direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Usquert - Middendijk 17
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1651.WP01USQMiddend17-0301

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een akkerbouwbedrijf dat in het landelijk gebied ten noordoosten van Usquert ligt. Dit bedrijf is voornemens om ten westen van de bestaande bebouwing een nieuwe loods te bouwen. Deze loods is buiten het bouwvlak van het bedrijf geprojecteerd, waardoor de ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied.

De gemeente Eemsmond wil medewerking verlenen aan de ontwikkeling door het bouwvlak uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. In het bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Middendijk 17, dat op circa twee kilometer ten noordoosten van Usquert ligt. De begrenzing is afgestemd op het in het geldende bestemmingsplan toegekende bouwperceel en de gewenste uitbreiding. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1651.WP01USQMiddend17-0301_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat door de gemeenteraad van Eemsmond is vastgesteld op 17 februari 2010. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch – Dijkenlandschap'. Het bedrijfsperceel is hierbinnen aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf', waarbinnen het uitvoeren van agrarische bedrijfsactiviteiten is toegestaan. De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak van één hectare. Het bouwen van bedrijfsgebouwen buiten dit bouwvlak is in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwvlak van het onderhavig bedrijf biedt uitbreidingsruimte richting de achterzijde (noordzijde). De geprojecteerde loods staat westen hiervan.

Op grond van artikel 3, lid 3.7.1, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende wijzigingscriteria:

  • 1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare;
  • 2. er is binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer voor de benodigde uitbreiding;
  • 3. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • 4. de uitbreiding van het bouwperceel gaat vergezeld van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype;
  • 5. er wordt voldoende afstand aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
  • 6. de infrastructurele ontsluiting is toereikend voor de bedrijfsontwikkeling;
  • 7. er is sprake van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • 8. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 9. de waterbeheerder wordt om advies gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Op basis van artikel 3, lid 3.7.4, is het college eveneens bevoegd de situering van een bouwperceel te wijzigen. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt voor het wegnemen van een deel van het huidige bouwvlak. In combinatie met deze wijzigingsbevoegdheid wordt de oppervlakte van het bouwperceel niet groter dan 1,5 hectare. Op deze manier kan worden voldaan het het vereiste van artikel 3, lid 3.7.1 sub a.

De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheden. Hiervoor dient een wijzigingsplanprocedure te worden doorlopen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving initiatief

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in het open agrarisch gebied ten noorden van de kernen Usquert en Uithuizen. Het ligt hier solitair in een gebied dat wordt gekenmerkt door opstrekkende akkerbouwgronden. De dichtstbijzijnde andere functies zijn een delfstof-/energiewinning, die op ruim 350 meter richting het noordwesten ligt en een ander agrarisch bedrijf, ruim 400 meter richting het noorden.

Binnen het plangebied staat een boerderij uit 1873. Langs de westzijde van deze boerderij ligt een oppervlakte verharding. Deze verharding is via een brug over de voorliggende watergang ontsloten op de Middendijk. Rondom de bebouwing en verharding is een strook opgaande beplanting aanwezig. De bomenrij langs de westzijde van het perceel is verwijderd. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1651.WP01USQMiddend17-0301_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)

2.2 Beschrijving initiatief

Het initiatief betreft het oprichten van een nieuwe loods voor de overdekte opslag, verwerking en koeling van landbouwproducten. Deze loods is ten westen van de bestaande bebouwing geprojecteerd. De loods heeft een oppervlakte van 30 bij 50 meter (1.500 m2) en een goot- en nokhoogte van respectievelijk circa 5 en 13 meter.

Om dit te kunnen realiseren dient het bouwvlak te worden vergroot, waarbij enige ruimte rondom de nieuw te bouwen loods gewenst is. Vooral ten zuiden van de geprojecteerde schuur is ruimte nodig voor de opslag van suikerbieten (voor een periode van ca. 2 a 3 weken per jaar).

Verder is het gewenst uitbreidingsmogelijkheden te bieden in noordelijke richting voor een eventuele verlenging van de nieuwe loods. De vergroting van het bouwvlak ten behoeve hiervan kan gecompenseerd worden door het laten vervallen van het oostelijk deel van het bouwvlak vóór de voorgevel van de bedijfswoning, omdat van deze bouwmogelijkheid geen gebruik gemaakt zal worden. Het uitzicht vanuit de woning wordt hier namelijk door belemmerd.

De gewenste situatie binnen het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1651.WP01USQMiddend17-0301_0003.png"

Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied

In planologische zin stelt het plan een wijziging van de situering van het bouwvlak met een uitbreiding daarvan voor. Dit bouwvlak heeft in de huidige situatie een oppervlakte van één hectare en zal worden verruimd tot 1,5 hectare, dus een toename van circa 5.000 m2.

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden in lid 3.7.1 en 3.7.4 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt de situering van het bouwperceel aangepast en verruimd. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Oppervlakte bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare

De wijzigingsbevoegdheid van lid 3.7.1 biedt ruimte voor een bouwvlak van ten hoogste 1,5 hectare. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak maximaal 1,5 hectare bedragen. Er kan dus gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

Bestaande bouwvlak biedt onvoldoende ruimte

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast als er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding. In dit geval is er qua oppervlakte wel voldoende ruimte, maar biedt het bouwvlak onvoldoende ruimte voor de gewenste situering van de uitbreiding. Zodoende wordt aan de voorwaarde voldaan.

Vorm en inrichting sluit aan bij landschapsstructuur

Voorts dient met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak, zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur. Het nieuwe bouwperceel sluit aan bij de ontstane inrichting van het bedrijfsperceel. Deze inrichting verzet zich niet tegen de structuur van het landschap.

Het inrichtingsplan is in overleg met Libau, stichting ter bevordering en instandhouding van bouwkundige en landschappelijke schoonheid in de provincie Groningen tot stand gekomen. Het advies van Libau is opgenomen in Bijlage 1. Door dit advies te volgen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de historische landschapsstructuur.

In combinatie met de bouw van de nieuwe loods is het voor wat betreft verdere uitbreidingsmogelijkeden logisch om het bouwvlak in westelijke richting op te schuiven, omdat een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen vóór de voorgevel van de bedrijfswoning niet gewenst is.

Erfinrichtingsplan

De uitbreiding van het bouwperceel dient vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype. Een dergelijk plan zou in kunnen gaan op het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur, de ontsluiting, een evenwichtige ordening en een goede landschappelijke inpassing. De ontwikkeling vindt plaats in het landschapstype 'Dijkenlandschap'.

Voor de inpassing van het erf en de nieuwe bebouwing in het landschap is een inpassingplan opgesteld door stichting Libau. In dit plan is rekening gehouden met de structuur van het landschap, de ontsluiting en een evenwichtige ordening. Het inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1.

In het inpassingsplan is de inrichting van het erf aangegeven. Hierin is zowel de bebouwing, de verharding als de erfbeplanting weergegeven. Het beplantingsplan/inpassingsplan is weergegeven in figuur 7. De aanleg en instandhouding van dit beplantingsplan is in de regels van dit wijzigingsplan geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1651.WP01USQMiddend17-0301_0004.png"

Figuur 2.3 Beplantingsplan

Afstand tot andere ruimtelijke elementen

Er moet voldoende afstand worden aangehouden tot andere ruimtelijke elementen. Het bedrijf ligt solitair in het landschap. Het breidt zich in de richting van het open agrarisch gebied uit. Er treedt zodoende geen onaanvaardbare verdichting van het landschap op. Er blijft voldoende afstand tussen het bedrijf en andere ruimtelijke elementen aanwezig.

Toereikende infrastructuur

De infrastructuur dient toereikend te zijn voor de bedrijfsontwikkeling. In dit geval ligt een groot deel van de gronden behorende bij het bedrijf rondom het plangebied. Wel is er sprake van vrachtverkeer tijdens oogsttijden. De Middendijk betreft een weg waaraan diverse akkerbouwbedrijven liggen. De uitbreiding van het onderhavige bedrijf is relatief beperkt. Er wordt daarom aangenomen dat de Middendijk voldoende capaciteit heeft voor het verwerken van het verkeer van en naar het akkerbouwbedrijf. Bovendien heeft de Middendijk verschillende aansluitingen op de provinciale weg N363.

