1.1 plan:
het bestemmingsplan ”Nattestraat 10-12, Oudenbosch” NL.IMRO.1655.BP6021-C001 van de gemeente Halderberge.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.4 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.10 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1 derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.11 agrarisch bedrijf, (vollegronds) teeltbedrijf:
agrarisch bedrijf dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.12 agrarisch bedrijf, veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.13 agrarisch bedrijf, grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen, respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.
1.14 agrarisch bedrijf, niet grondgebonden:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
1.15 agrarisch bedrijf, overig:
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt; hieronder vallen onder andere intensieve kwekerijen en productiegerichte paardenhouderijen.
1.16 archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroeger menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.17 archeologische verwachtingswaarden:
verwachte aanwezige waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroeger menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.18 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.19 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.20 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.21 bebouwingslint:
lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.
1.22 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. Voor de berekening van het achtererfgebied bij (agrarische) (bedrijfs)woningen wordt de (bedrijfs)woning als hoofdgebouw aangemerkt.
1.23 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.24 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.25 bedrijfsmatig:
in uitoefening van een bedrijf.
1.26 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is, hetgeen kan worden aangetoond door advies van de AAB;
1.27 beperkt kwetsbare objecten:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen;
- hotels en restaurants;
- winkels;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
- bedrijfsgebouwen;
- objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.28 bestaande situatie:
de bebouwing en het gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.
1.29 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.30 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.31 bijbehorend bouwwerk:
met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw functioneel verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak , niet zijnde een uitbreiding van het hoofdgebouw
1.32 bijbehorende voorzieningen:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (o.a. weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (o.a. opslag en energievoorziening).
1.33 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen ((agrarische) bedrijfs-)woning, dat zowel ruimtelijk (qua constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan de ((agrarische) bedrijfs-)woning.
1.34 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.35 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.36 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.37 bouwmassa:
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
1.38 bouwperceel:
een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.39 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.40 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.41 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.42 buisleiding:
holle buis voor het doorstromen van gassen, vloeistoffen of capsules, bestemd om hetzij een gas, een vloeistof of capsules te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgeloste of verpulverde stof.
1.43 cultuurhistorie:
bouwkundige objecten (exterieur en interieur), stedenbouwkundige structuren, historisch-geografische structuren, groenstructuren en archeologische vindplaatsen, welke van bijzonder belang zijn voor de kennis van de inrichting, het gebruik en de beleving van landschappen en nederzettingen.
1.44 cultuurhistorische waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
1.45 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.46 dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;
1.47 ecologische waarden en kenmerken:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
1.48 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.49 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.50 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.51 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (2 of meer) wanden omsloten ruimte vormt.
1.52 geluidsgevoelig gebouw:
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012
1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.54 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi).
1.55 herbouw:
reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.
1.56 hobbymatige agrarische activiteiten:
Het houden van dieren of telen van gewassen voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij.
1.57 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
1.58 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet o pdie bestemming het belangrijkst is.
1.59 huishouden:
een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.
1.60 kadernota parkeren:
Kadernota parkeren 2017-2021 van 9 februari 2017, en elke opeenvolgende notitie.
1.61 kelder/ ondergronds bouwen:
een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte.
1.62 kleinschalig kamperen:
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.
1.63 kleinschalig logeren:
kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer, bed&breakfast e.d.
1.64 kwetsbare objecten:
- woningen, niet zijnde woningen als bedoeld onder beperkte kwetsbare objecten;
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.65 landschappelijke waarden en kenmerken:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.66 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie.
1.67 landschapsplan:
landschapsplan Halderberge 2016-2025 van 21 april 2016, en elke opeenvolgende notitie inclusief uitvoeringsplan.
1.68 Lden:
geluidbelasting van luchtvaartuigen uitgedrukt in Lden dB(A) en berekend op de wijze, bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a van het Besluit burgerluchthavens.
1.69 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.70 nevenfunctie:
activiteit uitgeoefend in aanvulling op/ naast de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies, statische binnenopslag, verbrede landbouw.
1.71 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.72 ondergeschikte nevenactiviteit:
een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.73 onderkomen:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
1.74 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.75 paardenbak:
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.
1.76 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.77 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.78 pergola:
overdekte wandelgang van begroeid latwerk in een tuin.
