Plan: | Herziening bestemmingsplan Buitengebied |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1651.BP01Buitengebied-0301 |
De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten voor de herziening
Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie
Op 28 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Eemsmond een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Daarop volgend is voor een beperkt onderdeel op 21 juli 2011 de Herziening bestemmingsplan Buitengebied woonpercelen vastgesteld. Bij de vaststelling van het integrale bestemmingsplan Buitengebied zijn ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan een aantal wijzigingen aangebracht.
Het vastgestelde bestemmingsplan buitengebied is met ingang van 12 maart 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de termijn van de terinzagelegging kon beroep worden ingesteld en schorsing/voorlopige voorziening worden gevraagd bij de Raad van State. Er zijn in totaal 14 beroepschriften bij de Raad van State ingediend. De Raad van State heeft op 5 september 2012 het besluit van de raad van de gemeente Eemsmond van 28 juni 2010, kenmerk 04-12-2010 merendeels in stand gelaten; voor een aantal onderdelen gold dat echter niet:
De overige delen van het bestemmingsplan zijn op 5 september 2012 onherroepelijk geworden.
Als door de Raad van State een eindbeslissing is genomen over de inhoud van een bestemmingsplan, zijn gemeenteraden verplicht om hun bestemmingsplan daarop aan te passen. Door middel van de voorliggende correctieve herziening wordt daaraan voldaan. Het betreft een aantal correcties op de plankaart (verbeelding) en een aantal aanpassingen in de planregels.
Voor de buisleiding te Warffum en de percelen aan de Emmaweg en Lauwersdwarsweg te Uithuizen zijn afzonderlijke bestemmingsplannen gemaakt om vooruitlopend op deze herziening een reparatie door te voeren. Deze maken derhalve geen deel uit van deze herziening.
De overige hiervoor genoemde punten zijn door de Raad van State vernietigd. Dat heeft evenwel geen gevolgen voor het bestemmingsplan, omdat er niet nieuwe regels voor in de plaats hoeven te komen. Deze aspecten maken om die reden ook geen deel uit van deze herziening.
Verder zijn er tussen de vaststelling van het bestemmingsplan in 2010 en het actuele moment enkele nieuwe ontwikkelingen opgetreden en zijn er twee herzieningen van de Omgevingsverordening Groningen opgesteld: die van 2011, betrekking hebbend op de regeling voor intensieve veehouderijbedrijven, en die van 2013 waarin een aantal inhoudelijke aspecten is herzien.
Een aantal zaken hieruit, met name aangaande de agrarische bouwpercelen, zijn dusdanig van belang voor het buitengebied dat deze in deze herziening worden meegenomen. Het betreft hier criteria voor uitbreiding naar 1,5 hectare en mestopslag direct nabij agrarische bouwpercelen. In hoofdstuk 2 wordt daarop teruggekomen.
Ten slotte worden in deze herziening de gevolgen van het herziene archeologiebeleid verwerkt. De gemeente heeft daarnaar door Libau Steunpunt onderzoek laten doen.
Er is gekozen voor de vorm van een herziening, die toegevoegd wordt op de basisbestemmingen die nu al voor het buitengebied gelden. Zowel de regels als de verbeelding worden op een aantal punten herzien, maar blijven voor het overige van kracht. Het gaat om aanpassingen, die geen gevolgen hebben voor de opbouw en inhoud van het bestemmingsplan.
De bestemmingen die op de verbeelding zijn opgenomen, moeten vergezeld gaan van regels. Voor die bestemmingen zijn de bijbehorende regels (zie hierna) bijgevoegd en is in de toelichting de reden van bestemmingswijziging aangegeven. Daar waar enkel aanpassing in de regels nodig is, zonder een aanpassing van de verbeelding, is volstaan met de wijziging van de betreffende regel. Vindt die wijziging plaats in een bestemming die in zijn geheel is opgenomen vanwege het voorkomen op de verbeelding horende bij deze herziening, dan is de wijziging in de regels gemarkeerd.
In het navolgende hoofdstukken zijn de wijzigingen beschreven.
Algemeen
Een eerste uitgangspunt is met deze herziening te voldoen aan de uitspraak van de Raad van State. Als tweede wordt een aantal hoofdelementen uit de herziening van de Omgevingsverordening Groningen-2013 (POV) meegenomen.
Deze aanpassingen worden ingevoegd in het vastgestelde bestemmingsplan van 2010, dat voor de overige relevante delen, waaronder de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, gehandhaafd blijft.
Regeling schaalvergroting agrarische bouwpercelen
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied was een regeling voor agrarische bouwpercelen opgenomen die aansloot bij de regionaal opgestelde Nota agrarische bouwblokken en landschap, regio Noord. Het bieden van ruimte voor agrariërs stond voorop. Er is in het bestemmingsplan Buitengebied uitgegaan van bouwblokken van 1 ha. Na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen deze worden vergroot naar 1,5 ha of 3 ha.
In de POV is hier het een en ander in gewijzigd. Er is evenwel voor gekozen om de wijzigingen niet in deze herziening mee te nemen, omdat dit verstrekkende procedurele gevolgen heeft voor de herziening. Dat betekent dat de regelingen in het geldende bestemmingsplan van kracht blijven. Op basis van de POV kunnen die evenwel niet meer toegepast worden. Vandaar dat de gemeente buitenplans aan ontwikkelingen van agrarische bedrijven meer wil werken. Tot 1,5 hectare kan dat op basis van deze herziening. Aan de bestaande wijzigingsbevoegdheid worden met deze herziening enkele criteria uit de POV toegevoegd, waardoor deze in overeenstemming met de POV kan worden toegepast.
Voor uitbreiding naar 2 hectare zal een uitgebreide omgevingsvergunningenprocedure worden doorlopen.
Nieuwvestiging agrarische bedrijven
Hiervoor geldt hetzelfde als voor de schaalvergroting. De huidige regeling voldoet niet langer aan de POV en kan om die reden niet worden toegepast. Het brengt procedureel te veel risico met zich mee om dit nu in de herziening op te nemen. Vandaar dat aan nieuwvestiging uitsluitend met een planherziening wordt meegewerkt op basis van de door de provincie in de POV vastgestelde criteria. Nieuwvestiging maakt om die reden geen deel uit van deze herziening.
Regeling intensieve veehouderij
De intensieve veehouderijbedrijven zijn de bedrijven met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals de rundveemesterij, een varkens-, vleeskalveren-, pluimvee-, of pelsdierhouderij. Binnen de aanwezige agrarische bedrijven in de gemeente Eemsmond neemt de intensieve veehouderij maar een bescheiden plaats in. Daarnaast hebben in een aantal gevallen bestaande agrarische bedrijven een intensieve neventak.
Gemeentelijk is afgewogen hoe in de actuele situatie om te gaan met intensieve veehouderij. Daarbij hebben de volgende aspecten meegespeeld:
Verdere concretisering van het provinciale beleid aangaande intensieve veehouderij heeft plaatsgehad middels een partiële herziening van de Omgevingsverordening-2011.
De provincie kent een zonering in groene, gele en witte gebieden, zoals vastgesteld in de herziening van de Omgevingsverordening (9 maart 2011):
Wel moet er volgens de provinciale verordening ruimte zijn om te voldoen aan eisen van dierenwelzijn en milieu (waarbij niet wordt voorzien in een toename van het aantal dieren).
De gemeente Eemsmond valt voor belangrijke delen in het witte gebied (gebieden rond bebouwingskernen en dorpslinten met hun directe omgeving) en met name voor het noordelijke dijkenlandschap in het groene gebied (hoofdfunctie landbouw).
Voor de wijze waarop het beleid met betrekking tot intensieve veehouderij in de gemeente wordt geconcretiseerd, wordt eerst verwezen naar het huidige, geldende bestemmingsplan:
Het beleid van de gemeente ten aanzien van intensieve veehouderij blijft gelijk. De milieubelasting van veehouderijen verschilt per staltype, aantal dieren en diersoort. In het geldende bestemmingsplan is met de maximale oppervlakte voor stalruimte van een volwaardig intensief bedrijf en van een ondergeschikte intensieve tak bij een grondgebonden bedrijf in feite het aantal dieren vastgelegd.
