Plan: | Vermunt fase 3, Oudenbosch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1655.BP1017-C001 |
De locatie Vermunt is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Oudenbosch en bestaat uit 3 fasen. Voor fase 1 is in 2007 een vrijstellingsprocedure gevoerd op basis waarvan 25 woningen zijn gerealiseerd en één woning is verplaatst. In fase 2 is op basis van het bestemmingsplan Vermunt uit 2011 de nieuwbouw van 14 woningen voorzien.
Ter plaatse van de gronden in fase 3 is door gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan Vermuntsche Heeren thans geen woningbouw toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van deze woningen alsnog mogelijk gemaakt.
Figuur 1.1 Fasering locatie Vermunt (bron achtergrond: kadastralekaart.com)
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Oudenbosch en wordt aan de zuidzijde begrensd door fase 2. De grens aan de westzijde wordt gevormd door de achtertuinen van de woningen aan de Velletriweg. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan de Moerdijksestraat met de daarlangs gelegen waterlopen. Aan de overzijde van de Moerdijksestraat zijn vrijstaande woningen gelegen met daarachter het buitengebied.
Figuur 1.2 Ligging plangebied (bron: maps.google.com)
Historische situatie bestemmingsplannen
Voor fase 1 is in 2007 een vrijstellingsprocedure gevoerd, op grond van (de toen nog van toepassing zijnde) artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
De gehele locatie Vermunt, inclusief fase 1 is vervolgens opgenomen in het bestemmingsplan 'Vermunt' dat op 16 juli 2011 is vastgesteld. De Raad van state heeft dit bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd. De gedeeltelijke vernietiging had betrekking op de gronden welke in onderstaande figuur gearceerd zijn aangegeven. Op basis van dit bestemmingsplan kan ter plaatse van fase 2 woningbouw gerealiseerd worden.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Vermunt' (2011)
In 2013 is vervolgens voor de gehele locatie het bestemmingsplan 'Vermuntsche Heeren' opgesteld om ook in fase 3 woningbouw mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan is op 14 maart 2013 vastgesteld. Wederom is middels een uitspraak van de Raad van State het bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd. In onderstaande figuur is het gebied aangeduid.
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Vermuntsche Heeren' (2013)
Voor fase 2 kan worden teruggevallen op het bestemmingsplan 'Vermunt' aangezien de vernietiging uit 2011 enkel betrekking heeft op de gronden van fase 3.
Voor fase 3 wordt teruggevallen op de 1e herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied, deelgebieden Hoeven en Oudenbosch", welke op 31 maart 2003 is vastgesteld. Deze gronden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming “agrarisch gebied” en biedt derhalve geen ruimte voor het realiseren van woningen.
Vanwege het ontbreken van bouwmogelijkheden voor woningen wordt voorliggend bestemmingsplan in procedure gebracht.
Oudenbosch
Oudenbosch heeft zijn ontstaan te danken aan de ontginning van woeste gronden. De monniken lieten het gebied ontginnen en omstreeks 1300 werd een kanaal gegraven, de huidige Oudenbossche Haven. Het was in de tijd tussen de beide wereldoorlogen, dat Oudenbosch met de ernstige gevolgen van de algemene economische crisis werd geconfronteerd. Ook in andere opzichten was van groei nauwelijks sprake. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de gemeente voor grote rampen gespaard. Evenals in andere gemeenten eiste ook in Oudenbosch de oplossing van de woningnood grote aandacht. De eerste uitbreiding na de oorlog had plaats ten noorden van de oude kern in het Oudland. Daarna volgden de wijken Pagnevaart en Velletri in het oosten, een tweede uitbreiding in noordelijke richting en de wijk Het Spui in het westen. Ten zuiden van de spoorlijn is de wijk Albano gerealiseerd. Het Streekplan West-Brabant, dat in 1970 door het provinciaal bestuur werd vastgesteld, kende aan Oudenbosch een belangrijke woonfunctie toe.
Plangebied
Het plangebied bestaat momenteel uit braakliggend terrein en is begroeid met gras. Aan Moerdijksestraat 50 is thans een bestaande woning aanwezig. Deze blijft behouden en wordt integraal opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
.
Figuur 2.1. Foto's huidige situatie (boven hoek Moerdijksestraat - Gros, onder: ter hoogte
van Moerdijksestraat 43)
Het plangebied betreft de kavels 15 tot en met 39 en de bestaande woning aan de Moerdijksestraat. In bijlage 1 van het bestemmingsplan is de nieuwe situatie opgenomen. In het verlengde van fase 2 zullen op de kavels 15 en 16 twee vrijstaande patiowoningen worden gerealiseerd.
Op de kavels 17 en 18 worden een tweetal vrijstaande woningen gerealiseerd, welke zijn georiënteerd op de Moerdijksestraat.
In de zuidelijke strook, grenzend aan fase 2, zullen 4 of 5 aaneengesloten huurwoningen worden gerealiseerd met daarnaast 4 twee-aan-één-woningen. De noordelijke strook (georiënteerd op de Moerdijksestraat) zal uit twee-aan-één-woningen dan wel vrijstaande woningen bestaan. Het bestemmingsplan wordt flexibel ingestoken waardoor beide opties mogelijk zijn.
In totaal zijn maximaal 26 nieuwe woningen toegestaan en 1 bestaande woning.
De woningen bestaan, met uitzondering van de twee patiowoningen, uit twee bouwlagen met kap. De patiowoningen bestaan uit 1 bouwlaag. De woningen worden in dezelfde lijn ontworpen als de woningen in fase 2.
Figuur 2.2 Weergave nieuwe situatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Er is alleen nog een taak voor het Rijk weggelegd wanneer sprake is van:
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
Beoordeling en conclusie
Het voorliggend plan treft geen van de onderwerpen die van nationaal belang zijn. Het voorliggend plan wordt niet belemmerd door de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Volgens de kaart behorend bij het Rarro (bijlage 8.4 Rarro) is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht. Hierbinnen geldt een bouwbeperking ten aanzien van de hoogte van windturbines. Binnen het plangebied geldt voor windturbines een maximale hoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan worden geen windturbines mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
Daarnaast ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied horende bij radarstation Herwijnen. Hier geldt een bouwbeperking voor gebouwen. Binnen het plangebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van NAP. Ook deze hoogte wordt binnen het plangebied niet overschreden.
Ladder duurzame verstedelijking, 2017
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een artikel toegvoegd; dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
1. voorziet onderhavig besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Onderhavige ontwikkeling bevat 26 woningen en is derhalve ladderplichtig.
2. voorziet het onderhavig besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Ter plaatse is geen woningbouw aanwezig en heeft de locatie in het vigerend bestemmingsplan een agrarische bestemming. Het betreft dan ook een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3. is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
De gemeente heeft een woningbouwprogramma voor de periode 2018-2028 opgesteld. De gemeente kent een behoefte van circa 1.052 woningen voor de periode 2018 tot 2028. Momenteel zijn in het woningbouwprogramma 850 woningen opgenomen als toegewezen plancapaciteit en is nog flexibele ruimte opgenomen voor 202 woningen.
Locatie Vermunt maakt reeds onderdeel uit van de toegewezen plancapaciteit. In totaal zijn hiervoor 41 nog te realiseren woningen voor deze locatie opgenomen in de plancapaciteit. Aangezien fase 1 reeds gerealiseerd is, geldt dit aantal voor fase 2 en 3 gezamenlijk. Gezamenlijk worden in deze 2 fasen (fase 2: 14 en fase 3: 26) totaal 40 woningen gerealiseerd.
4. is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
Nee. Op grond van de Verordening Ruimte is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Verdere toetsing van de 'ladder' is derhalve niet aan de orde aangezien het binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.
De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie meer dan voorheen duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten.
Om dit te bereiken zijn dertien provinciale ruimtelijke belangen van belang:
Het beleid met betrekking tot ontwikkeling van stedelijke functies is gericht op het proces om te komen tot locaties voor wonen en werken en niet zozeer op de inhoudelijke afweging welke plekken de voorkeur hebben. De provincie streeft naar een dusdanige verdeling van bouwlocaties dat het merendeel van de woningbouw in de stedelijke regio’s plaatsvindt.
Waar sprake is van stedelijke ontwikkeling wordt in tegenstelling tot het verleden (contingentenbenadering) het woningaantal niet meer direct bepaald door de provincie. In plaats daarvan is de verdeling van ruimte voor wonen en werken een resultaat van regionale samenwerking. De provincie wijst iedere regio een programma toe welke in een regionaal uitwerkingsplan voor de regio verder dient te worden verdeeld.
Rond de steden is de schaal van de verstedelijkingsopgave van een andere orde, dan in de gebieden aan de randen van Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.
De locatie is, op de structurenkaart, gelegen binnen 'Kernen in het landelijk gebied'. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.
De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen.
Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. Verderop in deze paragraaf wordt nader ingegaan op de regionale agenda wonen. Er wordt dan ook voldaan aan provinciale uitgangspunten uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
De provincie heeft met de SvRO de hoofdlijnen van het provinciaal beleid vastgesteld. De SvRO geeft aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet. De Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: Vr) is één van de instrumenten die de provincie kan inzetten om de doelen uit de SvRO te realiseren.
Verordening ruimte Noord-Brabant
De Verordenig ruimte Noord-Brabant (hierna: Vr) is voor het eerst in april 2010 vastgesteld, nadien zijn verschillende gewijzigde versies vastgesteld. Per 1 januari 2019 is een geconsolideerde versie van de verordening beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.
Een belangrijk uitgangspunt van de Vr is om de verstedelijking te bundelen in stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'.
Figuur 3.1 Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied' en binnen de aanduiding 'zoekgebied windturbines'. Verder zijn van toepassing de algemene regels met betrekking tot 'bevordering ruimtelijke kwaliteit'.
