direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uffelsestraat 1, Haler
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Uffelsestraat 1, Haler" van de gemeente Leudal.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Uffelsestraat 1 zijn thans binnen de bestemming 'Agrarisch' agrarische opstallen inclusief een agrarische bedrijfswoning gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning met bijbehorende bijgebouwen. Naast de reeds gesloopte gebouwen zal nog een staldeel van circa 310 m² gesloopt worden.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'', omdat een reguliere burgerwoning niet rechtstreeks is toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. De gemeente Leudal heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van de artikelen 3.8.10 en 3.8.14 van het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggende wijzigingsplan bevat de toelichting en de regels voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met bijbehorende bijgebouwen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Hunsel, sectie M, nummers 387 en 388 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 4.840 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 4 september 2019. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, agrarisch grondgebruik en extensief recreatief medegebruik. De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn voorzien van een bouwvlak.

Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 6'. De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.2.1.

Verder is ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is het verboden de grond te roeren inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 80 meter beneden het maaiveld. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 4.2.2.

Wijzigingsbevoegdheid 3.8.10

Artikel 3.8.10 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Dit artikel is hierna overgenomen.

''3.8.10 Wijziging bestemming in 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:

  • a. geen sprake is van een duurzame locatie;
  • b. de agrarische activiteiten ter plaatse van het bouwvlak zijn beëindigd;
  • c. ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig is;
  • d. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden;
  • f. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
  • g. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
  • h. voldaan wordt aan de milieuwetgeving met betrekking tot geluid, geur en bodem;
  • i. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en geurhinder;
  • j. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
  • k. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.4;
  • l. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • m. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavige locatie betreft geen duurzame locatie. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   Het initiatief zorgt voor de omschakeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een reguliere woning. Hierbij is de thans afgegeven agrarische vergunning reeds ingeleverd. Agrarisch hergebruik van de locatie is derhalve, in combinatie met het feit dat de voormalige agrarische bedrijfsopstallen thans grotendeels gesloopt zijn, niet mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   Binnen onderhavig plangebied is thans een agrarische bedrijfswoning gesitueerd. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad d.   Middels onderhavig planvoornemen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad e.   Middels onderhavig planvoornemen vindt geen onevenredige aantasting van de omliggende waarden plaats. Dit aspect wordt nader toegelicht in de hoofdstukken 4 en 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad f.   Middels onderhavig planvoornemen worden omliggende (agrarische) functies niet belemmerd. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad g.   Middels onderhavig planvoornemen worden de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig geschaad. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad h.   Middels onderhavig planvoornemen wordt voldaan aan de aspecten geluid, geur en bodem. Deze aspecten worden nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad i.   Middels onderhavig planvoornemen wordt voldaan aan de aspecten externe veiligheid en geurhinder. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad j.   Onderhavig planvoornemen is getoetst aan de meest recente woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad k.   Onderhavig planvoornemen is getoetst aan artikel 55.4. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad l.   Onderhavig planvoornemen zorgt, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken, voor de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad m.   Onderhavig planvoornemen is voorzien van een landschappelijke inpassing (geborgen in de regels behorende bij dit wijzigingsplan). Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Wijzigingsbevoegdheid 3.8.14

Artikel 3.8.14 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden verkleinen of schrappen van het bouwvlak. Dit artikel is hierna overgenomen.

''3.8.14 Bouwvlak verkleinen of schrappen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het bouwvlak te verkleinen of te schrappen indien:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd;
  • b. niet meer in gebruik zijnde overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • c. danwel sprake is van sloop van bebouwing zoals bedoeld in artikel 29.4.4.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Het initiatief zorgt voor de omschakeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een reguliere woning. Hierbij is de thans afgegeven agrarische vergunning reeds ingeleverd. Agrarisch hergebruik van de locatie is derhalve, in combinatie met het feit dat de voormalige agrarische bedrijfsopstallen thans grotendeels gesloopt zijn, niet mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   Onderhavig planvoornemen zorgt, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken, voor de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   Onderhavig plan leidt in totaal tot 300 m² aan bijgebouwen. Middels gebruik van artikel 29.4.4, lid c. kan dit worden gerealiseerd. Nadere uitwerking van hiervan vindt plaats in hoofdstuk 3. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeeldingen geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0004.png"

DIRECTE OMGEVING

2.1.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom van het dorp Haler. Haler is één van de 16 kernen van de gemeente Leudal. De gehele omgeving wordt gekenmerkt door agrarische bedrijven. Het plangebied is omsloten door percelen welke in gebruik zijn voor deze agrarische doeleinden.

In de afgelopen jaren zijn binnen het plangebied de meeste agrarische gebouwen reeds gesloopt. Op onderstaande afbeelding met bijbehorende tabel is in rood aangegeven welke gebouwen zijn gesloopt en hoeveel m² gesloopt zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0005.png"

THANS GESLOOPTE BEBOUWING

  Gebouwtype   Grootte   werkzaamheden  
1   Loods   138,0 m²   asbest gesaneerd, gesloopt en afgevoerd  
2   Loods   274,0 m²   asbest gesaneerd, gesloopt en afgevoerd  
3   Zwembad   24,5 m²   gesloopt/verwijderd en afgevoerd  
4   Tuinhuis   4,0 m²   gesloopt en afgevoerd  
  Totaal gesloopt   440,5 m²    

Op onderstaande foto's is zichtbaar dat deze opstallen reeds gesloopt/verwijderd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0006.png"

PLANGEBIED ZONDER OPSTALLEN

2.1.2 Ontsluiting

Het plangebied kent in de huidige situatie één verharde ontsluiting op de Uffelsestraat. De Uffelsestraat betreft een erftoegangsweg, waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.

2.1.3 Groen en water

Het plangebied is voorzien van groen in de vorm van enkele solitair aanwezige bomen verspreid over het terrein en in de vorm van een groene erfafscheiding op de zuidoostelijke perceelsgrens. Daarnaast is op het noordoostelijk deel van het perceel een groene haag aanwezig. Binnen het plangebied en omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0007.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen naar een burgerwoning. Naast de reeds gesloopte gebouwen zal nog een staldeel van circa 310 m² gesloopt worden.

Zoals zichtbaar op bovenstaande afbeelding blijft de woning als bestaand behouden. Daarnaast wordt er een bestaand vrijstaand bijgebouw voor de paardenstallen en garage/berging van 257,5 m² in combinatie met een staldeel van 42,5 m² behouden.

Er worden geen nieuwe gebouwen toegevoegd in het projectgebied.

Het planvoornemen leidt hierin planologisch tot de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Artikel 29.2.2, lid a stelt dat binnen de bestemming 'Wonen' maximaal 150 m² aan bijgebouwen direct wordt toegestaan. In afwijking van dit lid stelt artikel 29.4.4. dat Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde in lid 29.2.2 onder a voor een grotere oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, in geval van (gedeeltelijke) sloop van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen (mede) op een ander bouwperceel (bouwperceel van derden) dan waar herbouw plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:

  • a. het bouwperceel van derden alwaar (mede) sloop plaatsvindt, binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt;
  • b. op het bouwperceel van derden bijbehorende bouwwerken of overkappingen gesloopt worden die de oppervlakte van 150 m² te boven gaan;
  • c. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het bouwperceel alwaar herbouw plaatsvindt én na herbouw, niet meer mag bedragen dan 150 m² plus 50% van het gesloopte oppervlakte boven de 150 m²;
  • d. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen na herbouw in ieder geval niet meer mag bedragen dan 300 m²;
  • e. op het bouwperceel van derden de te slopen bebouwing niet wordt teruggebouwd indien gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden -1 t/m 4'.
  • f. maximaal 40% van het bouwvlak wordt bebouwd;
  • g. er eerst gesloopt is voordat wordt gebouwd;
  • h. de bouwwerken zodanig worden gesitueerd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een compacte situatie ontstaat;
  • i. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.4;
  • j. landschappelijke inpassing binnen het bestemmingsvlak dient plaats te vinden

Onderhavig plan leidt tot de sloop van in totaal (440 m² + 310 m² =) 750 m² aan agrarische opstallen. Sublid c. stelt dat 50% van het gesloopte oppervlakte boven de 150 m² (= 600 x 0,5) = 300 m² teruggebouwd mag worden. Desalniettemin stelt lid d. dat hiervoor een maximum geldt van 300 m². Onderhavig plan leidt tot de instandhouding van 300 m² aan bijgebouwen. Hiermee wordt voldaan aan artikel 29.4.4.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Leudal wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Leudal tot het buitengebied behoort. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersgeneratie, omdat er feitelijk niets veranderd aan de inrichting.

De Uffelsestraat heeft lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Uffelsestraat en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft een positieve invloed op het aspect parkeren, omdat er geen landbouw voertuigen meer geparkeerd hoeven te worden en er dus voldoende ruimte is voor de al aanwezige parkeersituatie van de bedrijfswoning. Desondanks dient het aspect parkeren goed ingevuld te worden. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied, in weinig stedelijk gebied dienen 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Derhalve dient op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op eigen terrein is voldoende ruimte om 3 parkeerplaatsen te realiseren.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende plan zorgt voor één extra verharde ontsluiting op de Uffelsestraat (zie inrichtingsschets). Deze ontsluiting wordt gecreëerd ten noorden van de thans bestaande ontsluiting om de stallen en de garage direct te ontsluiten op de Uffelsestraat. Verkeerskundig leidt deze extra ontsluiting niet tot problemen.

3.3 Groen en water

Voorliggend initiatief betreft het aanpassen van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing en na sloop van de bedrijfsbebouwing (met behoudt van maximaal 300 m²). De te behouden bebouwing en direct omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Conform de wijzigingsbevoegdheid 3.8.10 dient voldaan te worden aan artikel 55.4 van het vigerende bestemmingsplan. Dit artikel is hieronder overgenomen:

''55.4 Verbetering omgevingskwaliteit

Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:

  • a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels;
  • b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   In de Nota kwaliteit, bijgevoegd als bijlage 1, wordt niet concreet ingegaan op voorliggende ontwikkeling. Getoetst zal daarom worden aan sublid b.  
ad b.   Voor het planvoornemen is een beplantingsplan opgesteld, bijgevoegd als bijlage 2. In dit beplantingsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de aan te planten soorten, oppervlakten en maatregelen, conform de 'Nota kwaliteit'.  

De gemeente heeft medewerking aan het plan toegezegd onder voorwaarde dat het verlies aan kwaliteit gecompenseerd wordt. De gemeente Leudal werkt niet met vaste kwaliteitsbijdragen voor een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling. In ieder geval is een goede landschappelijke inpassing vereist. Deze moet bestaan uit inheemse en gebiedseigen beplanting en aansluiten op o.a. het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en het landschappelijk raamwerk van de gemeente.

Gekeken naar het landschappelijk raamwerk Leudal is het plangebied gelegen in 'Bolle open velden' en 'Open beekdal'. In het toekomstig raamwerk dient de herkenbaarheid van deze landschapstypen behouden en versterkt te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0008.png"

Ook op de luchtfoto is te zien dat het perceel gelegen is in een open gebied met omliggend gras- en akkerlanden. Deze openheid dient dus zoveel mogelijk behouden te worden en eventueel versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0009.png"

In de landschappelijke inpassing is daarom gekozen voor een lage kniphaag aan de voorzijde van het perceel, dit om een open aanblik te creëren. Hier zijn daarnaast een aantal solitaire bomen toegepast.

De rijbak dient landschappelijk ingepast te worden volgens art. 29.2.3 onder b van het bestemmingsplan. Daarom is gekozen voor een hoge kniphaag van 180 cm hoogte, die is doorgezet langs de gehele perceelgrens aan de achterzijde. Voor de keuze van de beplantingssoorten is gekeken naar welke soorten passend zijn in de omgeving ecologisch gezien een bijdrage kunnen leveren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI is inmiddels in werking getreden en is hiermee de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend initiatief betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De bebouwing en omgeving zal conform huidige situatie worden behouden. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Net als het Rijk (zie paragraaf 4.1.1) werkt ook de provincie Limburg, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, aan een Omgevingsvisie. Deze is in december 2020 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en zal na vaststelling door Provinciale Staten het POL vervangen. Tot die tijd dient de planvorming te worden getoetst aan de Omgevingsvisie POL2014.

In de visie geeft de provincie aan hoe ze wil inspelen op de belangrijkste hoofdopgaven voor de komende jaren:

  • a. het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied
  • b. een toekomstbestendige innovatieve en duurzame economie en landbouwtransitie
  • c. klimaatadaptatie en energietransitie.

Daarbij hanteert de provincie een aantal Limburgse principes

  • a. streven naar een inclusieve gezonde en veilige samenleving die uitnodigt tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid
  • b. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers en er is dus ruimte voor maatwerk.
  • c. Meer stad, meer land. Variatie in gebieden moet gekoesterd worden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukke stedelijke gebieden ontwikkeld
  • d. Zorgvuldig omgaan met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. Inzetten op sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar volgende generaties (voorzorgsbeginsel).

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft. Dit sluit aan bij de hoofdopgave: ''het realiseren van een aantrekkelijke, sociale gezonde en veilige leefomgeving in zowel stedelijk/bebouwd gebied als het landelijk gebied'', omdat middels het omzetten van deze woning de leefomgeving wordt versterkt. Daarnaast sluit onderhavig plan aan bij de volgende provinciale principes: ''De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers en er is dus ruimte voor maatwerk'' en ''Meer stad, meer land. Variatie in gebieden moet gekoesterd worden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukke stedelijke gebieden ontwikkeld''.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de 'Provinciale Omgevingsvisie (POVI)'.

4.2.2 Omgevingsvisie Limburg 2021

Op 1 oktober 2021 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg 2021 vastgesteld en is in werking getreden. Hiermee komt de Omgevingsvisie POL2014 te vervallen.

De Omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen we nog keuzes maken. Daarbij kiezen we voor maatwerk en houden we rekening met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als we afwegingen maken, doen we dat op basis van de onderstaande Limburgse principes:

  • Er wordt gestreefd naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Er wordt zowel ingezet op duurzame verstedelijking als op transitie van landelijk gebied;
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0010.jpg"

UITSNEDE OMGEVINGSVERORDENING LIMBURG

Analyse

Het plangebied ligt in de zone 'Buitengebied'. Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo'n 85.000 hectaren groot. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de droogtegevoeligheid en de kwaliteit van de grondwatervoorraden, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk, rekening houdend met de ruimteclaims vanuit de verschillende transitieopgaves.

De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij deze keuzes wordt rekening gehouden met samen- hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast wordt de woningbouwopgave altijd bezien in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaat- adaptieve woonomgeving.

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft. Hiermee wordt aangesloten bij het aspect transformatie, waarbij leegstand wordt voorkomen.

Conclusie

Zowel de aard van de ontwikkeling sluit aan bij de 'Omgevingsvisie Limburg 2021'.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 16 januari 2015 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking getreden en hierna meermaals herzien (laatste geconsolideerde versie in 2019). Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd overgenomen.

Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.

Op basis van de omgevingsverordening maakt onderhavige locatie deel uit van:

  • Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - bebouwd gebied, Regio Midden Limburg;
  • Milieubeschermingsgebieden - Boringsvrije zone Roerdalslenk III;

Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - Bebouwd gebied, Regio Midden Limburg

Duurzame verstedelijking zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat daarbij om bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het woonbeleid zet zich sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied.

Milieubescherming - Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Voor het planvoornemen is de Boringsvrije zone Roerdalslenk III van toepassing. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodem-energiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan Gedeputeerde Staten.

Analyse

Het planvoornemen past binnen de kaders van het woonbeleid, omdat er geen nieuwe woning wordt toegevoegd (enkel omgezet). Tevens vinden bij het planvoornemen géén bodemingrepen plaats dieper dan 80 meter. Er wordt niet voorzien in een boorput. Ingrepen in de bodem vinden tot beperkte diepte plaats, waardoor het planvoornemen geen consequenties heeft voor de Roerdalslenk of het grondwaterbeschermingsgebied.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Omgevingsverordening Limburg 2014'.

4.2.4 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021

Op 25 mei 2021 is de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de ambities die geschetst zijn in de Omgevingsvisie Limburg 2021 juridisch verankerd. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treden en zal hiermee de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

Met het vooruitzicht op het inwerking treden van de Omgevingswet, die op 1 januari 2023 gepland staat, is het van belang dat nieuwe initiatieven in lijn zijn met de Omgevingsverordening Limburg 2021. '

Wonen

In de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen die betrekking hebben tot de regionale uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg 2021. Uit Artikel 12.1 'Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen' blijkt dat bij een Omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van één of meerdere woningen gemotiveerd dient te worden dan:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het Omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het Omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Ontwerp Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2021 blijkt dat het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III ligt. In artikel 4.3.6 'Boorputten en grondroeringen' staat omschreven dat een Omgevingsplan dat betrekking heeft op deze boringsvrije zone, geen boringen dieper dan 80 meter toestaat.

Analyse

Het planvoornemen past binnen de kaders van het woonbeleid, omdat er geen nieuwe woning wordt toegevoegd (enkel omgezet). Tevens vinden bij het planvoornemen géén bodemingrepen plaats dieper dan 80 meter. Er wordt niet voorzien in een boorput. Ingrepen in de bodem vinden tot beperkte diepte plaats, waardoor het planvoornemen geen consequenties heeft voor de Roerdalslenk of het grondwaterbeschermingsgebied.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021'.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw,

Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de ''Structuurvisie Wonen Midden Limburg 2018 tot en met 2021'' vastgesteld.

Op basis van de Agenda Limburgse woningmarkt van de provincie Limburg (inclusief het rapport 'Beweging op de woningmarkt') wordt in de structuurvisie meer tijd genomen om de planvoorraad af te stemmen op de behoefte. In de geactualiseerde Structuurvisie Wonen 2018 - 2021 is opgenomen dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan nieuwe plannen waaraan in kwalitatieve zin een tekort bestaat volgens het woningmarktonderzoek in relatie tot de planvoorraad, terwijl er kwantitatief te veel plannen zijn die niet omgebogen kunnen worden. Het is verstandig om hierbij primair in te zetten op locaties waarin een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is gewenst: inbreiding, verdunning, hergebruik bestaand vastgoed en herontwikkeling rotte plekken.

In de structuurvisie zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.

In de gemeente Leudal en Midden-Limburg neemt de bevolking tot 2030 af. Wat betreft de huishoudensprognose laten zowel gemeente als de regio een lichte groei zien. Als afgeleide van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling bedraagt een raming van de kwantitatieve woningbehoefte in de regio Midden Limburg 2.720 woningen en gemeente Leudal 42 woningen tot 2030. Echter blijkt dat in de periode 2014-2017 niet alle gemeente hun ambitie uit de woningbouwafspraken hebben kunnen waarmaken. In de actualisatie van de structuurvisie Wonen Midden Limburg 2018 tot en met 2021 wordt vastgelegd, dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit de Structuurvisie 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuwe prognose. Op basis hiervan mag in de gehele regio Midden-Limburg nog een toevoeging worden gedaan van 6.116 woningen. Voor de gemeente Leudal zijn dit 457 woningen. Hier tegenover staat een harde plancapaciteit van 6.126 woningen in de regio en 654 woningen in de gemeente. De harde plancapaciteit overschrijdt de vraag daarmee (ruimschoots). In kwantitatieve zin kan de behoefte daardoor niet onderbouwd worden.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Per saldo wordt hiermee geen woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiermee is voorgenomen ontwikkeling passend binnen de regionale Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de regionale 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 - 2021'.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Strategische Overallvisie 2020 - 'Leven in Leudal'

In de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkelingen in de komende jaren. De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de (nieuwe) gemeente en samenwerking in de regio.

De Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en bedrijven, met de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten.

Binnen de Strategische Overallvisie van de gemeente Leudal worden kansen en bedreigingen in kaart gebracht. Het behoud van groen en meer benutten van het groene karakter wordt gezien als een van de voornaamste kansen voor de gemeente Leudal. Groen wonen wordt hierbij als een potentiële kansrijke ontwikkeling gezien.

De missie van de gemeente Leudal is geoperationaliseerd in doelen op centrale thema's van de strategische overallvisie: samenleving, omgeving, wonen, werken en vrije tijd. Het doel voor het aspect wonen is hierbij om binnen de eigen gemeente te zorgen voor passende huisvesteging van elke inwoner plus gedoseerde ontwikkeling van enkele regionaal onderscheidende woonmilieus.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Door de ruimtelijke opzet met veel groen wordt een onderscheidend woonmilieu gerealiseerd, waarbij het planvoornemen landschappelijk gezien voor een geleidelijke transitie zorgt naar het achterliggende buitengebied. Het initiatief wordt hiermee passend geacht binnen de 'Strategische Overallvisie 2020 - Leven in Leudal', op het gebied van wonen.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de regionale 'Strategische Overallvisie 2020 - 'Leven in Leudal'.

4.4.2 Structuurvisie Leudal - 'Regie op de toekomst'

Met de 'Structuurvisie Leudal: Regie op de toekomst', vastgesteld op 2 februari 2010, wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren, wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelf initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.

De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken.

De gemeente streeft naar een leefbare en fijne woonomgeving, met een goede balans tussen woningvoorraad en woningbehoefte. Daarnaast is ook de kwaliteit van de woning en de woonomgeving van groot belang. Uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van wonen is dat, in het kader van de leefbaarheid, de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad. Door in te zetten op kwaliteit wil de gemeente een woningvoorraad bieden die bijdraagt aan de sociale binding van mensen met de gemeente, maar die ook afgestemd is op en bijdraagt aan de verschillende ruimtelijke karakteristieken van de afzonderlijke kernen en het buitengebied.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft. Derhalve past deze ontwikkeling binnen de kaders van de Structuurvisie.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van het 'Structuurvisie Leudal - 'Regie op de toekomst'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Kragten een vooronderzoek bodem uitgevoerd: rapport "Uffelsestraat 1 te Haler; Milieuhygiënisch bodemvooronderzoek" (14 september 2022, VKL201). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Kragten concludeert dat:

  • Op de locatie zijn asbestdaken toegepast zonder dakgoot waardoor de druppelzones verdacht zijn op asbest en PCB’s. Daarnaast is net buiten de onderzoekslocatie gebruik gemaakt van een tank voor de opslag van water. Zonder verdere informatie over het gebruik en de herkomst van de tank kan niet uitgesloten worden dat er geen andere stoffen dan water zijn opgeslagen. Omdat niet bekend is of er ooit andere stoffen zijn opgeslagen in de tank moet uitgegaan worden van het minst gunstige scenario. De tank wordt daarom gezien als een potentieel verdachte bron van bodemverontreiniging. De tank ligt strikt genomen buiten de onderzoekslocatie maar omdat de tank zo dicht bij de onderzoeksgrens ligt is het niet uit te sluiten dat als er vloeistoffen hebben gelekt dat deze zijn verspreid tot binnen de onderzoekslocatie.
  • De locatie is al jarenlang bebouwd en gebruikt. De verwachting is dan ook dat door dit gebruik in de bodem, en dan met name de bovengrond, diffuus verhoogde gehalte aan zware metalen, PAK’s en/of minerale olie aanwezig zijn. De kwaliteit van de bodem zal niet overeenkomen met de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart, maar zal waarschijnlijk overeenkomen met de kwaliteitsklasse wonen.
  • Op basis van de resultaten van het bodemvooronderzoek worden binnen de onderzoekslocatie geen verhoogde gehalten verwacht die, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, een belemmeringen kunnen zijn voor de bestemmingsplanwijziging van landbouw naar wonen.
  • De diffuus verhoogde gehalten, de verdachte druppelzones en de tank locatie, kunnen een belemmering zijn voor toekomstig grondverzet op en/of van de locatie. We adviseren dan ook om bij verdere ontwikkeling van de locatie (waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden) een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, met ter hoogte van de druppelzones ook een verkennend asbestonderzoek.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd: rapport ''Uffelsestraat 1 Haler; Milieukundig bodemonderzoek'' (9 mei 2023/26 oktober 2023, MIL 23.028). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Kragten concludeert dat:

Algemeen

Uit het onderzoek blijkt dat over het algemeen de bodem licht verontreinigd (gehalten groter dan de achtergrondwaarden) is met cadmium en plaatselijk ook met zink, minerale olie en PCB. Dit is in lijn met de verwachtingen uit het vooronderzoek. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de bodem over het algemeen voldoet aan de kwaliteitsklasse Altijd toepasbaar en plaatselijk aan Industrie.

De klasse industrie grond vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. De aangetroffen gehalten van de klasse bepalende stoffen (PCB en cadmium) liggen dermate ver onder de interventiewaarde dat er geen humane risico's te verwachten zijn. De afwijkende kwaliteit heeft wel gevolgen in het geval er in de toekomst eventueel grond van de locatie wordt afgevoerd, omdat de bodemkwaliteitskaart voor deze grond niet te gebruiken is als bewijsmiddel van de kwaliteit.

Asbest

In de zuidelijke druppelzone (boringen 06, 07 en 08) is in de toplaag asbest aangetoond boven de interventiewaarde. Ter plaatse is sanering, van in elk geval de toplaag, noodzakelijk. We adviseren om dit onder een zogenaamde BUS melding te doen. Indien maatregelen voor sanering worden meegenomen in de bestemmingsplan procedure dan hoeft onzes inziens de asbest verontreiniging geen belemmering te zijn voor de bestemminsplan procedure.

Ter plaatse van de voormalige schuur ter hoogte van boring 20 is op 23 maart asbest aangetroffen aan het maaiveld. Dit asbest is apart gelegd op een naast gelegen betonverharding en dus niet meer aanwezig op de bodem. Er is verder visueel geen asbest waargenomen. Ook met de terreininspectie en het aanvullend asbest onderzoek ter plaatse (5 april) is geen asbest meer waargenomen aan het maaiveld. Ook in de asbestinspectiegaten is visueel geen asbest waargenomen en in het geanalyseerde monster (Amm5) is eveneens geen asbest aangetoond. Gelet op deze waarnemingen en analyse kan ervan uit worden gegaan dat met het verwijderen van de stukken asbest van het maaiveld, de locatie niet meer verdacht is voor asbest. Daarmee is er naar onze mening geen noodzaak voor naderonderzoek of een asbestsanering ter plaatse. We adviseren de opdrachtgever om de drie stukken op de betonverharding te verzamelen in een stevige plastic zak en deze in te leveren bij de plaatselijke milieustraat.

Grondwaterverontreiniging

In het grondwater is een historische verontreiniging met minerale olie aangetroffen. De omvang (en daarmee de ernst) van de verontreiniging is niet bekend. Ook is niet met zekerheid te zeggen of de locatie van voormalige tank of de opslagplaats van het materieel de bronlocatie betreft. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is nodig om de omvang van de grondwaterverontreiniging in beeld te brengen. Aan de hand van de omvang kan de saneringsplicht bepaald worden.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd: rapport ''Uffelsestraat 1 Haler; Nader bodemonderzoek'' (17 juli 2023, MIL 23.058). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Kragten concludeert dat het niet aantreffen van minerale olie in de geplaatste peilbuizen er op wijst dat de eerder aangetroffen verontreiniging gering van omvang zal zijn. In elk geval is de verontreiniging ruim kleiner dan 100 m3, wat de grens is om een grondwaterverontreiniging aan te duiden als een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er is derhalve dus geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Er zijn geen nader stappen nodig met betrekking tot de grondwaterverontreiniging. De verontreiniging is geen verdere belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Hoewel er geen verdere actie nodig is, adviseren wel om voorzichtig te zijn met het onttrekken van grondwater op de locatie, zeker als het onttrokken grondwater wordt gebruikt voor het besproeien van een moestuin of andere gewassen.

Voorwaardelijke verplichting bodemsanering

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies volgt dat een bodemsanering (ten behoeve van de aanwezige asbest in de toplaag) noodzakelijk is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen bieden. Hieromtrent is in de regels behorende bij dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze sanering juridisch te borgen.

De financiële risico's welke verbonden zijn aan de aanwezigheid van de bodemverontreiniging en de daarmee samenhangende saneringskosten worden geraamd op € 6.150,-. Door de opdrachtgever is aangegeven dat deze kosten gedragen kunnen worden.

De financiële risico's zijn hiermee voldoende in kaart gebracht en derhalve is de financiële haalbaarheid gegarandeerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP23HrUffelsestr1-ON01_0011.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een geuronderzoek uitgevoerd, rapport: 'Agrarisch geuronderzoek; Uffelsestraat 1 te Haler' (16 mei 2023, 20230516-VKL201-RAP-AGG 2.0). Het onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

Beoordeling milieurechten en planologische rechten

De planontwikkeling maakt geen inbreuk op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen.

Beoordeling woon- en leefklimaat

De voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderijen aan de Eikesstraat 55, Uffelsestraat 3 en de Hulmusweg 4 zijn berekend. De hoogste berekende voorgrondgeurbelasting bedraagt 0,3 OUE/m3 en vanwege de veehouderij aan de Eikesstraat. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’. Daarnaast wordt voldaan aan de in de geurgebiedsvisie opgenomen maximale waarde van 10 OUE/m3 voor het buitengebied.

De berekende achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 1,6 OUE/m3 ter plaatse van de woning. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te classificeren als ‘zeer goed’. Daarnaast wordt voldaan aan de in de geurgebiedsvisie opgenomen maximale waarde van 20 OUE/m3 voor het buitengebied.

Conform de vuistregel ‘dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting’ is in onderhavige situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de achtergrondgeurbelasting maatgevend voor de planontwikkeling aan de Uffelsestraat 1. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting is conform de “Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij – Aanvulling: Bijlagen 6 en 7” te kwalificeren als ‘zeer goed’. Daarnaast wordt voldaan aan de waarden die zijn opgenomen in de geurgebiedsvisie van de gemeente Leudal.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Kraakstraat, Leudal; 227594'.

Categorie   Grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   11,4   8,1  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   16,0   13,7  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,1   7,2  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 7,8 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig planvoornemen kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Conform deze dubbelbestemming dient er een archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer de grond dieper dan 40 centimeter over een oppervlakte van 2.500 m² wordt geroerd.

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft. Hiermee vinden geen bodemroerende activiteiten plaats.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie van het plan op Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 7 is bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat de aanleg- en gebruiksfase voldoen aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Ecolybrium een quickscan flora en fauna uitgevoerd: rapport: 'Rapportage Quickscanonderzoek Ecologische Waarden Uffelsestraat 1, te Haler' (28 november 2022, 22-1276). Het onderzoek is als bijlage 8 bijgevoegd.

Ecolybrium concludeert dat:

  • Er geen effecten optreden ten aanzien van beschermde soorten vaatplanten, broedvogels (al of niet met jaarrond beschermde nesten), amfibieën, vissen, grondgebonden zoogdieren, libellen, dagvlinders, nachtvlinders, sprinkhanen, reptielen en overige ongewervelden.
  • Er geen effecten optreden ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen, foeragerende en/of migrerende vleermuizen, omdat de bebouwing geheel ongeschikt is om als vaste rust- en verblijfplaats te dienen en omdat het omliggende gebied onaangetast blijft.
  • Er geen nader soortgericht onderzoek nodig is omdat er geen knelpunten te verwachten zijn op de aanwezige soorten en soortgroepen.
  • Er geen overtredingen plaatsvinden in het kader van de Wet natuurbescherming.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Middels onderhavig planvoornemen wordt voorzien in een afname van bebouwing (750 m2;  sloop bestaande agrarische opstallen). Er wordt dus geen extra verhard oppervlak toegevoegd aan het plangebied. Een nadere toetsing aan het aspect water is niet aan de orde.

5.3.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst (op basis van legeskosten) hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen

geïnformeerd over voorliggend initiatief. In bijlage 9 is een verslag van het omgevingsdialoog toegevoegd.

6.3.2 Ter visie legging

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Uffelsestraat 1, Haler’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

Hoofdstuk 7 Procedure

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wro, zoals die zijn opgenomen in de vastgestelde ''Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'' (NL.IMRO.1640.BP16RVBuitengebied-OH01). Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 300 m² aan bijgebouwen behouden blijft. In de planregels worden de planregels van het vigerende bestemmingsplan van toepassing verklaard.