Echter, in het bestemmingsplan 2010 is niet de diersoort vastgelegd waardoor mogelijk de milieubelasting kan toenemen als een bedrijf zou omschakelen naar een andere diersoort zoals in het rapport Gezondheidsrisico's rond veehouderijen is weergegeven (zie ter toelichting onderstaand kader).
Aanvullend op het huidige beleid is daarom in deze herziening ook per bedrijf de diersoort vastgelegd (zie artikelen 3.4 Specifieke gebruiksregels en 4.4 Specifieke gebruiksregels.
In bijlage 4 bij de planregels is dat uitgewerkt naar locatie, de gezamenlijke staloppervlakte, de diersoort met aantal stuks dieren, alsmede de vraag of er sprake is van een hoofdtak dan wel een (ondergeschikte) tweede tak.
Gezondheidsrisico's rond veehouderijen In het rapport Gezondheidsrisico's rond veehouderijen (Den Haag: Gezondheidsraad, 2012; publicatienr. 2012/27) wordt het volgende aangegeven met betrekking tot de samenhang tussen de concentratie van de diverse componenten van fijn stof in de buitenlucht in relatie tot de woonafstand tot een veehouderijbedrijf en van het type bedrijf. Concentraties van bepaalde stofdeeltjes, endotoxinen en micro-organismen, zullen over het algemeen afnemen met toenemende afstand tot een bedrijf en eveneens afhangen van de mate van emissie vanuit een bedrijf. Ook de meteorologische omstandigheden en de lokale bebouwing en beplanting kunnen daarop van invloed zijn. Blijkens een recent uitgevoerd Nederlands onderzoek werden verhoogde endotoxineniveaus gemeten tot maximaal een afstand van ongeveer 250 meter van specifieke bedrijven. Op zeer korte benedenwindse afstand werden bij varkenshouderijen vijf- tot maximaal tienvoudige verhogingen ten opzichte van de achtergrondconcentratie gevonden. Bij een nertsbedrijf waren de betreffende niveaus wat lager en bij een pluimveebedrijf duidelijk hoger. In hetzelfde onderzoek werden ook enkele metingen gedaan naar bepaalde micro-organismen in de fijnstofmonsters. Zo werd regelmatig de Q-koorts-bacterie gevonden, vooral op meetlocaties waar zich enkele jaren geleden veel Qkoorts- gevallen hadden voorgedaan. Ook de veespecifieke MRSA-bacterie werd vaker en in hogere concentraties aangetroffen in een straal van 1.000 meter rond veehouderijbedrijven. De commissie wijst er op dat deze gegevens weliswaar een indicatie bieden van de (potentiële) blootstelling van omwonenden, maar dat er over diverse zaken nog in het duister wordt getast. Vooral de verschillen tussen grotere en kleinere bedrijven in termen van emissies zijn nog onvoldoende onderzocht. Evenmin is duidelijk hoe de algehele bedrijfsvoering die emissies precies kan beïnvloeden. Het rijk gaat nader onderzoek doen. Dit zal de basis zijn voor nieuwe voorstellen van het rijk, waarin regionale overheden grenzen kunnen stellen aan het aantal dieren per gebied, per hectare of per bedrijfslocatie. Op deze manier kan er rekening gehouden worden met de regionale verschillen. |
Met een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om bijlage 4 per adres voor een specifieke situatie aan te passen en de staloppervlakte te wijzigen, op een bedrijf een andere diersoort te gaan houden en/of het aantal dieren te wijzigen. Voorwaarde hierbij is wel dat er sprake moet zijn van een structurele verbetering van het dierenwelzijn en/of een verbetering van de milieusituatie. Een bedrijf kan bijvoorbeeld op een andere wijze dieren gaan houden, waardoor met een groter aantal dieren toch een verbetering in dierenwelzijn en/of de milieusituatie bewerkstelligd kan worden. Het aantal dieren zoals vergund mag echter niet toenemen. Een verbetering van dierenwelzijn moet in ieder geval leiden tot een leefoppervlak per diersoort die meer bedraagt dan wettelijk minimaal per diersoort is voorgeschreven. Een verbetering of minimaal gelijk blijven van de milieusituatie houdt een verbetering of gelijkblijven in ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Daarbij moet gedacht worden aan geur, geluid, fijn stof, belasting infrastructuur, en dergelijke. Voor gezondheidsrisico's moet advies van de GGD worden gevraagd. Ook de gezondheidsrisico's mogen niet toenemen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Een dergelijke ontwikkeling tot verbetering van dierenwelzijn en de milieusituatie wil de gemeente in het bestemmingsplan mogelijk maken.