- Artikel 4. Bestaand stedelijk gebied
Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling; uiteraard binnen de grenzen van wetgeving en de regionale afspraken. Voor het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied ligt het accent op inbreiden en herstructureren. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor:
De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen. Verderop in het hoofdstuk wordt ingegaan op het woningbouwprogramma welke in het regionaal ruimtelijke overleg is afgestemd.
- Artikel 3. Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Op grond van dit artikel is het noodzakelijk toepassing te geven aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik als ook een verantwoording van de gevolgen van de ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving. De nieuwe woningen worden zorgvuldig ingepast waarbij rekening is gehouden met aangrenzende bebouwing.
De gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving (zoals bijvoorbeeld de bodemkwaliteit, de waterhuishouding en de ecologische waarden) komt aan bod in hoofdstuk 4 'planologisch relevante aspecten' waarin de diverse aspecten nader onderbouwd zijn.
Voorgenomen ontwikkeling past derhalve binnen de kaders van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Verordening Luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant
Als gevolg van de nabijheid van vliegveld Seppe Noord-Brabant gelden hoogtebeperkingen ter plaatse van het plangebied. Deze hoogtebeperkingen zijn opgenomen in de vorm van driedimensionale vlakken die gerelateerd zijn aan de start- en landingsbaan met als doel om het luchtruim op en rond de luchthaven vrij te houden. De beperkingen zijn vastgelegd in de Verordening luchthavenbesluit.
De hoogtebeperkingen zijn vervolgens door middel van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' in het bestemmingsplan opgenomen, waarbij elke gebiedsaanduiding is gekoppeld aan een maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse. Voor het plangebied is luchtvaartverkeerzone 11, zoals opgenomen in de regels, van toepassing. Het initiatief voorziet niet in een bouwhoogte die hoger is dan de maximaal toegestane bouwhoogte voortkomend uit de gebiedsaanduidingen.
Structuurvisie Halderberge 2025
De gemeente Halderberge beschikt over de Structuurvisie Halderberge 2025, vastgesteld in 2013. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.
Figuur 3.2 Uitsnede strategie-kaart Structuurvisie Halderberge
Beoordeling en conclusie
De locatie is gelegen in een gebied dat strategisch gezien aangeduid is als 'ontwikkelen'. De ontwikkelingsgebieden zijn de gebieden waar duidelijkheid bestaat over het toekomstige gebruik en het bijbehorende beeld. In de periode 2003-2008 maakte Halderberge deel uit van de pilot bouwen binnen strakke contouren. Op grond daarvan zijn binnen de contouren van de kernen voor een groot aantal locaties plannen ontwikkeld voor de bouw van woningen in diverse marktsegmenten. Een deel van die plannen is inmiddels uitgevoerd. Locatie Vermunt is in de structuurvisie als te ontwikkelen gebied aangeduid aangezien hier in het verleden woningbouw was voorzien.
Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie Halderberge 2025.
Woonvisie 2016-2020: Halderberge, hét groene hart van de regio West-Brabant
De woonvisie omvat het woonbeleid van de gemeente Halderberge. Halderberge is een woongemeenten met een unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. Op het gebied van wonen zijn er vier Halderbergse woonwaarden die als een rode draad door de woonvisie lopen:
In de woonvisie worden doelen en ambities voor de komende 5 jaar geschetst. Deze zijn gekoppeld aan de woonagenda voor 4 thema's, te weten; goed wonen voor iedereen, toekomstbestendig wonen, sociaal wonen en wonen en zorg.
Halderberge is het "groene hart" van West-Brabant. Gezamenlijk met partners op het gebied van wonen realiseert de gemeente de doelen en ambities van de woonvisie. Er wordt een bijdrage geleverd aan een evenwichtige bevolkingsopbouw en een vitale en draagkrachtige samenleving door het bieden van gevarieerde woonmilieus en brede keuzemogelijkheden aan woningzoekenden en aan de verschillende doelgroepen in deze woonvisie.
Het handhaven en versterken van de bestaande woonkwaliteit en identiteit van de 5 kernen staat voorop. Daarnaast ligt de focus voor een toekomstbestendige woningvoorraad op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de mogelijkheden binnen het bestaand vastgoed. Om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte is het de ambitie om het woningbouwprogramma uit te voeren waarbij wordt ingezet op het bouwen voor de actuele woningbehoeften. De provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormt de kwantitatieve richtlijn voor het woningbouwprogramma.
Oudenbosch is de grootste kern van de gemeente Halderberge. Oudenbosch heeft een ruim en gevarieerd winkelaanbod en diverse scholen, is goed bereikbaar en heeft een breed zorgaanbod. Mede door de aanwezigheid van vele voorzieningen is Oudenbosch de meest ‘stedelijke’ kern van de gemeente. Deze stedelijkheid komt ook tot uitdrukking in een divers woningaanbod (woningtype, prijs en kwaliteit), een relatief groot aandeel appartementen versus grondgebondenwoningen, het grootste aandeel sociale huurwoningen in de gemeente en een relatief grote goedkope woningvoorraad.
Kansen voor Oudenbosch:
Beoordeling en conclusies
De nieuwbouwopgave voor Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het huidige woningbouwprogramma 2018-2028 is gericht op de ambitie om ruim 1.050 woningen te realiseren. Op Locatie Vermunt is al geruime tijd woningbouw voorzien. De locatie was reeds opgenomen in het woningbouwprogramma in 2012. Onderhavig plan (fase 3) voorziet in de realisatie van maximaal 26 nieuwe woningen welke onderdeel uitmaken van de harde plancapaciteit. Middels het bestemmingsplan worden zowel twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande als rijwoningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is tevens ruimte voor patiowoningen. Het planvoornemen is passend binnen de uitgangspunten uit het woonbeleid van de gemeente Halderberge.
Woningbouwprogramma 2018-2028
Eind 2017 heeft de raad het woningbouwprogramma 2018-2028 vastgesteld en het college de flexibiliteit gegeven in fasering, aantal en locaties binnen het totale programma.
Uit de recent gehouden woningbehoeftepeilingen en de actuele woningmarkt blijkt dat er op dit moment (begin 2019) kansen liggen voor het realiseren van woningen aansluitend bij de ambitie van de woonvisie om de bevolkingsontwikkeling te beïnvloeden. Met het woningbouwprogramma 2018-2028 wordt gefocust op de realisatie van de lopende projecten, maar wordt ook ruimte gegeven aan nieuwe kansrijke initiatieven. De flexibele ruimte is bestemd voor nieuwe kansrijke initiatieven die de woningmarkt verder in beweging brengen en een bijdrage leveren aan ambities. Nieuwe initiatieven zullen integraal worden beoordeeld op basis van de in de woonvisie vastgestelde aspecten.
Beoordeling en conclusie
In het woningbouwprogramma zijn 850 woningen toegewezen als plancapaciteit binnen specifieke projecten. Daarnaast is ruimte opgenomen van circa 200 woningen als flexibile speelruimte en/of nieuwe initiatieven waarmee het totale woningbouwprogramma 1.050 woningen omvat. In Bijlage 2 is de woningbouwmatrix, horende bij het woningbouwprogramma, opgenomen.
Locatie Vermunt is in zowel voorgaande als het huidige woningbouwprogramma als concreet project opgenomen ten behoeve van de realisatie van 41 woningen. Dit geldt voor de nog te realiseren woningen in fase 2 en 3 aangezien fase 1 reeds gerealiseerd is.
Middels voorliggend bestemmingsplan zijn in fase 3 maximaal 26 nieuwe woningen beoogd en in fase 2 worden met een reguliere omgevingsvergunning Bouwen in totaal 14 woningen gerealiseerd. In totaal worden er in fase 2 en 3 daarmee 40 woningen gerealiseerd wat passend is binnen het huidige woningbouwprogramma.
Welstandnota
In de gemeente Halderberge wordt gestreefd naar een aantrekkelijke gebouwde omgeving. De gevels van de gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van onze inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar van een bouwwerk alleen. Het doel van het welstandstoezicht is, om in alle openheid, een bijdrage te leveren aan die aantrekkelijkheid van de dagelijkse leefomgeving. De welstandsnota, welke is vastgesteld op 28 maart 2017, vormt daarvoor de basis. In de nota zijn diverse welstandsgebieden met een eigen beschrijving en criteria opgenomen. De indeling is tot stand gekomen vanuit de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied.
Figuur 3.3 Uitsnede kaart Welstandnota.
Beoordeling en conclusie
De locatie valt binnen het welstandsgebied 'woongebieden'. In de loop van de 20ste eeuw is men begonnen om naast het bouwen van individuele woningen ook groepen van woningen te realiseren. Vanaf de tweede wereldoorlog is binnen de gemeente Halderberge een eerste start gemaakt met het oprichten van complete woonwijken. Verschillende delen van deze woonwijken kennen vaak een specifieke samenhang vanwege de kenmerkende architectuur van de bebouwing. Deze architectuur vindt vaak zijn oorsprong in de tijdsperiode van realisatie. Ondanks het onderscheid in maat, schaal of architectuur hebben de woongebieden een belangrijk samenhangend kenmerk: grote aanwezigheid van reguliere woningbouw.
Hoofdaspecten: Bebouwing en omgeving
Deelaspecten: Massa, opbouw, gevel en onderdelen
Detailaspecten: Detaillering, kleur en materiaal:
De nieuwe woningen zullen voldoen aan bovengenoemde aspecten. De toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de later aan te vragen omgevingsvergunning Bouwen.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang inzicht te hebben in de bestaande bodemkwaliteit, zodat vooraf kan worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er is dan ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is als aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het nieuwbouwplan tussen de Moerdijksestraat en de Frascatilaan te Oudenbosch, blijkt dat de vaste bodem niet verontreinigd is met zware metalen. In het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehaltes aan zware metalen aangetoond. Deze hebben waarschijnlijk een natuurlijke herkomst.
