direct naar inhoud van REGELS
Plan: Herziening bestemmingsplan Buitengebied
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1651.BP01Buitengebied-0301

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Herziening bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.1651.BP01Buitengebied-0301 van de gemeente Eemsmond;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.17 hoofdgebouw: (vervanging artikel 1 onder 44)

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.18 intensief kwekerijbedrijf: (vervanging artikel 1 onder 48)

een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, op de wijze van een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een vis- schaaldier- en schelpdierkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

1.19 intensief veehouderijbedrijf: (vervanging artikel 1 onder 49)

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet;

1.20 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: (vervanging artikel 1 onder 64)

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf.

1.21 paardenhouderij:

een gebruiksgerichte paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone al dan niet in combinatie met een produktiegerichte activiteiten zoals het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden, waaronder niet begrepen manege-activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;

2.7 de afstand tot de weg:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

2.8 de (as)hoogte van een windturbine: (vervanging artikel 2 onder 6)

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

2.9 de wieklengte van een windturbine: (toevoeging aan artikel 2)

de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch - Dijkenlandschap

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap' zijn de regels van artikel 3 van het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 van toepassing, met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen van die regels.

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op alle percelen met de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

3.1 Bestemmingsomschrijving

(herstel van een foutieve benaming van de aanduidingen)

In artikellid 3.1. komt onderdeel h te vervallen en wordt vervangen door het volgende onderdeel h.

h. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1", "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2" of "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 3";

3.2 Bouwregels

(herstel van een foutieve benaming van de aanduidingen)

In artikellid 3.2. komt sublid 3.2.2. onder a te vervallen en wordt vervangen door het volgende sublid 3.2.2. onder a.

  • a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1”, "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2" of "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 3"
3.3 Afwijken van de bouwregels

(afwijkingsbevoegdheid wordt vervangen door een wijzigingsbevoegdheid)

In artikel 3.3. vervalt sublid 3.3.3

(Toevoeging aan de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikel 3.3. wordt sublid 3.3.9 vervangen en vervalt sublid 3.3.10

3.3.9. Opslag mest en veevoer aansluitend op bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1. onder a. dan wel van het bepaalde in lid 3.2.3. onder a in die zin dat opslag van mest en veevoer, in de vorm van mestsilo's, mestbassins, mestzakken, kuilvoerplaten en sleufsilo's, buiten het bouwvlak mag worden gebouwd dan wel aangelegd, mits:

  • a. wordt aangetoond dat de opslag van mest en veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;
  • b. de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op, en daarbij in ieder geval gelegen is binnen een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • c. andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad, in die zin dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de opslagvoorziening advies wordt ingewonnen bij Stichting Libau, waarbij afwijking van een uitgebracht advies een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering behoeft;
  • e. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest en veevoer aansluitend op het bouwvlak, wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
  • f. tevens de in lid 3.5.3. genoemde afwijking is verleend.

3.4 Specifieke gebruiksregels

(Toevoeging binnen de regeling voor intensieve veehouderijen)

Aan artikel 3.4. wordt het volgende onderdeel o toegevoegd.

o. het gebruik van gronden en gebouwen voor andere diersoorten en meer dieren dan per adres is vastgelegd in bijlage 4.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

(Toevoeging aan de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikel 3.5. wordt het sublid 3.5.3. vervangen:

3.5.3. Mestopslag en opslag veevoer

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of landbouwproducten;

  • a. wordt aangetoond dat de opslag van mest en veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;
  • b. de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op, en daarbij in ieder geval gelegen is binnen een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • c. andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad, in die zin dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de opslagvoorziening advies wordt ingewonnen bij Stichting Libau, waarbij afwijking van een uitgebracht advies een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering behoeft;
  • e. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest en veevoer aansluitend op het bouwvlak, wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
3.6 Ongewijzigd
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

(Wijziging in de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikellid 3.7. onder sublid 3.7.1. wordt aan d het volgende toegevoegd: 'zoals die voor de regio Noord nader uitgewerkt is in de Nota Agrarische Bouwblokken en landschap;'

In artikellid 3.7. onder sublid 3.7.1. wordt e geschrapt en vervangen door:

e. de uitbreiding van de bedrijfskavel vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan, gebaseerd op een verkregen advies van Stichting Libau, en een lichtplan dat rekening houdt met het landschapstype en het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling;

In artikellid 3.7. onder sublid 3.7.1. worden de nieuwe criteria i, j en k toegevoegd, waarbij de bestaande i en j worden doorgeletterd naar l en m:

i. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bedrijfskavel c.q. de (te) verlaten bedrijfskavel te saneren;

j. de nakoming van de overeengekomen omvang, situering en verschijningsvorm van de agrarische bedrijfsbebouwing, zoals vervat in het erfinrichtingsplan wordt geborgd door in een wijzigingsplan (een) regel(s) op te nemen die ertoe strek(t)(ken) dat de agrarische bedrijfsbebouwing overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd;

k. de nakoming van de voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de agrarische bedrijfsbebouwing en/of opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zoals vervat in het erfinrichtingsplan, wordt geborgd door in het wijzigingsplan een gebruiksregel op te nemen die ertoe strekt dat het betrokken bouwwerk en/of voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig bij het wijzigingsplan gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.

(Wijziging als gevolg van de vernietiging van de regel in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State)

In artikellid 3.7. wordt sublid 3.7.9. (vernietigd) vervangen door:

3.7.9. Wijzigen bouwperceel naar wonen zonder compensatie

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - Voormalige boerderijen' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 42 of 45 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

1. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;

2. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;

3. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;

  • b. het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

(Wijziging als gevolg van een juridische omissie en de gewijzigde Provinciale Verordening)

In artikellid 3.7. komt in sublid 3.7.13 de tekst onder b. te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2;

2. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;

3. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;

4. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;

Aan artikellid 3.7.13 wordt toegevoegd lid j.

j. een zelfstandige woonfunctie is slechts toegestaan op een perceel waar reeds een bedrijfswoning aanwezig was.

(Toevoeging aan de regels voor een gebruikswijziging)

In artikellid 3.7. wordt het volgende nieuwe sublid 3.7.16. toegevoegd:

3.7.16. Wijzigen bouwperceel naar loonbedrijven

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2;

2. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;

3. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;

4. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;

  • c. er geen opslag buiten de gebouwen op het erf plaatsvindt;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. een zelfstandige woonfunctie is slechts toegestaan op een perceel waar reeds een bedrijfswoning aanwezig was.

(Toevoeging aan de regels ten behoeve van ontwikkelingsmogelijkheden niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten)

In artikellid 3.7. wordt het volgende nieuwe sublid 3.7.17. toegevoegd:

3.7.17. Wijziging staloppervlakte en dieraantallen in bijlage 4

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering de staloppervlakte en, voor zover nodig, de dieraantallen, zoals geregeld in de bouwregels en per bedrijf vastgelegd in bijlage 4, wordt aangepast, mits:

  • a. de staloppervlakte in bijlage 4 uitsluitend voor het specifieke adres waarvoor de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, wordt aangepast;
  • b. het aantal te houden dieren zoals vergund niet toeneemt.
  • c. sprake is van een structurele verbetering van het dierenwelzijn, dan wel sprake is van gewijzigde milieuwetgeving op grond waarvan vergroting van stalvloeroppervlakte noodzakelijk is;
  • d. er geen toename plaatsvindt van de gezondheidsrisico's;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In artikellid 3.7. wordt het volgende nieuwe sublid 3.7.18. toegevoegd:

3.7.18. Wijzing diersoort en/of dieraantallen in bijlage 4

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering de diersoorten/aantallen, zoals genoemd per bedrijf in bijlage 4, als gevolg van gewijzigde bedrijfsomstandigheden worden gewijzigd, mits:

  • a. de diersoorten/aantallen in bijlage 4 uitsluitend voor het specifieke adres waarvoor de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, worden aangepast;
  • b. een vergroting van de stalvloeroppervlakte niet is toegestaan;
  • c. sprake is van een structurele verbetering van het dierenwelzijn, zodanig dat het leefoppervlak per diersoort meer bedraagt dan het wettelijk minimaal voorgeschreven leefoppervlak;
  • d. sprake is van het minimaal gelijkblijven dan wel een verbetering van de milieusituatie;
  • e. er geen toename plaatsvindt van de gezondheidsrisico's;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Agrarisch - Wierdenlandschap

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap' zijn de regels van artikel 4 van het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 van toepassing, met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen van die regels.

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op alle percelen met de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

4.1 Bestemmingsomschrijving

(Toevoegen van een aanduiding op perceel Paaptilsterweg 5 te Uithuizermeeden)

In artikellid 4.1. wordt aan het onderdeel b de volgende tekst toegevoegd.

al dan niet in combinatie met:

    • 1. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";

(Aanpassing als gevolg van uitspraak Raad van State)

In artikellid 4.1. komt onderdeel g. te vervallen (vernietigd door de Raad van State) en wordt vervangen door het volgende onderdeel g.

g. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";

(herstel van een foutieve benaming van de aanduidingen)

In artikellid 4.1. komt onderdeel i. te vervallen en wordt vervangen door het volgende onderdeel i.

i. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1";

4.2 Bouwregels

(herstel van een foutieve benaming van de aanduidingen)

In artikellid 4.2. komt sublid 4.2.2. onder a te vervallen en wordt vervangen door het volgende sublid 4.2.2. onder a.

  • a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1”
4.3 Afwijken van de bouwregels

(afwijkingsbevoegdheid wordt vervangen door een wijzigingsbevoegdheid)

In artikel 4.3. vervalt sublid 4.3.3

(Toevoeging aan de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikel 4.3. wordt sublid 4.3.9 vervangen en vervalt sublid 4.3.10

4.3.9. Opslag mest en veevoer aansluitend op bouwvlak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1. onder a. dan wel van het bepaalde in lid 3.2.3. onder a in die zin dat opslag van mest en veevoer, in de vorm van mestsilo's, mestbassins, mestzakken, kuilvoerplaten en sleufsilo's, buiten het bouwvlak mag worden gebouwd dan wel aangelegd, mits:

  • a. wordt aangetoond dat de opslag van mest en veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;
  • b. de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op, en daarbij in ieder geval gelegen is binnen een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • c. andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad, in die zin dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de opslagvoorziening advies wordt ingewonnen bij Stichting Libau, waarbij afwijking van een uitgebracht advies een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering behoeft;
  • e. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest en veevoer aansluitend op het bouwvlak, wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
  • f. tevens de in lid 3.5.3. genoemde afwijking is verleend.

4.4 Specifieke gebruiksregels

(Toevoeging binnen de regeling voor intensieve veehouderijen)

Aan artikel 4.4. wordt het volgende onderdeel o toegevoegd.

o. het gebruik van gronden en gebouwen voor andere diersoorten en meer dieren dan per adres is vastgelegd in bijlage 4.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

(Toevoeging aan de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikel 4.5. wordt het sublid 4.5.3. vervangen:

4.5.3. Mestopslag en opslag veevoer

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of landbouwproducten;

  • a. wordt aangetoond dat de opslag van mest en veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is;
  • b. de opslag van mest en veevoer zoveel mogelijk aansluit op, en daarbij in ieder geval gelegen is binnen een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak;
  • c. andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad, in die zin dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de opslagvoorziening advies wordt ingewonnen bij Stichting Libau, waarbij afwijking van een uitgebracht advies een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering behoeft;
  • e. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest en veevoer aansluitend op het bouwvlak, wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
4.6 Ongewijzigd
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