Evenwichtige ordening

Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. De bebouwing sluit qua situering, maatvoering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. Zoals genoemd zijn de plannen in overleg met stichting Libeau tot stand gekomen. Deze stichting verzorgt tevens de welstandsbeoordeling. Aan de hand hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige ordening.

Omgevingsaspecten

Hierop gaat hoofdstuk 4 in. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Bedrijfstechnische noodzaak

Artikel 3, lid 3.7.4 vereist dat er ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten een bedrijfstechnische noodzaak is om het bouwperceel te wijzigen. Ten aanzien hiervan kan worden gesteld dat het bouwvlak in het bestemmingsplan aan de oostkant vóór de bedrijfswoning is gesitueerd. Vanuit logistiek en landschappelijk oogpunt, alsmede in verband met belemmering van het uitzicht vanuit de bedrijfswoning is het logisch dat de bouw- en opslagmogelijkheden achter de bedrijfsbebouwing plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid, wat voor het plangebied relevant is, komt in dit hoofdstuk aan de orde. Het rijksbeleid wordt niet besproken, omdat dit geen concreet beleidskader voor het plan biedt.

3.1 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013

Basis voor het provinciale ruimtelijke beleid wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP, vastgesteld op 17 juni 2009). In het POP is aansluiting gezocht bij het actuele rijksbeleid. Voor het plangebied is het volgende relevant:

Het plangebied is in het POP onder de aanduiding 'landbouw' gebracht. In deze zone is het beleid gericht op het handhaven en verbeteren van de productieomstandigheden voor de landbouw. Behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschapskenmerken worden bevorderd, voor zover dat geen belangrijke beperkingen aan de agrarische bedrijfsvoering oplegt. De gewenste ontwikkeling past binnen dit beleid.

Provinciale Omgevingsverordening Groningen

Naast het POP heeft de provincie Groningen sinds 17 juni 2009 ook de beschikking over een vastgestelde Omgevingsverordening. De omgevingsverordening is nauw verbonden met het POP. Het POP bevat de doelstellingen van het provinciale beleid. Door de realisering van die doelstellingen zijn instrumenten nodig. De Omgevingsverordening is één van die instrumenten. De regels uit de Omgevingsverordening sluiten nauw aan bij het POP. Op een aantal onderdelen is op 20 maart 2013 een partiële herziening van de verordening vastgesteld.

Dit wijzigingsplan stelt een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel naar een oppervlakte van 1,5 hectare voor. In geval van uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang groter dan één hectare moet in het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel en in de regels rekening is gehouden met:

  • 1. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • 2. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • 3. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
  • 4. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • 5. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
  • 6. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel te saneren;
  • 7. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
  • 8. het aspect nachtelijke lichtuitstraling

Op de aspecten 1 t/m 5 is in paragraaf 2.3 ingegaan. Aspect 6 is niet aan de orde, omdat er geen opstallen buiten gebruik zijn. De huidige bedrijfswoning wordt gesloopt na de bouw van de nieuwe bedrijfswoning. Zoals beschreven is deze door diverse uitbreidingen en verbouwingen niet meer als karakteristiek te beschouwen. Paragraaf 4.1 gaat in op het behoud van een goed woon- en leefklimaat van direct omwonenden. Tenslotte is het aspect nachtelijke lichtuitstraling niet in het geding, aangezien het plan is opgesteld om de bouw van een gesloten bedrijfsloods mogelijk te maken.

Geconcludeerd wordt dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met de regels uit de provinciale omgevingsverordening.

3.2 Regionaal beleid Noord-Groningen

Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Noord-Groningen

Noord - Groningen is een land van wierden, borgen, dijken en maren. Deze kwaliteiten dienen gewaarborgd te blijven, maar er dient ook ruimte voor nieuwe ontwikkelingen te zijn. Het landschap van Noord-Groningen is opgedeeld in verschillende gebieden. Het plangebied ligt volgens het LOP in het landschap van de 'Waddenkust'.

De uitwerking voor dit gebied richt zich op het versterken van de karakteristieken van de verschillende landschappen; de openheid van de Waddenkust in contrast met de groene lommerrijke wereld van de kwelderruggen op de rand van het wierdenlandschap.

In verband met de actuele ontwikkeling van schaalvergroting binnen de landbouw is speciale aandacht nodig voor de vormgeving van het boerenerf en de nieuwe bebouwing. Nieuwe erfbeplantingen kunnen een belangrijke kwaliteit aan het landschap toevoegen. Hiertoe is door Libau een beplantingsplan opgesteld. Het plan respecteert de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Hierop is in hoofdstuk 2 ingegaan. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan.

Uitgangspunten Nota Agrarische bouwblokken en Landschap

Agrarische ondernemers beheren het grootste deel van het Groninger landschap. Daarnaast bieden de ondernemingen werkgelegenheid en zijn zij een belangrijke sector in de provinciale economie. Om het voortbestaan van agrarische ondernemingen veilig te stellen, moet het inkomen op peil blijven. Daarbij is de trend van schaalvergroting ingezet. Met het groeien van een onderneming is ook vaak een groter bedrijfsgebouw gemoeid. In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap, Regio Noord (2008) staat beschreven wanneer en hoe meegewerkt kan worden aan verruiming van bouwblokken voor agrarische (schaal)vergroting. Bij het opstellen van deze nota zijn uitgangspunten als 'rekening houden met landschappelijke kwaliteiten' en 'inzetten van streekeigen karakteristieken' leidend geweest.

In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde groene, gele en witte gebieden. Landbouwgebieden met een agrarische bestemming waar uitbreiding in principe mogelijk is (mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan), vallen onder groene gebieden. Dit geldt ook voor het plangebied. Meer kwetsbare gebieden, zoals agrarische gebieden met landschappelijke en natuurlijke waarden, vallen onder de gele gebieden. Daar moet uitbreiding strenger beoordeeld worden. De kernen waar geen schaalvergroting is toegestaan, zijn op de kaart van de Nota agrarische bouwblokken als witte gebieden aangegeven.

Er wordt aangesloten op de criteria uit de Nota Agrarische bouwblokken en Landschap, regio Noord c.q. die uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota gemeente Eemsmond

Het welstandsbeleid van de gemeente Eemsmond is verwoord in de Welstandnota Eemsmond (2004). Het plangebied valt onder het welstandsgebied “Dijkenlandschap”. Het welstandsbeleid is hier gericht op respecteren. Het handhaven van een zekere basiskwaliteit en samenhang staat voorop. Ten aanzien van de opbouw van de structuur van boerderijcomplexen zijn objectgerichte criteria opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen.

Het inrichtingsplan is in overleg met welstandscommissie Libau tot stand gekomen. Deze staat positief tegenover de plannen.

Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Eemsmond vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In dit bestemmingsplan hebben agrarische bedrijven in principe een bouwvlak met een oppervlakte van één hectare. Daarnaast wordt onder voorwaarden ruimte geboden voor uitbreiding tot 1,5 hectare. Van deze mogelijkheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. In hoofdstuk 2 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevinsaspecten

Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Een akkerbouwbedrijf is aangewezen als activiteit uit milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt. Het plangebied ligt solitair in het landschap. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft een bedrijfswoning die ongeveer 500 meter ten noorden van het plangebied staat. Het plangebied ligt ook niet binnen de milieuzones van andere bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat er in de nieuwe situatie sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Op de Middendijk geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Daarom heeft de weg op grond van de Wgh een geluidszone van 250 meter. Het plangebied ligt geheel binnen deze zone.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies voorgesteld. De bestaande bedrijfswoning krijgt geen uitbreidingsmogelijkheden richting de weg. Het is daarom niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. De ontwikkeling is via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Noorderzijlvest. Uit deze voortoets blijkt dat de invloed op de waterhuishouding beperkt is. Daarom kan de korte procedure voor de watertoets worden doorlopen. Hiervoor geldt dat de 'standaard uitgangspunten' voor de watertoets gevolgd kunnen worden. Deze zijn opgenomen in Bijlage 2.

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat 10% van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd in de vorm van open water. In het buitengebied geldt hiervan een vrijstelling als de toename van verhard oppervlak met minder dan 2.500 m2 toeneemt. In dit geval gaat het om een uitbreiding van circa 2.000 m2 (de loods plus aansluitende verharding). Het is dus niet nodig om te compenseren.

Schoon hemelwater afkomstig van de verhardingen kan op het oppervlaktewater worden afgevoerd en zo infiltreren. Bij piekafvoeren kan de waterpartij overlopen op de kavelsloten in de omgeving. Op deze wijze wordt wateroverlast voorkomen.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied. Het bouwlocatie van de nieuwe bedrijfswoning is momenteel in gebruik als akkerbouwgrond. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie.

In principe zal de schuur geen vaste verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid. Als toch verblijfsruimten voor mensen worden voorgesteld (verblijf langer dan 2 uur per dag) wordt in het kader van de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.5 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.6 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijk aanwezig waarden heeft de gemeente Eemsmond, in samenwerking met een aantal andere gemeenten, de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart Noord-Groningen vastgesteld. Deze beleidskaart is als onderlegger gebruikt bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan. Hierin geldt voor het plangebied en de omgeving geen beschermde regeling voor archeologische waarden. Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Als bij de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.7 Ecologie

In het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied betreft de Waddenzee, die op ongeveer 2,5 kilometer vanaf het plangebied ligt. De Waddenzee maakt tevens onderdeel uit van de EHS. Gezien de afstand van het plangebied tot beschermde natuurwaarden en de beperkte schaal van de ontwikkeling, kan met zekerheid worden gesteld dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan natuurwaarden in de omgeving.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Het plangebied betreft een bedrijfserf van een agrarisch bedrijf en een deel van een kavel akkerbouwland dat als gevolg van deze functie intensief gebruikt en beheerd wordt. Het is daarom niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Bovendien worden er als gevolg van dit wijzigingsplan geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Het plan veroorzaakt dan ook geen strijdigheden met de Flora- en faunawet.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of van buisleidingen.

Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten voorgesteld. In principe neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie bestaan. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.9 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied, waar in algemeenheid sprake is van een hoge luchtkwaliteit. Het is niet te verwachten dat dit project een overschrijding van een grenswaarde tot gevolg heeft.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “NIBM”) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beperkte, perceelsgebonden ontwikkeling heeft een dergelijk toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.

4.11 Energie en duurzaam ruimtegebruik

Wat betreft energie kan worden opgemerkt dat de gekoelde opslagloods wordt geïsoleerd conform de geldende normen. Hier zal bij de bouwaanvraag rekening mee worden gehouden. De gebouwen worden verder gebouwd met duurzame bouwmaterialen. Daarnaast wordt dit wijzigingsplan opgesteld om een logische en efficiënte inrichting van het perceel mogelijk te maken. Hierdoor wordt de verkeersbewegingen op het terrein tot een minimum beperkt en is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat de bebouwing compact wordt opgezet.

4.12 Noodzaak milieueffectrapportage

In bijlage C en D van het Besluit Milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van ruimtelijke projecten projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Omdat akkerbouwbedrijven niet zijn opgenomen in de bijlagen van het Besluit m.e.r. is een mer-(beoordelings)-procedure niet noodzakelijk. Uit de voorafgaande paragrafen blijkt dat het plan geen belangrijke negatieve milieueffecten heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Verbeelding

Het wijzigingsplan Usquert - Middendijk 17 gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemmingen weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan Buitengebied.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.

5.3 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.1651.0711602-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemming 'Agrarisch – Dijkenlandschap') zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.

In de algemene regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van de nieuwe gebouwen niet is toegestaan zonder aanleg en instandhouding van het beplantingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het erf in dit plan geborgd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Groningen. Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het wijzigingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Na afloop van de terinzagelegging besluit het college van Burgemeester en Wethouders over de vaststelling van het plan. Uiteindelijk is eventueel tegen het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.3 Grondexploitatie

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.

Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.