Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Moeder Magdalenastraat 12 te Ohé en Laak
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1641.BPL022-VG01

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
met de daarbijbehorende
  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  4. voorzieningen van algemeen nut;
  5. groenvoorzieningen;
  6. voet en fietspaden;
  7. speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. het aantal woningen per bouwperceel mag niet toenemen. Hier geldt de situatie op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan als uitgangspunt;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in dan wel maximaal 3 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  3. de maximale diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter aan beide zijden;
  5. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouw- en goothoogte' is aangegeven.
4.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 3,30 m;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,50 m;
  3. de maximale gezamelijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten, die een maximale bouwhoogte hebben van 8 m.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen
van de bebouwing:
  1.  ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2.  ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3.  ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4.  ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5.  ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 sub a voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens ten behoeve van de bouw van portalen, entrees en erkers, mits de oppervlakte niet meer dan 6 m² bedraagt, de hoogte maximaal 3 meter bedraagt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Aan huis gebonden beroepen
De uitoefening van aan huis gebonden beroepen in woningen, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  2. er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  5. het oppervlak dat voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep wordt gebruikt,
     bedraagt niet meer dan 35 m²;
  6. de uitoefening van huis gebonden beroepen is alleen toegestaan in de tussen de voor- en achtergevellijn gelegen bebouwing.
4.5.2 Strijdig gebruik gronden en opstallen
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. afhankelijke woonruimte;
  2. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  3. een aan huis gebonden beroep in gebouwen gelegen achter de achtergevellijn;
  4. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;
  5. kamerbewoning;
  6. erotisch getinte bedrijven en prostitutie;
  7. detailhandel;
  8. horeca;
  9. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  10. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  11. parkeren in de voortuin.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Mantelzorg
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van omwonende en bedrijven kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.2 sub a, sub b en sub e voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  4. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  5. maximaal 75 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
4.6.2 Parkeren in de voortuin
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.2 sub k voor het gebruik van de voortuin voor parkeren, met dien verstande dat:
  1. de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het openbaar gebied minimaal 6 meter bedraagt;
  2. het gebruik als parkeerplaats de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt.