
Via een binnenplanse omgevingsvergunning kan onder voorwaarden volgens de geldende regeling uitbreiding van de toegestane bebouwingsoppervlakte worden toegestaan met maximaal 15% van de bestaande (legale) bebouwing mits voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing en een aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvindt.
Aanvullend hierop kan met de verruimde sloopbonusregeling een extra uitbreiding worden toegestaan, mits hier een aanzienlijke sloop van bedrijfsgebouwen elders tegenover staat. Dit is mede afhankelijk van de situering van de locatie.
Bedrijvigheid | |
Primaat Bos en natuur | - |
Bestendigen bestaande situatie (bosovergangsgebied) | Ja, mits |
Primaat Landschap | Ja |
Primaat Water en klimaatadaptatie (beekdal) | Nee, tenzij |
Ruimte voor gebiedsontwikkeling (m.u.v. vakantieparken Zwartven, Hertenwei, Vogelenzang en Hazenveld) |
Ja, mits |
Primaat Landbouw (landbouwgebied Postelsedijk) | Nee |
Primaat Landbouw (landbouwgebied (De Luther, Hamelendijk) | Nee, tenzij |
Buurtschap | Nee, tenzij |
Bebouwingsconcentratie | Ja, mits |
Op locaties gelegen in het primaat landschap mag de bestaande bebouwing verder worden uitgebreid met maximaal 25% van de gesloopte oppervlakte, voor zover de totale bebouwingsoppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2.
Voor locaties in landschappelijk kwetsbaardere gebieden (Bestendigen bestaande situatie; bosovergangsgebied) of in de nabijheid van andere functies (bebouwingsconcentraties, Ruimte voor gebiedsontwikkeling) kan ook een extra uitbreiding worden toegestaan, maar geldt een aanvullende omgevingskwaliteitsverbetering. De bestaande bebouwing mag hier verder worden uitgebreid met maximaal 15% van de gesloopte oppervlakte, voor zover de totale bebouwingsoppervlakte niet meer bedraagt dan 750 m2.
In primaat water en klimaatadaptatie (het beekdal), in een buurtschap of in het primaat landbouwgebied (De Luther, Hamelendijk) wordt een dergelijke uitbreiding alleen onder strenge randvoorwaarden toegestaan, aangezien andere gebieden zich beter voor dergelijke functies lenen ('nee, tenzij'). In voorkomende gevallen moet een afzonderlijke buitenplanse procedure worden gevolgd.
Binnen het primaat Landbouw I (Postelsedijk) wordt een extra uitbreiding niet wenselijk geacht, vanwege mogelijke toekomstige belemmering van de agrarische bedrijven in de omgeving.
Als de bestaande bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd biedt het plan, conform het geldend bestemmingsplan onder voorwaarden mogelijkheden voor omschakeling naar een ander type bedrijf danwel een woon- of recreatie functie:
De drie bestaande nutsbedrijven zijn conform de bestaande regeling opgenomen. Per bedrijf is bij recht maximaal 100 m2 aan bedrijfsgebouwen toegestaan. Dit kan via een binnenplanse omgevingsvergunning worden vergroot tot maximaal 200 m2.
Dit betreft de bestaande kleinschalige nutsvoorzieningen (max. 15 m2), die in het plan zijn voorzien van een adequate planologische beschermingsregeling.
Dit betreft de multifunctionele bosgebieden en houtopstanden (groter dan are), waarvan de aanwezige natuurwaarden minder kwetsbaar zijn dan in de natuurgebieden en/of waar tevens houtproductie wordt toegestaan. Deze gebieden zijn volgens de geldende bestemming in dit bestemmingsplan opgenomen. Naast de bescherming van de natuurwaarden vormt in deze gebieden recreatief medegebruik een belangrijke nevenfunctie en wordt houtteelt toegestaan. Dit betreft de uitgestrekte bossen van de Turnhoutse Heide en landgoed De Utrecht in het noorden en de boswachterij Hapert en de Peelsche en Kroonvensche Heide in het zuiden. Deze gebieden maken onderdeel uit van een veel uitgestrekter bosrijk gebied vanaf Eindhoven dat reikt tot ver in België. Daarnaast liggen in het uitgestrekte 'middengebied' van de gemeente op de overgangen tussen de beekdalen en hogere gronden met de woonkernen en de restanten van oude cultuurgronden (met name akkercomplexen) een aaneenschakeling van kleinere boscomplexen, waaronder ook de Molenheide.
Dit betreft verspreid in het buitengebied gelegen waardevolle landschapselementen zoals houtwallen, laanbeplanting, bosschages en poelen, die vanwege het ontbreken van expliciete landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' niet als 'Bos' of 'Natuur' zijn bestemd. De landschapselementen zijn echter wel belangrijk zijn om te beschermen om het groene karakter van de gemeente niet te verliezen. Deze landschapselementen zijn daarom als 'Groen - landschapselement' op de verbeelding opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling' .
Dit betreft locaties waar op basis van eerder doorlopen planologische procedure medewerking is verleend aan een ruimtelijke ontwikkeling , mits een goede landschappelijke inpassing werd gerealiseerd. Betreffende locaties zijn hiervoor op de verbeelding voorzien van onderhavige bestemming. In de regels van het bestemmingsplan is voor betreffende locaties een juridische regeling opgenomen die voorziet in de instandhouding van de landschappelijke inpassing.
Dit betreft een vijftal bestaande horecabedrijven in het buitengebied. De horecabedrijven passen in het plangebied vanwege hun ondersteunende functie voor het recreatief medegebruik van het buitengebied.
Deze bedrijven zijn volgens het bestemmingsplan opgenomen. Per bedrijf is de feitelijk aanwezige bebouwing in de regels vastgelegd, exclusief de bedrijfswoning.
Uitbreiding van deze bebouwing is volgens de bestaande regeling via afwijking mogelijk tot maximaal 15% van de bestaande bebouwing, mits voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap plaats vindt en er geen sprake is van grootschalige verkeersaantrekkende werking, met name als gevolg van avondhoreca .
Dit betreft onder andere een centrum voor ruimtelijke vormgeving, een zorgatelier, een zorgboerderij en een kapel.
Betreffende voorzieningen zijn voorzien van een specifieke bestemmingsregeling volgens de huidige regeling. De feitelijk aanwezige bebouwing van deze bestemmingen is in de regels vastgelegd.
Uitbreiding van deze bebouwing is volgens de bestaande regeling via een binnenplanse omgevingsvergunning mogelijk met maximaal 15% van de bestaande bebouwing, mits onder meer voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing en een aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap plaats vindt.
Dit betreft alle bestaande natuurgebieden in eigendom van natuurbeherende instanties, die zijn gelegen binnen het NNB en volgens de geldende bestemming in dit bestemmingsplan zijn overgenomen. Dit betreft vooral de gebieden rondom de Reuselse Moeren, het Beleven en het Zwartven alsmede diverse gronden nabij de waterlopen Reusel en Raamloop. Deze gebieden zijn waardevol voor onder meer amfibieën, reptielen, moerasvogels en plantengemeenschappen. Het beleid is hier zoveel mogelijk gericht op behoud en herstel van natuurlijke en aardkundige waarden.
