direct naar inhoud van Regels
Plan: CHW - bestemmingsplan Herontwikkeling plan Zwartven Hooge Mierde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1667.BPBZwartven0093-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'CHW - bestemmingsplan Herontwikkeling plan Zwartven Hooge Mierde' met identificatienummer NL.IMRO.1667.BPBZwartven0093-ON01 van de gemeente Reusel-De Mierden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduidingsvlak;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:

het door een bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1;

1.7 aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;

1.8 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.9 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.13 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen;

1.14 bestaand:

t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en vervolgens verleende vergunning;

t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen voor (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.20 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen voor (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap en recreatie;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwvlak:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse;

1.30 diepploegen:

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag;

1.31 diepwoelen:

een grondbewerking, gericht op het losbreken van storende lagen in de ondergrond, tot maximaal 90 cm;

1.32 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde;

1.33 erfbeplanting:

een visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.34 erfbeplantingsplan:

plan voor de aanleg en het beheer van erfbeplanting;

1.35 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.36 extensief recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming;

1.37 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.40 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.41 huishouden:

persoon of groep personen die één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.42 hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.43 kelder:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;

1.44 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt, waarbij maximaal 5 kamers/logeereenheden (10 bedden) aan de orde zijn tot een maximum van 150 m², bijvoorbeeld logeren bij de boer, Bed & Breakfast;

1.45 landschappelijke inpassing:

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van: architectuur (vormgeving, situering bebouwing, materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop;

1.46 landschapselementen:

groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit met name inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag.

1.47 landschapswaarden/landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.48 maaiveld:

gemiddelde hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.49 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut voor water, elektriciteit, gas e.d.;

1.50 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.51 overkapping:

een dakconstructie die aan maximaal drie zijden begrensd is door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels;

1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.54 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte, deze wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit, architectonische kwaliteit, landschappelijke - en cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving;

1.55 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 sociale huurwoning:

huurwoning zoals omschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1., lid d van het Besluit ruimtelijke ordening, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste twintig jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.57 sociale koopwoning:

koopwoning zoals omschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1., lid e van het Besluit ruimtelijke ordening, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.58 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.59 tuin:

de gronden van een (bouw)perceel behorende bij een woning;

1.60 veilige en gezonde fysieke leefomgeving:

bij een veilige en gezonde fysieke leefomgeving gaat het om aspecten van leefomgeving met betrekking tot de fysieke veiligheid en gezondheid voor de mens. Bij fysieke veiligheid betreft het aspecten zoals externe veiligheid, veiligheid tegen overstromingen, brandveiligheid en constructieve veiligheid. Bij gezondheid van de mens gaat het om bescherming van de bevolking tegen invloeden vanuit het milieu, zoals geluid en luchtkwaliteit;

1.61 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.63 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.64 wonen:

het bewonen van een zelfstandige woning of als zodanig bestemd gebouw voor zelfstandige woningen;

1.65 woning:

een verblijfsobject dat wordt ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte dat bestemd is voor de huisvesting van één huishouden of een groep van maximaal vijf personen die geen gezamenlijk huishouden vormt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.7 toepassing van maten:

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

Dee voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het groen/landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats;
  • b. paden;
  • c. in- en uiritten ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • g. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis;
  • h. behoud van de archeologische waarden en behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd, behoudens eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken, afvalbakken en speelvoorzieningen, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte maximaal 3 m bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Inrichtingsprincipe groengebied

Bij de inrichting van de gronden binnen deze bestemming dient te worden voldaan aan de landschappelijke inrichtingsprincipes zoals opgenomen in Bijlage 2 en Bijlage 4.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Gebruik van gronden als tuin

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het gebruik van gronden binnen deze bestemming als tuin, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. het gebruik en de inrichting zijn passend binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur;
  • b. het gebruik en de inrichting doen geen onevenredige afbreuk aan de in 3.1 genoemde waarden;
  • c. het woon- en leefmilieu wordt niet onevenredig geschaad;
  • d. bouwwerken, anders dan reeds toegestaan volgens 3.2, zijn niet toegestaan.

3.4.2 Parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het gebruik van gronden binnen deze bestemming voor parkeervoorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. het gebruik en de inrichting zijn passend binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur;
  • b. het gebruik en de inrichting doen geen onevenredige afbreuk aan de in 3.1 genoemde waarden;
  • c. het woon- en leefmilieu wordt niet onevenredig geschaad;
  • d. er dient tevens te worden voldaan aan het bepaalde in 3.5 en 16.1.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
  • b. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • e. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
  • f. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • g. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  • h. het beplanten van gronden met bos, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met boomteelt of houtteelt;
  • i. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
  • j. het aanleggen en/of (half)verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen.

3.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • d. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling.

3.5.3 Voorwaarden

De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur/landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats;
  • b. onverharde paden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' tevens een verharde ontsluiting is toegestaan;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis;
  • g. behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • h. extensief agrarisch grondgebruik gericht op natuurbeheer in de vorm van het laten grazen van dieren;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  • a. gebouwen voor bos- en natuurbeheer en extensief recreatief medegebruik, mits:
    • 1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
    • 2. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m² per 2,5 ha bosgebied en de inhoud bedraagt maximaal 60 m³,
  • b. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte maximaal 3 m bedraagt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Omgevingsvergunning bouwwerk of gebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van bouwwerken in een grotere maatvoering. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 5 m waarbij geldt dat de bouwhoogte van een brandtoren/uitkijktoren maximaal 30 m bedraagt.
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 50 m² en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • c. het bouwwerk mag geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
  • d. het bevoegd gezag dient advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Inrichtingsprincipes natuurgebied

Bij de inrichting van de gronden binnen deze bestemming dient te worden voldaan aan de landschappelijke inrichtingsprincipes, waarbij de opgenomen begrenzingen, situering van landschapsmaatreglen en metrages indicatief zijn, zoals opgenomen in Bijlage 2 en Bijlage 4.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
  • b. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • e. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
  • f. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • g. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  • h. het beplanten van gronden met bos, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met boomteelt of houtteelt;
  • i. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
  • j. het aanleggen en/of (half)verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen, met uitzondering van verharding ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

4.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • d. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling.

4.5.3 Voorwaarden

De in 4.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1, waarbij het volgende in acht genomen dient te worden:

  • a. Bij de aanvraag dient sprake te zijn van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Wanneer dit niet op voorhand kan worden gewaarborgd, dienen (onderzoeks)rapport(en) dit aan te tonen waarbij dit in ieder geval geldt voor de volgende omgevingsaspecten:
    • 1. Archeologie als bedoeld in Artikel 10;
    • 2. Bodemkwaliteit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt met een bodemonderzoek aangetoond of de bodem geschikt is voor de functie 'natuur';
    • 3. Natuur en soorten;
    • 4. Water: met het concreter worden van het plan moet duidelijk worden gemaakt welk effect het initiatief heeft op de waterhuishouding binnen het plangebied en welke maatregelen (zoals compensatie/waterberging) genomen moeten worden. Dit met inachtneming van het bepaalde in lid 12.2.
  • b. Uit de aanvraag dient te blijken dat voldaan wordt aan de landschappelijke inrichtingsprincipes zoals bedoeld in lid 4.4.1.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden in de vorm van een:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. kabels en leidingen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, bermen, sloten en wegbeplantingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming.

5.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van nutsgebouwen.

5.2.3 Nutsgebouwen

Voor nutsgebouwen gelden de volgende maatvoeringseisen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 50 m2.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 12 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. erfbeplanting;
  • e. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
  • b. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 3 m.
  • c. De inhoud van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 600 m³.
  • d. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • e. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • f. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
  • g. Bij vervangende nieuwbouw mogen de gebouwen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend, met dien verstande dat de herbouw van gesplitste hoofdgebouwen niet (rechtstreeks) is toegestaan.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken, inclusief carports (maximaal 1 per bouwperceel) en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m ten opzichte van de bestemmingsgrens te worden gebouwd;
  • b. Indien de bestaande afstand van bijbehorende bouwwerken minder bedraagt dan de afstand zoals genoemd in sub a dan geldt de bestaande afstand als maximum;
  • c. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 50% van het bouwperceel binnen de bestemming 'Wonen' tot een maximum van 150 m2;
  • d. De oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 30 m2 en wordt in mindering gebracht op het toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder c;
  • e. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • f. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,2 m bedraagt;
  • g. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
  • h. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m bedraagt.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  • c. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    • 1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens bedraagt minimaal 2 m;
    • 4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 6.2.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. 6.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

6.3.2 Omgevingsvergunning herbouw op andere locatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  • b. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  • c. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  • e. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  • f. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. erfbeplanting;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
  • a. Voor het bouwen van bebouwing geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet worden voldaan aan de beeldkwaliteitscriteria, zoals opgenomen in opgenomen Bijlage 3 en Bijlage 4.
  • b. De gronden gelegen 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming zijn in totaal maximaal 70 woningen toegestaan;
  • b. als hoofdgebouw zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 150 m²;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 550 m³;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 3,5 m;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 8 m;
  • g. de dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.

7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • c. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 m² per bouwperceel;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,2 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,5 m.

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m, met dien verstande dat de terreinafscheidingen aan de onderzijde een opening dient te bevatten van ten minste 10 cm;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken voor een hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 sub d voor het toestaan van een hogere goothoogte, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij dient te worden voldaan aan Bijlage 3 en Bijlage 4;
  • b. de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt.

7.3.2 Erfafscheidingen en omheiningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.4 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's op de gronden zoals bedoeld in lid 7.2.1 sub b, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en beeldkwaliteit van het straat- en landschapsbeeld, waarbij dient te worden voldaan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in Bijlage 4;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toegestane beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit in woningen en bijbehorende bouwwerken, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woon- en bedrijfsomgeving;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 8 Wonen - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. erfbeplanting;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Voor het bouwen van bebouwing geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet worden voldaan aan de beeldkwaliteitscriteria, zoals opgenomen in opgenomen Bijlage 3 en Bijlage 4.
  • b. De gronden gelegen 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
  • c. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient sprake te zijn van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Wanneer dit niet op voorhand kan worden gewaarborgd, dienen (onderzoeks)rapport(en) dit aan te tonen waarbij dit in ieder geval geldt voor de volgende omgevingsaspecten:
    • 1. Archeologie als bedoeld in Artikel 10;
    • 2. Bodemkwaliteit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt met een bodemonderzoek aangetoond of de bodem geschikt is voor de functie 'wonen';
    • 3. Parkeren: voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, op basis van lid 16.1;
    • 4. Natuur en soorten;
    • 5. Water: met het concreter worden van het plan (waaronder verharding en bebouwing) moet duidelijk worden gemaakt welk effect het initiatief heeft op de waterhuishouding binnen het plangebied en welke maatregelen (zoals compensatie/waterberging) genomen moeten worden. Dit met inachtneming van het bepaalde in lid 12.2.

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het vermelde aantal op de verbeelding is toegestaan.
  • b. inhoud max: 750 m3
  • c. als hoofdgebouw zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 m;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.

8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • c. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 m² per bouwperceel;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,2 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,5 m.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m, met dien verstande dat de terreinafscheidingen aan de onderzijde een opening dient te bevatten van ten minste 10 cm;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken voor een hogere goothoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 sub d voor het toestaan van een hogere goothoogte, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij dient te worden voldaan aan Bijlage 3 en Bijlage 4;
  • b. de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt.

8.3.2 Erfafscheidingen en omheiningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's op de gronden zoals bedoeld in lid 8.2.1 sub b, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en beeldkwaliteit van het straat- en landschapsbeeld, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in Bijlage 4;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Voorwaardelijke verplichting aanleg en instandhouding natuur

Het gebruik van de gronden voor de doeleinden als bedoeld in lid 8.1 sub a en b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouw van de woningen mag niet eerder aanvangen dan wanneer er door een gemeente goedgekeurd landschaps- natuur- en beheerplan is aangeleverd, waarbij rekening is gehouden met de opgenomen principes in Bijlage 2;
  • b. het landschaps- natuur- en beheerplan dient voor advies te worden voorgelegd aan een natuurontwikkelorganisatie;
  • c. de aanvang van de aanleg van natuur- en landschapselementen dient voor de start van de bouw van de 1e woning te zijn aangevangen, waarbij binnen 2 jaar na de 1e ingebruikname van de woning, de natuur- en landschapselementen zoals opgenomen in het landschaps- natuur- en beheerplan zoals bedoeld in sub a, zijn aangelegd en vervolgens duurzaam in stand worden gehouden.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • b. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren.

8.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 8.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

8.5.3 Voorwaarden

De in 8.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in Bijlage 2 en Bijlage 4.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toegestane beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit in woningen en bijbehorende bouwwerken, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woon- en bedrijfsomgeving;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 9 Wonen - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen inclusief collectieve ruimte ondersteunend aan wonen, uitsluitend nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 9.5.1;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. erfbeplanting;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Er zijn geen gebouwen toegestaan.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m, met dien verstande dat de terreinafscheidingen aan de onderzijde een opening dient te bevatten van ten minste 10 cm;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken ten behoeve van collectieve woonvorm

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van woningen voor maximaal 15 wooneenheden waarbij bewoners gezamenlijk gebruik maken van een collectieve tuin en een collectieve woon- en leefruimte waarbij sprake is van een sociale en/of zorgcomponent welke de bewoners bindt, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende bepalingen:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en,
  • f. er dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant dan wel diens rechtsopvolger;
  • g. er toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 9.5.1;
  • h. er dient voldaan te worden aan onderstaande bouwregels:

Algemeen

  • a. De gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen deze bestemming bedraagt maximaal 1.500 m²;
  • b. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. Voor het bouwen van bebouwing geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet worden voldaan aan de beeldkwaliteitscriteria, zoals opgenomen in opgenomen Bijlage 3 en Bijlage 4.
  • d. De gronden gelegen 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan;
  • e. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient sprake te zijn van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Wanneer dit niet op voorhand kan worden gewaarborgd, dienen (onderzoeks)rapport(en) dit aan te tonen waarbij dit in ieder geval geldt voor de volgende omgevingsaspecten:
    • 1. Archeologie als bedoeld in Artikel 10;
    • 2. Bodemkwaliteit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt met een bodemonderzoek aangetoond of de bodem geschikt is voor de functie 'wonen';
    • 3. Parkeren: voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, op basis van lid 16.1;
    • 4. Natuur en soorten;
    • 5. Water: met het concreter worden van het plan (waaronder verharding en bebouwing) moet duidelijk worden gemaakt welk effect het initiatief heeft op de waterhuishouding binnen het plangebied en welke maatregelen (zoals compensatie/waterberging) genomen moeten worden. Dit met inachtneming van het bepaalde in lid 12.2

Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming zijn maximaal 15 woningen toegestaan;
  • b. als hoofdgebouw zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. vrijstaande woningen;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen;
    • 3. aaneengebouwde woningen;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 m;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 m;
  • e. de inhoud van een hoofdgebouw inclusief collectieve ruimte(n) bedraagt maximaal 1.000 m³;
  • f. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' bedraagt minimaal 5m;
  • g. de dakhelling bedraagt maximaal 60°.

Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
  • c. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 50 m² per bouwperceel, met dien verstande dat tevens moet worden voldaan aan subparagraaf algemeen;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,2 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,5 m.

9.3.2 Erfafscheidingen en omheiningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's op de gronden zoals bedoeld in lid 9.3.1, paragraaf 'algemeen' sub d, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en beeldkwaliteit van het straat- en landschapsbeeld, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in Bijlage 4;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Voorwaardelijke verplichting aanleg en instandhouding natuur

Het gebruik van de gronden voor de doeleinden als bedoeld in lid 9.1 sub a en b is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bouw van de woningen mag niet eerder aanvangen dan wanneer er door een gemeente goedgekeurd landschaps- natuur- en beheerplan is aangeleverd , waarbij rekening is gehouden met de opgenomen principes in Bijlage 2;
  • b. het landschaps- natuur- en beheerplan dient voor advies te worden voorgelegd aan een natuurontwikkelorganisatie;
  • c. de aanvang van de aanleg van natuur- en landschapselementen dient voor de start van de bouw van de 1e woning te zijn aangevangen, waarbij binnen 2 jaar na de 1e ingebruikname van de woning, de natuur- en landschapselementen zoals opgenomen in het landschaps- natuur- en beheerplan zoals bedoeld in sub a, zijn aangelegd en vervolgens duurzaam in stand worden gehouden.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Afwijken ten behoeve van collectieve woonvorm

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub a en b voor het bouwen van woningen voor maximaal 15 wooneenheden waarbij bewoners gezamenlijk gebruik maken van een collectieve tuin en een collectieve woon- en leefruimte waarbij sprake is van een sociale en/of zorgcomponent welke de bewoners bindt, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende bepalingen:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en,
  • f. er toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 9.3.1.

9.5.2 Afwijken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toegestane beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteit in woningen en bijbehorende bouwwerken, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woon- en bedrijfsomgeving;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving
  • De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de op of in de grond aanwezige hoge archeologische waarden.
  • Indien een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op een bouwperceel, gelden de meest strenge regels voor het hele bouwperceel.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Archeologisch rapport
  • a. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
    bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m² en met een bodemverstoring dieper dan 0,4 m onder maaiveld dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende archeologische partij of deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • 5. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, afdoende is vastgesteld.

10.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

10.2.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunningaanvraag als bedoeld in 10.2.1 sub a, winnen zij schriftelijk advies in bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door afwijking van de bouwregels geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde-archeologie 3' zonder een omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren, indien de oppervlakte van het werk of de werkzaamheden groter is dan 500 m2:

  • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • 4. het verlagen van het waterpeil;
  • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • 7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • 8. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • 9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  • 10. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.

10.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • 1. het normale onderhoud en/of beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • 3. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een erkende archeologische partij;
  • 4. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bouwwerk worden uitgevoerd.

10.3.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 10.3.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan uitsluitend worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd bezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, die is getoetst door de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, afdoende is vastgesteld.

10.3.4 Voorschriften

Voor zover de in 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende archeologische partij of deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • 5. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

10.3.5 Advies

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de bestaande (goot-/bouw)hoogte, de bestaande oppervlakte, de bestaande inhoud, een bestaand bebouwingspercentage en/of de bestaande afstand tot de as van de weg, bouwperceelgrenzen of de bestemmingsgrens, en andere bestaande maten, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder respectievelijk meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels als minimum is voorgeschreven respectievelijk als maximum is toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

12.2 Waterberging
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate in het bergen van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Reusel-De Mierden 2017-2021” (vastgesteld d.d. 20-12-2016);
  • b. Indien het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Reusel-De Mierden 2017-2021” als bedoeld onder a. wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van gronden voor evenementen;
  • c. het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen;
  • d. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning.

13.2 Categorieën woningbouw
  • a. Van het maximaal te realiseren aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' dient minimaal 40% van het aantal woningen uitgevoerd te worden als sociale huurwoning of sociale koopwoning;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a waarbij een ander percentage sociale huurwoning of sociale koopwoning wordt gerealiseerd, mits er wordt voldaan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de Nota Sociale Woningbouw of diens rechtsopvolger.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Overige zone - Natuur Netwerk Brabant
14.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Natuur Netwerk Brabant' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

14.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Natuur Netwerk Brabant' mag, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, op of in deze zone begrepen gronden geen bebouwing worden opgericht.

14.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 14.1.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de voor deze gronden geldende bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden niet worden aangetast.

14.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Verboden werken en werkzaamheden: Het is verboden op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - Natuur Netwerk Brabant' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. Ophogen van gronden.
    • 2. Het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.
    • 3. Het verzetten van grond (verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld).
    • 4. Het leggen van leidingen resp. het diepploegen, diepwoelen van de bodem op diepte van meer dan 0,60 m.
    • 5. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.
    • 6. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
    • 7. De aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage dan wel het anderszins verlagen van de grondwaterstand.
    • 8. Het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren.
    • 9. Het aanleggen en/of (half)verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
  • b. Uitzonderingen: Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
    • 2. krachtens een verleende vergunning reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. binnen een bouwvlak plaatsvinden.
  • c. Toelaatbaarheid:
    • 1. De onder a. genoemde vergunning wordt slechts verleend indien verzekerd is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en aardkundige, hydrologische, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de gronden.
14.2 Overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant' worden de gronden onttrokken aan het Natuurnetwerk Brabant en de bijbehorende gebiedsbescherming.

14.3 Overige zone - in Omgevingsverordening toe te voegen Bebouwd gebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - in Omgevingsverordening toe te voegen Bebouwd gebied worden de gronden toegevoegd aan het 'Bebouwd gebied'.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje bedraagt maximaal 20 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    • 3. het bouwwerk mag geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant,
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
    • 1. voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot maximaal 3,50 m;
    • 3. voor vrijstaande antennemasten tot maximaal 18 m;
    • 4. voor lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 8 m;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 1,50 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • e. de bepalingen voor de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte maximaal 5 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt.
  • f. de bepalingen met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde voor kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  • g. de bepalingen om trekkershutten te kunnen realiseren, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het aantal trekkershutten bedraagt maximaal 3.
    • 2. De totale oppervlakte bedraagt maximaal 100 m².
    • 3. Trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Wonen'.

de onder a tot en met g genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de milieusituatie; en
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Parkeren en laden en lossen
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden, met dien verstande dat:
    • 1. binnen de bestemming 'Wonen - 1' ten minste 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein wordt gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden;
    • 2. binnen de bestemming 'Wonen - 2' ten minste 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein wordt gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden;
    • 3. binnen de bestemming 'Wonen - 3' de volledige parkeerbehoefte van de woningen binnen deze bestemming binnen de bestemming 'Wonen - 3' wordt gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden;
  • b. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. als wordt voldaan aan het beleid zoals opgenomen in 'Module 8. Ruimtelijke Ontwikkelingen' van het 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP)' d.d. 19 september 2017, dan wel als dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt voldaan aan het actuele beleid op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.
  • c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet, als het beoogde gebruik van een bouwwerk en/of gronden aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, en vervolgens in stand worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en c. als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat anderszins is geborgd dat onevenredige parkeeroverlast en onevenredige verkeersoverlast als gevolg van het laden en lossen van goederen in het openbaar gebied wordt voorkomen.
16.2 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek

Alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in de bestemmingsomschrijving op de locaties zoals aangeduid in Bijlage 7 van de toelichting dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient een bodemonderzoek volgens de NEN5740 en NEN5707 te worden uitgevoerd waarbij is aangetoond dat:
    • 1. deze gronden milieuhygiënisch geschikt zijn voor het beoogde gebruik en het bevoegde gezag het/de betreffende onderzoek(en) heeft goedgekeurd;
    • 2. eventueel aangetoonde verontreiniging, waardoor de gronden milieuhygiënisch ongeschikt zijn voor het beoogde functie, zijn functioneel gesaneerd op een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze.
16.3 Voorwaardelijke verplichting dwergvleermuis

Een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten, alsmede voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of andere (bouw)werkzaamheden ter plaatse van de voormalige supermarkt zoals opgenomen in Bijlage 6 Vervolg onderzoek flora en fauna van de toelichting wordt slechts verleend dan wel uitgevoerd nadat een ontheffing is verleend op basis van de Wet natuurbescherming, al dan niet in combinatie met mitigerende en compenserende maatregelen die zijn uitgevoerd op basis van een goedgekeurd activiteitenplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 17.1.1 met maximaal 10%.

17.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
17.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 17.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 17.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan CHW - bestemmingsplan Herontwikkeling plan Zwartven Hooge Mierde.