Plan: | Uithuizen - Emmaweg 64 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1651.BP01UithEmmaw64-0401 |
Aan de Emmaweg 64 te Uithuizen is een pluimveebedrijf gevestigd. Dit bedrijf wil een gefaseerde transitie van vleeskuikens naar scharrelkuikens maken. Dit betekent dat voor hetzelfde aantal dieren een groter staloppervlak nodig is. Hiervoor worden gefaseerd twee nieuwe stallen voorgesteld. De bouw van deze stallen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie ook paragraaf 1.3).
De gemeente Eemsmond heeft op 15 augustus 2013 besloten mee te willen werken aan de omschakeling naar een nieuwe productiewijze met een lagere stalbezetting voor traag groeiende vleeskuikens in het kader van dierenwelzijn en duurzaamheid. De gemeente geeft aan dat er, voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan, keukentafelgesprekken moeten plaatsvinden om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen. De keukentafelgesprekken hebben in 2014 plaatsgevonden en hebben geleid tot een door Libau opgesteld landschappelijk inpassingsplan waar zowel de gemeente, de provincie als ook de initiatiefnemer mee instemt.
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de bestaande bedrijfskavel van het pluimveebedrijf en een kavel akkerbouwgrond waarop de uitbreiding plaatsvindt. Dit perceel ligt in het dijkenlandschap in het noordelijk deel van de gemeente Eemsmond, op de hoek van de Emmaweg en de Lauwersweg. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat door de gemeenteraad van Eemsmond is vastgesteld op 28 juni 2010 en op 15 oktober 2015 gedeeltelijk is herzien. Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch - Dijkenlandschap'. Het bedrijfsperceel is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf'. Dit bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 1,5 hectare. De gebouwen zijn binnen het bouwperceel vastgelegd in een bouwvlak van één hectare. Verder is in het bestemmingsplan bepaald dat de totale staloppervlakte ten behoeve van intensieve agrarische bedrijvigheid voor het perceel Emmaweg 64 niet meer dan 4.876 m2 mag bedragen.
De meeste recente bestaande stal staat al gedeeltelijk buiten het bouwvlak. De twee voorgestelde stallen hier naast en geheel buiten het bouwvlak gesitueerd. Ook komen deze buiten het aangeduide bouwperceel te staan. Daarnaast wordt het maximale staloppervlak overschreden. Het bouwen van de stallen is dus niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan biedt wel mogelijkheden voor het ontwikkelen van agrarische bedrijven. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het staloppervlak bij gelijkblijvende productieomvang en aantal dieren en verbetering van de milieusituatie vergroot kan worden. Ook zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het uitbreiden van de bouwpercelen. Echter, deze gelden niet voor volwaardige intensieve (niet-grondgebonden) agrarische bedrijven.
Om het bouwvlak uit te breiden is daarom dit nieuwe bestemmingsplan voor het perceel opgesteld.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op de hoek van de Emmaweg en de Lauwersweg in een grootschalig en open agrarisch landschap ten noorden van Uithuizen. De openheid wordt in het landschap alleen onderbroken door verspreid liggende bebouwde erven met erfbeplanting en de dijken die ten noorden van het bedrijfsperceel liggen. Het grondgebruik in de omgeving is overwegend akkerbouw. Dit gebeurt op grote, regelmatig verdeelde kavels. De wegen in de omgeving zijn relatief smalle landbouwwegen die vooral een functie ter ontsluiting van de aanliggende bedrijven en woningen hebben.
Het plangebied is ontsloten op een doodlopende zijtak van de Emmaweg, die de naam Lauwersweg draagt. Verderop is aan deze zijtak nog een akkerbouwbedrijf gevestigd. Onderhavig bedrijf ligt in een ruim en regelmatig opgezet lint, bestaande uit (voormalige) agrarische bedrijfspercelen. In de directe nabijheid zijn twee andere bebouwde percelen relevant, namelijk een akkerbouwbedrijf ten zuidwesten en een woonperceel aan de oostzijde. Even verder richting het oosten ligt nog een akkerbouwbedrijf.
Binnen het plangebied ligt het bedrijfsperceel van een pluimveehouderij. Op dit bedrijfsperceel worden 120.000 kuikens in drie emissiearme stallen gehouden. Ten noorden van deze stallen staan de oorspronkelijke stelpboerderij en een bedrijfswoning. De uitbreidingslocatie betreft een kavel akkerbouwland aansluitend op het bedrijfsperceel.
Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied en omgeving
In het kader van de transitie naar scharrelkuikens is het initiatief opgevat om in twee fasen twee nieuwe kuikenstallen te bouwen. Deze twee stallen worden ten oosten van de bestaande stallen gebouwd en hebben een footprint van 120 bij 30 meter. De beoogde inrichting van het bedrijf is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Gewenste situatie
In zowel de bestaande als de nieuwe stallen worden scharrelkuikens gehuisvest. Het aantal dieren neemt hierbij niet toe (blijft 120.000). De scharrelkuikens worden evenredig over de stallen verdeeld en hebben de beschikking over een overdekte uitloop (inpandig).
Het nieuwe bouwvlak voor het bedrijf heeft een oppervlakte van circa 1,9 hectare.
Landschappelijke inpassing
Een belangrijke voorwaarde voor uitbreidingen in het landelijk gebied is een verantwoorde inpassing in het landschap. Hierbij geldt het betreffende landschapstype met de daarbij behorende kernkwaliteiten als uitgangspunt. In het kader van de ontwikkeling hebben in 2014 zgn. keukentafelgespreken plaatsgevonden die hebben geleid tot een landschappelijk inpassingsplan met beplantingsplan. Hiermee hebben zowel gemeente, provincie als ook de initiatiefnemer ingestemd. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 1. In het landschappelijk inpassingsplan is de historisch gegroeide landschapsstructuur uitgangspunt geweest.
Gekozen is om de stallen achter de rooilijn van het naastgelegen erf te plaatsen. Aan de zijde van de Emmaweg worden nieuwe beplanting aangebracht die het aanzicht op de stallen zachter maakt. Om de noordoostelijke hoek van de nieuwbouw wordt een groen accent geplaatst. Hierdoor wordt de nieuwbouw samen met de bestaande bebouwing als één geheel in het landschap gepresenteerd. Een nu door de rooilijn aan de Emmaweg stekende verdichte beplantingsstrook wordt verwijderd om de openheid van het gebied te herstellen. Een weergave van het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Landschappelijk inpassingsplan
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de groenstructuur die voortvloeit uit het landschappelijk inpassingsplan.
Criteria provinciale Omgevingsverordening
Vanuit de Omgevingsverordening van de provincie Groningen gelden nog een aantal criteria voor de inpassing van agrarische bedrijfspercelen in het buitengebied. Het gaat om de volgende aspecten:
Afstand tot andere ruimtelijke elementen
Er moet voldoende afstand worden aangehouden tot andere ruimtelijke elementen.
Het bedrijf ligt in een regelmatig bebouwingslint van (voormalige) agrarische bedrijven. Door de landschappelijke inpassing presenteert het bedrijfsperceel zich met de omliggende bebouwing als samenhangend geheel in het landschap. De afstand tot andere ruimtelijke elementen blijft ongewijzigd.
Evenwichtige ordening
Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen.
De bebouwing sluit qua situering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. Qua omvang is de nieuwbouw passend in de grote schaal van de omgeving. Zoals genoemd zijn de plannen in overleg met stichting Libeau tot stand gekomen. Deze stichting verzorgt tevens de welstandsbeoordeling. Aan de hand hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige ordening.
Sloop overtollige bebouwing
Het uitgangspunt is dat gebouwen niet niet meer worden gebruikt worden gesloopt. Monumentale en karakteristieke gebouwen zijn hiervan uitgesloten.
Op het bedrijfsperceel zijn geen ongebruikte gebouwen aanwezig.
Omgevingsaspecten
Hierop gaat hoofdstuk 4 in. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
Nachtelijke lichtuitstraling
De kippenschuren zijn gesloten en veroorzaken geen relevante nachtelijke lichtuitstraling.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerste beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.
Dit bestemmingsplan maakt in dit kader geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.
Omgevingsvisie 2016-2020
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met het daar bijbehorende belang 'ruimtelijke kwaliteit' van belang.
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen door schaalvergroting, hebben vaak behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en vergroting van het bouwblok. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. Daarom is maatwerk vereist. De provincie wil daarom nadrukkelijk betrokken zijn bij de planvorming van schaalvergroting.
In deze ontwikkeling is de provincie nadrukkelijk betrokken geweest. Het inrichtings- en inpassingsplan is aan de hand van keukentafelgespreken met de aanvrager, gemeente, provincie en Libau (stichting ter bevordering en instandhouding van bouwkundige en landschappelijke schoonheid in de provincie Groningen) tot stand gekomen.
Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016
De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de doelstellingen van de provincie Groningen te realiseren. De verordening bevat regels ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Op grond van artikel 2.9.1 moet een bestemmingsplan een regeling bevatten ter bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. Dit zijn gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap of gebouwen die kunnen worden beschouwd als een onderdeel van het cultureel erfgoed. De karakteristieken van het erf zijn door de later gedane toevoegingen namelijk zodanig teniet gedaan dat de boerderij zijn beeldbepalende positie is verloren. De boerderij is ook geen karakteristieke Groningse hoeve. De oorspronkelijke boerderij binnen het plangebied wordt niet als beeldbepalend of karakteristiek gebouw aangemerkt en hoeft derhalve niet beschermd te worden.
Agrarische bouwpercelen
Dit bestemmingsplan stelt een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel naar een oppervlakte van 1,9 hectare voor. Op basis van artikel 2.26.3 van de Verordening moet bij uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang groter dan één hectare in het plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel en in de regels rekening is gehouden met:
In paragraaf 2.3 is op deze aspecten ingegaan en is gebleken dat daarmee rekening wordt gehouden.
Intensieve veehouderijen
Op basis artikel 2.13 van de Omgevingsverordening is geen enkele nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij meer is toegestaan. Een uitzondering hierop kunnen gemeente maken voor vergroting van de stalvloeroppervlakte die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of strekt ertoe om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten, de zogenaamde ‘vrijwillige leefruimtevergroting’. Het aantal te houden dieren mag daarbij niet toenemen. Hieraan wordt voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de regels uit de Omgevingsverordening.
Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Noord-Groningen
Noord - Groningen is een land van wierden, borgen, dijken en maren. Deze kwaliteiten dienen gewaarborgd te blijven, maar er dient ook ruimte voor nieuwe ontwikkelingen te zijn. Het landschap van Noord-Groningen is opgedeeld in verschillende gebieden. Het plangebied ligt volgens het LOP in het landschap van de 'Waddenkust'.
De uitwerking voor dit gebied richt zich op het versterken van de karakteristieken van de verschillende landschappen; de openheid van de Waddenkust in contrast met de groene lommerrijke wereld van de kwelderruggen op de rand van het wierdenlandschap.
In verband met de actuele ontwikkeling van schaalvergroting binnen de landbouw is speciale aandacht nodig voor de vormgeving van het boerenerf en de nieuwe bebouwing. Nieuwe erfbeplantingen kunnen een belangrijke kwaliteit aan het landschap toevoegen. Hiertoe is door Libau een beplantingsplan opgesteld. Het plan respecteert de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan.
Uitgangspunten Nota Agrarische bouwblokken en Landschap
Agrarische ondernemers beheren het grootste deel van het Groninger landschap. Daarnaast bieden de ondernemingen werkgelegenheid en zijn zij een belangrijke sector in de provinciale economie. Om het voortbestaan van agrarische ondernemingen veilig te stellen, moet het inkomen op peil blijven. Daarbij is de trend van schaalvergroting ingezet. Met het groeien van een onderneming is ook vaak een groter bedrijfsgebouw gemoeid. In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap, Regio Noord (2008) staat beschreven wanneer en hoe meegewerkt kan worden aan verruiming van bouwblokken voor agrarische (schaal)vergroting. Bij het opstellen van deze nota zijn uitgangspunten als 'rekening houden met landschappelijke kwaliteiten' en 'inzetten van streekeigen karakteristieken' leidend geweest.
In de Nota Agrarische bouwblokken en landschap wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde groene, gele en witte gebieden. Landbouwgebieden met een agrarische bestemming waar uitbreiding in principe mogelijk is (mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan), vallen onder groene gebieden. Meer kwetsbare gebieden, zoals agrarische gebieden met landschappelijke en natuurlijke waarden, vallen onder de gele gebieden. Daar moet uitbreiding strenger beoordeeld worden. De kernen waar geen schaalvergroting is toegestaan, zijn op de kaart van de Nota agrarische bouwblokken als witte gebieden aangegeven. Voor het plangebied gelden de uitgangspunten van een wit gebied. Uitbreiding is alleen mogelijk wanneer deze geheel ten goede komt aan toename van de leefruimte voor de dieren. Hiervan is sprake.
Er wordt aangesloten op de criteria uit de Nota Agrarische bouwblokken en Landschap, regio Noord c.q. die uit de Omgevingsverordening.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In bijlage C van het Besluit m.e.r. (C14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Een volledige MER-procedure (planMER/projectMER) is nodig als een drempelwaarde van 85.000 stuks mesthoenders wordt overschreden. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) geldt voor dezelfde activiteit een drempelwaarde van 40.000 stuks.
Het totaal aantal te houden kuikens binnen de inrichting wijzigt niet: het blijft een totaal van 120.000 stuks vleeskuikens. Wel wijzigt de inrichting door de toevoeging van de twee stallen. Hierin worden in totaal 75.150 stuks vleeskuikens gehouden. Omdat de wijziging betrekking heeft op meer dan 40.000 stuk pluimvee, doch minder dan 85.000 stuks, moet het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond een afweging maken of er wel of geen volledige MER opgesteld moet worden (mer-beoordeling).
Het plaatsen van een deel van de dieren van oudere stallen naar twee stallen die aan de nieuwste inzichten voldoen, komt de milieubelasting van het bedrijf als totaal in principe ten goede. Desondanks is, gelet op de formele beoordelingsplicht, een aanmeldnotitie mer-beoordeling opgesteld. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 2. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de impact van het plan op het milieu gering is. Het is op basis van de mer-beoordeling niet nodig om een volledige mer-procedure te doorlopen.
Omdat dit bestemmingsplan een kader stelt voor een activiteit uit bijlagen C en D van het besluit m.e.r., geldt in beginsel een planMER-plicht. Echter, dit bestemmingsplan maakt niet meer mogelijk dan de getoetste situatie. Het aantal dieren en het staloppervlak is in de regels vastgelegd. De locatie van de stallen is via een bouwvlak vastgelegd. Op basis van vaste jurisprudentie is het daarom niet nodig om voor het bestemmingsplan een planMER op te stellen.
In de navolgende paragrafen wordt, gedeeltelijk verwijzend naar de aanmeldnotitie, ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Een pluimveehouderij valt onder milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand van 200 meter geldt. Nabij het plangebied zijn twee woningen van derden aanwezig, namelijk Emmaweg 5 en 62. Deze liggen op respectievelijk 165 en 90 meter afstand.
In de aanmeldnotitie mer-beoordeling (Bijlage 2) is onderzoek gedaan naar de hinderaspecten van het bedrijf voor woningen in de omgeving. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen geurhinder, hinder door fijnstof, geluidhinder en verkeer. Tevens is beoordeling gedaan naar de effecten van het bedrijf op de volksgezondheid. In deze paragraaf worden de bevinden kort samengevat.
Geurhinder
De voor de richtafstanden bepalende factor voor een pluimveehouderij is geurhinder. Dit wordt uitgedrukt in odour unit per m3. De norm ligt ter plaatse van geurgevoelige objecten in het buitengebied op 8 OUE/m3. Deze norm wordt op basis van de in 2015 verleende vergunning van het bedrijf alleen ter plaatse van de Emmaweg 5 overschreden. Door de voorgestelde transitie neemt de belasting overal af of blijft gelijk. In de uiteindelijke situatie wordt overal voldaan aan de norm. De ontwikkeling heeft dus een positief effect op de geursituatie.
Hinder door fijnstof
Voor dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.10. Voor dit aspect wordt ruim binnen de normen gebleven.
Geluidhinder
Geluidbronnen op het bedrijf zijn ventilatiesystemen, verkeersbewegingen en interne werkzaamheden. Voor dit aspect geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter, waaraan in dit geval ruimschoots wordt voldaan. Akoestisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'milieu' wordt wel een akoestische berekening gemaakt. Indien eventueel geluidwerende maatregelen nodig zijn, worden deze toegepast.