De bestaande dagrecreatieve voorzieningen (waaronder de bijenhal, bijenstal, klimtoren, visvijver en buitenzwembad) zijn positief bestemd, waarbij volgens de bestaande regeling een maximum aan bebouwde oppervlakte is opgenomen.
Nieuwe solitaire recreatiewoningen worden binnen de gemeente niet wenselijk geacht. De zeven bestaande solitaire recreatiewoningen zijn wel volgens de geldende regeling voorzien van een adequate bestemmingsregeling, waarbij een maximale toegestane inhoud geldt van 250 m3.
Dit betreft een tweetal bestaande kampeerboerderijen alsmede een kleinschaliger kampeerterrein, die volgens de huidige geldende regeling in het bestemmingsplan zijn openomen met het huidig geldende maximum aan bebouwde oppervlakte.
Daarnaast zijn de bestaande grotere verblijfsrecreatieve terreinen conform de geldende regeling met een eigen specifieke bestemmingsregeling in het bestemmingsplan overgenomen. Dit betreft:
De gemeente is momenteel samen met de Kempengemeenten (Bergeijk, Bladel en Eersel) bezig met de herziening van de gezamenlijke beleidsvisie voor dag- en verblijfsrecreatie. Zo nodig wordt het ontwerpbestemmingsplan hier te zijner tijd op aangepast., zie ook paragraaf 3.3.1.2 .
In het plangebied bevinden zich diverse sportaccommodaties, waaronder twee maneges, twee paardensportterreinen, twee hondensportterreinen, twee gildeterreinen en een motorcrossterrein.
Deze voorzieningen zijn volgens de huidige situatie en bestemmingsregeling opgenomen, waarbij per locatie de toegestane bebouwing in de regels is vastgelegd.
Uitbreiding van deze bebouwing is volgens de bestaande regeling via een binnenplanse omgevingsvergunning mogelijk met maximaal 15% van de bestaande bebouwing, mits onder meer voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Binnen het motorcrossterrein is voor de bestaande bebouwing de specifieke bouwaanduiding 'gebouw' opgenomen, waarmee deze bebouwing planologisch is geborgd.
Dit betreft alle openbare wegen, die volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' zijn overgenomen. Hierbij heeft wel een correctie plaats gevonden op basis van de recente kadastrale ondergrond.
Dit betreft alle hoofdwatergangen (zgn. A-watergangen volgens de legger watergangen van het waterschap). Betreffende gronden mogen enkel in overeenstemming met hun functie gebruikt worden. De bijbehorende beschermingszone (5 meter aan weerszijde van de waterloop) wordt al voldoende geregeld in de Keur en Legger en is daarom niet apart in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen
Dit betreffen enkele waterlopen en waterpartijen, die naast een waterhuishoudkundige functie ook een belangrijke natuurfunctie vervullen.
Bestaande burgerwoningen mogen bij recht worden vergroot tot een maximum inhoud van 600 m3 (zonder omgevingskwaliteitsverbeteringseisen). Als een woning deel uitmaakt van een bestaande woonboerderij mag de gehele bestaande woonboerderij worden benut voor de woonbestemming. Via de verruimde sloopbonus-regeling kan de inhoud van de woning in het gehele buitengebied worden verruimd. Per sloop van 50 m2 aan legale bebouwing kan een inhoudsvergroting van 10 m3 extra worden toegestaan tot max. 900 m3.
Vervangende nieuwbouw van een burgerwoning in het buitengebied wordt in principe uitsluitend toegestaan op de plaats van bestaande fundamenten; via afwijking is onder voorwaarden ook herbouw elders op het perceel mogelijk.
Met herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle gesplitste woonboerderij wordt terughoudend omgegaan. Dit is uitsluitend via een afzonderlijke procedure toegestaan.
Volgens het bestemmingsplan "Stedelijk gebied 2018" geldt voor bijbehorende bouwwerken bij woningen dat maximaal 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd tot een maximum oppervlak van 150 m2, met dien verstande dat op bouwpercelen groter dan 1.000 m2 een maximum van 200 m2 is toegestaan; Via de verruimde sloopbonus-regeling kan de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning in het gehele buitengebied worden verruimd met 20% van de gesloopte legale bebouwing tot maximaal 400 m2.
Als sloop op de eigen woonlocatie niet mogelijk is (bijvoorbeeld omdat er geen te slopen bebouwing (meer) aanwezig is, kan tevens de sloop van de vereiste voormalige (legale) bedrijfsgebouwen worden toegestaan op een andere locatie binnen de gemeente. Hiervoor moet dan wel een afzonderlijke procedure doorlopen worden.
Bij woonboerderijen met cultuurhistorische waarden kan volgens het IOV en het geldend bestemmingsplan splitsing worden toegestaan, als dit kan bijdragen aan het behoud van de voor het buitengebied kenmerkende boerderijgebouwen. De bouwmassa van de te splitsen boerderij moet een inhoud hebben van ten minste 900 m3. Daarnaast mag de inhoud per woning niet minder dan 400 m3 bedragen. Voorwaarde is daarnaast dat dit niet leidt tot onevenredige beperkingen van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Bovendien moet de woning uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat aanvaardbaar zijn.
Voor aan huis verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt aangesloten bij de regeling voor bijbehorende bouwwerken van het bestemmingsplan Stedelijk gebied 2018. Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis verbonden beroepen en bedrijven, in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 45 m2. Detailhandel is niet toegestaan.
Op basis van landelijke wetgeving kan mantelzorg onder voorwaarden vergunningsvrij worden gerealiseerd. Een specifieke regeling in het bestemmingsplan is hiervoor niet meer noodzakelijk en doelmatig.
De bestaande, vergunde bed &breakfast accommodaties zijn in het bestemmingsplan opgenomen met een specifieke aanduiding ' bed & breakfast'.
Een nieuwe bed& breakfast kan onder voorwaarden bij een woning worden toegestaan.
Als het maximaal 2 kamers/logeereenheden (met in totaal maximaal 4 bedden) betreft in een woning (dus niet in een vrijstaand bijgebouw) kan worden volstaan met een melding.
Daarnaast kan middels een binnenplanse omgevingsvergunning ook toestemming worden verleend, onder navolgende voorwaarden:
De bestaande locaties voor kleinschalig kamperen zijn als zodanig in het bestemmingsplan opgenomen met de nadere aanduiding 'kampeerterrein', waarbij de gebouwen voor het kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van het aangrenzende woonbestemmingsvlak zijn toegestaan.
Oprichting van een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen kan onder voorwaarden met een binnenplanse omgevingsvergunning bij een woonbestemming worden toegestaan tot maximaal 25 plaatsen.
Daarnaast kunnen bij een woning volgens het geldende plan onder voorwaarden via een binnenplanse omgevingsvergunning maximaal 3 trekkershutten worden opgericht met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m2, mits een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.
Deze bestemming heeft betrekking op het woonhuis binnen landgoed Wellenseind, waarvoor een specifieke bestemmingsregeling geldt, die in dit bestemmingsplan is overgenomen.
Op basis van de regionale erfgoedkaart en gemeentelijke Erfgoedverordening zijn voor de onderscheiden gebieden met archeologische verwachtingswaarden afzonderlijke archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren, overeenkomstig het erfgoedplan, per dubbelbestemming. Onderstaand is per dubbelbestemming aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn:
In de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 4.2’ en ‘Waarde - Archeologie 5.2’ is in de regeling rekening gehouden met het aanwezige esdek (in de regel een plaggendek van 50 cm. dik).
Momenteel vindt een actualisatie plaats van het gemeentelijk erfgoed beleid. De actualisatie van het erfgoedbeleid wordt afzonderlijk voor vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na vaststelling wordt dit nieuwe beleid in het bestemmingsplan planologisch doorvertaald. Dit heeft onder meer betrekking op het aanpassen van de begrenzingen van de archeologische dubbelbestemmingen en normen voor onderzoeksplichten.
Uitgangspunt voor deze gronden is dat voorkomen wordt dat de huidige hydrologische situatie van de nabijgelegen hydrologisch kwetsbare natuurgebieden (voorheen natte natuurparels genoemd) verder verslechtert. In de IOV zijn hiertoe met name gronden in het noorden en zuiden van de gemeente aangeduid, zie onderstaande afbeelding.
Figuur: Situering attentiegebieden waterhuishouding NNB
Betreffende gronden zijn voorzien van een omgevingsvergunningplicht. Dit betreft werkzaamheden en ingrepen, die mogelijk van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding, zoals grondverzet, aanleg van nieuwe drainage en de aanleg van verharde oppervlakten.
In de IOV zijn binnen de gemeente 2 aan elkaar grenzende cultuurhistorische waardevolle gebieden aangeduid, te weten landgoed De Utrecht en landgoed Wellenseind, zie onderstaande afbeelding.
De te beschermen waarden van Landgoed De Utrecht betreffen onder meer: de houtvesterswoning met brandtoren en landschapspark, het arboretum arnoldspark, de boerderijen en arbeiderswoningen, de enclaves Dun, Tulder en Lange Gracht met bijbehorende (beboste) akkercomplexen met bolle ligging en esdek, lanenstructuur, heiderestanten, vennen, bos op rabatten).
Figuur: Situering cultuurhistorisch waardevolle gebieden
De te beschermen waarden van Landgoed Wellenseind betreffen onder meer: de kleinschalige strookvormige percelering in de beide beekdalen, het hakhout, het bos op rabatten, de perceelsrandbegroeiing en de zandwegen en – paden).
Gemeenten moeten de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden behouden, herstellen en/of duurzaam ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, als zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.
De betreffende percelen zijn voorzien van een cultuurhistorische dubbelbestemming met specifieke gebiedsaanduidingen, op basis van de geldende bestemmingsregelingen (bestemmingsplan 'Landgoed de Utrecht' respectievelijk bestemmingsplan 'Wellendseind') waarmee de specifieke cultuurhistorische waarden van het aangeduide gebied beschermd worden.
De aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie 1' heeft betrekking op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de monumentale en overige beeldbepalende panden .
De aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie 2' heeft betrekking op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde wegen.
De aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie 3' heeft betrekking op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van levensgemeenschappen van vennen.
De aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie 4' heeft betrekking op het behoud van het aanwezige aardkundige monument.
De aanduiding 'overige zone – cultuurhistorie 5' heeft betrekking op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische groenstructuren in het gebied.
De overige, meer lokale gemeentelijke cultuurhistorische waarden zijn in het bestemmingsplan aangeduid met een gebiedsaanduiding, zie paragraaf 5.3.1.2.
Dit betreft enkele kades in het noorden van het plangebied, die dienst doen als waterkering en daarom beschermd moeten worden. Er is verder geen aanvullende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen, aangezien de Keur van het waterschap hiervoor al voldoende bescherming biedt.
Dit betreft gronden in de beekdalen van de Reusel en Raamsloop, landgoed de Utrecht en in het natuurgebied Reuselse Moeren, zie onderstaande afbeelding.
Figuur: situering waterbergingsgebieden (donkerblauw) en reserveringsgebieden waterberging (lichtblauw)
Deze gronden zijn in de IOV als regionaal waterbergingsgebied aangeduid. In deze gebieden gelden beperkingen met betrekking tot bouwen en bijvoorbeeld het ophogen van gronden. Ruimtelijke ontwikkelingen en bebouwingsuitbreidingen zijn hier alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat daarmee het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt verkleind en het waterschap hiermee kan instemmen. Er is een omgevings- vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden opgenomen voor het ophogen van gronden.
Dit betreft de in het plangebied aanwezige rioolwatertransportleiding, die conform het huidige tracé is opgenomen alsmede de bijbehorende beschermingszone. Deze beschermingszone, de zogeheten zakelijke rechtstrook, bedraagt 3 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze beschermingszone zijn de bouwmogelijkheden beperkt. Voor oprichting van bebouwing, verstoring van de grond en het aanbrengen van (diepwortelende) beplanting is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Figuur: Situering aardkundig waardevolle gebieden
Aardkundig waardevolle gebieden zijn gebieden waar de natuurlijke ontstaanswijze herkenbaar is doordat aardkundige verschijnselen er nog een gave vorm hebben en/of in onderlinge samenhang voorkomen. Aardkundige verschijnselen maken deel uit van de onderste laag en zijn medebepalend voor de landschappelijke waarden. Vanuit oogpunt van natuur en/of wetenschap verdienen deze bijzondere bodemstructuren bescherming tegen verstoring door de mens.
In de IOV zijn binnen de gemeente een tweetal aardkundig waardevolle gebieden opgenomen, zie bovenstaande afbeelding. Dit betreft de Reuselse Moeren en de Wellenseind/Mispeleindsche Heide die deels al in het huidig geldend plan zijn opgenomen.
Behoud van de aardkundige waarden is wenselijk vanwege hun landschappelijke, ecologische, wetenschappelijke, educatieve en cultuurhistorische betekenis. Voor de aangeduide gebieden is in het bestemmingsplan met betrekking tot bodemingrepen een omgevingsvergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden opgenomen, waarmee de beschermen van de aanwezige waarden wordt gewaarborgd
In het plangebied bevinden zich naast de 2 cultuurhistorisch waardevolle landgoederen in het noorden, zie paragraaf 5.2.3 ook enkele lokale cultuurhistorisch waardevolle gebieden, waarvoor in de IOV geen specifieke bescherming meer is opgenomen. Dit betreft gronden nabij:
a. de Reuselse Moeren;
b. Jonge heidebebossing Peelsche Heide;
c. Aansluitend aan landgoed De Utrecht.
Momenteel vindt een actualisatie plaats van het gemeentelijk erfgoed beleid. De actualisatie van het erfgoedbeleid wordt afzonderlijk voor vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na vaststelling wordt dit nieuwe beleid in het bestemmingsplan planologisch doorvertaald. Dit heeft onder meer betrekking op:
Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende panden zijn in de rijks- en gemeentelijke monumentenlijst vastgelegd. Rijksmonumenten worden al beschermd op basis van de Monumentenwet en worden daarom in dit bestemmingsplan niet extra beschermd. De overige gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle panden zijn op de verbeelding opgenomen met een bouwaanduiding en worden daarmee planologisch beschermd. Voor gemeentelijke monumenten moet bij eventuele sloop een omgevingsvergunning ex. artikel 2.2 WABO worden aangevraagd.
Momenteel vindt een actualisatie plaats van het gemeentelijk erfgoed beleid. De actualisatie van het erfgoedbeleid wordt afzonderlijk voor vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na vaststelling wordt dit nieuwe beleid in het bestemmingsplan planologisch doorvertaald. Dit heeft onder meer betrekking op:
Dit betreft een aantal onverharde wegen in de gemeente met recreatieve en cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van deze waarden moeten deze wegen en paden behouden blijven en in beginsel niet worden verhard. Daarom zijn deze onverharde wegen specifiek aangeduid en voorzien van een beschermingsregeling.
Deze gronden maken onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant, zoals opgenomen in de IOV, zie onderstaande afbeelding.
Figuur: Situering Natuur Netwerk Brabant
Ter plaatse wordt gestreefd naar behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken. Hiervoor zijn regels opgenomen ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken en is onder meer een stelsel van omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden in het bestemmingsplan opgenomen. Zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, wordt bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
Ecologische verbindingszones (EVZ) betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot. In de IOV zijn binnen de gemeente met name langs de bestaande beken, ecologische verbindingszones als zoekgebied opgenomen en voorzien van een beschermingsregeling die gemeenten in hun bestemmingsplan moeten overnemen, zie onderstaande figuur.
Figuur: Situering ecologische verbindingszones (paars) en zoekgebied behoud en herstel van watersystemen (donkerroze)
Uitgangspunt is dat deze gronden niet minder geschikt worden voor toekomstige realisering van een ecologische verbindingszone. Hiervoor is het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Deze gronden zijn vooral bedoeld voor de instandhouding van waarden voor de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem. In de IOV zijn binnen de gemeente met name gronden nabij de Reusel en Raamsloop voor behoud en herstel van watersystemen aangeduid, zie ook figuur in voorgaande paragraaf 5.3.2.2
In deze gebieden gelden ruimtelijke beperkingen aan activiteiten die het realiseren van watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten is evenals het ophogen van gronden gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Hierbij geldt als toetsingscriterium dat de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem niet mag worden geschaad.
Dit betreft (veelal) agrarische gronden grenzend aan en rondom kerngebieden natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het natuurkerngebied. Gronden gelegen binnen deze aanduiding vervullen zowel een bufferfunctie als een verbindende functie tussen de afzonderlijke meest waardevolle natuurgebieden. De begrenzing van de aanduiding is afgestemd op de begrenzing van de groenblauwe mantel zoals is opgenomen in de IOV, zie onderstaande afbeelding.
Figuur: situering groenblauwe mantel
Binnen de groenblauwe mantel blijft de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Daarnaast vormt het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap een belangrijke opgave. Binnen deze aanduiding kan het huidige agrarisch gebruik worden voortgezet, mits aanwezige specifieke natuur- en of landschapswaarden, van bijzonder gemeentelijk belang, niet onevenredig worden aangetast. Hiervoor zijn in de bestemmingsregeling bepalingen opgenomen in het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bepaalde bodemingrepen en werkzaamheden moeten vooraf nader worden getoetst aan eventuele effecten op de omgeving/
Het betreft hier met name gronden die onderdeel uitmaken van historische ontginningspatronen rondom de historische nederzettingen, de zogenaamde 'bolle akkers'. Hier wordt gestreefd naar behoud en bescherming van de karakteristieke hoogteverschillen. Hiervoor geldt volgens het huidige plan een omgevingsvergunningplicht voor aanleg van beplanting vanwege mogelijke aantasting van de landschappelijke openheid.
Momenteel vindt een actualisatie plaats van het gemeentelijk erfgoed beleid. De actualisatie van het erfgoedbeleid wordt afzonderlijk voor vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na vaststelling wordt dit nieuwe beleid in het bestemmingsplan planologisch doorvertaald. Dit heeft onder meer betrekking op:
Ter plaatse wordt behoud en bescherming van de kleinschaligheid en beslotenheid nagestreefd. Hiertoe is conform het huidige plan een omgevingsvergunningsplicht opgenomen voor het verwijderen of rooien van bos, houtopstanden of overige landschapselementen.
Figuur: situering stiltegebieden
Deze gebieden zijn aangewezen in de provinciale Interim Omgevingsverordening. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van stilte en rust in het gebied en daar moet rekening mee worden gehouden bij de toedeling van functies en activiteiten. Dit is echter niet van toepassing op activiteiten die behoren tot het normale gebruik, beheer en onderhoud van binnen het gebied aanwezige functies en gronden.
Gronden met de aanduiding 'overige zone - zoekgebied waterberging' betreffen de zogeheten reserveringsgebieden waterberging uit de IOV, zie ook paragraaf 5.2.5 voor de situering van deze gebieden binnen de gemeente. Binnen de gemeente betreft dit delen van het beekdal van de Reusel en de Raamsloop. Betreffende gronden zijn mede bestemd het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied. Bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen moet in overleg met het waterschap getoetst worden dat de ontwikkeling toekomstig gebruik van het gebied voor waterberging niet onmogelijk maakt. Dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld uitbreiding van een agrarisch bouwvlak, worden altijd voorgelegd aan het waterschap, waardoor toetsing aan de waterhuishoudkundige belangen gewaarborgd is.
Doel van de aanduiding uit de IOV is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Voor de begrenzing is aangesloten bij de begrenzing van het eerdere extensiveringsgebied rondom kernen en natuur volgens de Reconstructiewet. In dit gebied gelden (vergaande) beperkingen voor alle veehouderijen. Voor bedrijven binnen deze aanduiding is iedere uitbreiding van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde (peildatum 21 september 2013) van veehouderijen niet toegestaan (het zogenaamde 'slot op de muur'). Er wordt nog wel een uitzondering gemaakt voor uitbreiding van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde als sprake is van een grondgebonden veehouderij , zoals opgenomen in de 'Nadere regels zorgvuldige veehouderij' (versie 2.1). Een veehouderij is volgens deze nadere regels grondgebonden wanneer het voldoet aan één van de volgende criteria:
Zie ook paragraaf 5.1.1.4
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveringsgebied uitbreiding bedrijventerrein fase 2' zijn de gronden voorzien van een reguliere agrarische gebiedsbestemming. In de toekomst zullen deze gronden mogelijk worden benut voor de toekomstige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Kleine Hoeven, fase 2.
Ter plaatse van deze zone is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten. Dit betreft een zone rondom twee LPG tankstations en rondom een grootschalige propaantank, zie ook paragraaf 6.7.3.
In dit bestemmingsplan zijn diverse geldende (postzegel)bestemmingsplanregelingen overgenomen. Voor enkele bestemmingsregelingen gold een zogeheten voorwaardelijke verplichting. Een ruimtelijke ontwikkeling wordt dan toegestaan onder de voorwaarden dat er sloop van overtollige bebouwing plaatsvindt en een goede landschappelijke inpassing wordt aangelegd en blijvend in stand wordt gehouden. Betreffende locaties zijn hiertoe op de verbeelding voorzien van een specifieke aanduiding. In de regels van het bestemmingsplan is voor deze locaties een juridische regeling opgenomen die voorziet in de instandhouding van de vereiste landschappelijke inpassing. De diverse bijbehorende landschapsplannen zijn als bijlagen van de regels bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Ter plaatse van deze aanduiding is zogeheten wiekoverslag, het overdraaien van wieken over percelen of gebouwen, van de 5 bestaande windturbines aan de Laarakkerdijk toegestaan.