1.79 permanente bewoning:
het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als hoofdwoonverblijf, of als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingen van de Wet basisregistratie personen, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten, met dien verstande dat van permanente of tijdelijke bewoning voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.80 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
1.81 plattelandswoning:
Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting die op grond van het bestemmingsplan en de Wet Plattelandswoningen door een derde bewoond mag worden. De plattelandswoning wordt met betrekking tot de inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting.
1.82 risicovolle inrichting:
- een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.83 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.84 ruimtelijke kwaliteitsverbetering:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving volgens het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant, en elke opeenvolgende nota waarbij het landschapsplan een toetsingskader vormt, met inachtname van de gemeentelijke verankering van het afsprakenkader via een raadsbesluit van oktober 2014.
1.85 schuilgelegenheid:
een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, melkschuren, etc.
1.86 stedenbouwkundige waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.
1.87 voorgevel:
de meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw die georiënteerd is op de weg.
1.88 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevel van het hoofdgebouw, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.90 werk:
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.91 wonen:
het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.92 woning/ wooneenheid:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de weg:
de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.
2.2 afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.
2.4 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overige bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, luchtwassers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren.
2.7 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren of de verticale projectie hiervan) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.11 ondergeschikte bouwdelen:
de in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, schoorstenen, liftschachten, luchtwassers, lichtkoepels en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen;
- agrarische gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
- hobbymatige agrarische activiteiten;
- (vollegronds) teeltbedrijven;
- overige agrarische bedrijven, met uitzondering van productiegerichte paardenhouderijen;
- één bedrijfswoning per bouwvlak, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ uitsluitend een woning in de vorm van een plattelandswoning is toegestaan;
- productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekgebonden producten als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
- statische binnenopslag;
- opslag en be- en verwerking van agrarische producten, alsmede het verzendklaar maken van de producten, als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
- een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
- aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
- groenvoorzieningen;
- (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
- recreatief medegebruik;
tevens tuinen, niet zijnde erf, direct grenzend aan:
- bestemmingsvlakken anders dan 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' of 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden', of;
- bouwvlakken.
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
- het bouwvlak mag, volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
- de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.
- het oprichten van bebouwing, danwel uitbreiden of vergroten van de bestaande bebouwingsoppervlakte voor mestbewerking is niet toegestaan.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
3.2.3 Teeltondersteunende kassen
Voor het bouwen van teeltondersteunende kassen gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
- de afstand tot (bedrijfs)woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m.
3.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
- de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
- de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’ is aangegeven.
- bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
- de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 25 m.
3.2.6 Permanente teeltondersteunende voorzieningen
Voor het bouwen van permanente teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:
- permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
binnen het bouwvlak geldt:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
- de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
- de bouwhoogte van torensilo's mag niet meer bedragen dan 12 ;
- de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 5 m;
- de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat de mest afkomstig dient te zijn van het eigen bedrijf;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
buiten het bouwvlak geldt:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 0,5 m;
- de bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- de oppervlakte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha;
- lichtmasten zijn niet toegestaan;
- sleufsilo's en kuilvoerplaten zijn niet toegestaan;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m2.
3.2.8 Overige bouwregels
- de oppervlakte aan algemene voorzieningen, binnen het bouwvlak, ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
- de oppervlakte aan productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekgebonden producten mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 100 m2 per agrarisch bedrijf;
- de oppervlakte aan statische binnenopslag mag niet meer bedragen dan 1.000 m2 per bouwvlak.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken algemene bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- lid 3.2.1 onder c.1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
- lid 3.2.1 onder c.2 voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 5 m van de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
3.3.2 Afwijken bouwregels bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken
- lid 3.2.2 onder a en/of b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- lid 3.2.5 onder d voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
- lid 3.2.5 onder e voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 25 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
3.3.3 Afwijken paardenbakken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7 onder b voor het realiseren van paardenbakken buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
- de paardenbak grenst direct aan een bouwvlak of een bestemmingsvlak waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan.
- de afstand tot de meest nabijgelegen bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 25 m;
- de totale oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 1.200 m2;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
- lichtmasten zijn niet toegestaan;
- het afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
3.3.4 Afwijken hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7 onder b voor het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen met inachtneming van de volgende regels:
- voor de bouw van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geldt:
- de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- de oppervlakte van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha;
- de maximale hoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waarde openheid, ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijk open gebied';
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
- de voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied';
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
- voor de bouw van overige tijdelijke teeltondersteunende hoger dan 2 m voorzieningen geldt:
- de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- de maximale hoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waarde openheid, ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijk open gebied';
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
- de voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied';
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
3.3.5 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- lid 3.2.7 onder a en/of b voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 2,5 m;
- lid 3.2.7 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
- lid 3.2.7 onder a voor het bouwen van mestsilo's en/of torensilo's tot een hogere bouwhoogte van maximaal 15 m indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- lid 3.2.7 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m;
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
- de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen 100 m2;
- er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
- de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
3.4.2 Kleinschalig logeren
Binnen deze bestemming is kleinschalig logeren, zoals een bed & breakfast toegestaan, mits daarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in de bedrijfswoning of daarbij behorende bouwwerken;
- het aantal eenheden mag niet meer bedragen dan 5;
- de totale omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2;
- de woonfunctie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
- de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- het kleinschalig logeren mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- het logeren mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4.3 Overige gebruiksregels
- indien er sprake is van het vergisten van mest door middel van biomassavergisting ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, mag dit enkel met mest dat uit het eigen bedrijf afkomstig is én ter plaatse is geproduceerd.
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
- Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan Bijlage 1 bij deze planregels, gerealiseerd te zijn.
- De thans aanwezige landschappelijke inpassing dient duurzaam te worden onderhouden.
- Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de voor 'plattelandswoning' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing zoals opgesteld in Bijlage 1 duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
3.4.5 Voorwaardelijke verplichting sloop
- Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken teruggebracht te zijn naar de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’ geldende oppervlakte.
- Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de voor 'plattelandswoning' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de in lid a beschreven werkzaamheden zijn uitgevoerd.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub 3.4.4 ten behoeve van treffen van andere landschapsmaatregelen dan zoals bepaald in het bijgevoegde Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 bij deze regels, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:
- minimaal gelijk zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschaps-maatregelen;
- voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bouwvlak agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor een vormverandering van een bouwvlak van agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
- voor vormverandering ten behoeve van een veehouderij op de gronden met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' wordt medewerking slechts verleend indien - met behulp van de Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, zoals op basis van de provinciale verordening zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
- vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' is niet toegestaan;
- vormverandering ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' is slechts toegestaan wanneer het functioneren van de ecologische verbindingszone niet wordt geschaad;
- zuinig ruimtegebruik als uitgangspunt geldt;
- vormverandering mag er niet toe leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
- medewerking wordt slechts verleend indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
- medewerking aan een vormverandering die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een veehouderij mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, zoals op basis van de provinciale verordening zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
- medewerking aan een vormverandering die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een veehouderij mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
- medewerking aan een vormverandering die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve een veehouderij mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
- medewerking aan een vormverandering die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van een veehouderij mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
- er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
- er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
- er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
- vormverandering is uitsluitend mogelijk indien:
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- met dien verstande dat dit uitsluitend geldt:
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' bij een plangebied groter dan 50 m2;
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bij een plangebied groter dan 1.000 m2;
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' bij een plangebied groter dan 2.500 m2.
3.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde een veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het vergroten van een bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde een veehouderij, met dien verstande dat:
- de omvang van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal:
- voor een (vollegronds)teeltbedrijf: 2 ha;
- voor een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': 4 ha, waarvan maximaal 3 ha netto glas;
- voor een productiegerichte paardenhouderij: 1,5 ha;
met dien verstande dat de uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' niet is toegestaan;
- de vergroting van het bouwvlak er niet toe mag leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
- advies ten aanzien van de noodzaak voor de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
- vergroting ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' niet is toegestaan;
- vergroting ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' is slechts toegestaan wanneer het functioneren van de ecologische verbindingszone niet wordt geschaad;
- zuinig ruimtegebruik als uitgangspunt geldt;
- ten aanzien van de vergroting van het bouwvlak voor een productiegerichte paardenhouderij de volgende aanvullende voorwaarden gelden:
- medewerking wordt slechts verleend indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
- medewerking aan een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
- medewerking aan een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
- medewerking aan een vergroting van een bouwvlak wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
- er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
- er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waarde openheid, ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijk open gebied';
- er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven;
- vergroting is uitsluitend mogelijk indien:
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- met dien verstande dat dit uitsluitend geldt:
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' bij een plangebied groter dan 50 m2;
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bij een plangebied groter dan 1.000 m2;
- bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' bij een plangebied groter dan 2.500 m2.
3.6.3 Wijziging naar de bestemming 'Wonen' met aanduiding VAB
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB', met in achtneming van de volgende regels:
- de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
- het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
- het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
- de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
- de voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij
- zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte, waarbij het bestemmingsvlak zoveel mogelijk wordt verkleind;
- het bestemmingsvlak maximaal 0,5 ha mag bedragen;
- er maximaal 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is toegestaan voor doelmatig gebruik, waarbij de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' wordt gebruikt om deze bijbehorende bouwwerken te duiden;
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
- bij rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten met een oppervlakte groter dan 500 m2 geldt de bestaande oppervlak als maximaal resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
3.6.4 Wijziging naar de bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met in achtneming van de volgende regels:
- de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak met een oppervlakte van tenminste 1 ha;
- het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
- het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
- de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
- de voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij:
- het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 1.500 m2 en er mag maximaal 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken resteren;
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
- bij rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten met een oppervlakte groter dan 200 m2 geldt de bestaande oppervlak als maximaal resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.
3.6.5 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
- het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
- het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m2 waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd;
- in afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak op locaties buiten de aanduiding 'groenblauwe mantel' ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, waarbij geldt dat:
- de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
- er sprake is van een bebouwingsoppervlakte en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
- overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- de ontwikkeling leidt niet tot 2 of meer zelfstandige bedrijven;
- de volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:
- statische binnenopslag;
- recreatie;
- een agrarisch-technisch hulpbedrijf en/of een agrarisch verwant bedrijf in categorie 1, 2 of 3.1 (met dien verstande dat een bedrijf in categorie 3.1 niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel') van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
- een niet-agrarisch bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
- zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen;
- bij niet-agrarische functies genoemd in sub g onder 2 en 5 is ondergeschikte horeca toegestaan tot een oppervlakte van 50 m2, tevens is aansluitend een terras van maximaal 50 m2 toegestaan;
- buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan;
- detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan;
- de niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- de niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen;
- onverharde paden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- aanleg, beheer en instandhouding van landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' en als opgenomen in bijlage 1.
4.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behoudens:
- erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
- eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
- het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
- het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
- het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
- het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
- het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en het doel van de landschappelijke inpassing.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – VAB';
- aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
- (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden, ecologische waarden en/of landschappelijke waarden.
5.2.1 Algemeen
- per bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan één;
- de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m, indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de as van de weg;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m.
5.2.2 Woningen:
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
- de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
- in afwijking van het bepaalde onder 5.2.3 onder a en b bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – VAB' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
- de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – VAB' niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'. Bij vervangende nieuwbouw mag het bouwwerk uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen;
- vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd;
- de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning mag niet meer bedragen dan 25 m.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
5.3 Nadere eisen
- burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ter voorkoming van onevenredige ruime situering van bebouwing binnen het bestemmingsvlak;
- de onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en/of ecologische waarden als gevolg van het niet concentreren van bebouwing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken algemene bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- lid 5.2.1 onder b voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
- lid 5.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 2 m van de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
5.4.2 Afwijken bouwregels woningen en bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- lid 5.2.3 onder e voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn van de woning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
- lid 5.2.3 onder f voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 25 m tot de woning indien dit ingegeven is door de specifieke vorm van het bestemmingsvlak.
5.4.3 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- lid 5.2.4 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 2,5 m;
- lid 5.2.4 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 2 m, voor de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
- lid 5.2.4 onder b voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot 6 m;
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
- de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de woning en/of bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m2;
- er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
- de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
- Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan Bijlage 1 bij deze planregels, gerealiseerd te zijn.
- De thans aanwezige landschappelijke inpassing dient duurzaam te worden onderhouden.
- Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de voor 'Wonen' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing zoals opgesteld in Bijlage 1 duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
5.5.3 Voorwaardelijke verplichting sloop
- Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken teruggebracht te zijn naar de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’ geldende oppervlakte.
- Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de voor 'Wonen' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer de in lid a beschreven werkzaamheden zijn uitgevoerd.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor kleinschalig logeren, zoals bed&breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in de woning of daarbij behorend bijbehorend bouwwerk;
- het aantal eenheden mag niet meer bedragen dan 5;
- de totale omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2;
- de woonfunctie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
- de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- het kleinschalig logeren mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
- het logeren mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
5.6.2 Afwijken voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub 5.5.2 ten behoeve van treffen van andere landschapsmaatregelen dan zoals bepaald in het bijgevoegde Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 bij deze regels, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:
- minimaal gelijk zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschaps-maatregelen;
- voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Kleinschalig kampeerterrein
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalig kampeerterrein' voor het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 15 kampeerplaatsen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de exploitatie van het kampeerterrein wordt uitgeoefend door de bewoner;
- de woonfunctie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
- de totale omvang voor kleinschalig kamperen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 15 kampeermiddelen op maximaal 0,2 ha, op of aansluitend aan het bestemmingsvlak 'Wonen', uitsluitend in de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden';
- de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de kampeerplaatsen mogen geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrek-kende werking tot gevolg hebben;
- de kampeerplaatsen mogen geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.
5.7.2 Vormverandering bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende regels:
- de vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van de bestemming;
- gelijktijdig met de vormverandering vindt wijziging plaats van de overige gronden naar de overeenkomstig aangrenzende bestemming Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden';
- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
- de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
- de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- het aantal woningen moet gelijk blijven;
- alle bijbehorende bouwwerken moeten binnen het nieuwe bestemmingsvlak blijven.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
6.1.1 Voortgangsbepaling
De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
6.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 6.1. bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
- het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
6.5.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.5.3 Toelaatbaarheid
- Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
- Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 6.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken, sleufsilo's en mestbassins zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
- de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
8.3 Afwijken regels ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken, sleufsilo's of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast. Ondergrondse bouwwerken, waaronder kadaverkoelingen mogen niet hoger dan 1 m boven maaiveld uitsteken.
8.4 Vervangende nieuwbouw van (bedrijfs)woningen
Bij vervangende nieuwbouw mogen de (bedrijfs)woningen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.
8.5 Afwijken herbouw (bedrijfs)woning op andere locatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.4 en toestaan dat een (bedrijfs)woning wordt herbouwd op een andere locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
- de herbouw dient op of maximaal 15 m buiten de bestaande fundering plaats te vinden;
- de herbouw dient op de nieuwe locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;
- de herbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/ bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
- de herbouw dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit tijdelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk is;
- het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
- het gebruik ten behoeve van detailhandel, tenzij dit expliciet is toegestaan in de betreffende bestemming.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerzone
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone (met nummer)' dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:
- ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone - 5' van 49.14 m en 54.14 m boven NAP;
- ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 6' van 54.14 m en 64.14 m boven NAP;
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
10.2 Milieuzone - reserveringsgebied waterberging
10.2.1 Omschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - reserveringsgebied waterberging' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.
10.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'Milieuzone - reserveringsgebied waterberging' te wijzigen naar de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' ten behoeve van een waterbergingsgebied, met dien verstande dat dit gebied door het daartoe bevoegd gezag wordt aangewezen als waterbergingsgebied.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op de inhoud van woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
- de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
- ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
de onder a. tot en met d. genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- de onder a. tot en met d. genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, wanneer er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, welke moet zijn veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Overige wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
12.2.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de kadernota parkeren.
12.2.2 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de kadernota parkeren, geldend op het moment van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
12.2.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in de leden 12.2.1 en 12.2.2 en toestaan dat:
- parkeergelegenheid niet op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de in de kadernota parkeren daarvoor gestelde voorwaarden;
- met maximaal 10% wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm in gevallen waarin de toepassing van de parkeernormering conform de kadernota parkeren naar hun oordeel in individuele gevallen tot niet bedoelde en onaanvaardbare normen leidt.
12.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat bij herziening van de kadernota parkeren de verwijzing in artikel 1 en lid 12.2.1, 12.2.2 en 12.2.3 naar de normering in de kadernota parkeren wordt gewijzigd naar de normering in de vastgestelde herziene kadernota parkeren.
12.3 Nadere eisen
- burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
- burgemeester en wethouders kunnen aanvullend aan algemene en specifieke bouw- en gebruiksregels nadere eisen en mitigerende maatregelen stellen ten behoeve van het behoud van de landschappelijke waarden als open, halfopen en besloten, van een gebied, zoals dit volgt uit het Landschapsplan en de daarin opgenomen landschapstypen.
- de onder a en b genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Nattestraat 10-12, Oudenbosch’.