Regeling mestopslag buiten agrarische bouwpercelen
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied is geregeld dat mestopslag binnen de agrarische bouwpercelen zelf dient plaats te vinden.
Wel is een ontheffingsregeling opgenomen voor mestopslag buiten agrarische bouwpercelen mits deze opslag direct aansluitend op bouwpercelen plaatsvindt. Bedrijfseconomische, verkeers- of milieuredenen kunnen aanleiding zijn om mestopslag op die wijze te situeren. Deze regeling is in de beroepsprocedure niet in stand gebleven.
Inmiddels biedt ook de provinciale Omgevingsverordening ruimte om onder vergelijkbare criteria mest- en voeropslag buiten agrarische bouwpercelen toe te staan, hetzij direct aansluitend, hetzij op de veldkavel. Voor dat laatste geldt een zwaardere procedure.
De gemeente Eemsmond kiest voor de eerder genoemde regeling om direct aansluitend op bouwpercelen onder voorwaarden ruimte te bieden voor mestopslag buiten de bouwpercelen. De criteria zijn afgestemd op die van de Omgevingsverordening.
Situering van mestopslag op de veldkavel kan dermate landschappelijke consequenties hebben in het open landschap, dat daarin niet wordt voorzien.
Regeling voeropslag buiten agrarische bouwpercelen
Het huidige bestemmingsplan Buitengebied kent al een regeling waarbij voeropslag (sleufsilo's, kuilvoerplaten) niet alleen binnen, maar ook op korte afstand buiten agrarische bouwpercelen zelf mogen worden gerealiseerd.
Inmiddels biedt ook de provinciale Omgevingsverordening hiervoor de ruimte; daarbij is door de provincie bepaald dat - vanwege de invloed op het buitengebied - over de landschappelijke aanvaardbaarheid eerst advies wordt ingewonnen van de Stichting Libau. De planregels zijn op de nieuwe Omgevingsverordening afgestemd.
Wijzigen van een agrarisch bouwperceel naar wonen zonder compensatie
In het huidige bestemmingsplan Buitengebied was een regeling opgenomen om bij beëindiging van een agrarisch bedrijf de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Deze wijziging is 'per ongeluk' vernietigd door de Raad van State. Omdat deze regeling niet in strijd is met de provinciale verordening en deze functiewijziging zich met enige regelmaat voordoet, is het wenselijk de wijzigingsbevoegdheid opnieuw op te nemen.
Nieuw archeologiebeleid
In het huidige bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor archeologisch waardevolle gebieden. Daarbij is aangesloten op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (RAAP, 2008).
De gemeente heeft de regionale kaart recent voor zijn grondgebied laten actualiseren door Libau, afdeling archeologie (Wijzigingsblad bij de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Eemsmond, Libau, afdeling archeologie, oktober 2013).
Het onderzoek kent de volgende achtergrond en uitgangspunten.
Aan het archeologiebeleid dat in het huidige bestemmingsplan Buitengebied-2010 was opgenomen, lag een regionale archeologische beleidskaart ten grondslag Deze is in 2008 door bureau RAAP opgesteld. Op basis van dit onderzoek zijn bestaande archeologisch waardevolle terreinen voorzien van een beschermende bestemming, terwijl daarnaast voor een aantal gebieden archeologische waarden werden verwacht. Daarvoor werd een zekere bescherming geboden door bodemingrepen >100m2 , dan wel >200 m2 aan een vergunningsplicht te binden.
In onderstaand schema is aangegeven hoe de huidige bescherming eruit ziet.
planologisch regime |
type verwachtingswaarde | drempelwaarde voor onderzoek |
Waarde - archeologie 1 | Rijksbeschermd AMK-terrein | Vergunning van het ministerie OC&W nodig |
Waarde - archeologie 2 | Geregistreerd AMK-terrein, RAAP-vindplaats, ARCHIS-waarneming | Ingrepen groter dan 15 m2 |
Waarde - archeologie 3 | Historische kernen | Ingrepen dieper dan 0,40 m -Mv groter dan 100 m2 |
Waarde - archeologie 4 | Hoge archeologische verwachtingswaarde | Ingrepen dieper dan 0,45 m -Mv en groter dan 200 m2 |
Ten opzichte van het onderzoek van 2008 zijn aan de hand van concrete gevallen in de daarop volgende jaren diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze leiden tot een bijstelling van het eerdere onderzoek. Overigens, zo merkt Libau op, heeft niet ieder archeologisch onderzoek van de afgelopen jaren, geleid tot aanpassingen. Archeologische resten zijn bij wierden in de regel al gehandhaafd.
Omgekeerd hebben de concrete onderzoeken ertoe geleid dat voor een aantal gebieden thans met een lage verwachtingswaarde kan worden volstaan.
Libau heeft in de actualisatie tevens de aardkundige waarden meegewogen en vertaald in de nieuwe beleidsadvieskaart. Zo zijn wierden en kwelderwallen opnieuw weergegeven, dan wel herbegrensd.
Verder is aan de hand van gegevens van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de ´kaartlaag´ voor de AMK-terreinen aangepast (AMK: archeologische monumentenkaart).
De nieuwe beleidsadvieskaart is meegenomen in deze herziening en heeft geresulteerd in gebiedsgebonden toevoegingen: de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 1 t/m 4 overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Deze wijze van regelen sluit direct aan bij het huidige systeem; alleen de gebieden waarop de dubbelbestemmingen betrekking hebben, zijn in een beperkt aantal gevallen - als opgemerkt - aangepast.
Een aantal percelen heeft in het geldende bestemmingsplan geen Waarde - Archeologie 2 (Artikel 49), terwijl dit wel het geval had moeten zijn. Deze gronden hebben alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 2 (Artikel 49) gekregen. Dit betreft onder meer een aantal waardevolle boerderijplaatsen.
Cultureel erfgoed (artikel 4.27a)
De toelichting op een bestemmingsplan moet - volgens de provinciale Omgevingsverordening-2013 - een inventarisatie en beschrijving bevatten van
aanwezige karakteristieke gebouwen. Tevens moet het bestemmingsplan regels stellen ter bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van karakteristieke gebouwen.
Het buitengebied kent een aantal rijksmonumenten die al rechtstreeks op grond van de Monumentenwet worden beschermd. Verder zijn er uiteenlopende kenmerkende boerderijtypen met als belangrijksten:
Dergelijke karakteristieke boerderijen hebben in het plan Buitengebied ruimere gebruiksmogelijkheden als ze hun agrarische functie verliezen; dit met het oog op de karakteristieke waarden. Ze hebben met het oog daarop een bestemming Wonen-Voormalige boerderijen.
De gemeente Eemsmond kiest er verder voor een nadere inventarisatie van karakteristieke gebouwen niet mee te nemen in deze herziening. Er dient nog een inventarisatie te worden uitgevoerd welke gebouwen in het buitengebied karakteristiek zijn. Ook is de gemeente bezig met het opstellen van beeldkwaliteitsplannen voor de verschillende dorpen.
Op basis van deze gegevens zal nog afgewogen worden of een apart facet-bestemmingsplan dient te worden opgesteld.
Waar in het vorige hoofdstuk de belangrijkste thema zijn behandeld, worden in dit hoofdstuk de perceelsgebonden wijzigingen van het bestemmingsplan Buitengebied weergegeven.