De op de verbeelding aangegeven gebiedsbestemmingen en nadere aanduidingen zijn afgestemd op de aanwezige waarden en kwaliteiten in het plangebied. Aangezien het beleid gericht is op behoud en ontwikkeling van deze specifieke waarden, zijn regels nodig zijn om dit
beleid te realiseren. Een voor de realisering van het ruimtelijk beleid belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan buitengebied is het omgevingsvergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden.
Het doel van dit stelsel is het voorkomen dat bepaalde specifieke waarden die het gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten op onevenredige wijze worden geschaad. Dit speelt met name in die gebieden waar sprake is van verweving van functies, zoals in het ‘Agrarisch met waarden –Landschap’ en ‘Agrarisch’. Voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden moet een vergunning worden afgeven door Burgemeester en Wethouders voordat met die werken of werkzaamheden kan worden begonnen. Bij het afgeven wordt getoetst aan de in het bestemmingsplan opgenomen criteria. Voor deze afweging is inzicht nodig in het belang van de uitvoering van desbetreffende werken en/of werkzaamheden enerzijds en de schadelijkheid voor de aanwezige waarden anderzijds. Vervolgens kan het belang van de ingreep worden afgewogen tegen de negatieve effecten op de aanwezige waarden. Hierbij kan een ter zake deskundige worden gehoord.
Uitgangspunt van het opgenomen stelsel vormt het aanlegvergunningstelsel dat is opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’. Dit is zonodig aangepast aan de eisen, die worden gesteld door de IOV. Het stelsel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden wordt opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:
Afwegingskader
Veel werken en werkzaamheden hebben tot doel een verbetering van de waterhuishouding, verkaveling en ontsluiting van agrarische gronden. De diverse landbouwsectoren stellen aan de basisinrichting deels verschillende eisen. In hoeverre de werken en werkzaamheden schadelijk zijn voor de aanwezige waarden is afhankelijk van:
GRONDEN / WERKZAAMHEDEN | a | b | c | d | e | f | g | h | |
Bestemmingen | |||||||||
Agrarisch gebied) | + | ||||||||
AW-L (agrarische gronden in de groenblauwe mantel) | + | + | + | + | + | + | |||
AW-LN (agrarische gronden in het NNB) | + | + | + | + | + | X | |||
B (Bos) | + | + | + | + | |||||
N (natuurgebied) | + | + | + | + | + | ||||
Dubbelbestemmingen | |||||||||
Archeologie - 2/6 | + | + | + | + | + | + | + | ||
Cultuurhistorie | + | + | + | + | + | + | |||
Leidingen | + | + | + | + | + | ||||
Waterbergingsgebied | + | + | |||||||
Waterkering | |||||||||
Attentiegebied NNB (beschermingszone natte natuurparel) | + | + | + | ||||||
Gebiedsaanduidingen | |||||||||
zoekgebied herstel watersystemen | + | + | |||||||
zoekgebied evz | + | ||||||||
cultuurhistorisch waardevol gebied | + | + | + | + | + | + | |||
aardkundig waardevol gebied | + | + | + | ||||||
beslotenheid | + | ||||||||
openheid | + | ||||||||
zoekgebied waterberging |
Werkzaamheden (buiten bouwvlakken):
De Wet natuurbescherming verplicht dat ruimtelijke ontwikkelingen geen negatieve gevolgen mogen hebben op Natura 2000- gebieden. Met name stikstof (voor veehouderijen met name bestaande uit ammoniak) heeft grote negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden.
In de afgelopen jaren zijn veel bestemmingsplannen Buitengebied door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd omdat de geboden planologische ruimte voor ontwikkeling van veehouderijen in die bestemmingsplannen theoretisch gepaard kon gaan met een toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden. Ook de uitspraak van de Raad van State over het voormalige Programma Aanpak Stikstof van 29 mei 2019 laat zien dat er sprake is van een zeer strikt toetsingskader.
Een stikstofdepositieplafondregeling is op basis van de huidige inzichten noodzakelijk in het kader van de juridische houdbaarheid van het bestemmingsplan Buitengebied. In de planregels is daarom een stikstofdepositieplafond opgenomen, die mede gebaseerd zal worden op het nog te verrichten onderzoek in het kader van de planMER. Hiervoor is een gebruiksregeling opgenomen, waarmee een toename van de ammoniakemissie en stikstofdepositie niet is toegestaan. Deze regeling zorgt ervoor dat voor ontwikkelingen die binnen de gebruiksregel passen (geen of nauwelijks toename van de emissie van stikstof) passen, geen aparte procedures nodig zijn. Voor ontwikkelingen die het verbaal geregelde stikstofdepositieplafond overschrijden, moet een aparte buitenplanse procedure worden gevolgd, waarin de mogelijk negatieve effecten op de omliggende natuurgebieden nader beoordeeld kunnen worden . Tenzij het mogelijk is om saldering binnen het bestemmingsplan op een juridisch houdbare wijze op te nemen in de planregels.
Als gevolg van klimaatverandering neemt de kans op meer intensieve regenbuien toe. Om wateroverlast bij extreme regenval te voorkomen, is het van belang dat hemelwater voldoende kan infiltreren en vertraagd afgevoerd kan worden. Hiervoor is onder meer in de Keur van Waterschap De Dommel al opgenomen dat bij een toename van verhard oppervlak groter dan 2.000 m² compenserende maatregelen genomen moeten worden om versnelde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem te voorkomen.
Aanvullend is het wenselijk om in het kader van het hydrologisch neutraal ontwikkelen ook bij kleinere ontwikkelingen compenserende waterbergingsmaatregelen te nemen. Op basis van de gemeentelijke hemelwaterverordening en bijbehorende gebiedsaanwijzing dient in gebieden aangewezen als vacuüm/druk riolering, dat al het hemelwater 100% op eigen terrein geborgen moet worden, zie ook paragraaf 3.4.6. Voor de overige gebieden, aangemerkt als gemengd/gescheiden stelsel is in de regels een algemene bouwregel opgenomen, dat bij vergunningverlening voor het bouwen van een bouwwerk in voldoende mate verzekerd moet te zijn dat in voldoende mate in het bergen van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Reusel-De Mierden 2017-2021.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor ruimtelijke ontwikkelingen moet op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden. Voor de te hanteren norm voor voldoende parkeergelegenheid wordt in de regels dynamisch verwezen naar het 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP)' , versie 19 september 2017.
Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen moet in bestemmingsplannen en bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd aandacht besteed worden aan de diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, toch is ook sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingskeuze aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
Als uitgangspunt voor deze bestemmingsplanherziening geldt dat geen strijdigheden (mogen) bestaan met de normen uit de betrokken milieuwetten waaronder de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder en veehouderij, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het relevante gemeentelijke milieubeleid.
Voor het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2021' zijn onder meer de volgende milieuaspecten relevant:
Het bestemmingsplan buitengebied is conserverend van aard. Het bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het geldend bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen in directe zin. Het bestemmingsplan voorziet wel in een aantal kleinschalige ontwikkelingen via een omgevingsvergunningprocedure voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels, of wijzigingsprocedure (zoals vergroting van bouwvlakken etc.). Alvorens deze procedures kunnen worden geëffectueerd moet altijd via onderzoek worden aangetoond dat aan de vereiste (milieu)randvoorwaarden wordt voldaan.
Op basis van Europese regelgeving moet sinds september 2006 bij de besluitvorming over ruimtelijke plannen en programma's het milieu een volwaardige plaats worden geven met het oog op de bevordering van een duurzame ontwikkeling. Hiervoor worden milieudoelstellingen integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen, waardoor milieubelangen volwaardig kunnen worden afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims kunnen leggen op de schaars beschikbare ruimte.
Een planMER is een Milieu Effecten Rapportage, waarin onderzocht wordt welke milieueffecten kunnen plaatsvinden op basis van de geboden ontwikkelingsmogelijkheden van het vast te stellen bestemmingsplan. Binnen de Wet Milieubeheer en de Natuurbeschermingswet is bepaald wanneer een planMER verplicht is. Als een plan kaders biedt voor MER-beoordelings-plichtige activiteiten of als niet is uit te sluiten dat de geboden ontwikkelingsmogelijkheden significante gevolgen voor de natuur kunnen hebben is een planMER in principe een vereiste. Het is daarom noodzakelijk een goede afweging te maken.
In dit bestemmingsplan wordt de planologische regeling voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderij herzien. Deze aangepaste regeling vormt hiermee onderdeel van een kaderstellend plan, en daarom moet voor dit bestemmingsplan een planMER worden opgesteld. Daarnaast geldt dat voor een plan automatisch een m.e.r.-plicht geldt indien een passende beoordeling wordt vereist om te onderzoeken of het plan significante gevolgen kan hebben op een Natura 2000 gebied.
Naast de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij en mogelijke effecten op Natura2000 gebieden zijn in het bestemmingsplan buitengebied geen andere activiteiten voorzien, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht.
De resultaten van het onderzoek naar de milieueffecten worden gebruikt als onderbouwing van de beleidsregels in deze bestemmingsplanherziening. Het milieueffectrapport stelt het gemeentebestuur in staat vast te stellen waar ontwikkelingen op een duurzame wijze naast elkaar kunnen plaatsvinden.
De m.e.r. procedure voor dit bestemmingsplan is gestart met een openbare bekendmaking van het voornemen. Vervolgens is een zogenaamde Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld en gepubliceerd, waarin de onderzoeksopzet van de MER is beschreven. In het NRD is opgenomen op welk schaalniveau en op welke manier de verschillende milieuaspecten worden onderzocht. Wettelijke adviseurs, andere bestuursorganen (provincie, waterschap en buurgemeenten) en overige belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de voorgestelde aanpak. Na de inspraakperiode zal met inachtneming van de ingediende adviezen en zienswijzen, de NRD worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Vervolgens zal het planMER met inachtneming van de ingediende reacties worden opgesteld.
De ontwerp planMER wordt als bijlage bij de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd, waarbij het planMER ook ter toetsing aan de onafhankelijke Commissie m.e.r. wordt voorgelegd.
PM, dit wordt in een later stadium aangevuld.
In het ontwerp bestemmingsplan worden in deze paragraaf de resultaten opgenomen van de planMER, waarin de milieu-effecten van het bestemmingsplan worden onderzocht. Indien van toepassing worden de onderstaande paragraven met betrekking tot specifieke milieuaspecten nader aangevuld.
Chw-experimenten
Omdat de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) momenteel onvoldoende handvatten biedt om bestaande geuroverlast tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen zijn de provincies Noord-Brabant, Limburg en Gelderland een tweetal CHW-experimenten gestart om extra mogelijkheden te bieden aan gemeenten om overbelaste situaties aan te pakken en te sturen op de gewenste afname van de geuroverlast :
Ook in een aantal delen van het buitengebied van de gemeente is in de huidige situatie sprake van een overbelaste situatie ten aanzien van geur, waarbij sprake is van een overschrijding van de provinciale toetsingswaarde (20 Odour units of meer). Bedrijfsontwikkeling van veehouderijen met een relevante bijdrage aan die overbelasting van de geursituatie is daarom alleen toegestaan onder voorwaarde van een proportionele afname van de bijdrage van dat bedrijf aan de overbelaste situatie. Echter geldt dat in de praktijk die afname voor bedrijven die nog weinig stappen hebben gezet in het kader van verduurzaming eenvoudiger te realiseren is dan voor bedrijven die wel al emissies hebben gereduceerd. Hierdoor ontstaat een ongewenst neveneffect waarbij de achterblijvers als het ware worden beloond met extra ontwikkelingsruimte. Dit ongewenst neveneffect lijkt bij toepassing van het CHW-experiment niet op te treden.
Als uit de MER-onderzoeken en praktijktoetsen in het kader van de Chw-experimenten blijkt dat inzet van deze CHW-experimenten inderdaad aanvullende sturingsmogelijkheden biedt op de gewenste afname van geuroverlast, dan geeft dat mogelijk aanleiding tot actualisatie van de gemeentelijke geurverordening. De boeren die al stappen hebben genomen in het verminderen van geuroverlast zouden toepassing van de CHW-experimenten beloond kunnen worden ten opzichte van de boeren die nog weinig tot niets hebben gedaan.
Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben in 2007 geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer op het gebied van de luchtkwaliteitseisen. Het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” zijn in 2007 in werking getreden en het Besluit luchtkwaliteit 2005 is komen te vervallen. Deze wetswijziging brengt de volgende veranderingen met zich mee:
Op basis van de provinciale 'Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant' wordt de nieuwvestiging van scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardentehuizen in de nabijheid (100 meter respectievelijk 50 meter) van drukken (snel)wegen beperkt.
Endotoxinen
Blootstelling aan stoffen uit de veehouderij (met name pluimvee- en varkenshouderijen in de omgeving) kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten. Volgens de Gezondheidsraad is endotoxine een goede indicator voor blootstelling van omwonenden van veehouderijen aan stoffen uit stallen die een negatieve invloed hebben op de luchtwegen. Vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader is de notitie "Handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.
De gemeente hanteert het voorlopig endotoxine toetsingskader bij vergunningenprocedures (omgevingsvergunning) en ruimtelijke procedures voor veehouderijen en voor nieuwe kwetsbare functies in de omgeving van veehouderijen. Met toepassing van dit toetsingskader kan een toename van het blootstellingsrisico voorkomen worden, maar andersom ook worden voorkomen dat bij functiewijzigingen op VAB-locaties woningen of andere gevoelige functies binnen endotoxine risico-contouren worden toegevoegd (voorkomen van een toename van het aantal blootgestelden).
Geitenhouderijen
Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.
De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben echter geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning. In het planMER zal hier nader op worden ingegaan
Geluid kan een belasting van het woon-, werk- en recreatie- leefklimaat van de mens met zich meebrengen. Als geluidsgevoelige bestemmingen gelden in ieder geval woningen en woonwagenlocaties, scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorg- gebouwen met de daarbij behorende terreinen. In de natuur zijn met name zoogdieren gevoelig voor verstoring door geluid.
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor dit buitengebied is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai van belang.