(Wijziging in de regels op grond van de nieuwe Provinciale Verordening)

In artikellid 4.7. onder sublid 4.7.1. wordt aan d het volgende toegevoegd: 'zoals die voor de regio Noord nader uitgewerkt is in de Nota Agrarische Bouwblokken en landschap;'

In artikellid 4.7. onder sublid 4.7.1. wordt e geschrapt en vervangen door:

e. de uitbreiding van de bedrijfskavel vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan, gebaseerd op een verkregen advies van Stichting Libau, en een lichtplan dat rekening houdt met het landschapstype en het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling;

In artikellid 4.7. onder sublid 4.7.1. worden de nieuwe criteria i, j en k toegevoegd, waarbij de bestaande i en j worden doorgeletterd naar l en m:

i. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op de bedrijfskavel c.q. de (te) verlaten bedrijfskavel te saneren;

j. de nakoming van de overeengekomen omvang, situering en verschijningsvorm van de agrarische bedrijfsbebouwing, zoals vervat in het erfinrichtingsplan wordt geborgd door in een wijzigingsplan (een) regel(s) op te nemen die ertoe strek(t)(ken) dat de agrarische bedrijfsbebouwing overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd;

k. de nakoming van de voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de agrarische bedrijfsbebouwing en/of opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zoals vervat in het erfinrichtingsplan, wordt geborgd door in het wijzigingsplan een gebruiksregel op te nemen die ertoe strekt dat het betrokken bouwwerk en/of voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig bij het wijzigingsplan gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.

(Wijziging als gevolg van de vernietiging van de regel in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State)

In artikellid 4.7. wordt sublid 4.7.9. (vernietigd) vervangen door:

4.7.9. Wijzigen bouwperceel naar wonen zonder compensatie

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - Voormalige boerderijen' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 42 of 45 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:
    • 1. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;
    • 2. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;
    • 3. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;
  • b. het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de voormalige bedrijfsgebouwen, die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

(Wijziging als gevolg van een juridische omissie en de gewijzigde Provinciale Verordening)

In artikellid 4.7. komt in sublid 4.7.12 de tekst onder b. te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:

1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2;

2. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;

3. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;

4. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;

Aan artikellid 4.7.12 wordt toegevoegd lid j.

j. een zelfstandige woonfunctie is slechts toegestaan op een perceel waar reeds een bedrijfswoning aanwezig was.

(Toevoeging aan de regels voor een gebruikswijziging)

In artikellid 4.7. wordt het volgende nieuwe sublid 4.7.14. toegevoegd:

4.7.14. Wijzigen bouwperceel naar loonbedrijven

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2;
    • 2. rekening wordt gehouden met de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing door beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm te handhaven;
    • 3. het vergroten van de gebouwen niet is toegestaan;
    • 4. het oprichten van nieuwe gebouwen niet is toegestaan;
  • c. er geen opslag buiten de gebouwen op het erf plaatsvindt;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. een zelfstandige woonfunctie is slechts toegestaan op een perceel waar reeds een bedrijfswoning aanwezig was.

(Toevoeging aan de regels ten behoeve van ontwikkelingsmogelijkheden niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten)

In artikellid 4.7. wordt het volgende nieuwe sublid 4.7.15. toegevoegd:

4.7.15. Wijziging staloppervlakte en dieraantallen in bijlage 4

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering de staloppervlakte, zoals geregeld in de bouwregels en per bedrijf vastgelegd in bijlage 4, wordt aangepast, mits:

  • a. de staloppervlakte in bijlage 4 uitsluitend voor het specifieke adres waarvoor de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, wordt aangepast;
  • b. het aantal te houden dieren zoals vergund niet toeneemt;
  • c. sprake is van een structurele verbetering van het dierenwelzijn, dan wel sprake is van gewijzigde milieuwetgeving op grond waarvan vergroting van stalvloeroppervlakte noodzakelijk is;
  • d. er geen toename plaatsvindt van de gezondheidsrisico's;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In artikellid 4.7. wordt het volgende nieuwe sublid 4.7.16. toegevoegd:

4.7.16. Wijzing diersoort in bijlage 4

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering de diersoorten/aantallen, zoals genoemd per bedrijf in bijlage 4, als gevolg van gewijzigde bedrijfsomstandigheden worden gewijzigd, mits:

  • a. de diersoorten/aantallen in bijlage 4 uitsluitend voor het specifieke adres waarvoor de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, worden aangepast;
  • b. een vergroting van de stalvloeroppervlakte niet is toegestaan;
  • c. sprake is van een structurele verbetering van het dierenwelzijn, zodanig dat het leefoppervlak per diersoort meer bedraagt dan het wettelijk minimaal voorgeschreven leefoppervlak;
  • d. sprake is van het minimaal gelijkblijven dan wel een verbetering van de milieusituatie;
  • e. er geen toename plaatsvindt van de gezondheidsrisico's;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - 1 (Artikel 5)

Onderstaande wijziging is van toepassing op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - 1' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

5.1 Ontheffing van de gebruiksregels (5.5.)
5.1.1 Gelijkwaardige bedrijvigheid (5.5.1.)

De bestaande aanhef van 5.5.1. komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende aanhef:

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.4. en toestaan dat, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven die zijn in genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3 worden gevestigd, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2, mits:

Artikel 6 Bedrijf - 2 (Artikel 6)

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Bedrijf -2' zijn de regels van artikel 6 van het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 van toepassing, met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen van die regels.

Onderstaande wijziging is van toepassing op het perceel waarop de aanduiding betrekking heeft met de bestemming 'Bedrijf -2' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

6.1 Bestemmingsomschrijving (6.1.)

(Toevoegen van een aanduiding op perceel Oosternielandsterweg 4)

Aan artikellid 6.1. wordt in sublid a na nummer 9 de volgende bedrijvigheid toegevoegd.

10. een afvalinzameldepot, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalinzameldepot";

Onderstaande wijziging is van toepassing op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - 2' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

6.2 Ontheffing van de gebruiksregels (6.5.)
6.2.1 Gelijkwaardige bedrijvigheid (6.5.1.)

De bestaande aanhef van 6.5.1. komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende aanhef:

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.4. en toestaan dat, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven die zijn in genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven in categorie 3 worden gevestigd, indien de activiteit daarvan wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2, mits:

Artikel 7 Bedrijf - Delfstof-/energiewinning (Artikel 11)

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op de percelen binnen de bestemming 'Bedrijf - Delfstof-/energiewinning (Artikel 11)' met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2” in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

7.1 Bestemmingsomschrijving (11.1.)

(Toevoegen van een regeling voor een bestaande windturbine die in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 was vergeten)

Aan de bestemmingsomschrijving wordt sublid b toegevoegd. De bestaande subleden b tot en met g verletteren daardoor naar c tot en met h.

b. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2”;

7.2 Bouwregels (11.2.)

In de Bouwregels worden een sublid 11.2.2. toegevoegd, waarbij het bestaande sublid 11.2.2. wordt vernummerd naar 11.2.3.

7.2.1 Windturbines (11.2.2.)

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2”;
  • b. het aantal te bouwen windturbines zal, ter plaatse van een aanduiding, ten hoogste één bedragen;
  • c. de ashoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande ashoogte bedragen;
  • d. de wieklengte zal ten hoogste 2/3 van de bestaande ashoogte bedragen.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening (Artikel 13)

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op de percelen binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening (Artikel 13)' met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2” in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

8.1 Bestemmingsomschrijving (13.1.)

(Toevoegen van een regeling voor een bestaande windturbine die in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 was vergeten)

Aan de bestemmingsomschrijving wordt sublid b toegevoegd. De bestaande subleden b tot en met f verletteren daardoor naar c tot en met g.

b. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2”;

8.2 Bouwregels (13.2.)

In de Bouwregels worden een sublid 13.2.2. toegevoegd, waarbij het bestaande sublid 13.2.2. wordt vernummerd naar 13.2.3.

8.2.1 Windturbines (13.2.2.)

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 2”;
  • b. het aantal te bouwen windturbines zal, ter plaatse van een aanduiding, ten hoogste één bedragen;
  • c. de ashoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande ashoogte bedragen;
  • d. de wieklengte zal ten hoogste 2/3 van de bestaande ashoogte bedragen.

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening 1 (Artikel 13a)

(Deze bestemming is nieuw toegevoegd voor een sluis met gemaal aan de Helwerdermaar nabij Westerhornseweg te Usquert)

9.1 Bestemmingsomschrijving (13a.1.)

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de energievoorziening, waterhuishouding en naar de aard daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  • b. een gemaal met sluis, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gemaal en sluis";

met daaraan ondergeschikt:

  • c. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. terreinen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels (13a.2.)
9.2.1 Gebouwen en overkappingen (13a.2.1.)

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 4,00 m bedragen.
9.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde (13a.2.2.)

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1 (artikel 48)

Deze regels zijn van toepassing voor de gronden binnen deze herziening die opnieuw zijn voorzien van de archeologische bestemming.

10.1 Bestemmingsomschrijving (48.1.)

De voor 'Waarde - Archeologie 1 (artikel 48)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels (48.2.)

Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Eemsmond te worden ingediend.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (48.3.)

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Eemsmond te worden ingediend.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2 (Artikel 49)

Deze regels zijn van toepassing voor de gronden binnen deze herziening die opnieuw zijn voorzien van de archeologische bestemming.

11.1 Bestemmingsomschrijving (49.1.)

De voor 'Waarde - Archeologie 2 (Artikel 49)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de archeologische waarden.
11.2 Bouwregels (49.2.)
11.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 15 m2 (49.2.1.)

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd, tenzij het betreft:

  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 15 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

De gebouwen die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

11.3 Afwijken van de bouwregels (49.3.)

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 49.2.1., mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de ontheffing voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (49.4.)
11.4.1 Vergunningplicht (49.4.1.)

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  • c. het graven, uitbaggeren of dempen van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
11.4.2 Uitzondering (49.4.2.)

Het bepaalde in lid 49.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
11.4.3 Voorwaarden (49.4.3.)

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid (49.5.)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (Artikel 49)' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 3 (Artikel 50)

Deze regels zijn van toepassing voor de gronden binnen deze herziening die opnieuw zijn voorzien van de archeologische bestemming.

12.1 Bestemmingsomschrijving (50.1.)

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de archeologische waarden.
12.2 Bouwregels (50.2.)
12.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 (50.2.1.)

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
12.3 Afwijken van de bouwregels (50.3.)

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 50.2.1., mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de ontheffing voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (50.4.)
12.4.1 Vergunningplicht (50.4.1.)

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven, uitbaggeren of dempen van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,40 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
12.4.2 Uitzondering (50.4.2.)

Het bepaalde in lid 50.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
12.4.3 Voorwaarden (50.4.3.)

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid (50.5.)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 (Artikel 50)' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 4 (Artikel 51)

Deze regels zijn van toepassing voor de gronden binnen deze herziening die opnieuw zijn voorzien van de archeologische bestemming.

13.1 Bestemmingsomschrijving (51.1.)

De voor 'Waarde - Archeologie 4 (Artikel 51)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de archeologische waarden.
13.2 Bouwregels (51.2.)
13.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 (51.2.1.)

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
13.3 Afwijken van de bouwregels (51.3.)

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 51.2.1., mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de ontheffing voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (51.4.)
13.4.1 Vergunningplicht (51.4.1.)

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.
13.4.2 Uitzondering (51.4.2.)

Het bepaalde in lid 51.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van sloten en grachten, betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
13.4.3 Voorwaarden (51.4.3.)

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid (51.5.)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Artikel 51)' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 14 Water (Artikel 40)

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op de percelen binnen de bestemming 'Water' met de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1” in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

14.1 Bestemmingsomschrijving (40.1.)

(Toevoegen van een regeling voor een bestaande windturbine die in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 was vergeten)

Aan de bestemmingsomschrijving wordt sublid c toegevoegd. De bestaande subleden c tot en met g verletteren daardoor naar d tot en met h.

c. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1”;

14.2 Bouwregels (40.2.)

In de Bouwregels worden een sublid 40.2.2. toegevoegd, waarbij het bestaande sublid 40.2.2. wordt vernummerd naar 40.2.3.

14.2.1 Windturbines (40.2.2.)

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - windturbine - 1”;
  • b. het aantal te bouwen windturbines zal, ter plaatse van een aanduiding, ten hoogste één bedragen;
  • c. de ashoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande ashoogte bedragen;
  • d. de wieklengte zal ten hoogste 2/3 van de bestaande ashoogte bedragen.

Artikel 15 Wonen - Voormalige boerderijen (Artikel 45)

Voor zover gronden binnen deze herziening zijn voorzien van een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' zijn de regels van artikel 45 van het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010 van toepassing.

Onderstaande wijzigingen zijn van toepassing op alle percelen met de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' in het bestemmingsplan Buitengebied Eemsmond 2010.

15.1 Wijzigingsbevoegdheid (45.6.)

(Aanpassing aan de nieuwe Provinciale Verordening)

In de wijzigingsbevoegdheid komt de wijziging van 45.6.2. te vervallen en wordt vervangen door de volgende wijziging.

15.1.1 Wijzigen naar agrarisch bouwperceel (45.6.2.)

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap' of 'Agrarisch - Wierdenlandschap', met inbegrip van het aanbrengen van een bouwperceel en het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. met de ligging en vormgeving van het bouwvlak/bouwperceel zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke structuur zoals die voor de regio Noord nader uitgewerkt is in de Nota Agrarische Bouwblokken en landschap;
  • c. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 2,00 hectare zal bedragen;
  • e. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
  • f. de wijziging vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan, gebaseerd op een verkregen advies van Stichting Libau, en een lichtplan dat rekening houdt met het landschapstype en het voorkomen van nachtelijke lichtuitstraling;
  • g. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet in gebruik te nemen opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bedrijfskavel c.q. de (te) verlaten bedrijfskavel te saneren;
  • h. de nakoming van de overeengekomen omvang, situering en verschijningsvorm van de agrarische bedrijfsbebouwing, zoals vervat in het erfinrichtingsplan wordt geborgd door in een wijzigingsplan (een) regel(s) op te nemen die ertoe strek(t)(ken) dat de agrarische bedrijfsbebouwing overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd;
  • i. de nakoming van de voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de agrarische bedrijfsbebouwing en/of opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zoals vervat in het erfinrichtingsplan, wordt geborgd door in het wijzigingsplan een gebruiksregel op te nemen die ertoe strekt dat het betrokken bouwwerk en/of voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum ná het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig bij het wijzigingsplan gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • k. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel (Artikel 55)

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels (Artikel 56)

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels (Artikel 57)

(Aan de regels is een aanduidingsomschrijving toegevoegd, die in de agrarische bestemmingen was opgenomen.)

18.1 Overig - Windturbinepark (57.3)
18.1.1 Aanduidingsomschrijving (57.3.1.)

De voor 'Overig - Windturbinepark (57.3)' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor windturbines.

Het sublid 57.3.1. wordt vernummerd naar 57.3.2.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Regels deel uitmakende van het

bestemmingsplan Herziening bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Eemsmond.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ......