direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westersingel 82 - 94
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0217-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van de gronden gelegen aan de Westersingel te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland), in de directe nabijheid van het winkelcentrum. Kadastraal is het plangebied bekend onder de nummers 6672 en 6106 sectie A van de kadastrale gemeente Berkel en Rodenrijs.

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling van 20 woningen. Om de kaders van de ontwikkeling vast te leggen heeft de gemeente een Nota van Uitgangspunten (hierna: NvU) opgesteld. De NvU is op 30 juni 2022 vastgesteld. Hierin zijn enkele uitgangspunten op het gebied van verkeer, stedenbouw en woningbouwprogramma vastgelegd. De NvU is als Bijlage 1 toegevoegd aan onderhavig bestemmingsplan. Op basis van de NvU is het (stedenbouwkundig)ontwerp nader uitgewerkt.

De woningbouwontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan Westersingel 82 - 94 wordt de gewijzigde opzet in juridisch-planologische zin mogelijk gemaakt.

1.2 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Westersingel 82 - 94 bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Westersingel te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland), in de directe nabijheid van het winkelcentrum. Ter plaatse heeft in het verleden een kas gestaan. De gronden zijn sinds de sloop braakliggend. Ten oosten van het plangebied zijn woningen gelegen, welke via een erftoegangsweg worden ontsloten. Deze weg, Westerwater, loopt van de Westersingel, nabij de Boerhaavestraat, door het plangebied. Ten zuiden grenst het plangebied aan een parkeerterrein (Westerplein), waar in hoofdzaak het bezoekersparkeren van de nabij gelegen winkels plaatsvindt.

Figuur 1.0: weergave plangebied binnen de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0001.png"

1.4 Voorgaand bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan “Centrum Berkel en Rodenrijs” geldend. Dit plan is op 15 april 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland. Tevens vigeert ter plaatse het bestemmingsplan “Parapluherziening parkeernormering Lansingerland”, dat is vastgesteld op 30 maart 2017, het voorbereidingsbesluit "Hyperscale datacenters", vastgesteld op 8 november 2022 en het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan "Biosmassa", vastgesteld op 23 februari 2023.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Parallel aan de Westersingel kent het kadastrale perceel 6672 tevens de enkelbestemmingen 'Verkeer' en 'Water'. Tevens kent een deel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Onderstaand figuur betreft een weergave van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan “Centrum Berkel en Rodenrijs”.

Figuur 1.2: weergave verbeelding vigerende bestemmingsplan (bron: QGIS).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0002.png"

Toets aan vigerende bestemmingsplan

De beoogde woonfunctie is niet binnen de bestemming 'Agrarisch", 'Verkeer'' en niet binnen 'Water' toegestaan. Binnen deze gronden mogen eveneens geen gebouwen gebouwd worden. De ontwikkeling past daardoor niet binnen de huidige juridisch-planologische regeling. Dit betekent dat de bestemming moet worden omgezet naar een woonbestemming. Voorliggend plan voorziet in deze juridisch - planologische regeling.

1.5 Leeswijzer

  • Hoofdstuk 1: Inleiding;
  • Hoofdstuk 2: Planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 3: Beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: Natuur en Landschap;
  • Hoofdstuk 5: Water;
  • Hoofdstuk 6: Archeologie en cultuurhistorie;
  • Hoofdstuk 7: Milieu;
  • Hoofdstuk 8: Juridische vormgeving;
  • Hoofdstuk 9: Uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Voordat, vanaf de vroege middeleeuwen, het gebied rond Berkel en Rodenrijs werd ontgonnen, bestond het gebied uit een nat en drassig veenmoeras. Vanaf circa 900 na Christus werd het gebied bewoond. Er ontstond een lang bebouwingslint, de huidige Rodenrijseweg / Noordeindseweg, van ruim 8 kilometer lengte. Aan dit lint ontstonden verscheidene kleine kernen, waaronder Berkel en Rodenrijs (Berkel was een kern in het gebied Rodenrijs en de twee namen zijn derhalve vanaf het begin met elkaar verbonden). Van oorsprong was Berkel en Rodenrijs een agrarische gemeente. Het centrumgebied van Berkel en Rodenrijs (het plangebied), is ontstaan aan het lint en vormt het oudste gedeelte van Berkel en Rodenrijs.

In de omgeving van de woonkernen werd het gebied gaandeweg verkaveld. Het veen werd later afgegraven voor de productie van turf, waardoor er veel veenplassen ontstonden. In de 18e eeuw werd een aantal gebieden rondom Berkel en Rodenrijs drooggemalen en ingepolderd. De kern van Berkel en Rodenrijs bleef tot en met 1945 kleinschalig en agrarisch van aard. Na de oorlog verstedelijkte de kern echter langzamerhand door de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwe woongebieden. Als eerste uitbreiding werd de Oranjebuurt gerealiseerd, gelegen ten noorden van het oude centrum en onderdeel uitmakende van het plangebied. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw werden meer grootschalige wijken zoals de Sterrenwijk, de Weidevogelbuurt en de Bomen- en Struikenbuurt gerealiseerd.

In de Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is Berkel en Rodenrijs aangewezen als uitbreidingslocatie. De wijken Meerpolder en Westpolder/Bolwerk zijn deels al gerealiseerd, deels nog in aanbouw. Om het voorzieningenniveau in de kern Berkel en Rodenrijs op peil te houden en tevens de centrumpositie van Berkel en Rodenrijs in de regio te behouden en te versterken, heeft de voormalige gemeente Berkel en Rodenrijs in de afgelopen jaren een begin gemaakt met een modernisering van het centrumgebied. Verdere uitbreiding van de centrumvoorzieningen is gewenst en zal in de komende jaren worden gerealiseerd. Behoud van een compact kernwinkelgebied en het afstemmen van de voorzieningen op de vraag uit de omgeving staan daarbij centraal.

2.2 Bestaande situatie

Ruimtelijke karakteristiek

De historische kern van Berkel en Rodenrijs wordt gekenmerkt door een organische opbouw en menging van functies. Het middelpunt van het gebied is de dorpskerk. Naast de Dorpskerk is een begraafplaats gelegen. Ten westen hiervan ligt het historische lint Rodenrijseweg / Noordeindseweg en Westersingel, dat nog altijd gedeeltelijk de ruimtelijke uitstraling van Berkel en Rodenrijs bepaalt. De bebouwing langs dit dubbele lint kenmerkt zich door een gevarieerde gevelkarakteristiek en detaillering. Typerend is de oriëntatie van de bebouwing: de oude boerderijen zijn meestal schuin op de weg georiënteerd en de nieuwbouw vrijwel overal haaks. Het lint maakt een overwegend groene indruk, wat te danken is aan grote monumentale bomen, tuinen en open grasveldjes tussen de bebouwing in. Echter is de Westersingel in de loop der jaren verdicht door de bouw van diverse appartementencomplexen. In het plangebied worden de karakteristieken van het lint met name gevormd door het water dat ten westen van de Rodenrijseweg / Noordeindseweg ligt. De percelen die ten oosten van dat water liggen, zijn veelal bereikbaar via bruggetjes vanaf de Rodenrijseweg / Noordeindseweg.

Rondom het centrumgebied zijn vooral woongebieden aanwezig. De bebouwing heeft hier een kleinschalig karakter; veelal bestaande uit één, twee bouwlagen met een dwars- of langskap en tussen de verschillende panden een sterke verticale geleding. In de omgeving van de Johan van Oldenbarneveltlaan is de woonbebouwing gesitueerd in een ruim opgezette omgeving waarbij veel woningen een voortuin hebben.

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen nabij het winkelcentrum Berkel en Rodenrijs en het perceel wordt aan de zuid-oostzijde begrenst door bebouwing en de Noordeindseweg. Aan de noord-westzijde grenst het perceel aan de Westersingel. Het perceel, is kadastraal bekend onder nummer 6672 en 7186 nummer A van de kadastrale Berkel en Rodenrijs. Het gebied is braakliggend en in gebruik als weiland. Rondom staan woningen en is een parkeerterrein gelegen voor de bezoekers van het winkelcentrum. Het een en ander is weergegeven op onderstaand figuur.

Figuur 2.0: Weergave plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0003.png"

Het plangebied bevindt zich op een strategische plek in de ruimtelijke structuur van Lansingerland: onderdeel van de historische lint structuur en dicht bij de oorspronkelijke kern van Berkel en Rodenrijs.

Vanaf de ontwikkeling (11de eeuw) van Berkel en Rodenrijs langs het polderlint, verdicht de bebouwing zich rond de kerk op de donk. De plek waar nu de dorpskerk staat (Kerksingel 1). Het gebied rond de donk kreeg een ringgracht en eigen polderpeil en vormt het huidige winkelcentrum van Berkel en Rodenrijs. Een restant van de ringgracht is nog te vinden bij de Centrumpassage in het winkelcentrum.

Het lint vindt haar oorsprong in de ontginningsas van waaruit het veengebied werd ontwaterd. De ontginningsbasis, of het polderlint, functioneert tegelijkertijd als weg, waarlangs in de 12de en 13de eeuw boerderijen werden gebouwd. De Westersingel is ontstaan tussen 1910 en 1930 en dient als ‘onderweg’ van het polderlint om achter de tuinderijen te komen en het transport van landbouwproducten te bespoedigen. De bebouwing in het lint ligt ‘op de eerste rij’, de tuinderijen (later onder glas) liggen daarachter en soms ertussen. De huizen aan de Vogelaarstraat tussen Westersingel en Noordeindseweg werden in dezelfde tijd gebouwd. Het is een van de eerste uitbreidingen van Berkel en in de polder. Aan het lint ontstaat een divers beeld van functies en bebouwing wat in contrast staat met het beeld van de tuinderserven met de repeterende maat van de akkers en kassen die een sterke eenheid vormen en een meer formele inrichting kent

2.3 Ruimtelijke ontwikkeling

Uit de verschillende beleidskaders blijkt dat ontwikkeling van de locatie, met haar specifieke ligging in het dubbellint, vanuit een breed perspectief dient te worden ontworpen. De transformatie van het gebied is immers een middel om bij te dragen aan verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van het lint en voegt ruimtelijke kwaliteit toe die recht doet aan de cultuurhistorische waarde. Vanuit het brede perspectief gelden de volgende uitgangspunten:

  • De Westersingel is nadrukkelijk geïntegreerd als ruimtelijke identiteitsdrager van de ontwikkeling: bebouwing staat als gevarieerde losse korrel aan het lint, geschakelde bebouwing aan het lint is ook denkbaar;
  • De ontwikkeling in het ‘tussengebied’, tussen Westersingel en Noordeindseweg, heeft een sterk repeterend karakter en vormt een sterke eenheid, en staat in contrast met de bebouwing aan het lint;
  • Het hoger gelegen dijkprofiel van de Noordeindseweg (achterkanten van de bebouwing) blijft zichtbaar;
  • De ontwikkeling is complementair aan (maar niet in conflict met) de ontwikkeling Berkel Centrum West: in plaats van ‘klein stedelijk’ streven we hier een dorpse uitstraling na.

In de NvU zijn uitgangspunten geformuleerd, aangezien uit de verschillende beleidskaders blijkt dat de ontwikkeling van de locatie met haar specifieke ligging in het dubbellint, vanuit een breed perspectief dient te worden beschouwd. De ontwikkeling van het plangebied (rood) en het perspectief waarbinnen de opgave ruimtelijk moet worden beschouwd (groen) is op onderstaand figuur weergegeven.

Figuur 2.1: Weergave plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0004.png"

De zichtlijnen die behouden dienen te blijven zijn geborgd in onderhavig bestemmingsplan door bouwvlakken vast te leggen op de verbeelding. Het omliggende terrein van het plangebied betreft o.a. een parkeerterrein zonder bebouwingsmogelijkheden, waardoor het water onderdeel uit blijft maken van de zichtlijnen binnen het bredere perspectief waarin de ontwikkeling beschouwd dient te worden.

Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling van 20 woningen. Bij de erftoegangsweg van het hof worden evenwijdig aan de Westersingel appartementen beoogd in één blok waarin vijf sociale huurappartementen gerealiseerd kunnen worden. De maximale bouwhoogte daarvan bedraagt 7 meter. Daarnaast wordt één vrijstaande vrije sector koopwoning beoogd met een maximale bouwhoogte van 8,5 meter. Naast de vrijstaande woning wordt één blok middeldure koop appartementen beoogd met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Achter de bebouwing langs de Westersingel worden negen vrije sector koopwoningen beoogd, die haaks staan op de bebouwing aan de Westersingel. Deze woningen hebben rondom een gezamenlijke tuin gesitueerd. Deze gronden zijn als 'Groen' bestemd, en hierbinnen is geen bebouwing toegestaan. De maximale bouwhoogte van deze negen vrije sector woningen betreft 7,5 meter. Door deze situering van de woonblokken is invulling gegeven aan de uitgangspunten zoals geformuleerd in de NvU. Op het openbaar terrein worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast zijn de vrije sector koopwoningen voorzien van parkeerplaatsen op eigen terrein. Hier wordt in navolgende paragraaf nader op ingegaan.

Figuur 2.2 Situering bouwblokken binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0005.png"

2.3.1 Verkeersaspecten

Autoparkeernormen

De gemeente Lansingerland heeft op 30 maart 2017 het bestemmingsplan “Parapluherziening parkeernormering Lansingerland” vastgesteld. Met het verdwijnen van de grondslag voor het toetsen aan stedenbouwkundige aspecten in de gemeentelijke bouwverordeningen, is het wenselijk op een andere wijze te voorzien in een toetsingskader voor parkeren. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst op parkeeraspecten. De parapluherziening legt de koppeling met de “Nota parkeernormen gemeente Lansingerland 2014”.

Het plan voorziet in de aanleg van 19 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor de sociale en middeldureappartementen aan de Westersingel. Voor de grondgebonden woningen binnen het plangebied geldt dat deze voorzien zijn van twee parkeerplaatsen op eigen terrein waardoor geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de geldende parkeernormering. Het een en ander is weergegeven in onderstaand tabel.

Type   Aantal   P-norm   Parkeren op eigen terrein   Openbaar  
Koop, huis, vrijstaand   1   1,9   2    
Koop, huis, twee onder een kap   4   1,8   8    
Koop, tussen/hoek   5   1,6   10    
Koop, appartement, midden   5   1,5     7,5  
Huur, appartement, goedkoop   5   1,1     5,5  
Bezoek   20   0,3     6  
Totaal   20     20   19  

Verkeersgeneratie en ontsluiting

In Lansingerland is het OV-aanbod naar de centra van de diverse kernen niet dusdanig dat het autobezit gebruik er door wordt beïnvloed. Daarom wordt voor alle kernen uitgegaan van de kencijfers voor de ‘rest bebouwde kom’ en daarnaast zijn de kencijfers voor ‘buitengebied’ relevant. Kencijfers voor ‘centrumgebieden’ en ‘schil-/overloopgebieden’ zijn niet relevant voor de gemeente Lansingerland. Geen van de kernen heeft namelijk een (stads)centrum met een hoger aanbod en hogere kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen dan de rest van de kern.

Uitgaande van het CROW-kencijfer voor de gemeente Lansingerland die kan worden aangemerkt als ‘matig stedelijk’ en het gebied dat ligt in ‘rest bebouwde kom’ geldt een verkeersgeneratie van minimaal 132 en maximaal 153. De bestaande wegenstructuur kan een toename van dit aantal motorvoertuigbewegingen zonder problemen afwikkelen. Dit aspect staan niet aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg. Aan de zuidzijde van het plangebied, ter plaatse van het perceel dat kadastraal bekend staat onder nummer 6106, bevindt zich in de huidige situatie een erftoegangsweg. De woningen aan de Noordeindseweg (nummers 3, 3a, 3b, 3c, 5, 5a, 5b en 5c) mogen in de bestaande situatie gebruik maken van deze weg middels een erfdienstbaarheid. De regels die gelden voor dit zakelijk recht wordt als gevolg van het plan waar voorliggend bestemmingsplan ruimte aan biedt niet geschonden.

2.4 Juridische aspecten

2.4.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de gemeentelijke standaard, met inachtneming van de bepalingen die zijn opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) en het coderingssysteem Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de regels en verbeelding van voorliggend plan zijn opgebouwd.

2.4.2 Planmethodiek

Het bestemmingsplan heeft als doel om de toekomstige situatie zo concreet mogelijk vast te leggen, maar toch flexibiliteit te behouden voor het beoogd bouwplan.

Voor de juridische regeling is aangesloten op het vigerende plan en het handboek van de gemeente Lansingerland, aangevuld met specifieke regelingen. Bij de opzet van het plan is gekozen voor de eindbestemming 'Wonen'.

2.4.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende artikelen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard, dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna volgt een toelichting per artikel.

Groen

De collectieve groene zone tussen de woningen is bestemd als 'Groen'. Hierbinnen zijn geen bebouwingsmogelijkheden toegestaan.

Tuin

De tuinen van de woningen grenzend aan de collectieve groene zone zijn bestemd als tuin. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als 'erf' in de zijn van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

Tuin - parkeren

Binnen deze bestemming zijn parkeerplaatsen en tuinen toegestaan behorend bij de aangrenzende bestemming.

Verkeer

Deze gronden zijn bestemd voor woonstraten, woonerven en pleinen waar auto’s niet zijn toegestaan. Binnen de bestemmingen zijn parkeervoorzieningen mogelijk.

Water - Overzone

De waterbestemming is opgenomen voor de in het plangebied aanwezige (hoofd)watergangen. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht.

Wonen

De bestemming ‘Wonen’ is opgenomen voor de beoogde woningen. De gronden met de bestemming ‘Wonen’ mogen worden gebruikt voor woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een maximale bouwhoogte geldt. Zowel grondgebonden als gestapelde woningen zijn toegestaan. Gestapelde woningen zijn echter uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', deze aanduiding is opgenomen ter plaatse van de beoogde appartementengebouwen. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn maximaal 20 woningen toegestaan, waarvan maximaal 10 woningen gestapeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Ook worden algemene gebruiksregels gegeven. Daarnaast worden enkele algemene afwijkings- en wijzigingsregels gegeven die de flexibiliteit van het plan vergroten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2.4.4 Geomterische plaatsbepaling / verbeelding

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een ondergrond uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RDcoördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

De gegevens zijn digitaal raadpleegbaar. Via de digitale portal waarop het plan wordt gepubliceerd kan, door te klikken op een bepaalde locatie, de bijbehorende bestemmingsregeling worden opgeroepen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, regionaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven kunnen niet los van elkaar worden opgelost maar moten in samenhang bekeken worden. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:

  • ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • verduurzamen van de economie en behouden van groeipotentieel;
  • sterker en leefbaarder maken van steden en regio's;
  • toekomstbestendig ontwikkelen van landelijk gebied.


Relatie tot het plangebied

De Nationale Omgevingsvisie heeft een hoog abstractieniveau en bevat zodoende alleen concreet beleid Voor een achttal, middels een zorgvuldig selectieproces aangewezen, NOVI-gebieden (zoals de havengebieden van Rotterdam en Amsterdam). Passend bij de NOVI-prioriteiten is het Rijk van plan in deze specifieke gebieden een extra impuls te geven aan grote transities en extra steun te geven aan de aanpak van grote, integrale fysieke opgaven die belangrijk zijn voor Nederland.

Het gebied waar dit bestemmingsplan op ziet, betreft niet één van de door het Rijk aangewezen gebieden en kent vanuit de NOVI derhalve geen concreet beleid. Dit bestemmingsplan biedt wel de ruimte voor een ontwikkeling waarbij een bijdrage kan worden geleverd aan onder meer het versterken en verduurzamen van de gemeente Lansingerland.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie en schaalniveau. De kenmerken van het bouwplan zijn in lijn met de beleidskeuzen en de bijbehorende prioritering. Het beoogde plan levert bovendien een bijdrage aan enkele relevante nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 1 december 2020, voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, kustfundament en buisleidingen van nationaal belang.

Relatie tot het plangebied
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De Ladder geldt bij stedelijke ontwikkeling zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en/of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de Ladder moeten worden doorlopen. Het doen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd. De Ladder is aangepast om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en de onderzoekslasten te verminderen. De effectiviteit van het instrument blijft behouden. Het uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is (en blijft) een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.

Relatie tot het plangebied

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 20 woningen. Het programma voorziet zowel in sociale huur als middeldure koop appartementen. Daarnaast worden ruimte geboden aan de realisatie van grondgebonden woningen.

De regio kent begin 2019 een woningtekort van circa 23.800 woningen. Tezamen met de groeiende regionale woningbehoefte tot 2030 ontstaat een woningbehoefte van circa 68.500 woningen. De plancapaciteit voor de regio voorziet in circa 61.800 woningen tot 2030, waardoor een tekort ontstaat van 6.700 woningen. De woningmarkt van Rotterdam en Lansingerland kent een grote verbondheid. Bijna een kwart van de mensen die zich vestigen in Lansingerland komt uit Rotterdam. Deze trend zal zich in de toekomst voortzetten of zelfs uitbreiden. De woningprijzen in grote steden zoals Rotterdam en Den Haag zijn in vergelijking met gemeenten zoals Lansingerland erg hoog, en stijgen nog altijd. Deze blijvende druk op de woningmarkt in grote steden zorgt ervoor dat randgemeenten meer populariteit winnen. Door de ligging van Lansingerland en dankzij de goede verbindingen met Den Haag en Rotterdam, is Langsingerland een interessant vestigingsgebied voor huishoudens die door de flinke prijsstijgingen in de grote steden niet meer landen in Den Haag of Rotterdam.

Het nieuwbouwplan dat met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt draagt bij aan de woningbouwopgave die binnen de regio en gemeente Lansingerland. Het braakliggende terrein binnen het bestaand stedelijk gebied wordt getransformeerd tot woningbouwlocatie.

Conclusie
De ontwikkeling is voorzien binnen het stedelijk gebied. Er bestaat een tekort aan woningen in de gemeente en binnen regio, waar het programma dat middels onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, aan bijdraagt. Er is zowel behoefte aan grondgebonden woningen als appartementen, waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking. De Ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Ad. 2 Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Ad. 3 Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een ‘kwaliteitskaart’ en bijbehorende ‘richtpunten ruimtelijke kwaliteit’.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Het plangebied behoort niet tot een provinciaal gebiedsprofiel en/of een beschermingscategorie. Conform de provinciale kwaliteitskaart 'de laag van de ondergrond' is het plangebied aangeduid als ‘Veencomplex – oude zeeklei’. Richtpunt is dat ontwikkelingen een bijdrage leveren aan een duurzame waterhuishouding. Voorgenomen ontwikkeling maakt de realisatie van 20 woningen mogelijk. Dit heeft geen negatief effect op een duurzame waterhuishouding van de droogmakerijen.