Op basis van deze resultaten kan de hypothese ('niet-verdacht') in principe worden aanvaard. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet zinvol. Tegen de eventuele bebouwing van de onderzoekslocatie zijn, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
Indien grond afgevoerd moet worden van de locatie, dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform de Regeling bodemkwaliteit mag de grond slechts onder voorwaarden worden hergebruikt. Eventueel vrijkomende grond mag echter wel op de locatie worden hergebruikt. Grond die binnen de gemeente wordt hergebruikt kan op basis van dit rapport binnen de regionale bodemkwaliteitskaart hergebruikt worden. Indien de grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Bij de bouw van geluidgevoelige functies in de nabijheid van bedrijven dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Omliggende bedrijven mogen bovendien niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Voor de beoordeling is de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ als leidraad gebruikt. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 namelijk een indicatieve bedrijven-lijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Hierbij worden de aspecten geluid, geur, gevaar en stof bekeken.
In Bijlage 4 is een quickscan bedrijven en milieuzonering opgenomen. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling en conclusie
In de directe omgeving is een aantal bedrijven c.q. bestemmingen gelegen die mogelijk van invloed zijn op het plangebied. In onderhavige situatie wordt echter voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave.
Tevens geldt ten aanzien van de in de omgeving aanwezige bedrijvigheid dat reeds bestaande woningen dichterbij zijn gelegen en derhalve maatgevend zijn.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van de woningen aan de Moerdijksestraat te Oudenbosch.
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies. Voor wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer zijn geluidzones van toepassing. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur kennen geen geluidzone op grond van de Wet geluidhinder. De locatie is gelegen binnen de geluidzone van de wegen Brandbossestraatje en Klinkstraat alsmede de geluidzone van de spoorlijn Roosendaal-Zevenbergen. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Beoordeling
Voor de gezoneerde wegen Klinkstraat en Brandbossestraatje geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn ook de nabijgelegen 30 km/uur-wegen meegenomen. Voor de 30 km/uur-weg Frascatilaan geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde nergens overschrijdt. Voor de 30 km/uur-weg Moerdijksestraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde met respectievelijk maximaal 4 dB overschrijdt. Echter, deze wegen zijn niet zoneplichtig, derhalve is een procedure hogere waarde voor deze wegen niet aan de orde. Er is echter wel sprake van een goed woon- en leefklimaat aangezien de maximale geluidbelasting van 52 dB ruimschoots onder de voor gezoneerde wegen geldende maximale ontheffingswaarde van 63 dB blijft. Een gevel van een nieuwbouwwoning dient namelijk minimaal een geluidwering (GA;k) van 20 dB te hebben.
Voor de spoorlijn Roosendaal - Zevenbergen geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op één toetspunt wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai aan de orde.
Conclusie
In onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde als gevolg van een te hoge geluidbelasting op de gevel van één woning. Indien ter plaatse van het toetspunt (t85, hoogte 7,5meter) een verblijfsruimte met te openen gevelopningen wordt voorzien is een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van gevels noodzakelijk. Dit onderzoek dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen aangeleverd te worden.
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro. Voor onderhavige ontwikkeling is een waternota opgesteld welke als aan het bestemmingsplan is toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Samenvatting gehanteerde uitgangspunten
Overzicht verhard oppervlak
De voormalige bestemming is agrarisch/landbouw en is nagenoeg volledig onverhard. Voor het berekenen van het waterbezwaar wordt dan ook uitgegaan van de situatie volledig onverhard. Ten gevolge van de toekomstige ontwikkeling worden diverse verharde oppervlakken aangebracht. In de tabel hieronder een overzicht van de totale verharde oppervlakken:
Regenwatervoorzieningen
Voor de dimensionering van de het nieuw aan te leggen RWA-stelsel is het van belang om een duidelijk beeld te krijgen van het totale toegenomen verhard oppervlak. Het totale oppervlak vanuit fase 3 betreft 6.044 m2. Het te compenseren verhardoppervlak uit fase 2 bedraagt 3.820 m2. Hiermee komt het totaal te compenseren oppervlak voor fase 2 en 3 op 9.864 m2 (6.044 + 3.820).
Berging
Conform het beleid van waterschap Brabantse Delta dient 600m3/ha toegenomen verhardoppervlak aan waterberging te worden gerealiseerd. Uitgaande van het verhardoppervlak van 9.864 m2 dient in totaal 592 m3 te worden geborgen.
Uitgaande van een grondwaterstand van 0.78 m – mv. heeft een bovengrondse berging een oppervlakte nodig van tenminste 760 m2. Deze ruimte is binnen het stedenbouwkundig plan niet voorhanden. De mogelijkheid tot het creëren van een open waterberging of wadi is hiermee uitgesloten. Ook het verbreden van de aanwezige watergangen biedt onvoldoende soelaas. Daarnaast wordt uitgaande van de beperkte k-waarde in de bodem en de reeds aanwezige grondwateroverlast in de omgeving infiltratie in de bodem ten strengste afgeraden.
De waterberging zal worden aangebracht in de vorm van een bergingskelder en/of een waterbergende (weg)fundering. Waarbij het water conform de landelijke afvoernorm vertraagd wordt afgevoerd.
Aansluitmogelijkheden
Het nieuwe RWA-stelsel dient via de te realiseren waterberging aan te sluiten op het bestaande regenwatersysteem in de Frascatilaan. Hiervoor is reeds een uitlegger beton Ø600 mm voorzien.
Droogweer afvoerstelsel
Uitgaande van de vigerende norm van gemiddeld 120 liter vuilwater per dag/per inwoner geproduceerd en afgevoerd naar het rioolstelsel. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit resulteert in een debiet van 2,5 x 120 liter = 300 liter per etmaal/per woning. Het DWA-stelsel wordt in het rioolplan op basis van deze gegevens ontworpen.
Het nieuwe DWA-stelsel dient te worden aangesloten op het reeds aanwezige uitlegger in de Frascatilaan. Hiervoor is reeds een uitlegger van PVC Ø250 mm voorzien.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt gestreefd naar een bepaalde minimale ontwateringsdiepte bij een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) Deze waarde is voor het project plan Vermunt 1.20 m –mv.
Drooglegging
Op basis van beschikbaar onderzoek bedraagt de indicatieve GHG 0,78 m-mv. Uitgaande van een minimaal bouwpeil van 3,20 m + NAP resulteert de ontwatering in 1,28 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de ontwateringsnorm van 1,20 m-mv.
Grondwateroverlast Velletriweg
De bewoners van de aan het plangebied grenzende percelen (Velletriweg) ondervinden met enige regelmaat grondwater gerelateerde klachten. Het aanwezige hoogteverschil met als laagste punt de percelen langs de rand ten westen van het nieuwe plangebied en de hier aanwezige storende leemlagen zijn de oorzaak van het probleem. In het westen van het plangebied zijn sterk zandige leemlagen waargenomen (1.00 tot 1.20m min mv en 2.20 tot 2.80m min mv) met een laagdikte van ca. 0.10m. De waterproblematiek kan worden aangepakt door de afsluitende lagen in de ondergrond te doorboren, zodat het grondwater kan wegzakken. Een relatief eenvoudige oplossing is het boren van grindpalen tot ruim 0.50 m onder de afsluitende laag om op deze wijze infiltratiecapaciteit te bewerkstelligen. Ook een diepe grindkoffer op de grens tussen de nieuwe en bestaande percelen ten westen van het plangebied kan een uitkomst bieden.
Het geplande bouwpeil van de woningen ten westen van het plangebied bedraagt +3.20m NAP (er dient dus te worden opgehoogd daar het bestaande maaiveld hier ca +2.85m Nap bedraagt). Om wateroverlast in het te ontwikkelen gebied te voorkomen worden een aantal grindpalen aangebracht om de stoorlagen te doorbreken.
Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Het is noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld. Doel van het de quickscan is om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De volledige rapportage is als aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Beoordeling
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NatuurNetwerkBrabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is.
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantsoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde diersoorten en/of verblijfplaatsen aangetroffen. Mogelijk wordt er gefoerageerd door vleermuizen binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van woningen, openbaar groen en akkers. Een eventueel verstorend effect op foeragerende vleermuizen is daarnaast uit te sluiten indien de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden.
Ten aanzien van vogels geldt dat wanneer ten tijde van de bouwwerkzaamheden of verwijderen van beplanting toch broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, de verstorende werkzaamheden niet kunnen plaatsvinden. Geadviseerd wordt dan ook om de werkzaamheden in het geheel plaats te laten vinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) waardoor geen nadelige effecten worden verwacht. Kunnen de werkzaamheden niet in deze periode plaatsvinden dan kan de locatie voortijdig ongeschikt gemaakt worden voor broedende vogels.
Conclusie
Met in achtneming van bovengenoemde zorgplicht ten aanzien van vogels en foeragerende vleermuizen worden geen nadelige effecten verwacht op beschermde soorten. Nader onderzoek en/of ontheffing is derhalve niet aan de orde.
Het aspect flora en fauna staat de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waarden-kaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische en archeologische elementen aangegeven. Binnen of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'
Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische advieskaart Gemeente Halderberge (plangebied is rood omcirkeld)
Beoordeling
Het plangebied is niet aangeduid met een archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Binnen of nabij het plangebied zijn daarnaast geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de planontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het NIBM. Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de Wet luchtkwaliteit als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd.
Beoordeling
De ontwikkeling voorziet in realisatie van 26 woningen en ligt daarmee ruim onder de hiervoor genoemde grenzen. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Desalniettemin dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van het meest nabijgelegen rekenpunt aan de Bosschendijk voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Concentraties lokale luchtkwaliteit
Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingplan.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling
Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".
Figuur 4.3 Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied is met blauwe stip aangeduid)
Rijkswegen A17 en A58
Er zijn een tweetal Rijkswegen relevant. Dit zijn Rijksweg A17, gelegen ten westen van de kern Oudenbosch en de Rijksweg A58, gelegen ten zuiden van de kern Bosschenhoofd dat ten zuiden van de kern Oudenbosch is gelegen. De afstand vanaf het plangebied tot aan beide rijkswegen bedraagt circa 4 km.
Voor beide Rijkswegen geldt dat de plaatsgebonden risicocontour niet tot aan het plangebied reikt. Voor beide wegen is tevens een plasbrandaandachtsgebied van toepassing. De begrenzing van een plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 meter vanaf de buitenkant van de wegen. Ook dit aandachtsgebied reikt niet tot aan het plangebied.
Als gevolg van de categorieën gevaarlijke stoffen dat over beide wegen getransporteerd wordt, wordt geconcludeerd dat de invloedsgebieden (4 km) van beide rijkswegen het plangebied wel overlapt. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter van een rijksweg is een groepsrisico-berekening niet noodzakelijk.
Op basis van artikel 7 Bevt dient wel een verantwoording te worden opgesteld.
Provinciale weg N640
Daarnaast vindt over de provinciale weg N640 ook transport gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied tot aan de N640 bedraagt circa 675 meter. Ook hier is de afstand meer dan 200 meter waardoor groepsrisicoberekeningen niet relevant zijn. Daarnaast is de omvang van het transport van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente zeer beperkt zo blijkt uit een onderzoek uit 2009 waarin door de Provincie Noord-Brabant onderzoek is gedaan naar het transport van gevaarlijke stoffen over de provinciale/gemeentelijke wegen binnen de gemeente Halderberge.
Spoorlijnen
In de nabije omgeving zijn een tweetal spoorlijnen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Spoorlijn Roosendaal-Dordrecht loopt door de kern Oudenbosch. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 400 meter. Aangezien de afstand meer dan 200 meter bedraagt is ook hier een groepsrisicoberekening niet aan de orde. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied (4km) van de spoorlijn. Er dient derhalve wel een verantwoording afgelegd te worden.
De spoorlijn Roosendaal-Breda ligt ten zuiden van de kern Boschenhoofd, welke ten zuiden van de kern Oudenbosch is gelegen. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 3,5 km. Ook hier is een groepsrisicoberekening niet relevant. Wel is de locatie gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn (4 km) waardoor eveneens een verantwoording dient te worden afgelegd.
Buisleidingen
Ter hoogte van de Blauwe Hoefweg is een hogedruk aardgasleiding gelegen (Z-529-06). Deze leiding heeft een diameter van 6,61 inch en een werkdruk van 40 bar. Op basis van deze gegevens kan de 1% en 100% letaliteitsgrens bepaald worden. Deze bedraagt respectievelijk 70 en 40 meter. De afstand van het plangebied tot aan de leiding bedraagt circa 230 meter en is daarmee buiten het invloedsgebied van de buisleiding gelegen.
Verantwoording groepsrisico
Voor ontwikkelingen binnen de gemeente die buiten 200 meter van een (spoor)wegen en/of buisleidingen zijn gelegen is het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant van toepassing. Deze is als toegevoegd. Vanwege de ligging binnen de invloedsgebieden van de spoorlijnen dient de gemeente een verantwoording af te leggen van het groepsrisico. Deze dient in te gaan op zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Functie-indeling, infrastructuur, bebouwing, communicatie en alarmering kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals door het toepassen van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven. Of het wegenplan zodanig inrichten dat de mensen van de risicobron weg kunnen vluchten.
Bij het scenario ‘vrijkomen van een toxische stof’ is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatieopeningen worden gesloten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd om centraal afsluitbare ventilatiesystemen toe te passen. Hierdoor wordt voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het tevens van belang dat er sirenes (Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS)) worden ingezet met de daarbij horende boodschap via radio, televisie en mobiele telefonie (NL-alert). Binnen de bebouwde kom van Ouderbosch is er veelal voldoende dekking van de WAS-installatie daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons.
Voorzieningen en maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid leiden er toe dat mensen tijdig het gebied kunnen ontvluchten om zo zichzelf te redden of de ernst van hun verwondingen kunnen beperken. Zelfredzaamheid beïnvloedt hiermee het resteffect. Modelmatig zal dit effect niet altijd kunnen worden gekwantificeerd.
Beheersbaarheid
Met maatregelen en voorzieningen op het gebied van beheersbaarheid kan escalatie van een incident worden voorkomen. Hierdoor wordt het groepsrisico in positieve zin beïnvloedt, neemt de zelfredzaamheid van personen toe en zal het resteffect ook lager uit kunnen vallen. Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en daarmee verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen.
In het standaard advies zoals in de bijlage is opgenomen staan uitgangspunten waaraan een weg moet voldoen om goed bereikbaar te zijn voor hulpdiensten. De wegen voldoen hier aan.
De beschikbaarheid van voldoende openbaar bluswater is in beginsel de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het beschikbaar hebben van voldoende bluswater is voor het bestrijden van de brandrisico’s van groot belang. Voor de bluswatervoorzieningen maakt men onderscheid in een primaire-, secundaire- en tertiaire bluswatervoorziening.
Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die:
De benodigde capaciteit voor de primaire bluswatervoorziening dient minimaal 60 m3/uur te bedragen. Voor de situering van de brandkranen worden dekkingscirkels van 40 meter rond de brandkraan gehanteerd. Dit houdt in dat de onderlinge afstand tussen de brandkranen maximaal 80 meter bedraagt. Tevens mogen de brandkranen maximaal 40 meter van de toegang van de gebouwen staan. Rondom de brandkranen moet altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 meter.
Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die een brandweereenheid de mogelijkheid biedt om binnen vijftien minuten na aankomst, met een lage druk watertransport, water op de brandhaard te hebben. De secundaire bluswatervoorziening dient op maximaal 225 meter van het (te verwachten) brandbare object te zijn geplaatst. De benodigde bluswatercapaciteit voor de secundaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 225 m3/uur. Voorbeelden van secundaire bluswatervoorzieningen zijn geboorde putten, vijvers en bluswaterriolen.
Tertiair bluswater is open water zonder beperkingen. Door middel van een Groot Water Transport is minimaal 240 m3/uur bluswater beschikbaar. Tertiaire bluswatervoorziening kan op regionaal niveau binnen 30 minuten worden ingezet.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Beoordeling
Op basis van Bestand Veehouderijen Bedrijven is geconcludeerd dat het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf zich op circa 550 meter bevindt. Hier worden paarden gehouden. Voor een veehouderijbedrijf met paarden gelden vaste aan te houden afstanden. Deze bedraagt, voor woningen binnen de bebouwde kom, 100 meter. Het veehouderijbedrijf bevindt zich op voldoende afstand tot de nieuwe woningen.
Conclusie
Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente Halderberge de parkeernormen zoals opgenomen in de Kadernota parkeren 2017-2021. Voor gebied B, waar het plangebied onder valt geldt:
Hiervan is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers.
Er worden in totaal 26 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiervoor zijn 54,6 parkeerplaatsen benodigd. In de Kadernota is tevens een overzicht aangegeven met welke rekenfactoren rekening moet worden gehouden bij het berekenen van het parkeeraanbod. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 1. Rekenfactoren parkeervoorzieningen bij woningen (bron: Kadernota parkeren 2017-2021)
Het bestemmingsplan is flexibel van opzet en derhalve is in de regels de verplichting opgenomen dat te allen tijde voldaan moet worden aan de dan geldende parkeernormen van de gemeente Halderberge.
Type | aantal aanwezig | totaal berekend |
garage met enkele oprit (1,0) | 1 stuks | 1 |
garage met lange oprit => 10 meter (1,3) | 17 stuks | 22,1 |
dubbele oprit geen garage (1,7) | 3 stuks | 5,1 |
In openbare ruimte | 27 stuks | 27 |
Totaal | 55,2 |
Uitgaande van de nu bekende inzichten kan, zoals uit bovenstaande tabel blijkt, worden voldaan aan de parkeernormen.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de realisatie van woningen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel onder de drempelwaarde (100 hectare dan wel 2000 woningen).
Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld welke in gaat op de volgende onderdelen:
Op basis van de aanmeldnotitie heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge op 26 maart 2019 besloten geen m.e.r.-procedure voor het plan Vermunt fase 3 op te starten.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna wordt ingegaan op de bestemmingen.
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Groen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen, beeldende kunstwerken, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, evenementen en parkeervoorzieningen. Deze functies zijn binnen de gemeente standaard toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
Wonen
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is wonen toegestaan. Er mogen uitsluitend hoofdgebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’. Binnen een bouwvlak is aangegeven hoeveel woningen maximaal zijn toegestaan. Per bouwvlak is tevens aangegeven welke type woningen zijn toegestaan.
Daarnaast zijn binnen de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals groen, parkeren, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tot slot zijn regelingen opgenomen wat betreft aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Verkeer
De wegen en parkeerplaatsen hebben in onderhavig plan de bestemming 'Verkeer' gekregen. Daarnaast zijn onder andere ook groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.
Conclusie
Ten behoeve van dit bouwplan hebben de gemeente Halderberge en initiatiefnemer een realisatie overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg op 19 februari 2019 gestuurd naar de volgende vooroverlegpartners:
Er zijn geen reacties ontvangen.
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen.
Gedurende deze periode zal ook een informatieavond georganiseerd worden om de plannen mondeling toe te lichten aan omwonenden en andere geïnteresseerden. In februari 2019 zijn direct omwonenden reeds per brief op de hoogte gebracht over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
Er is één zienwijzen ontvangen. Deze zienswijzen is samengevat en van commentaar voorzien in de Nota van Zienswijzen welke als bijlage 9 bij het bestemmingsplan is opgenomen.
De gemeenteraad heeft op 19 september 2019 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.