De volgende wijzigingen zijn aangebracht op de verbeelding:
Adres | Wijziging | |
Paaptilsterweg 5 te Uithuizermeeden | Het perceel had de bestemming Wonen - 1 en heeft nu de bestemming Agrarisch - Wierdenlandschap met de aanduiding 'paardenhouderij' | |
Hefswalsterweg 26 te Uithuizermeeden | aanpassing bouwperceel en bouwvlak zodat een loods binnen het bouwvlak past en verplaatsing van de aanduiding wind-turbine zodat deze op de goede plek is aangeduid binnen de bestemmingen Agrarisch - Dijkenlandschap, Agrarisch - Wierdenlandschap en Water (Artikel 40) |
|
Oosternielandsterweg | aanduiding afvalinzameldepot is aangebracht binnen de bestemming Bedrijf - 2 (Artikel 6) | |
Emmaweg 19 te Uithuizen | Correctie van het bouwvlak zodat de bedrijfswoning binnen het bouwvlak past | |
Stitswerderweg 30 te Stitswerd | aanpassen bouwvlak om nieuwe woning mogelijk te maken | |
Usquert Helwerdermaar nabij Westerhornseweg | bestemd als Bedrijf - Nutsvoorziening 1 (Artikel 13a) met aanduiding 'sluis'' | |
Archeologie | Nieuwe archeologische kaart verwerkt | |
Klinkerborgerweg 4 te Kantens | In 2014 is middels een uitgebreide procedure een omgevingsvergunning verleend voor uitbreiding van het bedrijf/vergroten bouwvlak aan de Klinkerborgerweg 4. Er is een overeenkomst getekend waarbij het nieuwe bouwvlak is vastgesteld en de erfbeplanting is vastgelegd. In deze herziening zal het nieuwe bouwvlak worden vastgelegd. | |
Middendijk 7 te Usquert | Er is een aanvraag ingediend voor nieuwbouw van een bewaarloods voor aardappelkisten en graanopslag. Op termijn zal eveneens een woning worden geplaatst aan de zuidzijde van het bedrijf. Keukentafelgesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden en er is een overeenkomst afgesloten. Het bouwvlak wordt anders gesitueerd maar behoudt een oppervlakte van 1 hectare. Het aangepaste bouwvlak zal in dit bestemmingsplan worden meegenomen. | |
Hefwalsterweg 43 te Uithuizermeeden | Dit pand is inmiddels aan de agrarische bestemming onttrokken en dient een woonbestemming te krijgen; het pand krijgt de bestemming Wonen-Voormalige boerderijen. | |
Hooilandseweg 2 te Uithuizermeeden | Het perceel had binnen de agrarische bestemming een aanduiding voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf en krijgt nu een grondgebonden agrarische bestemming. Er is geen sprake meer van intensieve veehouderij. |
De wijzigingen die voortvloeien uit de thema's in hoofdstuk 2 en die uit de perceelsgebonden aanpassingen in hoofdstuk 3.1. zijn in de planregels doorgevoerd. Cursief is aangegeven welke de reden is voor de wijziging. Enkele regels zijn in zijn geheel opgenomen, omdat die bestemming deel uitmaakt van de verbeelding.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Van een dergelijk handelen is met het leggen van de bestemmingen in deze herziening geen sprake, zodat de economische uitvoerbaarheid in deze niet hoeft te worden aangetoond.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten of eigen gronduitgifte, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.
De onderhavige herziening heeft een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels wordt vastgelegd. In het plangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het betreft particulier initiatieven, waaraan in de meeste gevallen geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden in voorkomend geval door middel van leges gedekt.
Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000,-, er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of waarbij de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien de inhoud van deze herziening, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan kunnen besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.
De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft als voorontwerp van vrijdag 21 maart 2014 tot en met donderdag 1 mei 2014 als voorontwerp ter inzage gelegen. Het plan is tevens toegestuurd aan enkele overlegpartners. In bijlage 1 is de antwoordnota opgenomen. Bij iedere reactie is tevens aangegeven of en op welke wijze het plan is aangepast.
Over de aanpassingen heeft intensief overleg met de provincie plaatsgevonden. Dit heeft hier en daar tot aanpassingen geleid om te komen tot een plan dat in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
De belangrijkste wijzigingen die vanwege het overleg en de inspraak in het plan zijn doorgevoerd, komen met name uit het overleg met de provincie voort.