In de laag van culuur- en natuurlandschappen is een minimaal deel van het plangebied aangewezen als 'linten'. Als richtpunt geldt dat linten als lint een onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied blijven en hun lineare karakter behouden. Het plan is in hier niet van invloed op en voldoet aan het richtpunt.

In de laag van stedelijke occupatie is het plangebied aangewezen als 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking'.

Figuur 3.0 Uitsnede laag van stedelijke occupatie (bron: kwaliteitskaart provincie Zuid - Holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0006.png"

Steden kenmerken zich als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Richtpunten zijn:

  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van woningen waar voorheen een stuk grasland gesitueerd is geweest en het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het winkelcentrum Berkel en Rodenrijs. Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Richtpunt bij ‘Bouwwerken voor energieopwekking’ is:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energieopwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

De richtpunten hebben gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen doorwerking. Er worden geen bouwwerken voor energieopwekking gerealiseerd. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de provinciale kwaliteitskaart.

Het plan kan beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling aangezien bestaande structuren en kwaliteiten van de omgeving niet tot nauwelijks veranderen. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten. Bij de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied wordt aan de van toepassing zijnde relevante richtpunten voldaan.

Hierdoor ontstaat geen strijdigheid met het provinciaal beleid en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.

Ad 4. Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en regels in de verordening. Hieronder zijn de voor het plangebied relevante opgaven uiteengezet.

Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder.

Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een gezonde en veilige leefomgeving en zorgvuldig ruimtegebruik. De diverse relevante milieuaspecten worden in hoofdstuk 7 verder uiteengezet en afgewogen

In de Omgevingsvisie wordt tevens de beleidskeuze beschreven dat de provincie het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem en de ondergrond, zowel door middel van haar eigen beleid als door het beïnvloeden van dat van andere overheden bevordert. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit van het bodem-grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond. De provincie zet voor deze beleidskeuze in op:

  • het optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond;
  • het beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem;
  • de nazorg van stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer.

Bodem- en grondwaterverontreinigingen zijn een risico voor mensen en biodiversiteit. Een goede chemische bodemkwaliteit is de basis voor een gezonde leefomgeving en een voorwaarde voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen in een gebied. In paragraaf 7.4 van voorliggend plan wordt nader ingegaan op de bodemkwaliteit van het plangebied. Hieruit blijkt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herinrichting van het grasland naar wonen met tuin.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid. Het beleid van de provincie Zuid-Holland vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 15 maart 2022 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Relatie tot ontwikkeling
Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. Een samenvatting van deze regels met de relevante voorwaarden voor de voorgenomen ontwikkeling is onderstaand weergegeven.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen:

1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.

2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.

3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering

Op grond van artikel 6.27a geldt dat in een bestemmingsplan rekening gehouden wordt met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte;

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

In paragraaf 7.5 van onderhavig plan wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de aspecten wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Vooruitlopend op deze paragrafen kan geconcludeerd worden dit artikel niet aan vaststelling van onderhavig plan in de weg staat.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte aan de realisatie van sociale huurwoningen. Aangezien de gemeente beschikt over een eigen parkeernota, zoals nader is beschreven in paragraaf 2.3, hoeft niet voldaan te worden aan de norm van 0,7 parkeerplaatsen per sociale huurwoning.

Ruimtelijke kwaliteit

Het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid richt zich vooral op het landelijk gebied. De verbindingtussen stad en land is echter een aandachtspunt dat ook middels een sterker samenhangend ruimtelijk kwaliteitsbeleid een impuls kan krijgen. Met de verdichtingsopgave en de verstedelijkingsstrategie die de provincie heeft, is het van belang dat die verstedelijking integraal plaats vindt, vanuit het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Het voorgaande betekent dat het stedelijk landschap een duidelijke plek krijgt in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, eveneens met bijbehorende richtpunten.

De richtpunten zijn ingedeeld naar de sturende driedeling: in acht nemen, rekening houdenmet en betrekken bij. Hiermee kan de provincie vooral sturen op hoe een ontwikkeling een plek krijgt (en dus niet op of en waar een ontwikkeling een plek krijgt). In ieder geval gelden een aantal algemene richtpunten:

  • De meeste verstedelijkte landschappen zijn niet meer kenmerkend door het onderliggende landschapstype, maar door de tijdsgeest waarin de stedenbouwkundige structuur ontworpen is.
  • Onderliggende landschapskenmerken en cultuurhistorische elementen en - lijnen in het stedelijk weefsel maken de steden uniek en 'leesbaar'. Zij helpen bij de oriëntatie.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Het bundelen van economische kansen rondom toplocaties en tegelijkertijd het beter benutten van bestaande werklocaties voor een divers portfolio aan werk- en woonmilieus met oog op functiemenging en ruimte voor bedrijvigheid in de stad.
  • Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het tegengaan van bodemdaling.

Daarnaast zijn er specifieke richtpunten, waarbij de volgende specifiek op onderhavig project van toepassing zijn:

  • Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.

Aan artikel 6.9 en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit voor het stedelijk landschap dient te worden voldaan. Omdat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die naar aard en schaal past binnen de identiteit van de omgeving, is ook onder het nieuwe regime sprake van 'inpassen'. Een dergelijke ontwikkeling heeft in beginsel een beperkte ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarmee om geen of weinig provinciale inmenging. Daarnaast is er binnen het plan oog voor duurzaamheid, klimaatadaptie en biodiversiteit. Die aspecten worden in navolgende paragrafen behandeld en beschouwd.

Verstedelijking

Uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zoals in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. Regionale afstemming is hierbij nodig. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod. De ladder voor duurzame verstedelijking komt aan bod in paragraaf 3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012). Gebleken is gebleken dat een grote behoefte bestaat aan nieuwe woningen binnen de regio Rotterdam en meer specifiek binnen de gemeente Lansingerland, waartoe het plangebied behoort. Dat betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan voorgenomen woningbouwontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid niet aan vaststelling van het plan in de weg staat.

Optimalisatie woningbouwplannen

In de Omgevingsverordening worden nieuwe regels opgenomen over de dichtheid en verscheidenheid van woningbouw, parkeernormen voor sociale huurwoningen en parkeernormen voor stationsomgevingen. De provinciale parkeernormen geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen. De gemeente Lansingerland kent specifiek parkeerbeleid. Hierop wordt is paragraaf 2.3.1 nader op ingegaan. De opgenomen parkeernorm in de nieuwe Omgevingsverordening is gelet op voorgaande niet van toepassing.

In onderhavige toelichting bij het bestemmingsplan is in paragraaf 3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012) De Ladder voor duurzame verstedelijking gemotiveerd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zoals reeds is geconstateerd, past de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de richtpunten. Hiermee wordt voldaan aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Er is namelijk sprake van een inpassingsontwikkeling, omdat de ontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit (binnen bestaand stads en dorpsgebied en grenzend aan een bestaande woonwijk en winkelcentrum).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de Omgevingsverordening Zuid - Holland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Lansingerland

In de omgevingsvisie beschrijft de gemeente Lansingerland wat voor gemeente zij in de toekomst willen zijn. De visie geeft antwoord op de vraag wat de uitdagingen zijn voor Lansingerland en welke keuzes er in de toekomst gemaakt worden voor een verbonden, vindingrijk en gezond Lansingerland. Op thema’s zoals wonen, duurzaamheid, mobiliteit, kwaliteit van leefomgeving en gezondheid. De gemeenteraad heeft op 24 februari 2022 de omgevingsvisie vastgesteld.

In de omgevingsvisie worden de volgende ambities benoemd:

  • Verbonden in de metropool
    • 1. Goed bereikbaar en moderne mobiliteitsvormen: inzetten op moderne, duurzame en schone vervoersmogelijkheden.
    • 2. Toekomstbestendige omgeving: komen tot een omgeving die klimaatadaptief en natuurinclusief is ingericht.
    • 3. Sterke ruimtelijke structuren en ruime groengebieden: beschermen van groengebieden, water en historische en landschappelijke structuren.
  • Vindingrijk en ondernemend
    • 1. Home of Horti Science: mogelijk maken van kennisontwikkeling/innovatie en plek voor nieuwe mogelijkheden in de glastuinbouwsector.
    • 2. Slimme verduurzaming: aanjagen van de energietransitie en circulaire economie via elektriciteitsopwekking, duurzame warmte en nieuwe materiaalstromen
    • 3. Lokaal en regionaal werken en ondernemen: bevorderen van een goed vestigings- en ondernemersklimaat, werkgelegenheid en een gezonde middenstand.
  • Gezond samen leven
    • 1. Sterke samenleving met oog voor mensen: realiseren van een gelukkige en samenleving waar iedereen mee doet.
    • 2. Ontwikkelen met karakter: ontwikkelen van voldoende duurzame woningen die passen bij de woningbehoeften.
    • 3. Gezonde levensstijl in een passende omgeving: stimuleren van sociale en maatschappelijke veiligheid, positieve gezondheid en het beperken van gezondheidsrisico’s.

Bij inbreidingslocaties en (her)ontwikkelingen wordt het woningbouwprogramma afgestemd, waarbij de gemeente rekening houdt met identiteit, woningbehoefte, differentiatie, leefbaarheidsen duurzaamheidsdoelstellingen en financiële haalbaarheid.

Relatie tot het plangebied

De ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt sluit aan op de bestaande woongebieden binnen de gemeente evenals het winkelcentrum Berkel en Rodenrijs. Bij de planuitwerking wordt ingezet op een groene invulling, waardoor het bijdraagt aan de ambitie om klimaatadaptieve nieuwbouw te realiseren. Zodoende is het initiatief passend binnen de voorgenoemde uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.3.2 Woonvisie 2021 - 2025

De huidige woningvoorraad van Lansingerland bestaat vooral uit eengezinswoningen. Van de in totaal 24.245 woningen zijn ca. 20.000 woningen eengezinswoningen (83%). De bestaande woningvoorraad is daarmee geschikt voor gezinnen, maar niet passend voor de groeiende groep emptynesters/ senioren en de groep jongvolwassenen. Deze twee groepen bestaan nu uit 12.266 huishoudens waarvan een groot deel emptynesters en senioren nu in een eengezinswoning woont.

In de woonvisie is omschreven dat er in totaal tot 2040 behoefte is aan 4.160 eengezinswoningen en ruim 4.170 gelijkvloerse woningen. De behoefte (tot 2040) aan sociale huurwoningen is 2.145, verdeeld in 770 eengezinswoningen en 1.375 gelijkvloerse woningen.

Missie en visie

De gemeente Lansingerland staat – samen met haar partners - voor een groene, gezonde en (sociaal) duurzame leefomgeving, waar alle inwoners veilig en prettig kunnen wonen, werken, recreëren en zich verplaatsen. Daar hoort een woningaanbod bij dat past bij de gewenste sociale en demografische opbouw van de samenleving, met behoud van ons woonmilieu en historische en culturele waarden.

Rekening houdend met bovenstaande missie en de bevindingen uit de vorige hoofstukken richt de gemeente zich in de Woonvisie op drie pijlers.

Pijler 1- Een plek voor iedereen

Lansingerland wil iedereen een plek kunnen bieden. Dit betekent dat de gemeente de komende jaren extra aandacht hebben voor de lage- en middeninkomens én senioren. Om verder een krachtige samenleving te kunnen blijven zijn, is het belangrijk dat de gemeente daarnaast ook werken aan sterke schouders en aandacht hebben voor groepen die gebaat zijn met bijzondere woonvormen. Lansingerland wil namelijk een gemeente zijn waar alle inwoners zoveel als mogelijk kunnen wonen in een voor hen passende woning.

Pijler 2- Fijn en toekomstbestendig wonen

Om fijn en toekomstbestendig te kunnen wonen is het belangrijk dat de gemeente rekening houdt met dat wat Lansingerland als woonmilieu sterk maakt, en hetgeen er moet worden ontwikkeld om in de krachtige samenleving te voorzien. Woningbouwontwikkelingen worden afgestemd af op het karakter van de gemeente en de gewenste samenstelling van de samenleving.

Pijler 3- Wonen in verbondenheid

Wonen wordt niet gezien als een los thema, maar wordt sterk verbonden aan thema’s zoals economie, mobiliteit, duurzaamheid en de sociale- en fysieke leefomgeving, die samenkomen in het Toekomstperspectief. Wonen levert een bijdrage aan de sociale verbondenheid in een wijk of buurt.

Relatie tot het plangebied

Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte aan de realisatie van grondgebonden woningen en appartementen. Het betreft zowel sociale huur- als middeldure koopappartementen. Het betreft een programma waar binnen de gemeente behoefte aan bestaat. Het plan biedt ruimte aan maximaal 20 woningen. Het ontwerp gaat uit van vijf sociale huurappartementen en vijf middeldure koopappartementen. Daarnaast worden in totaal 10 vrije sector koopwoningen beoogd binnen het plangebied. Het betreft één vrijstaande woningen aan de Westersingel tussen de twee appartementenblokken en negen gelegen aan het groene binnenhof.

3.3.3 Nota parkeren Laningerland en Nota parkeernormen

In deze nota zijn de hoofdlijnen voor het auto- en fietsparkeerbeleid voor de periode 2013-2020 vastgelegd. Dit beleid is nog steeds vigerend. De parkeernota vloeit voort uit het “Visiedocument verkeer en vervoer 2009-2020”, dat gaat voor duurzame bereikbaarheid en inzet op milieuvriendelijke vervoerwijzen, ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement. Uniformering van de parkeernormen voor de kernen van Lansingerland en het behoedzaam uitbreiden van parkeergelegenheid in verband met openbaar groen en buitenspeelruimte is de ambitie. Bij het auto- en fietsparkeren moet telkens gezocht worden naar de juiste balans tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en economie. Daarnaast wordt ingezet op het verleiden van de verkeersdeelnemer om ook gebruik te maken van andere vervoerswijzen dan de auto, zoals de fiets en het openbaar vervoer om de bereikbaarheid en leefbaarheid te bevorderen. Waar mogelijk wordt ruimte geboden voor de auto, maar tegelijkertijd wordt fietsgebruik gestimuleerd door goede parkeervoorzieningen in centra en bij het OV.

Relatie tot het plangebied

In paragraaf 2.3.1 Verkeersaspecten is het aspect reeds beschouwd.

3.3.4 Welstandsnota

Het welstandsbeleid dat in de welstandsnota (vastgesteld d.d. 26 april 2012) wordt uiteengezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te behouden en te stimuleren. Elk bouwplan moet, zowel op zichzelf, als in relatie tot zijn omgeving voldoen aan de redelijke eisen van welstand, volgens criteria die zijn vastgesteld in de gemeentelijke welstandsnota. Bovendien mogen bestaande bouwwerken niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, ook weer volgens de criteria in de welstandsnota. Alleen als de gemeenteraad een gebied of een object als ‘welstandsvrij’ aanwijst, vervalt de preventieve welstandsbepaling. In Lansingerland wil de gemeente echter bij een deel van de vrije gebieden een vangnet behouden in de vorm van een paar summiere criteria om excessen te voorkomen. Gesproken wordt daarom van ‘vrij met excessenregeling’. Het welstandsbeleid van Lansingerland is uitgewerkt op basis van vier welstandsniveaus:

  • welstandsvrij;
  • vrij met excessenregeling;
  • licht;
  • bijzonder.

Relatie tot het plangebied
Het plangebied aan de Westersingel is gelegen binnen het gebied gecategoriseerd als '47C3' en is gelegen binnen het gebied 'Woongebieden na 1985'. Op grond van de kaart met de geldende welstandniveaus binnen de gemeente Lansingerland, is de locatie gelegen binnen het gebied waar een 'licht' welstandsniveau van kracht is.

Bij dit welstandsniveau is de preventieve welstandsbeoordeling primair gericht op het bewaren van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang. Dit welstandsniveau is toegekend aan veel woonwijken buiten de kernen. In deze gebieden worden de openbaarheid en de publieke ruimte vooral beleefd door de mensen die er wonen of werken. Het zijn 'rustige' gebieden waar de leefbaarheid van groot belang is omdat mensen er langdurig (moeten) verblijven.

Figuur 3.1: Uitsnede welstandsnota gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0007.png"

Bij de nadere planuitwerking wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Natuur en landschap

4.1 Kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.1.1 Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Lansingerland is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb. In dit geval is die bevoegdheid gemandateerd aan de Omgevingsdienst Haaglanden. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.1.2 Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door ‘externe werking’) op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een ‘habitattoets’ dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

4.1.3 Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.2 Onderzoek

4.2.1 Soortenbescherming

Door ecologisch adviesbureau Van der Goes en Groot is ter plaatse van het plangebied een quickscan uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

De resultaten hiervan worden hieronder samenvattend weergegeven.

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.

In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.

Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.

Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Op 1 juli 2021 werd de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering ingevoerd. Onderdeel van deze wet was de vrijstelling voor bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. In de Porthos-uitspraak van 2 november 2022 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de bouwvrijstelling in strijd is met het Europese recht. De gevolgen van het bouwen, slopen of aanleggen dienen weer beoordeeld te worden in het onderzoek naar stikstofdepositie.

In de nabijheid vanhet plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. De volgende gebieden zijn in de directe omgeving van het planvoornemen gelegen:

  • De Wilck, op circa 13,5 km;
  • Meijendel & Berkheide, op circa 16 km;
  • Boezems Kinderdijk, op circa 16,2 km.

Figuur 4.0: Weergave Natura 2000-gebieden. Plangebied bij benadering met ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0008.png"

Ten behoeve van het plan is door Equipe een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, voor zowel de gebruiks- als aanlegfase. De rapportage is als bijlage 2 bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Opgemerkt dient te worden dat uitgangspunt voor de stikstofdepositieberekening een ruimer programma is geweest dan het programma waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt. Het betreft derhalve een worst-case benadering.

Gebruiksfase

Aangezien het project aardgasloos wordt uitgevoerd, kan gesteld worden er geen NOX uitstoot wordt veroorzaakt door CV-installatie's. Voor het bepalen van de rittenberekening is gebruik gemaakt van de CROW ASVV 2021 publicatie, hierin zijn kentallen opgenomen voor de verkeersgeneratie per activiteit. Onderstaand zijn deze kentallen vertaald naar daadwerkelijke ritten per dag.

Figuur 4.1: Verkeersgeneratie ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0009.png"

Bovenstaande is ingevoerd in de Aerius Calculator. Waarbij gekozen is om de verkeersontsluiting te modeleren tot de Klapwijkseweg. Het wegverkeer is gemodelleerd als 'verkeer binnen de bebouwde kom', zonder geluidschermen of tunnelfactor. Bovenstaande is opgenomen in de Aerius calculator, hieruit blijkt dat er in de gebruiksfase een NOx uitstoot optreedt van 12,6 kg per jaar.

Aanlegfase

Vanuit een worst-case benadering is de aanlegfase doorgerekend. De emissies van de mobiele werktuigen zijn gemodelleerd als een oppervlaktebron met de contouren van het projectgebied. Het totaal aan vrachtwagen- en personenbus bewegingen (gemiddeld 10 resp. 20 bewegingen per dag uitgaande van een bouwfase van 1 jaar) zijn in AERIUS als wegverkeer gemodelleerd totdat deze 'opgaan in het heersend verkeersbeeld'.

Bovenstaande is opgenomen in de Aerius berekening, hieruit blijkt volgens Aerius calculator dat er een NOx uitstoot optreedt van 93,3 kg.

Conclusie

De berekening met de Aerius calculator laat zien dat in gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Ook voor de aanlegfase is er geen depositie berekend. Er zijn namelijk geen rekenresultaten, hoger dan 0,00 mol/ha/j.

4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect natuur en landschap geen belemmering vormt voor het plan dat middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Kader

Er is een groot aantal beleidsstukken dat betrekking heeft op de waterhuishouding. Hieronder wordt één en ander uiteengezet.

5.1.1 Europees en Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. Hierin staat hoe samen met de partners wordt gewerkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland. Dit regionaal waterprogramma is onderdeel van het Zuid-Hollandse omgevingsprogramma.

5.1.3 Beleid waterbeheerder

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Delfland. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: 'droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater'. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema's opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen.

Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de handreiking watertoets. De handreiking watertoets biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de watertoetsprocedure bij ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op beleid van Delfland en sluit aan op de provinciale en landelijke regelgeving.

In de legger van het Hoogheemraadschap zijn de watergangen, waterkeringen en zoneringen aangegeven.

Standstill-beginsel (thema voorkomen wateroverlast)

Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater) riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Wanneer bij sloop en nieuwbouw het verhard oppervlak afneemt, hoeft geen extra waterberging te worden gerealiseerd.

5.1.4 Gemeentelijk beleid

Strategische Samenwerkingsagenda Water

In juli 2021 is de Strategische Samenwerkingsagenda Water vastgesteld door ons College, door het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard. De Strategische Samenwerkingsagenda Water vervangt het Waterplan uit 2010. Naast de reguliere taken in het waterbeheer zoals waterkwaliteit, kwantiteit en veiligheid, worden nu ook de nieuwe thema's zoals klimaatadaptatie, woningbouwopgave, duurzaamheid en de omgevingswet opgepakt. De samenwerking moet leiden tot een robuust, klimaatbestendig watersysteem en een hogere kwaliteit van de fysieke leefomgeving in Lansingerland.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025

De gemeente is verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van afval- en hemelwater en heeft ook een zorgplicht voor het grondwater. Met dit Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 legt de gemeente het rioleringsbeleid van Lansingerland voor de komende planperiode vast. Daarnaast wordt een doorkijk gemaakt naar de toekomst. Het areaal is in de afgelopen periode sterk toegenomen met de nieuwbouwlocatie Westpolder. Dit zal met de ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie Wilderszijde verder uitbreiden. Het GRP geeft de visie en strategie van de gemeente weer voor de invulling van het rioolbeheer in de gemeente. Daarbij is ook gekeken naar de kosten die uitvoering van activiteiten met zich meebrengt en naar het effect hiervan op de rioolheffing.

5.2 Onderzoek

Bij een toename van het verhard oppervlak kan een watervergunning en compenserende maatregelen aan de orde zijn. Delfland maakt gebruik van de watersleutel. Dit is een rekentool die helpt te bepalen hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd om bij een ruimtelijke ontwikkeling de effecten op het watersysteem te compenseren. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen immers voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast en moet worden gecompenseerd door extra waterberging aan te leggen. Daarnaast vindt Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. De watersleutel berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen.

