Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Omgevingsvergunning Uitbreiding huisvesting internationale werknemers Kraakstraat 26 te Hunsel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1640.OV23HuKraakstr26-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
 
Aan de Kraakstraat 26 te Hunsel is Tuinderij Beegdenhof V.O.F. (hierna: initatiefnemer) gevestigd. Het betreft een vollegronds teeltbedrijf dat groenten als prei, asperges en voornamelijk courgettes teelt. De groenten worden op het bedrijf verwerkt tot verkoopbare producten.
 
Ten behoeve van de teelt en de hieruit voortkomende werkzaamheden is er grote behoefte aan extra arbeidskrachten. Met name voor de piekmaanden (voorjaar/zomer) worden tijdelijke (buitenlandse) arbeidskrachten ingezet om de werkzaamheden te verrichten.
 
In de huidige situatie beschikt initiatiefnemer over een huisvestingsgebouw waarin 30 internationale werknemers kunnen verblijven. Hiervoor is in het verleden omgevingsvergunning verleend. Op grond van het vigerend bestemmingsplan is nog eens de huisvesting van maximaal 11 internationale werknemers in de voormalige bedrijfswoning toegestaan.
 
Vanwege de aanhoudende groei in vraag naar de producten is er sinds jaren een autonome groei in het areaal zichtbaar. Samen met de groei van het bedrijf, is ook de behoefte aan arbeidskrachten gestegen. Met de huidige capaciteit van 49 verblijfplaatsen op locatie is er met name tijdens de piekmaanden sprake van een tekort. Dit tekort wordt nu nog opgevangen door het huren van bestaande woningen in de kern en de toestemming van de gemeente voor het plaatsen van tijdelijke woonunits in de afgelopen twee jaren. Echter, vanwege de hoge kosten dat dit met zich brengt en de ongewenste situatie wat betreft het plaatsen van tijdelijke woonunits, is het de wens om de huisvesting binnen de eigen locatie uit te breiden. Het toezicht en de controle op de huisvesting wordt op deze manier ook gewaarborgd. Door de ligging van de huisvesting op het bedrijf kan direct worden ingespeeld op behoeftes, klachten en meldingen van werknemers. In totaal wenst initiatiefnemer 60 personen te kunnen huisvesten binnen de locatie.
 
Voor de gewenste ontwikkeling is op 18 december 2020 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Leudal. Op 26 april 2022 heeft de gemeente haar eindadvies gegeven, waaruit blijkt dat onder voorwaarden medewerking verleend kan worden aan de gewenste uitbreiding van de huisvesting middels de uitgebreide procedure (projectbesluit). Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is hiertoe opgesteld.
 
1.2 Ligging locatie
 
De locatie van het bedrijf is gelegen ten noordoosten van de kern Hunsel. De percelen waarop de ontwikkeling is gesitueerd zijn kadastraal bekend te Hunsel, sectie N, nummers 349 en 350. De totale omvang van de percelen bedraagt ruim 9 ha. De gewenste uitbreiding vindt echter plaats binnen het in het vigerend bestemmingsplan aangewezen bouwvlak. De gronden zijn volledig in eigendom van initiatiefnemer.

 
Afbeelding 1. Luchtfoto met ligging projectlocatie
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan “Kraakstraat 26, Hunsel”, dat op 4 juli 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Leudal is vastgesteld. De gronden hebben hierin de enkelbestemming ‘Agrarisch’. Er is sprake van een bouwvlak waarbinnen alle bedrijfsgebouwen zijn gesitueerd. Dit bouwvlak is gekoppeld aan een tweede bouwvlak, dat direct aan de Kraakstraat grenst. Zie ook de afbeelding met daarop een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan op de volgende pagina.
In dit gekoppelde bouwvlak is een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd. De voormalige bedrijfswoning is hiermee als zodanig komen te vervallen en kan op grond van dit bestemmingsplan worden gebruikt voor de huisvesting van internationale werknemers.
 
Op grond van artikel 3.1.1. lid k is het toegestaan om 11 arbeidsmigranten te huisvesten in de (voormalige) bedrijfswoning.
Op grond van artikel 3.5.4. lid d onder 3 is huisvesting van arbeidsmigranten toegestaan ter plaatse van bestaande vergunde huisvesting. Binnen de locatie is sprake van een vergunde situatie voor maximaal 30 arbeidsmigranten. Dat betekent dat op grond van de geldende regels maximaal 41 internationale werknemers binnen de locatie gehuisvest mogen worden. Het huisvesten van 19 extra personen is op grond van het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk.
 
Het college van Burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 2.12 lid 1a onder 3 van de Wabo en middels een uitgebreide procedure omgevingsvergunning verlenen (projectbesluit) voor het afwijken van het bestemmingsplan, ten behoeve van de uitbreiding van de huisvesting voor internationale werknemers.
 
Om medewerking te kunnen verlenen dient tevens voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid zoals is vastgelegd in de ‘Beleidsnota Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal’, alsook de overige regels van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
 
 
Afbeelding 2: Verbeelding vigerend bestemmingsplan “Kraakstraat 26, Hunsel”.
 
1.4 Leeswijzer
 
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van de gewenste ontwikkeling is opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording die het verlenen van een omgevingsvergunning mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt beschreven dat de ontwikkeling passend is binnen de geldende beleidskaders volgens het provinciaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de onderzoeksaspecten en toont aan dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een duurzame ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tenslotte bevat hoofdstuk 6 de conclusie.
 
2 Huidige situatie en gewenste ontwikkeling
2.1 Huidige situatie
 
De aanwezige bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning, kantine- en kantoorruimte, vier loodsen en twee boogtunnels. Het bedrijf is een vollegronds teeltbedrijf, dat groenten als prei, asperges en voornamelijk courgettes teelt. De groenten worden op het bedrijf verwerkt tot verkoopbare producten. In de huidige situatie beschikt initiatiefnemer over een huisvestingsgebouw waarin 30 arbeidsmigranten kunnen verblijven. Hiervoor is in het verleden omgevingsvergunning verleend. Op grond van het vigerend bestemmingsplan is nog eens de huisvesting van maximaal 11 arbeidsmigranten in de voormalige bedrijfswoning toegestaan.
Op onderstaande luchtfoto is de huidige situatie zichtbaar.
 
Afbeelding 3: Situatietekening Kraakstraat 26 met aanduiding bestaande en reeds toegestane huisvesting
 
2.2 Gewenste ontwikkeling
 
Het voornemen bestaat om de jaarlijkse piek aan arbeidsbehoefte op eigen locatie te kunnen huisvesten, daar waar het nu nog plaatsvindt in bestaande woningen in de kern van Hunsel o.a. Om te kunnen voldoen aan de totale arbeidsbehoefte wenst initiatiefnemer de bestaande huisvesting uit te breiden met nog 19 extra plaatsen.
 
De gewenste uitbreiding vindt voor een deel plaats binnen de aansluitende bebouwing, welke is gelegen tussen het woonhuis en de reeds bestaande huisvesting. Dit gebouw is nu in gebruik als kantine / kantoor. Echter, gelet op de huisvestingsbehoefte in totaal en de gestelde eisen hieraan (minimale oppervlakte verblijfsruimte per persoon) wordt naast de interne verbouwing tevens een uitbreiding gerealiseerd aan het bestaande bedrijfsgebouw, waarin de huisvesting reeds vergund is. Op deze wijze is het mogelijk huisvesting te creëren voor maximaal 60 personen.
 
Met het plan wordt huisvesting van goede kwaliteit gerealiseerd. Een goede kwaliteit van huisvesting komt ten goede aan werving van goed personeel en draagt bij aan het kunnen behouden van deze werknemers. Werknemers willen bij voorkeur huisvesting op korte afstand van het bedrijf waar ze werkzaam zijn. Het toezicht en de controle op de huisvesting wordt op deze manier ook gewaarborgd. Door de ligging van de huisvesting op het bedrijf kan daarbij direct worden ingespeeld op behoeftes, klachten en meldingen van werknemers.
   
Op onderstaande afbeelding is globaal de situering van de gewenste uitbreiding van de huisvesting aangegeven.
 
 
Afbeelding 4: Situering huisvesting, bestaand plus gewenste uitbreiding.
 
2.2.1 Landschappelijke inpassing
Elke nieuwe ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Leudal dient gepaard te gaan met een landschappelijke inpassing van het voornemen. De regels omtrent ruimtelijke kwaliteit zijn in de gemeente Leudal opgenomen in de Nota Kwaliteit. In de Nota Kwaliteit wordt verwezen naar het Limburgs Kwaliteitsmenu. Een toets aan het beleid van de gemeente Leudal en provincie Limburg toont aan dat voor de onderhavige ontwikkeling enkel de basis-inspanning geldt, bestaande uit het inpassen van de ontwikkeling op basis van een inrichtingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken. Daarnaast dienen voorzieningen te worden getroffen voor afkoppeling van het hemelwater.
 
Het vigerend bestemmingsplan voor de locatie bevat een uitgebreid landschappelijk inpassingsplan. Voor de onderhavige functie-wijziging en uitbreiding van de huisvesting voor arbeidsmigranten is met name gekeken naar de mate waarin deze ontwikkeling passend is binnen de bestaande inpassing. Het is van belang om bij de landschappelijke inpassing uit te gaan van de bestaande structuren en het bestaande karakter. Het aanzicht op de huisvesting arbeidsmigranten vanaf de westelijke Kraakstraat is de focus voor de landschappelijke inpassing. Het plangebied en de velden rondom liggen in de kernrand van Hunsel en zijn onderdeel van de beleving van de entree van het dorp. Het aanvullen en/of versterken van deze beleving en het versterken van de landschappelijke kwaliteit is het uitgangspunt geweest voor het inrichtingsplan.
 
 
Afbeelding 5: Weergave ontwerptekening uit Landschappelijk inpassingsplan (opgenomen in bijlage 1)
 
2.2.2 Vergroting bouwvlak
Tijdens het uitwerken van de landschappelijke inpassing is geconstateerd dat de bestaande landschappelijke inpassing, welke onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan “Kraakstraat 26, Hunsel” zoals vastgesteld op 4 juli 2017, gedeeltelijke buiten het bouwvlak is geprojecteerd. Dit is in strijd met het artikel 3.1.1 sub q van de regels. De voorgestelde landschappelijke inpassing in het kader van onderhavig initiatief is mede gebaseerd op deze inpassing uit 2017. De infiltratievijver wordt hierbij verplaatst naar een locatie net buiten het bouwvlak. Daar met de invulling van de landschappelijke inpassing in het huidige planvoornemen wordt afgeweken van het geldend beleid, wordt dit onderdeel tevens meegenomen in deze besluitvorming. Naast het toestaan van de uitbreiding van de huisvesting voor arbeidsmigranten zal het projectbesluit betrekking hebben op het juridisch-planologisch vastleggen van de landschappelijke inpassing buiten het bouwvlak. Daarbij wordt besloten in een toekomstige herziening van het bestemmingsplan (of omgevingsplan) de bouwvlakgrens te verplaatsen, ten behoeve van de opname van de landschappelijke inpassing binnen de bouwvlakgrenzen. Het bouwvlak wordt daarmee vergroot tot een oppervlakte van 2,5 ha. Van belang is dat de strook nieuw bouwvlak uitsluitend gebruikt mag worden voor de landschappelijke inpassing.
 
 
Afbeelding 6: Weergave oud en nieuw bouwvlak.
  
Het landschappelijk inpassingsplan voor de locatie is als bijlage 1 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing. In dit plan is tevens de nieuwe grens van het bouwvlak aangeduid.
 
3 Beleid
 
Alle overheidslagen binnen Nederland stellen beleid op waarmee ruimtelijke ontwikkelingen gestuurd worden. Het Rijksbeleid heeft een vrij globaal karakter en het gemeentelijk beleid kent een veel meer gedetailleerd karakter. Het beleid van lagere overheden moet altijd passen binnen het beleid van hogere overheden.
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 De nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de structuurvisie ‘Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
 
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden (volledige lijst telt er 21):
  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschik-baarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • Ontwikkelen van een duurzame landbouw voor voedsel en agroproductie.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden (naar verwachting 1 januari 2023), zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
 
Er wordt gestuurd op 4 prioriteiten:
  1. Duurzame energie inpassen  met oog voor omgevingskwaliteit
  2. Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  3. Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  4. Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen (bv. kringlooplandbouw).
Los van enkele gebieden waar grote en urgente ruimtelijk-fysieke opgaven uit het NOVI samenkomen, die via een meerjarige en vernieuwende aanpak van het Rijk specifieke aandacht krijgen, is het NOVI met name ook gericht op een doorvertaling naar een regionale aanpak van de agenda en programma’s.
 
Het onderhavig initiatief raakt geen belang op nationaal niveau, waardoor het NOVI geen belemmering oplevert ten opzichte van de gewenste ontwikkeling.
 
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, is opgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
 
In de structuurvisie is geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, waarbij de termen “concurrerend”, “bereikbaar”, “leefbaar” en “veilig” kernbegrippen zijn. De structuurvisie is hierbij een verdere integratie van rijksbeleid.
Binnen de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd:
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Deze hoofddoelen zijn gespecificeerde nationale belangen. Het onderhavige planvoornemen is van een dermate geringe omvang dat er op nationale schaal geen belangen in het geding zijn.
 
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), of AMvB Ruimte, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds wordt het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR).
 
In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien vigerende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.
 
Onderhavige locatie aan de Kraakstraat 26 te Hunsel is niet gelegen in één van de gebieden waar het Barro betrekking op heeft. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
 
3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is om ongewenste leegstand te voorkomen en zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik te stimuleren. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt:
 
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
 
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een uitbreiding van een reeds bestaande huisvestingslocatie binnen een agrarisch bouwvlak. Er wijzigt niets aan de omvang van het agrarisch bedrijf. Er is weliswaar sprake van beperkte uitbreiding van het bebouwd oppervlak, echter in het besluitgebied vindt reeds huisvesting van arbeidsmigranten plaats in de naastgelegen bebouwing. Hierdoor is de beoogde uitbreiding van de huisvesting niet van dien aard dat desondanks wel sprake zou zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De laddertoets kan derhalve achterwege blijven. 
 
3.2 Provinciaal beleid
 
Het Limburgs Provinciaal beleid is in ontwikkeling. Op 1 oktober 2021 is een nieuwe omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten. De Omgevingsvisie stelt op strategisch niveau de kaders voor het provinciaal handelen bij toekomstige ontwikkelingen en activiteiten. De Omgevingsvisie bevat daarmee belangrijke keuzes ten aanzien van het te voeren beleid en vormt de basis voor verdere uitwerkingen en plannen en programma’s.
 
De provincie Limburg heeft op 17 december 2021 de nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld, welke een belangrijke stap vormt om te komen tot de herziening van de nu nog geldende verordening. Met deze Omgevingsverordening wordt aangesloten bij de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Inwerkintreding zal echter pas plaatsvinden op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting op 1 januari 2023. Tot die tijd blijft de huidige Omgevingsverordening van kracht.
 
3.2.1 Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 is de Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. In de POVI is beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 – 2050.
 
De POVI vervangt het POL2014. In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
  1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    1. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    2. in landelijk gebied
  2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw-transitie;
  3. Klimaatadaptatie en energietransitie.
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per thema. Per thema is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is, welke ambitie de provincie heeft en welke keuzes worden gemaakt.
 
Binnen de provincie wordt gezocht naar balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en de vrije tijd besteden. Afwegingen hierin worden gemaakt op basis van de Limburgse principes:
  • We streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving. De inrichting en ontsluiting van gebieden nodigt uit tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid.
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal. Een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers. Er is dus ruimte voor maatwerk.
  • Meer stad, meer land. We koesteren de variatie in gebieden. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen. Landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld.
  • We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds. We zetten in op een sociaaleconomische ontwikkeling zonder vraagstukken af te wentelen naar de volgende generaties. In lijn met de Omgevingswet gaan wij in de Omgevingsvisie uit van het voorzorgsbeginsel; preventief handelen, milieuaantastingen bij voorrang aan de bron bestrijden en de vervuiler betaalt. In onze afwegingen betrekken we naast de impact op mens, economie en welvaart ook de impact op de omgeving en het milieu. We streven naar functiecombinaties en benutten bestaande functies optimaal. We richten ons op het voorkomen van afval en maken bewust gebruik van natuurlijke voorraden grondstoffen, fossiele brandstoffen en water. We zetten in op hernieuwbare grondstoffen en streven naar een circulaire economie. We gaan zorgvuldig om met onze archeologie en geologie.
In het landelijk gebied worden slechts 3 zoneringen aangegeven: Groenblauwe mantel, Natuurnetwerk Limburg (inclusief Natura2000-gebieden) en Buitengebied. De locatie aan de Kraakstraat 26 is gelegen in de zone Buitengebied.
 
Kenmerkend voor het buitengebied is dat er een grote transitieopgave ligt in de komende decennia. Landbouwtransitie, klimaatadaptatie en energietransitie zijn voorbeelden van een gezamenlijke aanpak in dit gebied. Met name vanwege de aanwezigheid van intensieve veehouderijen is de transitieopgave in verband met de problemen rondom stikstof en fijnstof groot. Tegelijkertijd is de agrarische sector aan het veranderen en is er sprake van stoppende boeren en vrijkomende agrarische bebouwing. Ook thema’s als huisvesting internationale werknemers en woonurgenten en stille armoede leggen hun beslag op de beschikbare ruimte in het landelijk gebied. Er wordt gezocht naar een goede balans tussen alle claims op het buitengebied. Keuzes waarbij belangen van economie, energievoorziening, gezondheid, natuur en ruimtelijke kwaliteit moeten tegen elkaar worden afgewogen.
 
De provincie acht het van belang dat eerst de kwaliteit van het bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt, vooraleer de vrije ruimte in het buitengebied wordt benut. Met het landschap als basis wordt een aantal negatieve ontwikkelingen in het landelijk gebied zoveel mogelijk integraal opgepakt, waaronder ook de huisvesting van internationale werknemers en woonurgenten.
 
Het planvoornemen betreft het huisvesten van internationale werknemers in bestaande bebouwing in combinatie met een beperkte uitbreiding ervan. De ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de bestaande omgevingskwaliteit, middels het  landschappelijk inpassingsplan sluit de ontwikkeling mooi aan bij de (landschaps)kenmerken van de directe omgeving. Met het plan wordt aangesloten bij de opgaven die er op dit moment liggen in het buitengebied.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij de vaststelling van het POL2014 (12 december 2014) is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Nadien zijn er nog een aantal wijzigingsverordeningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie van de omgevingsverordening dateert van 22 november 2019.
 
De Omgevingsverordening Limburg 2014 is een juridische doorvertaling van het omgevingsbeleid zoals vastgelegd in het (oude) POL2014. De verordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingsverordening. Tevens is een hoofdstuk ‘Ruimte’ toegevoegd. In het hoofdstuk Ruimte zijn regels opgenomen die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid uit het POL2014 in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.
 
Het plangebied is in de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelegen in milieubeschermingsgebied ‘Boringsvrije zone, Roerdalslenk zone III’.
 
De aanduiding “Boringsvrije zone Roerdalslenk III” heeft betrekking op het beschermen van de waterkwaliteit en –kwantiteit. Vanuit deze milieubeschermingszone worden regels gesteld aan het boren dieper dan 80 meter onder maaiveld en het uitvoeren van activiteiten die de waterkwaliteit en –kwantiteit negatief kunnen beïnvloeden. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in dergelijke activiteiten.
 
Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt de OvL2014 geen belemmering voor de bestemmingswijziging.
 
 
3.2.3 Limburgs kwaliteitsmenu (LKM)
Op 18 december 2009 is door Provinciale Staten de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. Deze POL aanvulling vormt het kader voor het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. In 2012 heeft er een actualisering van het LKM plaatsgevonden.
 
Het Limburgs Kwaliteitsmenu geeft de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen mogelijk zijn. Essentie is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de omgeving in de vorm van verbetering van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of ruimtelijke kwaliteit. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.
 
De uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn nader opgenomen en uitgewerkt in het bestaand gemeentelijk beleid, zoals het vigerend bestemmingsplan, alsmede in het kader van de gemeentelijk structuurvisie, wat in de volgende paragraaf nader wordt toegelicht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Leudal
De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de ‘Terassenlandschapszone’. Het grootste deel van de gemeente Leudal is gelegen binnen de Terrassenlandschapszone. Binnen deze zone is sprake van een gefragmenteerde, blokvormige verkaveling. De massa in het gebied is verspreid van aard en kent een amorfe structuur.
 
In het gebied zijn enkele beekdalen gelegen, zoals de Haelense en Tungelroyse beek, welke een landschappelijke structuur bieden en – voor zover zichtbaar -  over een hoge landschappelijke kwaliteit beschikken, welke behouden en versterkt dient te worden. De ruimtelijke kwaliteit van het overige deel van het gebied blijft beperkt tot het groene, agrarische karakter.
 
Functioneel speelt de agrarische sector in deze zone een belangrijke rol. De agrarische sector is van groot belang voor de gemeente Leudal. In een deel van de gemeente, gelegen in een schil van zuidwesten naar noorden, is de moderne meer grootschalige landbouw sterk aanwezig. Hier kan in beperkte mate, na een ruimtelijke afweging, ook ruimte geboden worden voor groei, waarbij maatwerk voorop staat. Veel woondorpen zijn binnen deze zone gelegen. Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema’s van toepassing:
  • Wonen en Woonomgeving;
  • Economie en Werkgelegenheid;
  • Omgevingskwaliteit;
  • Mobiliteit.
In het algemeen streeft de gemeente naar een goed woon- en leefklimaat in combinatie met het behouden van de bestaande agrarische bedrijvigheid. Om dit zo goed mogelijk te kunnen bewerkstelligen heeft de gemeente de ambitie om voor de ontwikkelingen in de agrarische sector maatwerk te leveren.
 
Onderhavig planvoornemen past binnen de uitgangspunten van de gemeente Leudal. Er is sprake van een ontwikkeling binnen een reeds bestaand agrarisch bedrijf. Met de voorgestane ontwikkeling wordt geen afbreuk gedaan aan eventuele bestaande waarden in het gebied. Op grond van het beleid in de structuurvisie dienen bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Zo wordt het optredende verlies aan omgevingskwaliteit gecompenseerd.
 
3.3.2 Nota Kwaliteit
In de 'Structuurvisie Leudal' is de 'Nota Kwaliteit' opgenomen. De Nota Kwaliteit bevat beleid over het kwaliteitsmenu en het groenfonds. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen, zoals bijvoorbeeld woningbouwplannen of uitbreiding van bedrijven komt, nadat een planologische afweging is gemaakt of een bepaalde ontwikkeling aanvaardbaar is op een bepaalde locatie, een kwaliteitsbijdrage in beeld. Het kwaliteitsmenu van de provincie (uitgewerkt in verschillende modules) geldt hierbij als een minimumvereiste.
 
Landschappelijke inpassing van de locatie van een initiatief vormt altijd een voorwaarde naast de kwaliteitsverbeterende maatregel of een bijdrage in het groenfonds.
 
In de 'Nota Kwaliteit' wordt ten aanzien van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf verwezen naar de module Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Als basis geldt voor elke ontwikkeling met bouwen, bouwwerken en verharding van agrarische bedrijven dat de ontwikkeling wordt ingepast op basis van een inrichtingsplan, afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken, en dat voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater via infiltratie danwel retentie.
Aanvullende kwaliteitsverbetering geldt in de gevallen dat sprake is van nieuwvestiging, overschrijding van de referentiemaat (bouwvlak > 1,5 ha) of indien het een ontwikkeling betreft in gebieden met méér dan alleen agrarische waarde volgens het bestemmingsplan (landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde).
 
Binnen onderhavig plangebied zijn geen aanvullende waarden aanwezig die vragen om extra kwaliteitsverbetering. Er is ook geen sprake van nieuwvestiging of vergroting van het bouwvlak. Volstaan kan worden met een landschappelijk inpassingsplan, wat voor de locatie is opgesteld. Het inpassingsplan alsmede de toelichting hierop is opgenomen in paragraaf 2.2.1 van deze ruimtelijke onderbouwing.
 
3.3.3 Vigerend bestemmingsplan
De ligging van het projectgebied in het bestemmingsplan “Kraakstraat 26, Hunsel” is uitgewerkt in paragraaf 1.3.
 
De voorgenomen huisvesting voor internationale werknemers is op grond van artikel 3.5.4 sub d onder 3 niet toegestaan in die ruimten die niet als zodanig zijn vergund. De gemeente Leudal heeft in haar brief van 26 april 2022 besloten medewerking te willen verlenen aan de uitbreiding van de huisvesting ten behoeve van de opvang van 19 extra internationale werknemers middels de uitgebreide omgevingsvergunning procedure (projectbesluit).
 
3.3.4 Beleidsnotitie Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal
Het planvoornemen moet voldoen aan de regels van de door de raad vastgestelde beleidsnota ‘Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal’. Deze beleidsnota bevat regels ten aanzien van het huisvesten van internationale werknemers. De uitbreiding van 19 personen betreft feitelijk een kleinschalige uitbreiding, maar omdat het plan de huisvesting van in totaal 60 personen mogelijk maakt, dient getoetst te worden aan de regels van hoofdstuk 6 van de beleidsnota: grootschalige huisvesting.
 
Het realiseren van grootschalige huisvestingen is maatwerk. Het gemeentelijk beleid geeft geen strikte regels maar maatwerk-bouwstenen waaraan – naast de algemene regels van een goede ruimtelijke ordening – voldaan moet worden. Hieronder wordt cursief beschreven op welke wijze de gewenste ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden.
 
Algemene regels 
  1. grootschalige huisvesting binnen woonkernen is niet toegestaan;
    De huisvesting vindt plaats op het eigen terrein van het agrarisch bedrijf.
  2. de huisvesting moet, los van de regels in deze beleidsnota, voldoen aan de overige regels van een goede ruimtelijke ordening;
    Met name uit de toelichting in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing blijkt dat voldaan wordt aan de overige regels van een goede ruimtelijke ordening.
  3. er moet, los van de regels in deze beleidsnota, te alle tijden sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    Dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijkt uit de toelichting op de sectorale aspecten in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing.
  4. van grootschalige huisvestingsconcepten is sprake bij het huisvesten van meer dan 30 personen.
    Op de locatie worden in de eindsituatie in totaal 60 personen gehuisvest.
  5. wanneer de behoefte aan huisvesting van internationale werknemers niet meer noodzakelijk is, wordt de bebouwing verwijderd. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning;
    Dit wordt ter kennisgeving aangenomen en geaccepteerd als voorwaarde in de omgevingsvergunning.
  6. het aantal te huisvesten personen is gerelateerd aan de locatie met een maximum van 225;
    Er vind in de eindsituatie huisvesting plaats van maximaal 60 personen binnen het projectgebied. Dit aantal is passend bij de omvang van de locatie en sluit aan bij de arbeidsbehoefte binnen het eigen bedrijf.
  7. in grootschalige huisvestingen mogen géén gezinnen met kinderen onder de 18 worden gehuisvest. Hiervoor is deze vorm van huisvesting niet geschikt. Deze huisvesting moet plaatsvinden in reguliere woningen bestemd voor eengezinshuishoudens;
    Binnen de huisvesting worden geen gezinnen met kinderen gehuisvest.
  8. huisvesting in (sta)caravans, tenten, auto's en vergelijkbaar niet is toegestaan. Op en/of bij (agrarische) bedrijven ook niet in woonunits;
    De huisvesting vindt plaats in bestaande en nog uit te breiden bebouwing, welke voldoet aan de eisen conform Bouwbesluit en de SNF-norm.
  9. per persoon is minimaal 10 m² verblijfsgebied aanwezig;
    Er wordt voldaan aan de minimum eisen wat betreft verblijfsoppervlakte, zoals blijkt uit de bouwtekeningen.
  10. er mogen maximaal 2 personen per (slaap)kamer gehuisvest worden;
    Er wordt voldaan aan de gestelde eisen, zoals blijkt uit de bouwtekeningen.
  11. per vier personen moet een toilet en badruimte aanwezig zijn;
    Zoals blijkt uit de bouwtekeningen zijn voldoende sanitaire ruimten aanwezig per hoeveelheid personen.
  12. de accommodatie moet voorzien zijn van voldoende kookgelegenheid, minimaal 4 kookpitten Bij meer dan 8 personen 1 pit per 2 personen, Bij meer dan 30 personen minimaal 16 pitten;
    Zoals blijkt uit de bouwtekeningen voldoet de inrichting van de keuken aan de gestelde eisen in relatie tot het aantal te huisvesten personen.
  13. de huisvesting moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, conform de meest actuele Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal;
    Op grond van de gemeentelijke Nota Parkeernormen zoals vastgesteld op 5 juli 2016, behoeft enkel voorzien te worden in extra parkeerplaatsen ten behoeve van de uitbreiding. Uitgangspunt hierbij is de ligging in het buitengebied en de categorie ‘kamerverhuur zelfstandig (niet-studenten). De geldende norm hiervoor is 0,8 parkeerplaatsen per woning (kamer). Het aantal toe te voegen parkeerplaatsen is berekend op 19 extra slaapplaatsen i.p.v. kamers, daar deze met 2 personen kunnen worden bezet. Er dienen dan op grond van de gemeentelijke parkeernorm in totaal 15 parkeerplaatsen toegevoegd te worden. Dit aantal zal ruim voldoende zijn, daar het bij internationale werknemers in de praktijk uitzonderlijk is als iedereen een eigen auto bezit.  
  14. de huisvesting is enkel bedoeld voor short stay huisvesting;
    Er is sprake van huisvesting van tijdelijke werknemers, de uitbreiding is met name bedoeld voor de jaarlijkse piekopvang tijdens de oogstmaanden.
  15. de huisvesting moet voldoen aan regels van het Bouwbesluit 2012. Voor grootschalige huisvesting gelden de eisen van de logiesfunctie;
    Zoals blijkt uit de bouwtekeningen wordt voldaan aan de gestelde eisen cf. Bouwbesluit.
  16. De huisvesting is enkel bedoeld voor internationale werknemers.
    Binnen het bedrijf wordt op grote schaal gebruik gemaakt van internationale werknemers afkomstig uit Polen. De huisvesting is enkel en alleen bedoeld om deze mensen een goede verblijfplaats te kunnen bieden.
 
Locatiecriteria
 
De huisvesting vindt plaats op een daartoe geschikte locatie, namelijk op eigen terrein en ten behoeve van de huisvesting van de eigen werknemers. De huisvesting vindt voor het grootste deel plaats binnen reeds bestaande bebouwing binnen het bestaand agrarisch bouwvlak. Naast het reeds vergunde gebouw waarin huisvesting plaatsvindt, wordt het gebruik van de voormalige bedrijfswoning conform toestemming in het vigerend bestemmingplan concreet ingevuld. Uitbreiding van de huisvesting vindt deels plaats in het bestaande kantoor / kantine en voor een deel binnen een stukje nieuwbouw direct aansluitend aan de bestaande bebouwing. Middels de gekozen situering van de uitbreiding, ingesloten tussen de bestaande bebouwing én een landschappelijke inpassing van het geheel, is de ontwikkeling passend binnen de gemeentelijke voorwaarden. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft op 21-07-2022 een positief advies afgegeven: “De uitbreiding sluit aan bij de bestaande bebouwing en gelet op de afstand tot het openbare gebied acht de commissie deze uitbreiding passend binnen de welstandscriteria”.
 
Huisvesting bij het eigen bedrijf
 
Binnen het projectgebied vindt enkel huisvesting plaats van werknemers die werkzaam zijn binnen het eigen bedrijf. Het bedrijf is een arbeidsintensief bedrijf vanwege de teelt van groenten op grote schaal. De behoefte aan extra handen voor het planten, onderhouden en oogsten van de groente is vrijwel het gehele jaar aanwezig. In de huidige situatie kunnen binnen de afgegeven vergunning en bestemmingsplan toestemming reeds in totaal 41 internationale werknemers gehuisvest worden. De gewenste uitbreiding met 19 personen wordt ingegeven door de jaarlijks terugkerende piekbehoefte tijdens de zomermaanden. Zoals reeds in hoofdstuk 1 aangegeven wordt met het onderhavig plan huisvesting van goede kwaliteit gerealiseerd. Een goede kwaliteit van huisvesting komt ten goede aan werving van goed personeel en draagt bij aan het kunnen behouden van deze werknemers. Werknemers willen bij voorkeur huisvesting op korte afstand van het bedrijf waar ze werkzaam zijn. Het toezicht en de controle op de huisvesting wordt op deze manier ook gewaarborgd. Door de ligging van de huisvesting op het bedrijf kan daarbij direct worden ingespeeld op behoeftes, klachten en meldingen van werknemers.
 
Omgevingsdialoog
 
Reeds in 2020 is, ten behoeve van een aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van enkele tijdelijke woonunits voor de huisvesting van internationale werknemers in de piekmaanden, reeds een omgevingsdialoog gevoerd onder de omwonenden van de projectlocatie. Deze omwonenden hebben destijds aangegeven geen problemen te hebben met de extra tijdelijke huisvesting.
Nu deze tijdelijke huisvesting (woonunits) weg zijn en er een extra uitbreiding van huisvesting plaatsvindt in permanente bebouwing, is een nieuw omgevingsdialoog gevoerd. Het verslag van deze dialoog is opnieuw bij de gemeente kenbaar gemaakt.
 
SNF norm
 
Op grond van het gemeentelijk beleid dient de huisvesting(slocatie) te voldoen aan de normering op grond van Stichting Normering Flexwonen (SNF). Het is niet mogelijk een SNF-normering te verkrijgen voordat de huisvesting is gerealiseerd. Initiatiefnemer beschikt voor wat betreft de bestaande huisvesting wel reeds over een certificaat Agrarisch Keurmerk Flexwonen (versie 2021/01).
 
Met de interne verbouwing en uitbreiding van de huisvesting zal voldaan worden aan de SNF-norm. De inspectie hiervan kan pas plaatsvinden binnen zes weken na realisatie en bewoning van de bebouwing. Een officieel certificaat op grond van de SNF volgt dus pas later. 
 
Lokale behoefte
 
Met de huisvesting wordt de eigen lokale behoefte gediend. De internationale werknemers zijn allemaal nodig voor de eigen bedrijfsvoering.
 
Beheer, registratie en toezicht
 
Voor de huisvesting is een beheerplan opgesteld, waarin de uitgangspunten omtrent het beheer van de huisvesting zijn vastgelegd. Onderwerpen als toezicht, voorkomen overlast, klachtenbehandeling, bewonersregistratie, afvalbeheer e.d. komen in dit plan tot uitdrukking. Ook de wijze van communiceren met de werknemers is hierin beschreven. Het beheer plan is in bijlage 2 bij deze onderbouwing gevoegd. 
 
4 Sectorale aspecten
4.1 Inleiding
 
In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling dienen een aantal onderzoeksaspecten te worden getoetst. Onderstaand worden de verschillende onderwerpen beschreven in relatie tot de gewenste ontwikkeling.
 
4.2 Milieuaspecten
 
4.2.1 Bodem
Het planvoornemen bestaat uit het intern verbouwen van een bestaand kantoor en kantine. Daarnaast wordt de reeds bestaande bebouwing uitgebreid. Met name ten aanzien van de uitbreiding binnen het bestaand bouwvlak is het noodzakelijk te bepalen of sprake is van een acceptabele milieuhygiënische bodemkwaliteit.
 
Door Econsultancy is in juni 2022 een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. In het eerste kwartaal van 2023 is dit vooronderzoek gevolgd door de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740.
In het verkennend bodemonderzoek zijn twee deellocatie nader onderzocht, te weten de gehele onderzoekslocatie en de locatie van een voormalige ondergrondse brandstoftank. Tevens is onderzoek gedaan naar asbest in de bodem.
 
Onderzoeksresultaten
Op grond van het vooronderzoek diende de gehele onderzoekslocatie nader onderzocht te worden volgens de strategie “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig” (VED-HE-NL). Zintuiglijk zijn in de bovengrond zwakke tot matige bijmengingen van baksteen aangetroffen. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium. De ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. In het grondwater zijn (zeer) lichte verontreinigingen met barium, xylenen en naftaleen aangetoond. De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als “heterogeen verdacht” dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard.
 
Op grond van het vooronderzoek diende de locatie van de voormalige ondergrondse brandstoftank nader onderzocht te worden volgens de onderzoeksstrategie “verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern, één of meer ondergrondse opslagtank(s)” (VEP-OO). Zintuigelijk zijn in het opgeboorde materiaal van de bovengrond matige bijmengingen van baksteen aangetroffen. Er is geen olie/waterreactie of oliegeur waargenomen. De ondergrond is niet verontreinigd met minerale olie of aromaten. In het grondwater is een (zeer) lichte verontreiniging met xylenen aangetroffen.
De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard.
 
Op het maaiveld en in de bodem zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
 
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Voor de voorgenomen uitbreiding van huisvesting voor arbeidsmigranten bestaan op milieuhygiënisch vlak géén belemmeringen.
 
Het rapport Verkennend bodemonderzoek Kraakstraat 26 te Hunsel, d.d. 15 mei 2023, alsmede het rapport Milieuhygiënisch vooronderzoek bodem Kraakstraat 26 te Hunsel d,d, 28 juni 2022, beide opgesteld door Econsultancy zijn als bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
 
4.2.2 Bedrijven en milieuzonering
In de directe nabijheid van een ruimtelijke ontwikkeling kunnen bedrijven gelegen zijn die eventuele gevolgen voor het plan kunnen hebben. Denk hierbij aan geurcontouren van agrarische bedrijven, maar ook milieuhinder veroorzaakt door andere bedrijfstypen kan een rol spelen.
 
Milieuzonering heeft als doel nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen te geven en (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven te situeren. Op deze manier wordt zoveel mogelijk hinder en gevaar voor woningen beperkt danwel voorkomen en wordt aan bedrijven zoveel mogelijk de zekerheid geboden dat zijn hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
 
Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de richtafstand. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
 
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype “rustige woonwijk” of daarmee vergelijkbaar. Wanneer sprake is van het omgevingstype “gemengd gebied” kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Afstand meten
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
 
Toets omgevingstype en milieucategorie
Het projectgebied is overeenkomstig de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” 2009 gelegen in gebiedstype “gemengd gebied”. Bedrijven die zijn gericht op ‘Akkerbouw en fruitteelt’ (SBI-code 011, 012, 013) worden voor milieu aangemerkt als categorie 2 bedrijf. De richtafstand voor het milieuaspect ‘geluid’ (dit milieuaspect kent de grootste richtafstand) tot omgevingstype “rustige woonwijk” bedraagt 30 meter. De richtafstand tot omgevingstype “gemengd gebied” bedraagt 10 meter.
 
Toets eigen bedrijf
Gelet op de handreiking van de VNG geldt er een minimale richtafstand van 10 m. vanuit het eigen bedrijf naar de omgeving en omliggende (gevoelige) functies. Uitgaande van de grens van het bouwvlak van het bedrijf zijn er geen gevoelige functies gelegen binnen deze richtafstand. Het aspect 'geluid’ zal dan ook geen belemmeringen opleveren ten opzichte van de omgeving.
 
Toets omliggende (agrarische)bedrijven
Op de locatie Kraakstraat 30 ligt een intensieve veehouderij (varkenshouderij). Voor een bedrijf dat is gericht op het houden van varkens (SBI-code 0123) geldt voor het aspect geur (dit milieuaspect kent de grootste richtafstand) tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’ een richtafstand van 200 meter. De richtafstand tot omgevingstype “gemengd gebied” bedraagt 100 meter. De afstand van de dichtstbij gelegen gevel van de huisvesting tot de grens van het agrarisch bouwvlak aan Kraakstraat 30 bedraagt circa 127 meter. Conclusie: er wordt voldaan aan de richtafstand. Andere omliggende bedrijven zijn op grotere afstand vanuit de gevel van de huisvesting gesitueerd en daarmee passend binnen de gestelde richtafstand.
 
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane planontwikkeling.
 
4.2.3 Geluid
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en/of railverkeerslawaai.
 
Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai
Een logiesgebouw betreft geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Desondanks kunnen gebouwen waar personen langdurig verblijven op grond van jurisprudentie wel beschouwd worden als geluidgevoelige bestemmingen. De bebouwing waarin de huisvesting is/wordt gerealiseerd is op voldoende afstand vanuit de omliggende wegen gelegen (> 130 m. vanuit de Kraakstraat, 60 km/uur weg), zodat gesteld kan worden dat de geluidsbelasting op de gevels van de huisvestingsgebouwen niet hoger zal zijn dan de toegestane norm van 48 dB(A). Geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en railverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
 
Industrielawaai
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt in het kader van de beoordeling of dat er bij woonbestemmingen sprake is van een goede ruimtelijke ordening (acceptabel woon- en leefklimaat) gebruik gemaakt van bijlage 5 uit de
VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” 2009. Deze omschrijft voor geluid het volgende stappenplan:
  1. Indien de richtafstand niet wordt overschreden kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven.
  2. Indien stap 1 niet toereikend is, dient middels een geluidonderzoek (vanaf deze stap noodzakelijk)    aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de geluidbelastingen voor stap 2 als weergegeven in    navolgende tabel. Indien voldaan wordt is buitenplanse inpassing mogelijk.
  3. Stappen 3 en 4 alleen bij buitenplanse inpassing. Indien stap 2 niet toereikend is, dient middels een     geluidonderzoek aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de geluidbelastingen voor stap 3 als     weergegeven in navolgende tabel. Indien voldaan wordt, is buitenplanse inpassing mogelijk met dien    verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.
  4. Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet     mogelijk zijn.
 
Stap en gebiedstype
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Maximaal
(piekgeluiden)
Verkeersaantrekkende werking
Stap 2 rustige woonwijk
45 dB(A)
65 dB(A)
50 dB(A)
Stap 2 gemengd gebied
50 dB(A)
70 dB(A)
50 dB(A)
Stap 3 rustige woonwijk
50 dB(A)
70 dB(A)
50 dB(A)
Stap 3 gemengd gebied
55 dB(A)
70 dB(A)[1]
65 dB(A)
Tabel 1: Geluidgrenswaarden VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009
                [1] Exclusief piekgeluiden door aan- afrijdend verkeer
 
De afstand tussen het bedrijf aan de Kraakstraat 30 (intensieve veehouderij) en de gevel van de huisvesting bedraagt ca. 127 m. Vanuit het aspect geluid geldt een afstand van minimaal 30 m., waaraan dus ruimschoots wordt voldaan. Zie ook paragraaf 4.2.2.
 
Andere omliggende agrarische bedrijven liggen op grotere afstand, waardoor geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de huisvesting sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
 
4.2.4 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’.
Het doel van titel 5.2 van de Wet milieubeheer is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid.
 
In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
Regeling NIBM
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.
 
Toets NIBM
De onderhavig ontwikkeling heeft betrekking op het huisvesten van maximaal 60 internationale werknemers, waarvan er reeds 41 in de huidige situatie zijn toegestaan. Naar aanleiding hiervan kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Omgekeerde werking
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is. Sinds een aantal jaren wordt de achtergrondconcentratie van de luchtkwaliteit gemonitord door de (landelijke) overheid. De luchtkwaliteit wordt dan ook getoetst aan de hand van de beschikbare gegevens uit de atlas leefomgeving.
 
 
Afbeelding 5: achtergrondconcentratie fijnstof PM10                           (bron: atlasleefomgeving.nl)
 
Afbeelding 6: achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5                           (bron: atlasleefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat ter plaatse van de huisvesting (bestaand én uitbreiding) sprake is van een jaargemiddelde concentratie PM10 van 18,14 µg/m³. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt 9,21 µg/m³. Dit is beide lager dan de norm van 40 μg/m3. De grenswaarde van maximaal 35 dagen boven een daggemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m³ wordt niet overschreden. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende geschikt is voor de uitbreiding van de huisvesting.
 
4.2.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv), in werking getreden op 1 januari 2007, schept het beoordelingskader voor geurhinder als gevolg van tot veehouderij behorende dierenverblijven.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt in het kader van de beoordeling of dat er bij geurgevoelige objecten sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat én in het kader van de beoordeling of dat geurgevoelige objecten geen belemmering vormen voor omliggende bedrijven (omgekeerde werking) getoetst aan de normen uit deze wet.
In de Wgv worden enkel geurgevoelige objecten beschermd tegen overmatige stankhinder. De Wgv geeft voor een geurgevoelig object de volgende definitie: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Op basis van deze definitie zijn niet alleen woningen geurgevoelige objecten, maar alle bouwwerken waar sprake is van regelmatig menselijk verblijf. Hiermee kan in een bepaalde situatie ook een logiesgebouw geurgevoelig zijn.
 
Woon- en leefklimaat
De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd. De Wvg kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen.
 
In bijlage 6 en 7 bij de ‘Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij’ is in beeld gebracht wat de relatie is tussen de achtergrondbelasting, het aantal geurgehinderden en de milieukwaliteit (classificatie woon- en leefklimaat). De volgende ‘milieukwaliteitscriteria’ worden door het RIVM gehanteerd.
 
Tabel 2: Relatie achtergrondbelasting en milieukwaliteit in een concentratiegebied
 
In het kader van het aspect ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ is een berekening achtergrondbelasting uitgevoerd om te bepalen wat de mate van geurhinder ter plaatse is en of dit binnen de gestelde normen valt. De berekening is uitgevoerd met V-Stacks.
 
Voor de berekening zijn een aantal punten gekozen rondom de bestaande en ook aangepaste/nieuwe bebouwing t.b.v. de huisvesting.
 
 
Afbeelding 7: rekenpunten berekening achtergrondbelasting (V-Stacks)
 
Op grond van de rekenresultaten kan gesteld worden dat er ter plaatse van de huisvesting sprake is van een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat. Ook de individuele invloed van de beide bedrijven op de projectlocatie is hiermee ruimschoots binnen de gestelde geurnorm.
 
 
Afbeelding 8: Rekenresultaten achtergrondbelasting (V-Stacks)
 
Omgekeerde werking
In de nabijheid van de locatie zijn twee intensieve veehouderijen gevestigd, aan de Varenstraat 6 en het dichtstbij aan de Kraakstraat 30. Beide bedrijven worden niet rechtstreeks door de huisvesting (= milieu-gevoelige functie) in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt, daar rondom beide bedrijven reeds andere milieu-gevoelige objecten (woningen) zijn gelegen, die dichterbij liggen en daarmee eerder een belemmering vormen.
4.2.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in  risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
 
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
 
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico.
 
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
 
Projectlocatie
Uit de nationale risicokaart (bron: atlas leefomgeving) kan worden geconcludeerd dat geen risicovolle inrichtingen ofwel risicobronnen zijn gelegen op korte afstand ( <700 m.) van de locatie. Ook van risicovolle transportroutes over weg, water ofwel ondergronds is geen sprake. Verantwoording van het groepsrisico hoeft niet plaats te vinden. Het voornemen wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
 
4.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming over plannen en projecten. Het gaat hierbij enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waardoor het milieu mogelijk nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief    effect op Natura 2000 gebieden;
  • Plannen die kader stellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten.
Passende beoordeling
Ten aanzien van het eerste criterium geldt dat er in deze situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. In paragraaf 4.3.2 is een toelichting opgenomen voor de mogelijke effecten van het plan op de Natura 2000-gebieden. Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op Natura2000-gebieden.
 
Kaderstellend plan
Een ruimtelijk plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Het huisvesten van ‘shortstay’-arbeidsmigranten staat niet opgenomen in de C- of D-lijst van het Besluit M.E.R. derhalve is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
 
4.3 Overige planologische aspecten
4.3.1 Kabels en leidingen
Uit de Netkaart van het RIVM blijkt dat door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse kabels en leidingen lopen, waarvoor (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden gelden. Het aspect kabels en leidingen vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
 
4.3.2 Natuurbescherming
Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soorten-bescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de gewenste ontwikkeling invloed heeft op beschermde gebieden en beschermde soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden worden per
1 januari 2017 beschermd door de Wet Natuurbescherming (Wnb). De Wnb vervangt onder meer de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen.
 
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb heeft betrekking op de vergunningplicht in verband met Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden) binnen en buiten Nederland. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist voor het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
 
Toets stikstof
Op grond van Europese en landelijke wet- en regelgeving gelden er normen en regels voor de uitstoot vanvervuilende stoffen, onder andere om de natuurkwaliteit in beschermde gebieden te beschermen en waar mogelijk te vergroten. De ‘PAS-uitspraak’ (29 mei 2019) heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat de  eventuele invloed van stikstof meegewogen dient te worden in ruimtelijke plannen.
 
Het dichtstbijzijnd Natura2000 gebied is Grensmaas. Dit gebied ligt op ruim 5,5 km afstand ten zuid-oosten van de projectlocatie. Directe effecten als areaalverlies en versnippering worden dan ook uitgesloten. Externe effecten als gevolg van storingsfactoren door toename van geluid en licht zijn gezien de afstand tot het plangebied eveneens uitgesloten. Effecten als gevolg van vermesting/verzuring door een toename van het autoverkeer (stikstofdepositie) zouden wel op kunnen treden.
 
Op grond van de gemeentelijke Beleidsregel categorieën stikstofdepositieberekening wordt een nader onderzoek ook noodzakelijk geacht. In dit kader is zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase middels een AERIUS berekening onderzocht of sprake is van een significante toename van stikstofdepositie op het Natura2000 gebied. Uit de onderzoeksresultaten kan echter worden geconcludeerd dat geen sprake is van een dergelijk effect als gevolg van het planvoornemen. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
 
Toets overige storingsfactoren
De gewenste ontwikkeling leidt, door de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ook niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling.
 
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is in de Wet natuurbescherming (Wnb) geregeld. Deze bescherming wordt op verschillende manieren uitgevoerd. Zo is er een verbod om beschermde planten te plukken en beschermde dieren te doden of te vangen. Ook andere handelingen die dier- en plantensoorten kunnen bedreigen zijn verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. De Wet natuurbescherming schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. Op grond van artikel 1.11 van de wet (die de algemene zorgplicht regelt) moet schade aan soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of worden beperkt. Van bedreigde planten- of diersoorten worden lijsten gepubliceerd.
 
Toets effectenindicator
Met de ‘Effectenindicator soorten’ van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is gekeken of het realiseren van de gewenste ontwikkeling een bedreiging vormt voor beschermde soorten. Uit de effectenindicator blijkt dat de aanwezigheid van beschermde soorten onwaarschijnlijk is, zie de navolgende afbeelding.

 
 
Uit de effectenindicator in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, welke slechts beperkt nieuwbouw inhoudt en bovendien plaatsvindt op reeds verhard terrein, kan worden geconcludeerd dat geen onevenredige directe of indirecte gevolgen te verwachten zijn op de voortplanting en instandhouding van beschermde dier- en/of plantsoorten.
 
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van aanwezige plant- en diersoorten in het projectgebied.
 
4.3.3 Archeologie en cultuurhistorie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk,
provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De
uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • Er dient vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het
    aspect ‘archeologie’.
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De
gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische
onderzoeken en Programma’s van Eisen.
 
De gemeente Leudal heeft ter bescherming van de eventueel in de bodem voorkomende archeologische waarden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ toegekend aan de gronden in het vigerend bestemmingsplan. Deze dubbelbestemming bepaald dat geen nieuwe bebouwing op de gronden mag opgericht indien dit meer dan 1000 m² betreft en dieper dan 0,40 m. reikt.
 
In de onderhavige situatie is geen sprake van een toename van bebouwing (bodemingreep) met méér dan 1.000 m², waardoor  het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
 
Er is binnen het projectgebied geen sprake van cultuurhistorische waarden die als gevolg van de gewenste ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Derhalve vormt ook het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
 
4.3.4 Waterparagraaf
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dienen waterhuishoudkundige belangen meegewogen te worden. De ‘watertoets’ is hiervoor het toetsinstrument. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat voldoende compenserende maatregelen genomen moeten worden, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater).
 
Beleid
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
 
Kenmerken van het watersysteem
De projectlocatie bevat op grond van zowel het provinciale als gemeentelijk geldend beleid geen specifieke kenmerken waarmee rekening dient te worden gehouden in relatie tot de wijze waarop binnen de projectlocatie omgegaan wordt met water.
 
Het (huishoudelijk) afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuw op te richten bebouwing wordt niet afgevoerd via het riool, maar afgekoppeld. Via daken en dakgoten wordt het hemelwater naar een infiltratievoorziening op eigen terrein geleid en geïnfiltreerd in de bodem.
 
Conform de richtlijnen van Waterschap Limburg en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) dienen de infiltratievoorzieningen gedimensioneerd te worden op een bui die eens in de 10 jaar voorkomt. Daarnaast mag een bui die eens in de 100 jaar voorkomt (gemiddeld klimaatscenario 2050) geen overlast voor derden veroorzaken. Voor Noord- en Midden-Limburg dient daarbij een buiduur van één dag te worden gehanteerd, zijnde 100mm.
De gemeenteraad van Leudal heeft in 2021 het “Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en het Waterketenplan voor de jaren 2022 - 2026” vastgesteld. Hierbinnen wordt bij nieuwbouw of grootschalige aanpassingen gesteld, dat op eigen terrein gestreefd wordt dat 100 mm moet kunnen worden geborgen, met een minimum van 50 mm. Voor onderhavig plan is uitgegaan van 100 mm.
 
In het onderhavige plan is sprake van het realiseren van nieuw verhard oppervlak met een oppervlakte van  circa 6.362 m². Dit nieuw verhard oppervlak komt niet enkel ten goede aan de huisvesting, maar betreft voor het merendeel de bouw van twee nieuwe loodsen binnen het bouwvlak. Ook is er sprake van aanvullende erfverharding. Het hemelwater afkomstig van de nieuwe verharding wordt opgevangen in een waterberging, welke nieuw wordt opgericht en de bestaande berging vervangt. De waterberging heeft een bergingscapaciteit van 590 m
³
. Met een oppervlakte van 610 m² en een K-waarde van 0.50 m/dag heeft de infiltratievoorziening een infiltratiecapaciteit van 305 m³/dag.
Met een bergingscapaciteit van 590 m³ en een infiltratiecapaciteit van 305 m³ kan de totale capaciteit van de dynamische bergings- en infiltratievoorziening worden vastgesteld op circa 895 m³. De leeglooptijd van de infiltratievoorziening kan worden vastgesteld op [590/(305/24)] 46,4 uur. In nevenstaande tabel zijn de specificaties van de infiltratievoorziening weergegeven. Op basis van bovenstaand kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de dimensioneringseis van Waterschap Limburg.
 
De volledige beschrijving van de waterhuishouding is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 1.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief geen belemmeringen oplevert voor de waterhuishoudkundige situatie en dat de waterhuishoudkundige situatie ook geen belemmeringen oplevert voor de beoogde bouw van de uitbreiding.
 
4.3.5 Verkeer en parkeren
Met betrekking tot onderhavig project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
 
Verkeersstructuur
De planlocatie wordt – voor wat betreft de huisvesting – met name ontsloten via de Kraakstraat gelegen aan de zuidzijde. De beoogde ontwikkeling, uitbreiding huisvesting, heeft geen substantiële gevolgen voor de verkeersstructuur op de Kraakstraat. De infrastructuur op de Kraakstraat biedt voldoende ruime en mogelijkheden om de enkele extra personenauto’s op een normale wijze af te wikkelen.
 
Parkeren
Ten aanzien van het aspect parkeren dient voldaan te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota parkeernormen van de gemeente Leudal. Op grond van deze nota is wordt voor de huisvesting van internationale werknemers in het buitengebied een norm van  0,8 – 0,2 (bezoekersaandeel, hetgeen niet aannemelijk is bij deze doelgroep = 0,6 parkeerplaats per persoon gehanteerd. Het gemeentelijk beleid gaat daarbij uit van 1 persoon per kamer.
 
Middels de voorgestane uitbreiding van de huisvesting binnen de locatie wordt het mogelijk om in totaal 60 personen te huisvesten. Op grond van de geldende parkeernorm dienen er in totaal 36 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Deze worden gerealiseerd aan de westzijde van de locatie, zoals weergegeven in het Landschappelijk inpassingsplan, dat onderdeel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing. Daarbij dient te worden opgemerkt dat naar verwachting in de praktijk nimmer alle 36 parkeerplaatsen in gebruik zullen zijn, veel internationale werknemers hebben niet de beschikking over een eigen auto. Om die reden zijn een aantal parkeerplaatsen ingetekend in de noordwestelijk gelegen groenstrook tussen de bestaande bomen in het gras. Deze hoeven pas benut te worden als de overige parkeerplaatsen allemaal op hetzelfde moment bezet zijn.
 
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
 
De gewenste ontwikkeling betreft een particulier initiatief.
De initiatiefnemer, die eigenaar is van de betreffende gronden fungeert als financiële drager van het onderhavige project en heeft voor de uitvoering de benodigde financiële middelen gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid.
 
Tussen gemeente en initiatiefnemer wordt een zgn. planschade-overeenkomst gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Leudal komt, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren dient ‘buitenplans’ te worden afgeweken van het bestemmingsplan. De ontwerp omgevingsvergunning wordt dan ook gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Na verlening staat er, eveneens 6 weken, bezwaar open tegen de vergunning.
 
5.2.1 Omgevingsdialoog
In de kader van de uitvoering van dit planvoornemen is door initiatiefnemer een omgevingsdialoog gevoerd. Deze dialoog heeft in 2020 reeds plaatsgevonden in het kader van de realisatie van tijdelijke opvang voor de duur van 1 jaar binnen de locatie, ten behoeve van de opvang van de piekmomenten. Vanwege het permanente karakter dat met onderhavige uitgebreide projectprocedure gerealiseerd wordt, heeft initiatiefnemer de omgeving opnieuw bezocht en de plannen toegelicht.
 
Uit de omgevingsdialoog is naar voren gekomen dat er ’s avonds ooit muziek te horen is vanuit de huisvesting. Initiatiefnemer heeft met betreffende omwonende (Kraakstraat 28) afgesproken dit in 2023 te monitoren en waar nodig voorzieningen te treffen om geluidsoverlast te voorkomen (bijv. muziekgebruik limiteren tot 22:00 uur). Met de buren op Kraakstraat 24 is afgesproken dat de routering op het bedrijf zodanig wordt aangepast dat er zo weinig mogelijk auto’s gebruik zullen maken van de oprit aan de zijde van het dorp.