Geluid
Wat betreft het onderdeel geluid kan er sprake zijn van geluidsbelasting door
wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Wegverkeerslawaai
Met onderhavige ontwikkeling wordt geen nieuw geluidsgevoelig object vanuit het perspectief
van wegverkeerslawaai gerealiseerd. Immers, er is reeds een woning aanwezig op onderhavige
locatie.
Ten aanzien van de Wet geluihinder wordt opgemerkt dat de woning is gelegen in de nabijheid
van de openbare wegen: Heideweg, Graetheideweg en N280. De eerste twee genoemde wegen
kennen een relatief lage verkeersintensiteit. Gelet op het feit dat de woning is gelegen op een
afstand van respectievelijk 150 meter en 108 meter (gevel van de woning tot aan de openbare
weg) wordt een akoestisch onderzoek niet nodig geacht. De voorkeursgrenswaarde op de
woningen zal niet worden overschreden. Voor de N280 ligt dit beeld anders. Aan de hand van de
VerkeersMilieuKaart 2020 wordt de voorkeurswaarde van 48 dB ter plaatse van Heideweg 8
overschreden als gevolg van het wegverkeerslawaai van de N280. Echter, aangezien sprake is
van een reeds aanwezige woning kan worden aangenomen dat er geen nieuw geluidgevoelig
object wordt gerealiseerd met voorliggend plan. Wegverkeerslawaai vormt dan ook geen
beperking c.q. belemmering voor het wijzigingsplan.
Spoorverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen buiten de onderzoekszone van de dichtstbijzijnde spoorlijnen. Het
betreft de verbindingen Roermond – Weert. Een onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve
niet aan de orde voor onderhavige ontwikkeling.
Industrielawaai
Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd
industrieterrein. Derhalve is er een aanleiding om dit akoestisch nader te onderzoeken.
Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door
milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen
tussen milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en milieugevoelige functies, zoals
woningen, wordt hinder en gevaar voorkomen en voorzien in een goed woon- en leefklimaat. Het
in acht nemen van voldoende afstand tussen bijvoorbeeld de bedrijfsfunctie en de woonfunctie
kent twee doelen. Enerzijds wordt daarmee hinder en gevaar voor woningen zoveel mogelijk
voorkomen. Anderzijds houden bedrijven daardoor de ruimte om hun activiteiten, binnen
aanvaardbare kaders, te kunnen uitoefenen en ontwikkelen.
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in activiteiten die een milieubelasting hebben op de
omgeving aangezien de bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie worden beëindigd. Ten
aanzien van het goed woon- en leefklimaat kan worden gesteld dat dit gegarandeerd is omdat in
de omgeving veelal bestaande burgerwoningen gelegen zijn.
De afstand tussen de nieuw te realiseren burgerwoning en de dichtstbijzijnde agrarische
bedrijfslocatie betreft circa 240 meter. Daarmee vormen de bedrijfslocatie en de beoogde
burgerwoning over- en weer geen belemmering voor elkaar.
Archeologie
Het vigerende bestemmingsplan kent geen beschermingsregels archeologie ten aanzien van
onderhavige locatie. Derhalve is een nadere toelichting ten aanzien van dit aspect niet aan de
orde.
Bodem
Voor het onderwerp bodem is de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit van
toepassing. De wet is bedoeld ter voorkoming van bodemverontreiniging. Op grond van het
Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6. verricht de gemeente bij de voorbereiding van een
bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Bij de
functiewijzigingen in het kader van bestemmingsplannen dient het risico op
bodemverontreiniging te worden betrokken.
Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om
hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden
ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedspecifiek
beleid. Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd
tot twee bodemfunctieklassen: ‘wonen’ en ‘industrie’.
De huidige bestemming op onderhavige locatie is ‘Agrarisch’. Ter plaatse van deze bestemming
is een bedrijfswoning toegestaan. Deze bestemming is daarmee te vervatten binnen de
bodemfunctie ‘wonen’. De nieuwe bestemming welke specifiek wonen behelst en het daaraan
verbonden bodemgebruik is eveneens te vervatten onder de bodemfunctieklasse ‘wonen’.
Gezien het feit dat in onderhavig verzoek geen (bodem)functiewijziging plaatsvindt en geen
(vermoeden van) een ernstige bodemverontreiniging aanwezig is, wordt in dit kader verder
bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Volledigheidshalve is nog een historisch onderzoek (NEN 5725) uitgevoerd (zie bodemrapport
van 13 november 2020 in de bijlage met kenmerk AM20323). De conclusie in dit rapport luidt dat
geen sprake is van een verdacht terrein. De onderzoekslocatie kan als “onverdacht” worden
beschouwd op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er bestaat geen aanleiding te
vermoeden dat ter plaatse van de planlocatie sprake is van een bodemverontreiniging. De
verwachte bodemkwaliteit (landbouw/natuur) vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik
(wonen).
Het aspect bodem staat verder niet in de weg aan de voorgenomen functiewijziging.
Geur
De wet geurhinder en veehouderijen geeft normen voor de geurbelasting van veehouderijen op
een geurgevoelig object. Hieronder vallen onder andere woningen. De afstand tussen de te
realiseren burgerwoning en de dichtstbijzijnde veehouderij is circa 240 meter. Derhalve vormt
onderhavige ontwikkeling geen belemmering ten aanzien van het aspect geur. Gelet op de
sanering van een agrarische bestemming met mogelijkheden voor een intensieve veehouderij
kan ten aanzien van het aspect geur worden opgemerkt dat de situatie in de omgeving er op
vooruit gaat.
Luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer bevat regels rondom luchtkwaliteitseisen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet
onderzocht worden of deze ontwikkeling gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Artikel 5.16 van
de wet geeft weer, onder welke voorwaarden, een bestuursorgaan bepaalde bevoegdheden
mogen uitoefenen. Als aan minimaal een van de genoemde voorwaarden wordt voldaan, vormt
luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering tegen de voorgenomen ontwikkeling.
• Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
• Een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
• Een plan draagt ‘Niet In Betekenende Mate (NIBM)’ bij aan de luchtverontreiniging;
• Een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of
binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de regeling ‘Niet In Betekenende Mate (NIBM)” is een lijst met categorieën opgenomen die
niet bijdragen aan de luchtverontreiniging. Daaruit valt op te maken dat onderhavige plan qua
aard en omvang geen significante invloed zal hebben op de bestaande luchtkwaliteit. Op grond
van vorenstaande kan nader onderzoek derhalve achterwege blijven en bestaan er vanuit het
aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid
Externe Veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen als gevolg van mogelijke
ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en
waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot
kunnen zijn, zijn aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen
centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hieronder worden beide begrippen
verder uitgewerkt:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten
gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief
persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als
wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een
richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt
met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting
bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de
afstand waaro nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een
calamiteit met gevaarlijke stoffen. Binnen het invloedsgebied is een verantwoordingsplicht van
het groepsrisico van toepassing. De specifieke eisen hieraan zijn vastgelegd in de besluiten
Bevi, Bevb en Bevt.

Op basis van bovenstaande uitsnede uit de risicokaart kan opgemerkt worden dat onderhavige
locatie is gelegen op een afstand van ruim 250 meter tot aan een propaangastank. Daarnaast is
de openbare weg N280 gelegen op een afstand van ruim 400 meter. Gelet op bovenvermelde
afstanden en het feit dat reeds een bedrijfswoning aanwezig is kan geconcludeerd worden dat
het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling .
M.e.r. beoordeling
Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of deze nadelige milieugevolgen hebben. In
het besluit m.e.r. geldt voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit onderdeel C een
m.e.r. plicht. Voor activiteiten genoemd in onderdeel D geldt een m.e.r. beoordelingsplicht
waarbij gekeken moet worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige
milieugevolgen. Onderhavig plan voorziet in het omvormen van een agrarische bedrijfslocatie in
een burgerwoning. De beoogde ontwikkeling komt daarmee niet voor in onderdeel C of D van het
Besluit m.e.r. Derhalve is een (vormvrije) m.e.r. beoordeling niet aan de orde.
Flora en Fauna
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele
natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb)
ingegaan. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en
bescherming van natuur.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden
in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden
aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect
geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden
verkregen.
Bekend is dat in en rond het plangebied geen bijzondere beschermde flora danwel fauna
aspecten aanwezig zijn. De functiewijziging vindt bovendien plaats voor bestaande bebouwing
en bestaande verharding. Voor zover als sprake zou zijn van beschermde flora of fauna is deze
niet in gedrang. Verder onderzoek naar flora- en fauna waarden is in beginsel derhalve niet
noodzakelijk.
Volledigheidshalve is door een (amateur) ecoloog1 ter plaatse kennis genomen van de situatie.
Daarbij is als eerste geconcludeerd dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een
beschermd gebied (Natura-2000 of een Provinciale Ontwikkelingszone ‘goud-groen’, ‘zilvergroen’,
‘brons-groen’). Het plangebied ligt ook niet in de directe nabijheid van een ecologische
groenstructuur. Vanuit het perspectief van de gebiedsbescherming is te zeggen dat het plan
geen effect heeft.
Verder is ten aanzien van de soortenbescherming aangenomen dat het onderzoeksgebied een
potentiële habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten. Op basis van de
beschikbare literatuurgegevens en veldbezoeken is vastgesteld dat het terrein weliswaar
mogelijk geschikt is voor een enkele beschermde soort (vogels en vleermuizen). Echter,
beschermde soorten of verblijfplaatsen daarvan zijn niet aangetroffen. De functiewijziging zal
naar verwachting derhalve niet leiden tot een verlies van leefgebied (zeker niet van een enkele
soort). De ontwikkeling heeft ook geen invloed op de instandhouding van deze soorten. Ook
omdat er voldoende vergelijkbaar leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten
betreft. Voor deze soorten geldt dan ook dat een ontheffing derhalve niet noodzakelijk is.
Binnen het plangebied zijn geen vleermuizen aangetroffen. Ook in de bebouwing zijn geen
verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Holle bomen of andere nestgelegenheden
ontbreken. In alle redelijkheid kan aangenomen worden dat ter plaatse geen vleermuizen
aanwezig zijn, te verwachten of met een eventueel vervolgonderzoek zullen worden
aangetroffen.
Het onderzoeksgebied is wel mogelijk van belang als foerageergebied voor vleermuizen. In
voorliggend geval is er echter genoeg vergelijkbaar foerageergebied in de omgeving over,
waardoor eventuele verblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied niet in het geding zijn.
Derhalve zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door
eventuele kapwerkzaamheden – die overigens vanuit het plan niet aan de orde zijn – niet uit te
voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn.
Deze zijn echter ten tijde van het veldbezoek niet aangetroffen. Op deze wijze zijn geen
belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Voorts wordt nog opgemerkt dat de functiewijziging tevens ziet op een plek waar voorheen
bebouwing aanwezig was (voormalige konijnenstallen). Deze sloop wordt beheerst door haar
eigen regelkaders (onder andere een eventuele sloopmelding en een zorgplicht op grond van de
Wet natuurbescherming om bijvoorbeeld vleermuisvriendelijk te slopen).
Aspecten van flora en fauna staan niet in de weg aan de voorgenomen functiewijziging van de
bestaande bebouwing.
Water
Wat betreft het aspect water wordt opgemerkt dat de wijziging van de vigerende bestemming
plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing en bestaande verharding. Het treffen van nieuwe of
aanvullende voorzieningen is derhalve niet aan de orde.
Watertoets
Het toepassen van de zogenoemde watertoets is bij ruimtelijke ontwikkelingen een wettelijke
verplichting en heeft als uitgangspunt da de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke
ontwikkeling niet mag verslechteren. Het ontwerp-bestemmingsplan zal in het kader van het
vooroverleg worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering
vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Cultuurhistorie
De locatie Heideweg 8 Kelpen-Oler is niet opgenomen op de Cultuurhistorische waardenkaart
van de provincie Limburg. Vanuit het aspect cultuurhistorische zijn derhalve geen
belemmeringen voor de realisering van onderhavig plan.
Verkeer en parkeren
Het plan voorziet in een wijziging van een agrarische gebruiksfunctie naar een woonfunctie. Het
verkeer ten behoeve van het agrarisch bedrijf komt met onderhavige ontwikkeling te vervallen.
Daarmee is sprake van een afname van de verkeersbewegingen. Op het eigen terrein is
voldoende parkeerruimte aanwezig.