Door ingenieursbureau BOOT is een watertoets opgesteld waarin de toe te passen maatregelen ten behoeve van de watercompensatie zijn beschreven. Deze rapportage is als bijlage 4 opgenomen bij voorliggende toelichting. De resultaten worden hieronder beschreven. In deze watertoets zijn ook de vooroverlegreacties van het hoogheemraadschap verwerkt. De resultaten van de watertoets worden hieronder samenvattend weergegeven.

Waterkwaliteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Oppervlaktewatersysteem, veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt in het peilgebied GPG2018MEP 39 met een vastgesteld waterpeil NAP - 5,50 m. De primaire watergang ten zuidoosten van het plangebied ligt binnen het peilgebied GPG2018BIB 45 met een vast waterpeil van NAP -2,66 m. Aan de noordwestzijde van het plangebied is een secundaire watergang aanwezig en ook ten zuidwesten van het plangebied is een secundaire watergang aanwezig. De watergangen rondom het plangebied staan middels duikers met elkaar in verbinding. Verder ten zuidoosten van het plangebied ligt een primaire watergang met daarlangs een regionale waterkering. Het plangebied ligt volledig buiten de beschermingszones van waterkering. Een uitsnede van de Legger ter hoogte van het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur.

Figuur 5.0: Uitsnede legger Delfland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0010.png"

Wateropgave 
Vanuit het Hoogheemraadschap van Delfland dient de benodigde waterberging bepaald te worden middels het invullen van de watersleutel. Deze is opgenomen als bijlage bij de rapportage van ingenieursbureau BOOT. Op aangeven van de gemeente Lansingerland wordt ook aangesloten op dit beleid. Dit betekent dat wanneer voldaan wordt aan de eisen vanuit het hoogheemraadschap, ook voldaan wordt aan de eisen van de gemeente.

In de huidige situatie is binnen het plangebied 85 m2 oppervlaktewater aanwezig is. Samen met de compensatie over het verhard oppervlak, zie ingevulde watersleutel in bijlage 4, betekent dit dat 959 m2 wateroppervlak gerealiseerd dient te worden. Conform de watersleutel komt dit overeen met een waterbergingsopgave in een overige waterbergende voorziening van 224,5 m3.

Waterbergende voorzieningen
Gezien de kleiige ondergrond en de relatief hoge grondwaterstand, kan vanuit ondergrondse voorzieningen in de bodem niet geïnfiltreerd worden. Binnen het plangebied wordt de berging daarom gevonden in een waterbergende fundering onder de rijbaan en overige verhardingen. Met het aanbrengen van drainage ligt de voorziening boven het grondwater.

Ten behoeve van 224,5 m³ berging, dient een waterbergende fundering van: 224,5 m³ / 0,4 m dikte * 40% porositeit = 1.403 m² aangebracht te worden. Dit komt overeen met het oppervlak van de rijbaan en parkeervakken welke samen een oppervlak van 1.541 m2 bedragen.

Ten behoeve van het plan is reeds een watervergunning aangevraagd waarin de waterbergende fundering nader is uitgewerkt. De waterbergende fundering wordt gevuld middels kolken langs de rijbaan, die middels een geperforeerde kolkenleiding in het pakket met elkaar in verbinding staan. Hierdoor komt het water in het pakket terecht, waar het geborgen wordt. Middels een drain onder het pakket wordt vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Ten behoeve van de kwaliteit van het afstromende oppervlaktewater dient in de kolken een zandvang aanwezig te zijn, zodat dit niet in het pakket terechtkomt. Daarnaast zorgt de waterbergende fundering ervoor dat geen verontreinigingen terecht komen in het oppervlaktewater.

Aangezien voorzien wordt in de compensatieopgave die geldt op grond van watersleutel van het hoogheemraadschap, kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de waterbergingsopgave die geldt als gevolg van de ontwikkeling waar het bestemmingsplan ruimte aan biedt.

Vuilwater
Het vuilwater dient aangesloten te worden op de gemeentelijke riolering. De diepteligging van de huidige vuilwaterriolering in de Westersingel is voldoende om vanuit het plangebied onder vrijverval af te kunnen wateren. Met de toename van 21 woningen met een gemiddelde woningbezetting van 2,5 inwoners per woning die gedurende 10 uur per dag 12 l water per persoon per uur afvoeren is de extra vuilwaterbelasting:

  • 21 woningen x 2,5 inwoners x 12 l/inw.uur = 630 l/uur = 0,63 m³/uur.

5.3 Conclusie

Als gevolg van het initiatief waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt, neemt het verhard oppervlak toe. De gronden zijn in de huidige situatie nagenoeg volledig onverhard. Door ingenieursbureau BOOT is onderzocht hoe invulling gegeven kan worden aan de watercompensatieopgave die geldt als gevolg van het beoogd bouwplan. Door het treffen van maatregelen bij de nadere uitwerking van het bouwplan kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de compensatieopgave op grond van de watersleutel van het hoogheemraadschap. Hiertoe is reeds een watervergunning ingediend. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de waterbergingsopgave.

Om binnen het plangebied klimaatadaptieve kansen te benutten op het gebied van verkoeling en biodiversiteit worden bij de verdere planvorming de volgende meekoppelkansen onderzocht: biodiverse beplanting toepassen rond de watergang, realiseren van flora- en faunavoorzieningen, realiseren van schaduw door het aanplanten van bomen centraal in het plangebied en hiermee verblijfsplaatsen creëren voor verkoeling.

Het aspect water staat niet aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.

Hoofdstuk 6 Archeologie en cultuurhistorie

6.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg, tot de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2023 in werking treedt.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Lansingerland beschikt over eigen archeologiebeleid. De gemeente Lansingerland hecht belang aan de bescherming van haar archeologisch erfgoed. Ze onderschrijft de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta waarop de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is gebaseerd.

De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het eigen bodemarchief op zich. Verder streeft Lansingerland ernaar om het verdrag en de wet op een goede manier tot uitdrukking te laten komen in het gemeentelijke archeologiebeleid en het ruimtelijk beleid. Om deze belangenafweging op een verantwoorde wijze te kunnen maken is gemeentelijk archeologiebeleid en kennis over het lokale archeologische bodemarchief onontbeerlijk. De uitgangspunten voor het gemeentelijk archeologiebeleid sluiten uiteraard aan op de principes uit het Verdrag van Malta. Op basis van dit archeologiebeleid kan worden bepaald wat de verwachtingswaarde van een bepaald gebied is.

6.2 Onderzoek

Archeologie

Op grond van de archeologische waardenkaart van de gemeente is te zien dat het oostelijk deel van de projectlocatie gelegen is in 'zone III, hoge verwachting, maximale verstoring: 100 m2 en 0,50 meter – maaiveld'.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan kent een deel van de projectlocatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Op grond van de geldende regels zijn deze gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Figuur 6.0: Uitsnede vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0011.png"

In 2016 is geactualiseerd archeologisch beleid gemaakt. Hierop is het plangebied niet aangewezen als archeologisch gebied. De archeologische dubbelbestemming is derhalve niet overgenomen. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (of in deze, bij de gemeente Lansingerland of direct bij diens archeologisch adviseur Archeologie Delft). Indien het bevoegd gezag van mening is dat dit noodzakelijk is, moet er tijd en ruimte geboden worden de resten te onderzoeken, documenteren en eventueel veiligstellen. Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Er is op grond van het vigerende bestemmingsplan geen sprake van een cultuurhistorische dubbelbestemming.

6.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt gezien het bovenstaande geen belemmering voor het uitvoeren van het plan.