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij sprake is van een woonerf (30 km/uur). Op grond van de wet mag de geluidbelasting op gevels van nieuw te realiseren woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger zijn dan de in de wet bepaalde normen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde bij wegverkeerslawaai is daarbij 48 dB.
Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de 48 dB contour ten gevolge van wegverkeerslawaai. In het plan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, ook niet buiten de geluidscontouren. Bij woningsplitsing, moet beoordeeld worden of deze woning binnen zones van wegen komt te liggen. Is dit het geval dan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Als de geluidsbelasting boven de wettelijke voorkeursgrenswaarde uitkomt dan moet een procedure hogere grenswaarde worden gevolgd. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting bedraagt 53 dB en voor agrarisch dienstwoningen (boerderijen) 58 dB.
Hogere grenswaarden kunnen alleen bij een vaststelling, een herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit worden verkregen. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Burgemeester en Wethouders van de gemeente. Wanneer blijkt dat een hogere grenswaarde benodigd is, kan geen gebruik worden gemaakt van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels. Dit moet dan via een (postzegel)bestemmingsplan of projectbesluit.
Algemeen
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan buitengebied zijn de volgende aspecten aan de orde:
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 1 januari 2010 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op dit moment is een Besluit transport externe veiligheid (Btev) in voorbereiding.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Dit besluit inclusief de bijbehorende regeling (Revb) heeft betrekking op hogedruk aardgastransportleidingen (werkdruk hoger dan 16 bar), transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (olie en olieproducten). Deze brandbare vloeistoffen zijn onderverdeeld in drie categorieën: K1-vloeistoffen zijn licht ontvlambaar (bijvoorbeeld benzine); K2-vloeistoffen zijn ontvlambaar (bijvoorbeeld kerosine); K3-vloeistoffen zijn minder goed ontvlambaar (bijvoorbeeld gasolie) en transportleidingen voor overige gevaarlijke stoffen. Daarnaast gaat het om ongeveer 2.000 km leidingen voor overige gassen zoals koolstofdioxide, ethyleen, chloor etc. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.
Zoals in de paragraaf aanleiding is aangegeven is de basis van dit bestemmingsplan een herziening en de actualisering aan de huidige wetgeving. De gewijzigde wetgeving in deze periode betreft onder andere de Circulaire RNVGS en het Bevb.
Aan de hand van de provinciale risicokaart zijn de risicobronnen bepaald. Dit betreft voor het plangebied: 2 LPG-tankstations en enkele propaantanks.
LPG-tankstations
In het bestemmingsplan en overlappend met het invloedsgebied zijn er twee LPG-tankstations relevant.
Het LPG-tankstation gelegen aan de Turnhoutseweg 32 in Reusel, ligt binnen het plangebied. Binnen de 10-6/jr pr-contour liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Er liggen ook geen objecten binnen het invloedsgebied.
Het LPG-tankstation gelegen aan de Wilhelminalaan 11 in Reusel, ligt buiten het plangebied, maar kent wel met de 10-6/jr pr-contour een overlap met plangebied. Binnen de 10-6/jr pr-contour liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Er liggen ook geen objecten binnen het invloedsgebied.
Voor de LPG-tankstations die binnen het plangebied liggen, bedraagt het groepsrisico 0 maal de oriënterende waarde. Binnen de invloedsgebieden in het plangebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Propaantanks
Binnen het plangebied liggen 11 bedrijven met een propaantank. De inhoud varieert van 3 m3 tot 18 m3. De propaantanks zijn voornamelijk bij agrarische bedrijven gelegen.
De afstanden voor propaantanks ten aanzien van woningen en (beperkt) kwetsbare objecten zijn opgenomen in artikel 3.27 en 3.28 van het activiteitenbesluit. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet hiermee rekening worden gehouden bij realisering van (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van propaantanks.
In de tabel is onderscheid gemaakt tussen een bevoorrading van maximaal 5 keer per jaar wat overeenkomt met huishoudelijk gebruik en een bevoorrading van meer dan 5 keer per jaar wat overeenkomt met bedrijfsmatig gebruik.
Ter plaatse van de Gagel 14a is bij het agrarische bedrijf een propaantank van 18 m3 gelegen. Hiervoor is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. De bijbehorende 10-6/jr pr-contour is specifiek op de verbeelding opgenomen. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.
Daarnaast bevinden zich in het plangebied een tweetal mestvergisters aan de Postelsedijk 11a in Reusel. Voor deze mestvergisters geldt een 10-6/jr pr-contour van 40 meter. Binnen de 10-6/jr pr-contour liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Er liggen ook geen objecten binnen het invloedsgebied, daarom zijn deze contouren niet op de verbeelding opgenomen.
Het verdient aanbeveling om locaties met bodemverontreiniging actief te betrekken bij de toekenning van bestemmingen en aanduidingen. Sommige functies zijn namelijk niet gewenst/mogelijk op verontreinigde locaties. Bij nieuwe bestemmingen moet worden bekeken of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (stand still-beginsel).
Het bestemmingsplan kent in beginsel geen nieuwe functies toe aan locaties waar nog geen functies aanwezig waren. Afzonderlijk bodemonderzoek is voor het toekennen van bestemmingen dan ook niet noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan voor de locatie wellicht een bodemonderzoek moeten worden verricht. De resultaten daarvan moeten dan worden meegenomen in de motivering van de eventueel door te voeren bestemmingsplanwijziging, afwijking of –herziening. Daarnaast verplicht ook de bouwregelgeving soms tot het uitvoeren van bodemonderzoek als het gaat om plannen die wel passen binnen het bestemmingsplan. Het onderzoeken van de bodemkwaliteit wordt dus meestal pas actueel bij concrete bouwplannen en is niet aan de orde bij het opstellen van gebiedsdekkende, vooral conserverende bestemmingsplannen zoals het voorliggende.
De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de andere in het buitengebied aanwezige functies is beperkt en zal voor de capaciteit van de lokale wegen naar verwachting niet tot problemen leiden. Dit geldt ook voor de ontwikkelingsmogelijkheden die worden geboden voor wat betreft nevenfuncties. Nieuwe grootschalige functies zoals publiekstrekkende horeca en grootschalige recreatieve voorzieningen worden niet toegestaan in het plangebied.
Op specifieke locaties kunnen door plaatselijke schaalvergroting en de toename van het aantal vrachtverkeersbewegingen op de smalle lokale wegen zonder vrij liggende fietspaden, mogelijke onveilige situaties ontstaan. Het oplossen van nieuwe onveilige verkeerssituaties valt echter buiten de context van dit conserverend bestemmingsplan buitengebied.
Bij de toekenning van functies is zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit op basis van de volgende milieuaspecten: geluid, hinderlijke bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur/stank en locaties met bodemverontreiniging/oude stortplaatsen.
Zonering is een belangrijke methode om functies, waarden en kwaliteiten te ordenen. Er is vooral gekeken naar de aanwezigheid van milieuzonering(en) die ruimtelijk relevant zijn voor functieveranderingen in het bestemmingsplan, in de vorm van het toevoegen van woon- en/of verblijfsfuncties. Denk hierbij aan bedrijven en milieuzonering en aan milieuzones voor geluidhinder vanwege wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai. Ruimtelijk relevante milieuzones zijn als zodanig vastgelegd op de verbeelding.