Verkeershinder
De aan- en afvoer vindt plaats via de Emmaweg. Dit is een goed ontsloten weg, geschikt voor zwaar verkeer. Door de transitie naar scharrelkuikens neemt het aantal verkeersbewegingen af, omdat er minder rondes per jaar worden ingezet en hetzelfde aantal kuikens per keer wordt afgeleverd. Het plan leidt zodoende niet tot verkeershinder.
Effecten op de volksgezondheid
Er is de laatste tijd toenemende aandacht voor de effecten van intensieve veehouderijen op de gezondheid van omwonenden. Hier zijn inmiddels verschillende onderzoeken naar gedaan, maar er zijn nog geen afstandnormen bepaald. In de aanmeldnotitie is een afweging op dit punt gemaakt. De naaste woningen liggen om meer dan 100 meter van het emissiepunt (ventilatoren) van de stallen en de bebouwde kom van Uithuizen ligt op 3 kilometer afstand. Binnen de inrichting worden preventieve maatregelen genomen om risico's voor de volksgezondheid in te perken. Er worden zodoende geen verhoogde risico's verwacht.
Conclusie
Er is binnen het plangebied sprake van een verantwoorde afstemming van bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Voor dit bestemmingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. Omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig om aan deze zones te toetsen.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de verhardingstoename en de gedeeltelijke ligging van het plangebied in de beheerszones van hoofdwatergangen.
Hoofdwatergangen
De hoofdwatergangen die langs de west-, noord- en oostzijde van het plangebied liggen hebben een belangrijke functie voor de afvoer van water uit het gebied. Voor deze watergangen geldt dat het onderhoud hiervan gewaarborgd moet zijn. Er geldt een zone van 5 meter aan weerszijden van de watergang die gevrijwaard moet worden van obstakels, zodat deze bereikbaar blijft. Voor ingrepen in deze zone moet een watervergunning worden aangevraagd. Dit levert voor het plan geen beperkingen op.
Toename verhard oppervlak
Vanwege de toename van verharding moet er water gecompenseerd moet worden. Dit kan in de vorm van een sloot/gracht, maar ook van een vijver. Daarbij dient 10% van de toename aan verharding te worden gecompenseerd (oppervlakte stallen en erfverharding). Het extra bebouwd oppervlak is circa 7.200 m2. Daarvoor komt een strook erfverharding van ongeveer 775 m2. De compensatie aan waterbergend vermogen moet 10% ofwel circa 800 m2 zijn. Het mag op de eigen kavel maar ook elders in het peilgebied worden gerealiseerd. Deze compensatie wordt met de fasen van de realisatie van de stallen aangelegd:
Fase 1, bij de bouw van de eerste stal
Het afwateringslootje tussen de bestaande en nieuwe stallen wordt met 1,5 meter verbreed over een lengte van 125 meter. De voormalige sloot langs de Emmaweg wordt weer uitgediept, in eerste instantie 1,5 meter breed en 150 meter lang. In totaal ontstaat hiermee ruim 400 m2 aan waterberging.
Fase 2, bij de bouw van de tweede stal
De in fase 1 uitgediepte sloot langs de Emmaweg wordt met 2,75 meter verbreed, waarmee een aanvullende waterberging van 413 m2 ontstaat.
Riolering
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op het bestaande rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgekoppeld.
Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald.
Het spoelwater dat ontstaat bij het schoonmaken van de stallen en overige ruimten wordt opgevangen in spoelwaterkelders en daaruit periodiek door een loonwerker over het land uitgereden. Het hemelwater afkomstig van de daken en de erfverharding komt niet in aanraking met bedrijfsprocessen, en is schoon en vrij van bedrijfsafvalwater en voerresten. Dit kan zodoende worden afgekoppeld en direct afgevoerd op de watergangen rondom het plangebied.
Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij de uitvoering van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. De ingrepen in het oppervlaktewater als gevolg van dit plan betreft uitsluitend het verbreden of opwaarderen van bestaande of voormalige watergangen.
Proces
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan het waterschap voorgelegd. Hieruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen. Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten zoals beschreven in deze paragraaf.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Het bouwlocatie van de nieuwe stallen is momenteel in gebruik als akkerbouwgrond. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie.
In principe zal de stal geen vaste verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid. Als toch verblijfsruimten voor mensen worden voorgesteld (verblijf langer dan 2 uur per dag) wordt in het kader van de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De gemeente Eemsmond heeft in samenwerking met Libau de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze beleidskaart is een aanvulling op de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die als onderlegger gebruikt is bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan. Hierin geldt voor het plangebied en de omgeving geen beschermde regeling voor archeologische waarden. Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Als bij de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet is de Waddenzee. Dit gebied is eveneens het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.
