direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kappert 13a te Neer
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Reden van de bestemmingsplanwijziging

Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie Kappert 13a te Neer. Op deze agrarische bedrijfslocatie is het vollegronds agrairsch bedrijf van initiatiefnemer reeds vele jaren (meer dan 10 jaar) gevestigd. Vanwege de groei van het bedrijf is er behoefte aan nieuwe bedrijfsbebouwing ten behoeve van een nieuwe loods en ten behoeve van de huisvesting van ca. 30 arbeidsmigranten. Tevens is er de noodzaak voor de aanleg van een waterbassin.

Deze plannen zijn niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Hiervoor dient het vigerende bestemmingsplan te worden gewijzigd om de realisatie van deze plannen mogelijk te maken.

1.2 Noodzaak van de bestemmingsplanwijziging

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient de vigerende bestemming te worden gewijzigd, dit kan in de vorm van een wijzigingsplan. Tijdens ambtelijk overleg tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer heeft de gemeente Leudal aangegeven dat ze vanuit het vigerende beleid geen belemmeringen zien voor onderhavig planvoornemen.

De als bijlage 1 bijgevoegde brief betreft de instemming van het College van B&W. Het plan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad van Leudal met de mogelijkheid om te reageren. Hier is door de gemeenteraad geen gebruik van gemaakt.

1.3 Ligging en grens van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0001.jpg" Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Zoals in bovenstaande figuur is te zien is het plangebied gelegen ten noorden van de kern van Neer in het buitengebied van Neer. Verder ligt het plangebied ten noordoosten van de N273.

Het plangebied Kappert 13a te Neer is kadastraal bekend als gemeente Neer, sectie J, nummers 180, 181, 619 en 620.

1.4 Vigerende bestemming

De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Leudal. Ter plekke van de locatie Kappert 13a te Neer vigeert het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van de gemeente Leudal, dat op 4 september 2019 onherroepelijk is geworden.

De volgende bestemming is voor het plangebied van toepassing:

Enkelbestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden - 1''.

Dubbelbestemming:

  • 'Waarde – Archeologie 5'

Aanduidingen:

  • Bouwvlak;
  • 'gebiedsaanduiding: overige zone - openheid';
  • functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen'.

Het realiseren van het planvoornemen is niet mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. De nieuwe bedrijfsbebouwing en erf is (deels) voorzien buiten het vigerende bouwvlak. Om het bestemmingsplan te kunnen wijzigen is onderhavig wijzigingsplan opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Leudal plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0002.jpg" Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Beleid & regelgeving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' en de structuurvisie.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? De vergroting van een agrarische bedrijfslocatie betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing voor onderhavig planvoornemen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Eind 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) door Provinciale Staten van Limburg vastgesteld. Dit POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de Provincie Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0003.jpg"

Uitsnede POL2014 met aanduiding plangebied

In het POL2014 is een zonering opgenomen. Het plangebied Kappert 13a te Neer is gelegen binnen de zone 'Buitengebied'' (zie uitsnede). In het POL2014 is ten aanzien van deze zone het volgende opgenomen:

Buitengebied

'Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten in het buitengebied liggen op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en functioneren ondergrond.'

In onderhavig geval is er op de locatie Kappert 13a sprake van een aanwezige agrarische bestemming. Vanwege het type planvoornemen en de compensaties, waar later in dit hoofdstuk nog nader op wordt teruggekomen, is de ontwikkeling, ook vanwege de ligging, aanvaardbaar en passend binnen het provinciale beleid.

2.2.2 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' (waarvan in casu sprake is) is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijzen tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderhavig planvoornemen wordt op basis van het Limburgs Kwaliteitsmenu uitgevoerd. Dit LKM is door de gemeente Leudal verwerkt in haar eigen Nota Kwaliteit. Hierin zijn de uitgangspunten van het LKM overgenomen.

LKM in relatie tot planvoornemen

Onderhavig planvoornemen betreft een beperkte ingreep in het buitengebied ten opzichte van de bestaande situatie. De te bouwen nieuwe gebouwen dienen, voor zover mogelijk en noodzakelijk is, te worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. Dit is een eis die voortvloeit uit het LKM.

Gezien de ligging van de nieuwe bebouwing, aansluitend aan en achter de aanwezige bebouwing (aanwezige loods) en aansluitend aan het erf van initiatiefnemer, blijven er aan drie zijden ruimte over voor het realiseren van inpassing direct nabij de nieuw te bouwen gebouwen.

De nieuwe bebouwing en het waterbassin is beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg. Desalniettemin is een inpassing uitgewerkt. De Kwaliteitscommissie heeft naast deze inpassing ook de aanvullende tegenprestatie (slopen oud gebouw + aanvullende groenmaatregelen) zoals weergegeven in het landschapsplan beoordeeld en akkoord bevonden (zie bijlage 2). Tevens wordt de referentiemaat van agrarische bouwkavels van 2,5ha niet overschreden.

Kortom, aan de eisen die worden gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu kan worden voldaan en derhalve vormt het LKM geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

2.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Leudal

DDe gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de 'Kleinschalige dekzandlandschapszone'. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende:

'De kleinschalige dekzandlandschapszone is gelegen ten noorden van Heythuysen en Roggel en loopt van Roggel door naar Neer. Ruimtelijke kenmerken zijn de kleinschaligheid met afwisselend woon- en landbouwkavels. Het landschap heeft een kleinschalig en besloten karakter.

Er is sprake van een hoge bebouwingsdichtheid in het gebied, met een concentratie langs de wegen. De ruimtelijke kwaliteiten van het gebied worden bepaald door de veel voorkomende bebouwing. De doorgaande wegen vormen vaak linten van bebouwing.

In het gebied is de Roggelse beek gelegen. Deze beek maakt, tezamen met de overige beken in de gemeente (die vooral in de Terrassenlandschapszone gelegen zijn) een belangrijk onderdeel uit van de ecologische en landschappelijke structuur. Behoud en versterking van de ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de beek staat dan ook voorop.

Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema's van toepassing:

• Wonen en Woonomgeving;

• Economie en Werkgelegenheid;

• Omgevingskwaliteit;

• Mobiliteit.

Nota Kwaliteit

Zoals hierboven beschreven is het provinciale LKM door de gemeente Leudal verwerkt in haar eigen gemeentelijk kwaliteitsmenu, de 'Nota Kwaliteit'. De beleidsmatige uitgangspunten van het LKM zijn hierin overgenomen door de gemeente Leudal. Hierboven onder paragraaf 2.2. is reeds nader ingegaan op het LKM in relatie tot het planvoornemen. Hier wordt dan ook naar verwezen.

Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

3.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is zoals in hoofdstuk één beschreven gelegen in het buitengebied van Neer aan de straat Kappert. Dit betreft een rustige weg in het buitengebied met weinig verkeer. Er is sprake van een mix van agrarische bedrijven en burgerwoningen.

De bedrijfslocatie is reeds in haar huidige vorm vele jaren aanwezig (ca. 15 jaar geleden is het bedrijf van dhr. Gielens gevestigd). De bedrijfslocatie kenmerkt zich door de aanwezigheid van een loods met erf en een bedrijfswoning. Verder is er sprake van een omgeving waar initiatiefnemer blauwe bessen aanwezig heeft. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het landschapsplan dat is bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0004.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied en omgeving

3.2 Planvoornemen

Initiatiefnemer exploiteert al vele jaren op de agrarische bedrijfslocatie Kappert 13a te Neer een gespecialiseerd vollegronds akkerbouw-/tuinbouwbedrijf.

De kwekerij/tuinderij is de afgelopen jaren gestaag gegroeid in de vorm van de aanplant van meerdere percelen met blauwe bessen. De teelten op percelen betreffen de volgende:

- Blauwe bessen (ca. 18 ha);

- Prei (ca. 4,5 ha);

- Suikerbieten (ca. 3 ha);

- Maïs (ca. 1 ha);

Het totale teeltoppervlak bedraagt ca. 27 ha.

Op de bestaande bedrijfslocatie Kappert 13a te Neer zijn op dit moment de volgende voorzieningen aanwezig:

  • - agrarische bedrijfsloods (opslag, stalling, verwerkingsruimte, kantoor);
  • - bedrijfswoning met bijgebouwen;
  • - erf (incl. parkeerterrein).

Uitbreiding bedrijf

De afgelopen jaren is het bedrijf gestaag gegroeid en uitgebreid. Door de marktomstandigheden is initiatiefnemer gedwongen om te voldoen aan de kwaliteitseisen die worden gesteld in de sector (blauwe bessen). Derhalve heeft initiatiefnemer zijn bedrijf uitgebreid qua areaal. Inmiddels is het areaal gegroeid tot ca. 18 ha blauwe bessen. Hiervan is op dit moment reeds ca. 9 ha in volle productie. De andere ca. 9 ha zijn recent aangeplant en zullen de komende jaren volledig in productie komen. De werkzaamheden bij blauwe bessen kunnen worden verdeeld in twee periodes gedurende het jaar, te weten: oogstperiode (juni –september) en de overige maanden van het jaar. De piekdrukte is tijdens de oogstperiode wanneer gedurende meerdere oogstmomenten de blauwe bessen worden geoogst. De overige maanden van het jaar zijn de werkzaamheden het snoeien van de planten, grasmaaien, spuiten, bemesten, etc.

Na oogst wordt een gedeelte direct afgezet bij een afnemer en wordt een gedeelte opgeslagen in een koelcel. Blauwe bessen kunnen 1-2 maanden in de koelcel bewaard worden. Verder worden de bessen na oogst of na het vrijkomen uit de koelcel gesorteerd en verwerkt om vervolgens te worden getransporteerd naar de klant.

Planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0005.png"

Bouw loods

In de toekomst verwacht initiatiefnemer een verdere groei van het areaal van zijn bedrijf voor wat betreft de teelt van blauwe bessen. Dit in samenhang met de hogere productie binnen afzienbare termijn, leidt er toe dat er dringende behoefte is aan een vergroting van de bedrijfsruimte.Initiatiefnemer voorziet de behoefte in ca. 50x30=1.500m2. Deze nieuwe loods wenst initiatiefnemer achter de bestaande loods te bouwen. Er moet ook een laaddock worden gebouwd. Tevens moet de nieuwe loods voldoende inpandige hoogte hebben om het fust en de koelcellen efficiënt te kunnen bouwen.

Zoals hierboven reeds is benoemd is er vanwege de gestage groei van het bedrijf (voornamelijk door uitbreiding areaal) behoefte ontstaan aan de bouw van een nieuwe loods. De huidige loods op de bedrijfslocatie Kappert 13a is te klein van omvang. Er is onvoldoende ruimte voor opslag van materiaal, fust, koeling en verwerking. Derhalve is de bouw van een nieuwe loods noodzakelijk. Recent heeft initiatiefnemer van zijn areaal blauwe bessen van ca. 18 ha, 9 ha nieuw aangeplant. Dit betekent dat op dit moment er nog geen sprake is van volledige productie van de 18 ha blauwe bessen. Over enkele jaren is dit wel het geval. Aangezien initiatiefnemer op dit moment reeds qua bedrijfsgebouw volledig aan het maximum zit, is vergroting van de loods een absolute noodzaak.

Naast de 18 ha is het de verwachting dat de komende jaren het areaal blauwe bessen met nog ca. 5 ha zal doorgroeien.

Huisvesting arbeidsmigranten

Naast de hierboven beschreven noodzaak tot het bouwen van een nieuwe loods heeft initiatiefnemer ook de behoefte aan het realiseren van een voorziening voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Met name in de oogstperiode heeft initiatiefnemer grote behoefte aan de huisvesting van arbeidsmigranten. Om deze groeiende behoefte in de toekomst te kunnen faciliteren is het noodzakelijk om op de eigen bedrijfslocatie een voorziening voor de huisvesting van ca. 30 arbeidsmigranten te realiseren.

In de bestaande loods is het niet mogelijk om deze ca. 30 personen te huisvesten. Derhalve is de heer Gielens voornemens om een nieuwe voorziening te bouwen op het achterterrein (achter de nieuw te bouwen loods). Hier is voldoende ruimte voor deze nieuwbouw en is ook voldoende ruimte voor buitenvoorzieningen (o.a. parkeerplaatsen). Tevens is met deze ligging sprake van enige privacy voor de arbeidsmigranten. Om die reden wordt het gebouw op enige afstand van de loods gerealiseerd. De arbeidsmigranten hebben zo hun eigen buitenruimte om te verblijven. De loods dient ook vanuit de achterzijde middels poorten en erf bereikbaar te zijn. Om deze reden is de benodigde vergroting noodzakelijk.

Initiatiefnemer woont in de bedrijfswoning waardoor het toezicht gegarandeerd is. Zoals aangegeven is de noodzaak het grootste gedurende de oogstperiode in de zomermaanden (juni-september).

De nieuwe loods (goothoogte ca. 6,5 meter en bouwhoogte ca. 9 meter) zal voornamelijk gebruikt worden voor opslag- (o.a. koelcellen), stallings- en verwerkingsdoeleinden.

Aanleg waterbassin

Vanwege klimaatveranderingen is initiatiefnemer voornemens om op het achterste deel van zijn kavel een waterbassin aan te leggen. Door klimaatverandering krijgt initiatiefnemer in toenemende mate te maken met nachtvorst tijdens de bloeiperiode enerzijds en verbranding als gevolg van hitte tijdens de oostperiode anderzijds. Voor beide problemen is beregening van de percelen een noodzakelijke oplossing.

Om in het voorjaar tijdens de bloeiperiode te kunnen beregenen op alle percelen (23 ha in de toekomst) is een grote hoeveelheid water noodzakelijk. Vanwege de kenmerken van de blauwebessenplanten is er bijvoorbeeld ten opzichte van een appelboom aanzienlijk meer water noodzakelijk om de bloem te beschermen tegen bevriezing. Er is per hectare 30m3 nodig per uur. Bij 23 ha betekent dit een benodigde capaciteit van ca. 690m3. Deze hoeveelheid is niet middels grondwaterpompen op te pompen voor initiatiefnemer. Daarom is een waterbassin noodzakelijk waar een grote voorraad aanwezig is. Per nacht dient er ca. 8-10 uur beregent te worden. Dit betekent dat er ca. 6.900m3 per nacht een capaciteit beschikbaar dient te zijn. Tevens dient er water in het bassin beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende nacht. Initiatiefnemer richt zich derhalve op een waterbassin met een inhoud van ca. 10.000m3. Hiervoor is de gehele ruimte aan de achterzijde van het perceel noodzakelijk.

In de zomerperiode is ook een forse capaciteit water noodzakelijk om de percelen te kunnen beregenen en de gewassen daarmee te kunnen koelen. Ervaring van de afgelopen jaren heeft geleerd dat door hitte de blauwe bessen verbranden met forse oogstschade tot gevolg. Koeling kan dit verbranden tegen gaan.

Op het achterste deel van de kavel is hiervoor ruim 0,5 ha beschikbaar. De toegestane teeltondersteunende voorzieningen zullen hier niet worden gerealiseerd. Het waterbassin dient boven het grondwater te blijven en zal maximaal 2m boven maaiveld uit komen. Derhalve zal de hoogte van het waterbassin lager zijn dan de hoogte die de constructie van de teeltondersteunende voorzieningen zou krijgen. De ruimtelijke impact voor de omgeving is daarmee kleiner. Tevens voorziet het inpassingsplan reeds in een haag die minimaal 2m hoog is waardoor het waterbassin volledig is ingepast.

Algemeen

In het landschapsplan is het planvoornemen visueel inzichtelijk gemaakt.

De oppervlakte van de huidige bouwblok (beide adressen) bedraagt ca. 5.100m2. De oppervlakte van de uitbreiding van het bouwblok bedraagt ca. 1,2 ha (waarvan ca. 0,5 ha nodig is voor het aan te leggen waterbassin). De nieuwe oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ca. 1,7 ha.

Inpassing en sloop

Als compensatie van onderhavig plan wordt voorzien in inpassingsmaatregelen. Tevens wordt een oud gebouw op de locatie Kappert 9 te Neer gesloopt en ingezet als compenserende maatregel. De Kwaliteitscommissie heeft deze sloopmaatregel geaccordeerd. Voor deze locatie Kapprt 9 treden verder geen wijzigingen op. Terugbouw van een gebouw op deze slooplocatie is niet mogelijk aangezien het oude vervallen gebouw buiten het bouwvlak is gelegen.

3.3 Ruimtelijke structuur

Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de agrarische bebouwing, de vollegronds tuinbouwgronden (blauwe bessen), de overige bebouwing (burgerwoningen en bedrijven) en de openbare wegen.

Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de nieuwe loods gerealiseerd direct aansluitend aan de bestaande bebouwing en komt de huisvestingsvoorziening achter op het erf. Daar weer aansluitend aan komt het waterbassin te liggen.

Voor een verdere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het bijgevoegde landschapsplan.

Kortom, de ruimtelijke effecten en ruimtelijke structuur zullen met onderhavig planvoornemen acceptabel zijn.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

4.1.1 Bodemonderzoek

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.

Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.

De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.

De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Leudal is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen. De bodemfunctieklasse overig: landbouw/natuur is toegekend aan het plangebied.

De huidige (Wro) bestemming van het perceel is 'Agrarisch'.

De nieuwe bestemming is op deze locatie te vervatten onder de bodemfunctieklasse landbouw en sluit daarmee aan op de bestaande bodemfunctieklasse. In het verleden is een bodemonderzoek uitgevoerd voor de nieuwvestiging van het bedrijf, zie bijlage 3. Uit dit verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de vestiging van het agrarische bedrijf van initiatiefnemer. Aangezien na vestiging van het bedrijf op de gronden waar de uitbreiding van onderhavig planvoornemen is voorzien geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (plangebied is alleen gebruikt voor vollegronds agrarische doeleinden), kan worden geconcludeerd dat de gronden ter plaatse van de uitbreiding geschikt zijn voor onderhavig planvoornemen.

Aanvullend heeft er historisch bodemonderzoek plaatsgevonden door Aelmans ECO BV, zie bijlage 5. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

'In het kader van de voorgenomen plannen kan op basis van het verrichte onderzoek het volgende worden gesteld.

Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen uitbreiding is gepland, is momenteel in gebruik als akkerland ten behoeve van de blauwe bessenteelt.

Daar er geen specifieke bronnen (behoudens het diffuus karakter van het gehele grondgebied van de provincie Limburg) voorhanden zijn, waardoor onderhavig perceel als verdacht met betrekking tot PFAS dient te worden bestempeld, is het niet doelmatig om de grond aanvullend op PFAS te onderzoeken

Indien echter grond dient te worden afgevoerd, dient men echter wel rekening te houden met eventuele aanvullende onderzoeken. In deze onderzoeken dient dan tevens PFAS-onderzoek worden meegenomen.

Omdat verder geen aanleidingen of wijzigingen zijn waargenomen omtrent een wijziging van destijds aangetroffen bodemkwaliteit, kan onderhavige perceel als "onverdacht" worden bestempeld.

Van belang is voorts dat de verantwoordelijkheid van Aelmans Eco B.V. voor het historisch bodemonderzoek beperkt is tot de resultaten ten grondslag liggende en de op het moment van onderzoek ter beschikking staande gegevens.'

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.1.2 Archeologisch onderzoek

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.

Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Leudal beschikt over eigen archeologiebeleid: Een archeologische beleidskaart voor de gemeente Leudal. Op deze beleidskaart is het plangebied gelegen binnen een hoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologie 5').

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0006.jpg" Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leudal

Ter plaatse geldt een vrijstellingsgrens van respectievelijk 1.000m2. Wanneer naar de situatie ter plaatse van het plangebied wordt gekeken kunnen de volgende aspecten worden vastgesteld:

- de bodem van het gehele plangebied is in het verleden (jaren geleden) gediepwoelt tot ca. 90-120cm beneden maaiveld.

- Vanaf medio 1980 is het perceel in gebruik met bessen. Om de 10 jaar zijn deze bessenstruiken geplant en gerooid. Hiervoor zijn ook ca. iedere 10 jaar nieuwe leidingen aangebracht. Daarnaast is er dus meermaals sprake geweest van het lostrekken (o.a. met een kettinggraver) van de bodem met als doel de bodem qua structuur en waterdoorlatendheid te optimaliseren. Hierdoor kan met zekerheid worden gesteld dat het perceel tot 1m diep volledig is verstoord de afgelopen 40 jaar.

- het plangebied is in gebruik geweest als o.a. blauwe bessenperceel. Voor de aanplant is er dus sprake geweest van bodembewerking maar ook tijdens het rooien is sprake geweest van diepe verstoringen.

- het plangebied is ook verstoord door de aanleg van vele beregeningsleidingen (van 90 tot 50cm diep);

- het plangebied is vaker opnieuw voorzien van leidingwerk (eerste aanleg al medio 1980)

- sleuven hebben aangetoond dat de bodem daadwerkelijk verstoord is, zie afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0008.jpg"

Op basis van bovenstaande aspecten kan worden gesteld dat er sprake is van een verstoorde bodemstructuur. Tot ca. 1m diep kan worden uitgesloten dat er nog sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden.

Omdat er ook sprake is van een vewachtingswaarde met een vrijstelling van 1.000m2 kan in samenspraak van de vastgestelde verstoorde bodem worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet zorgt voor aantasting van archeologische waarden.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.2 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt inzake externe veiligheid.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Situatie plangebied

In de nabije omgeving van het plangebied (binnen 500 meter) zijn geen leidingen of inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.

De in de omgeving van het bouwplan gelegen N273 is gelegen op een afstand van ca. 0,5 km van het plangebied. Gezien deze afstand van ruim meer dan 200 m van de N273 kan worden gesteld dat er in het kader van het groepsrisico geen nadere verantwoording afgelegd dient te worden. Kortom, de N273 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

Transportleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • 4. wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
  • 5. wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

In de omgeving van het plangebied bevinden zich binnen 500 meter van de grens van het plangebied geen transportleidingen. Gezien deze afstand vormen transportleidingen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Advies Veiligheidsregio

In het kader van het vooroverleg heeft de Veiligheidsregio Limburg-Noord een advies gegeven, zie bijlage 6. Dit advies vormt onderdeel van onderhavig plan.

Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.3 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming.

De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime.

Op basis van de Wet natuurbescherming zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Te allen tijde geldt dat de algemene wettelijke zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Ook bij handelingen die wel noodzakelijk zijn geldt de zorgplicht.

  • De gehele uitbreiding vindt plaats ter plaatse van op dit moment nog gedeeltelijk in gebruik zijnd perceel met blauwe bessen. Een deel van de voorheen aanwezige blauwe bessen is recent gerooid en ligt nu klaar om in te vullen met de nieuwe functies zoals voorzien in onderhavig plan. Deze teelt wordt, zoals bekend, zeer intensief onderhouden en gebruikt. Om die reden kan met grote zekerheid worden verondersteld dat er geen sprake is van de aanwezigheid van beschermde planten of dieren. De paden/rijen worden continue gemaaid en de planten zelf worden zeer goed onderhouden. Ongedierte wordt bestreden. Op basis van ervaringen van dhr. Gielens alsmede collega-telers kan worden gesteld dat blauwe bessenpercelen niet geschikt zijn voor beschermde dieren om zich te vestigen ter plaatse van een perceel. Ook is bekend dat blauwe bessen percelen zich niet lenen als foerageergebied. Daarnaast is dit perceel in de huidige situatie omzoomd door een aanwezige haag. Hierdoor is het uitgesloten dat het perceel dienst doet als foerageergebied van beschermde dieren. Ook voor vogels is het perceel ongeschikt vanwege het ontbreken van bomen. Er zijn in het plangebied geen wateren die als voortplantingswater voor amfibieën kunnen dienen. Om verstoring van algemene vogelnesten te voorkomen, dienen te verwijderen blauwe bessengewassen buiten het broedseizoen van de meeste vogelsoorten (15 maart – 15 juli) te worden verwijderd. Na de oogst in de zomer zal dit geschieden ter plaatse van de voorziene bebouwing en erf (buiten broedseizoen dus). Ten aanzien van de sloop van het oude gebouw op Kappert 9 geldt dat er een sloopmelding moet worden ingediend. Sloop na het broedseizoen. De gemeente kan in het kader van de sloopmelding flora en fauna nader beoordelen.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat flora en fauna geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen. Het planvoornemen heeft, als gevolg van de maatregelen zoals opgenomen in het inpassingsplan, een positief effect op ecologische waarden die aanwezig zijn binnen het plangebied.

      • Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Leudal'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 2,5 kilometer van het plangebied. Onderhavig planvoornemen voorziet in een bouwfase en in een gebruiksfase.

Hierdoor is er een beperkte toename van stikstof te verwachten als gevolg van het planvoornemen. Ter controle hiervan is een stikstofberekening met Aerius gemaakt, zie bijlage 4. Hierbij is zowel de bouw- als de gebruiksfase berekend. De berekening is gemaakt met worst-case aantallen. Hieruit volgt dat er geen effecten zijn op Natura-2000 gebieden.

Gezien de voorgestane ontwikkelingen is de afstand tot dit gebied dusdanig groot dat het planvoornemen geen gevolgen heeft voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied.

Het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument is 'Sarsven en De Banen', dat is gelegen op circa 13 kilometer afstand van het plangebied.

Gezien deze afstand heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor de flora en fauna in dit beschermd natuurmonument.

      • Conclusie

Gelet op de beschikbare gegevens, het uitgevoerde onderzoek en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, daarop een schadelijk effect hebben. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

4.4 Hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;

2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

In de omgeving van het plangebied is aan de noordzijde een agrarisch bedrijf aanwezig (vollegronds tuinbouwbedrijf. De bestemming intensieve veehouderij is niet meer passend aangezien er al jarenlang (ca. 10 jaar) geen dieren meer aanwezig zijn op de bedrijfslocatie. Het betreft geen duurzaam/vooruitstrevend agrarisch bedrijf en de verwachting is dat in de toekomst de agrarische activiteiten volledig door de huidige eigenaar beëindigd zullen worden. Dit relatief kleine bedrijf vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Er worden geen gebouwen voorzien die gevoelig zijn en gelegen zijn binnen de milieucontour van dit bedrijf. Daarmee wordt dit buurperceel niet belemmerd in haar bedrijfsvoering. Tevens is er overleg gevoerd met de huidige eigenaar en hieruit kwamen geen bijzonderheden naar voren. De huidige bedrijfsinrit blijft gehandhaafd op het terrein. In de hoek naast de woning wordt een infiltratievoorziening gerealiseerd. Verder betreffen de activiteiten van initiatiefnemer beperkte activiteiten die voornamelijk inpandig plaatsvinden. Vanzelfsprekend zal er aan de normen uit het Activiteitenbesluit voldaan moeten worden. Dit zal geen probleem vormen.

De overige in de omgeving gelegen objecten betreffen burgerwoningen en een niet-agrarisch bedrijf. Gezien de ligging en afstand (uitbreiding vindt plaats achter de bestaande bedrijfsbebouwing van initiatiefnemer), vormen deze objecten geen belemmering en zorgt het planvoornemen niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • 6. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • 7. een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 8. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 9. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen

'Niet in betekenende mate' NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0010.png"

Met de NIBM-tool van Infomil is berekend bij welke toename van verkeer er sprake is van een NIBM-ontwikkeling. Hieruit blijkt dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in een dergelijke hoeveelheid extra verkeer waardoor de conclusie kan worden getrokken dat het planvoornemen NIBM is.

Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing.

Onderhavig planvoornemen betreft het uitbreiden van een agrarisch bouwvlak. Het project leidt derhalve niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.6 Water

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.

      • Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

      • Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Op de kaarten van de gemeente Leudal van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Ter plaatse van de nieuwe bebouwing zal alleen huishoudelijk-sanitair afvalwater vrijkomen samen met een (zeer) beperkte hoeveelheid bedrijfsafvalwater.

Hemelwater dakverhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening (wadi) die is gelegen op het terrein (zie uitsnede). Die infiltratievoorziening wordt voorzien van een aan te leggen noodoverloopvoorziening die afwatert op de nabij gelegen gronden (deze gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer).

Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=25 en t=100.

De neerslag die afkomstig is van de nieuwe bebouwing, wordt in zijn geheel opgevangen door de wadi. Het hemelwater dat valt op een oppervlakte van ca. 7.000 m2 (erf + nieuwe bedrijfsgebouwen) dient te worden geïnfiltreerd in de infiltratievoorziening.

Het Waterschap Limburg, waar de gemeente Leudal onder valt, stelt dat de infiltratievoorziening gedimensioneerd dient te worden op T=25 en T=100, met het aanbrengen van een noodoverlaat. De gevolgen van T=100 moeten in beeld worden gebracht en bij risico dienen er maatregelen te worden getroffen.

Bij een bui van één keer per 25 jaar (T=25, dat wil zeggen dat er een neerslaghoeveelheid van 50 mm water valt) dient de capaciteit voor infiltratie die in de wadi aanwezig is, afgerond (7.000 x 50) 350 m3 te bedragen.

Bij een bui van één keer per 100 jaar (T=100, oftewel een neerslaghoeveelheid van 100 mm water) is een capaciteit van afgerond (7.000 x 100) 700 m3 benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP21NeKappert13a-VG01_0011.png"

De wadi en infiltratiegrepel hebben een netto bergingsoppervlakte van circa 700m2. Bij een gemiddeld bergingsvermogen van 1 meter, bedraagt de bergingscapaciteit van deze voorzieningen circa 700 m3. De hoogste grondwaterstand (GHG) ligt op meer dan 1,5m beneden het maaiveld. Deze capaciteit is ruim voldoende om een bui van T=25 te kunnen bufferen en te kunnen infiltreren. Indien er een bui van T=100 valt dan is de capaciteit van de wadi en greppel ook voor retentie en infiltratie van deze bui ruim voldoende.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het planvoornemen voorziet in deels nieuw semi-verhard terrein (daar waar bijvoorbeeld erf of parkeerterrein wordt aangelegd). Hier zal het hemelwater dat valt op de nieuwe gronden rechtstreeks in de bodem infiltreren.

Door de afdoende capaciteit van de infiltratievoorziening, behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd.

Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.

In de infiltratievoorziening zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd.

Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. De infiltratievoorziening doet in dat opzicht tevens dienst als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Conclusie water

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.7 Geluid

      • Inleiding

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

      • Railverkeer

De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelig object. Daarnaast zijn er geen spoorwegen in de nabije omgeving van het plangebied gelegen. Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

      • Wegverkeer

De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelig object. De gevelbelasting op de te ontwikkelen bedrijfsruimte(n) behoeft derhalve niet berekend te worden. Een nader akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet nodig voor onderhavige ontwikkeling. Daar komt bij dat de nieuwe bebouwing aan de achterzijde is voorzien en de verkeersintensiteiten op de Kappert zeer laag zijn.

      • Industrielawaai

De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Activiteitenbesluit geen geluidgevoelig object.

Een nader akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving is in de paragraaf van de milieuzonering reeds aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op deze gevoelige objecten met zich meebrengt.

      • Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Onderhavig planvoornemen voorziet niet tot de aanleg van extra nutsvoorzieningen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van de aanwezigheid van alle nutsvoorzieningen waar eventueel op kan worden aangesloten.

4.9 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

4.9.1 Verkeersstructuur

Het planvoornemen (bouw nieuwe loods en gebouw voor huisvesting arbeidsmigranten, beide voorzien van nieuw erf) leidt mogelijk tot een beperkte toename van verkeer. De bestaande ontsluitingsweg van de bedrijfslocatie Kappert 13a te Neer, behoeft derhalve niet gewijzigd te worden. Ook de bestaande inrit van de bedrijfslocatie behoeft als gevolg van het planvoornemen niet gewijzigd te worden.

4.9.2 Parkeren

Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er met name als gevolg van de huisvesting van ca. 30 arbeidsmigranten enige extra verkeersaantrekkende werking ontstaan ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast is er op het aanwezige en nieuwe erf meer dan voldoende ruimte om te parkeren (meer dan 50 parkeerplaatsen). Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.10 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze worden verder uitgewerkt in de aanvraag voor omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Juridisch plan

Het wijzigingsplan 'Kappert 13a te Neer' van de gemeente Leudal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding (schaal 1: 2.000).

5.1 Wettelijk kader

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

1. er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;

2. er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;

3. er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

5.2 Planonderdelen

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan . Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een wijzigingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld. In onderhavig geval zijn de regels van het moederplan 'Raparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van overeenkomstige toepassing. Naar deze regels wordt in onderhavig wijzigingsplan verwezen.

Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1: 2.000.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële haalbaarheid

De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.

Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën.

Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.

Tussen de initiatiefneemster en de gemeente Leudal wordt een overeenkomst gesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefneemster komen.

6.2 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft voorafgaande aan de formele procedure voor onderhavig planvoornemen een omgevingsdialoog gevoerd op 21 oktober 2019. Hierbij zijn een viertal buren uitgenodigd en is door initiatiefnemer het planvoornemen zoals hierboven beschreven, nader toegelicht. De vier buren hadden enkele vragen over de verblijfsduur van de arbeidsmigranten. Deze vragen zijn beantwoord evenals de gevolgen vooro bijv. verkeer. Er bestaat vanuit de buurt draagvlak voor de plannen van initiatiefnemer. Na de bijeenkomst is door initiatiefnemer een gespreksverslag aan de buren kenbaar gemaakt.

6.3 Procedure

Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

De provincie Limburg en het Waterschap Limburg hebben in hun reactie in het kader van het vooroverleg aangegeven in te stemmen met het planvoornemen.

Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.

De gemeente Leudal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele wijzigingsplan -procedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend wijzigingsplan ter inzage zullen leggen maar meteen over zullen gaan tot de formele wijzigingsplanprocedure en daartoe het ontwerp ter visie zullen leggen. Het voorontwerpplan wordt gebruikt in het kader van het wettelijk vooroverleg.

Formele procedure

Algemeen

De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan .
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het College van B&W binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het wijzigingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf 01-04-2021 tot en met 12-05-2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.