Bestaande bedrijven zijn voorzien van een bedrijfsbestemming op maat. Deze laat weliswaar toe dat een bestaand bedrijf andere bedrijfsactiviteiten ontwikkelt, zij het dat het bedrijf naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving mag opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
Voor eventuele nieuwe niet-agrarische bedrijven (bv. na functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijf) is in de planregels als voorwaarde opgenomen dat de nieuwe functie qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling moet passen in de omgeving.
Het grondexploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12 Wro, eerste en tweede lid is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft, zoals een bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe, rechtstreekse bouwmogelijkheden waarvoor de noodzaak van het stellen van locatie-eisen of een kostenverhaal aanwezig is. Aan dit bestemmingsplan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden toegevoegd.
De in het buitengebied aan de orde zijnde ontwikkelingen, mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan, in de vorm van functiewijzigingen dan wel uitbreidingen betreffen particulier initiatieven. De kosten voor verwezenlijking van deze ontwikkelingen worden gedragen door de desbetreffende particulieren.
Voor de gemeente zijn geen kosten verbonden aan het bestemmingsplan anders dan bestemmingsplan- en procedurekosten. De uitvoering van het plan blijft hiermee voor de gemeente budgetneutraal. De gemeente acht de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd.
ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2017'
In dit bestemmingsplan was het geldend bestemmingsplan uit 2009 al aangepast aan gewijzigd provinciaal beleid (Verordening ruimte 2014) en gewijzigd gemeentelijk beleid (Erfgoedbeleid). Daarnaast waren daarin enkele vernietigde onderdelen van het geldend plan uit 2009 door de Raad van State (d.d. 7 december 2011) en diverse ambtelijk geconstateerde omissies hersteld.
inspraak ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2017'
In het najaar 2016 lag het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2017" ter inzage. Hierover zijn meerdere zienswijzen ingediend. Doordat de gemeenteraad toen besloten heeft om dit bestemmingsplan niet vast te stellen zijn de ingediende zienswijzen niet meer beantwoord.
Er zijn vervolgens wel gesprekken gevoerd met de indieners van ontwikkelgerichte zienswijzen, waarna de gemeenteraad voor een 10-tal ontwikkelingen in januari 2020 een veegplan heeft vastgesteld.
Bij de start van dit nieuwe bestemmingsplan is aan alle indieners van zienswijze in 2016 schriftelijk gevraagd of de eerdere zienswijze nog actueel is. Bij een positieve reactie is de eerdere zienswijze aan de hand van de nieuwe kaders beoordeeld. De indieners zijn persoonlijk op de hoogte gebracht van de uitkomst van de beoordeling en zo mogelijk is het nieuwe bestemmingsplan hierop aangepast.
voorbereiding/ Nota van Uitgangspunten 'Buitengebied 2021'
In het najaar 2019 is de gemeente begonnen met de voorbereidingen om te komen tot een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Sinds het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2017" in het najaar van 2016 ter inzage heeft gelegen, zijn er op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau nieuwe kaders ontwikkeld die nog moeten worden vertaald in een actueel juridisch planologisch kader. Voor enkele beleidsthema's is een beleidsactualisatie noodzakelijk. Dit betreffen onder andere de doorvertaling van de gemeentelijke Omgevingsvisie in het bestemmingsplan, de hergebruiksmogelijkheden van vrijgekomen agrarische bebouwing (Vab's) en de bescherming van landschappelijke waarden.
Hiervoor zijn werkateliers georganiseerd waarbij diverse ambtelijke professionals vanuit de gemeente, VTH Kempengemeenten, provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, input hebben geleverd over de onderwerpen VAB's, concretisering zonering veehouderij, klimaatverandering en omgevingskwaliteit.
Op basis hiervan is een Hoofdlijnennotitie opgesteld, die in een werkbijeenkomst op 13 januari 2020 is voorgelegd aan de gemeenteraad. Hierbij is aan de hand van diverse stellingen gediscussieerd over mogelijke beleidsvoorstellen.
In januari en februari 2020 hebben diverse mee-denkgesprekken plaatsgevonden met betrokken inwoners, organisaties en belangenbehartigers. Hierbij is gesproken over wat zij als huidige knelpunten ervaren en ook wat zij de gemeente als verbeterpunten voor het nieuwe bestemmingsplan mee willen geven.
Al deze input is zoveel als mogelijk doorvertaald in de beleidsvoorstellen in hoofdstuk 3 van de Nota. Op 7 juli 2020 heeft de gemeenteraad deze Nota vastgesteld. Deze nota is doorvertaald in dit voorontwerpbestemmingsplan.
Samen met de nog separaat vast te stellen beleidsactualisaties van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, het gemeentelijk erfgoed en regionaal beleid voor dag- en verblijfsrecreatie alsmede de resultaten van de planMER vormt dit de basis voor het op te stellen ontwerpbestemmingsplan.
Vooroverleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Hiervoor wordt dit voorontwerp-bestemmingsplan naar de diverse overleg instanties verzonden.
De eventuele reacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Inspraak en inloopmomenten
Het voorontwerpbestemmingsplan zal conform de formele procedure gedurende zes weken voor iedereen ter inzage worden gelegd. Binnen deze zes weken kan een ieder een inspraakreactie bij burgemeester en wethouders indienen. De inspraakreacties worden dan beoordeeld en van een reactie voorzien waarom er wel of niet tegemoet wordt gekomen aan de reactie. Hierdoor wordt het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig voorbereid.
Daarnaast wordt in overleg met diverse betrokkenen invulling gegeven aan een informele procedure, bijvoorbeeld met inloopmomenten in alle vier de kernen. Op deze manier krijgt iedereen de kans om het plan door te lopen om zo in ieder geval omissies over de situering en omvang van de bouwvlakken er uit te kunnen halen. De adviesbureaus die binnen de gemeente diverse klanten hebben worden ook over deze inloopmomenten geïnformeerd.
NRD/MER
Gelijktijdig met het opstellen van het bestemmingsplan wordt een milieueffectrapport (planMER) opgesteld. Voorafgaand aan het planMER wordt een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld, waarin de onderzoeksopzet van het MER wordt beschreven. In het NRD wordt opgenomen op welk schaalniveau en op welke manier de verschillende milieuaspecten worden onderzocht.
De NRD is als voorloper van het planMER na vaststelling van de Nota van Uitgangspunten gepubliceerd en ter inzage gelegd. Daarnaast is de NRD deze ter raadpleging naar betrokken bestuursorganen verzonden.
Mede op basis van eventuele reacties en ingebrachte zienswijzen op de NRD wordt het planMER opgesteld. Het planMER wordt vervolgens samen met het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij het planMER ook ter toetsing aan de onafhankelijke Commissie m.e.r. wordt voorgelegd.
De resultaten van de inspraakprocedure en van het vooroverleg worden vervolgens betrokken bij de uitwerking van het voorontwerpbestemmingsplan tot ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht samen met de ontwerp planMER gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld hierop zienswijzen in te dienen. Eventueel ingebrachte zienswijzen worden in de verdere besluitvorming betrokken. Over het plan-MER wordt een toetsingsadvies gevraagd van de Commissie voor de milieueffectrapportage.