In de aanmeldnotitie mer-beoordeling (Bijlage 2) zijn de effecten op Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Gelet op de afstand van het plangebied tot de Waddenzee, ruim een kilometer, is er geen sprake van directe invloed (versnippering, verstoring en dergelijke). Er is mogelijk wel een indirecte invloed in de vorm van stikstofdepositie (bijdrage aan verzuring en vermesting). Doordat de stikstofemissie omlaag gaat, vermindert ook de depositie op de stikstofgevoelige gebieden. Dit komt de instandhoudingsdoelstellingen van de te beschermen habitatgebieden ten goede en draagt bij aan een lagere achtergrond-depositie. Vanuit de natuurbescherming bestaan derhalve geen belemmeringen voor het plan.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een bedrijfserf van een agrarisch bedrijf en een deel van een kavel akkerbouwland dat als gevolg van deze functie intensief gebruikt en beheerd wordt. Het is daarom niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Strijdigheden met de Flora- en faunawet als gevolg van de uitvoering van dit plan liggen niet in de rede.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt de zorgplicht in acht genomen. Dit betekent dat schade aan eventueel voorkomende wilde planten zoveel mogelijk voorkomen moet worden en dat dieren in de gelegenheid worden gesteld zich te verplaatsen naar een nieuw habitat.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is het bedrijf zelf aangewezen als risicovolle inrichting, vanwege de aanwezigheid van een bovengrondse propaantank. Aan deze tank wordt niets gewijzigd. Ook vormt dit geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijf. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 15 µg/m3 en (PM2,5) van 8 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7 µg/m3. De normen voor deze stoffen ligt op 40 µg/m3 (PM2,5) op 25 µg/m3) (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
In de aanmeldnotitie mer-beoordeling (Bijlage 2) is onderzoek gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit. Geconcludeerd is dat er door de ontwikkeling geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit en dus ruim binnen de normen wordt gebleven. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Algemeen
Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan zijn het bieden van een juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreiding van het pluimveebedrijf mogelijk is. Omdat de mogelijkheden die dit plan biedt zo dicht mogelijk bij de onderzoeksuitgangspunten van de mer-beoordeling moet blijven, wordt terughoudend omgegaan met flexibiliteit.
Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Eemsmond vormt de basis voor de juridische regeling, zowel voor de functionele aspecten als voor de bouwmogelijkheden in ruimtelijke zin. Het plangebied houdt daarom de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap'.
Functionele mogelijkheden
In het plangebied wordt een intensief veehouderijbedrijf in de vorm van een pluimveehouderij toegestaan. Het bedrijfsperceel is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel pluimveehouderij'. Het aantal te houden dieren is begrensd op 120.000 stuks pluimvee. Bij het bedrijf is één bedrijfswoning mogelijk.
Bij het bedrijf zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan, die onderschikt als tweede tak kunnen worden uitgeoefend. Deze activiteiten, zoals mestvergisting, logiesverstrekking, niet-agrarische bedrijvigheid, en dergelijke, zijn bij alle agrarische bedrijven binnen de gemeente mogelijk. Deze regeling sluit aan bij die van het integrale bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond.
Bouwmogelijkheden
De bebouwingsmogelijkheden sluiten ook aan op de regeling voor het buitengebied. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen.
In het geldende bestemmingsplan is een maximaal staloppervlak van 4.876 m2 voor het bedrijf bepaald. Hier wordt conform provinciaal beleid 7.500 m2 aan toegevoegd. Het staloppervlak is in dit bestemmingsplan begrensd op maximaal 12.376 m2.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:
Overleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de betrokken overlegpartners. Op basis van de ingekomen reactie van de provincie Groningen is het bestemmingsplan aangepast aan de inmiddels vastgesteld Omgevingsvisie en Verordening 2016.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 30 maart 2017 ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning éénmaal gecombineerd beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente Eemsmond geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt ook voor de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan en daaraan verwante kosten. De procedurekosten worden op de initiatiefnemer verhaald via de leges van de gemeente. Ten aanzien van eventuele planschade is een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.