Hoofdstuk 7 Milieu

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden vanuit diverse milieuaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig moet een vertaling plaatsvinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

7.2 Akoestische aspecten

7.2.1 Kader

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen
  • ziekenhuizen
  • verpleeghuizen
  • verzorgingstehuizen
  • psychiatrische inrichtingen
  • kinderdagverblijven.

Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen. Ook dan zal eerst de gevelbelasting bepaald dienen te worden.

Langs een (toekomstige) spoor- en verkeersweg en industriegebieden ligt een planologisch aandachtsgebied (de zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde voor woningen bedraagt 48 dB ten aanzien van wegen, 55 dB ten aanzien van spoorwegen en 50 dB ten aanzien van industriegebieden.

Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied. Voor woningen in stedelijk gebied bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB ten aanzien van wegen en 68 dB ten aanzien van spoorwegen. Voor industriegebieden bedraagt de maximale ontheffingswaarde 55 dB voor geprojecteerde woningen en 60 dB voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen.

Indien gevelbelastingen boven deze ontheffingswaarde optreden is een geluidsgevoelige bestemming alleen mogelijk indien deze gevels doof worden uitgevoerd. Een blinde gevel, een dove gevel, een geluidsscherm dat bouwkundig is verbonden met het gebouw en de geluidswalzijde van geluidswalwoningen worden in de Wet geluidhinder namelijk specifiek benoemd als zijnde geen gevel. Op een gevel waarin geen te openen delen, zoals ramen, deuren en ventilatievoorzieningen zitten hoeft vanuit de Wet geluidhinder niet getoetst te worden.

7.2.2 Onderzoek

In het kader van de Wet geluidhinder is een woning een geluidgevoelige bestemming en dient de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige bronnen ter plaatse van de woning inzichtelijk te worden gemaakt en te worden getoetst aan de van toepassing zijnde eisen. De woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een trein of een metro of een geluidgezoneerd industrieterrein of een luchthaven.

Door Equipe adviseurs is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan voorliggende toelichting. De resultaten worden hieronder gepresenteerd.

In het rekenmodel zijn immissiepunten ingevoerd ter plaatse van de te realiseren woningen. Ter plaatse van deze immissiepunten is de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer over de wegen berekend op de relevante hoogte boven het maaiveld. Enkele wegen, zoals de Oudelandselaan, bestaan uit een gedeelte waar een maximale rijsnelheid van 50 km per uur (gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder) en een gedeelte waar 30 km per uur (niet gezoneerd) geldt. In dit onderzoek wordt een weg bestaande uit twee verschillende maximale rijsnelheden als één gezoneerde weg beschouwd.

Gezoneerd

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Oudelandselaan bedraagt ten hoogste 31 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

Niet gezoneerd/30 km per uur wegen

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Westersingel bedraagt ten hoogste 31 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Noordeindseweg bedraagt ten hoogste 36 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Gemeentewerf bedraagt ten hoogste 29 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen (gezoneerd en niet gezoneerd) bedraagt ten hoogste 43 dB exclusief aftrek.

De resultaten zijn schematisch weergegeven in onderstaand figuur.

Figuur 7.0: Uitsnede hoogste geluidbelastingen ter plaatse van de woning (afgerond naar hele getallen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0012.png"

7.2.3 Conclusie

De berekende geluidbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Het volgende kan worden geconcludeerd:

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Oudelandselaan bedraagt ten hoogste 31 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de niet gezoneerde wegen (30 km per uur wegen) bedraagt ten hoogste 36 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen (gezoneerd en niet gezoneerd) bedraagt ten hoogste 43 dB exclusief aftrek.

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het voorgenomen nieuwbouwplan.

7.3 Bedrijven en milieuzonering

7.3.1 Kader
7.3.1.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

7.3.1.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Tabel 7.1 Richtafstanden handreiking VNG.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0013.png"

7.3.2 Milieuzonering in het plan

Aan de overzijde van de Westersingel zijn woningen gelegen. Ook ten noorden en ten oosten grenst het plangebied voornamelijk aan de bestemming 'Wonen'. Ten noordoosten van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, detailhandel, dienstverlening en kantoren. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen een bouwvlak gebouwd worden. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

Een deel van deze gronden kent de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf'. Een kinderopvang (SBI-2008: 8891) kent een milieucategorie 2 met bijbehorende richtafstand van 10 meter binnen een gemengd gebied. Deze zone reikt niet tot binnen het plangebied.

Figuur 7.1: Richtafstanden gemegd KDV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0014.png"

Dienstverlening en kantoren, zoals toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' kent een maximale milieucategorie van 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter binnen een gemengd gebied. Deze zone reikt slechts beperkt tot binnen het plangebied. Daarnaast geldt dat binnen deze zone reeds woningen zijn gelegen en derhalve zal de aanwezige bedrijvigheid reeds rekening dienen te houden met omliggende woningen.

Figuur 7.2: Richtafstanden gemengd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0015.png"

Ten zuiden van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Horeca' en 'Detailhandel' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – gemengd'. Binnen de als horeca aangewezen gronden zijn de volgende categorieën horeca toegestaan:

  • Horecabedrijven met geen of beperkte invloed op de woon- en leefomgeving, waaronder:
    • 1. daghoreca: winkelondersteunende horecabedrijven, die als regel dezelfde openingstijden hebben als winkels en zich richten op het winkelend publiek, zoals croissanteries, ijssalons, tearooms en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
    • 2. avondhoreca: restaurants, bedrijven die zich in hoofdzaak richten op het ter plaatse nuttigen en/of afhalen van ter plaatse bereide etenswaren en voor gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische dranken, waarvan de sluitingstijd voor middernacht ligt.
  • Nachthoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of gelegenheid bieden voor dansen en waarvan de sluitingstijd na middernacht ligt, waaronder cafés, bars, partycentra, dancings, discotheken en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  • Verblijfshoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals hotels en pensions.

Ter plaatse van de bestemming detailhandel zijn de gronden bestemd voor ten hoogste 1.800 m2 b.v.o. detailhandel, dienstverlening en tevens bestemd voor horeca categorie 1 sub a (zoals hierboven weergegeven) tot een gezamenlijk brutovloeroppervlak van maximaal 200 m2.

De maximale milieucategorie binnen beide bestemmingen bedraagt 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Het plangebied is gelegen op circa 40 meter van beide bestemming en derhalve vormt dit geen belemmering.

Ten oosten van het plangebied, aan de Noordeindseweg 24 en 36 is een tweetal bedrijfsbestemmingen gelegen. Nummer 24 kent op grond van het bestemmingsplan “Berkel I” dat ter plaatse vigeert de bestemming 'Bedrijf' en functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf'. De gronden gelegen aan nummer 36 zijn bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen – zonder LPG'.

Ter plaatse van de gronden 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een aannemersbedrijf tot en met milieucategorie 3.1 zoals bedoeld in de als bijlage bij het bestemmingsplan “Berkel I”. Binnen een gemengd gebied geldt voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 een te hanteren richtafstand van 30 meter tot woningen. Deze 30 meter zone reikt niet tot binnen het plangebied.

Figuur 7.3: Richtafstanden aannemersbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0016.png"

Benzinestations (zonder LPG) behoren tot milieucategorie 2 (SBI-2008: 473) met een bijbehorende richtafstand van 10 meter tot woningen in een gemengd gebied. De projectlocatie is op circa 85 meter gelegen van het benzinestation aan de Noordeindseweg 36 en derhalve vormt dit geen belemmering.

7.3.3 Conclusie

Geconludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

7.4 Bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsprobiemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

7.4.1 Kader
7.4.1.1 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

7.4.1.2 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

7.4.1.3 Gemeentelijk bodembeleid

De gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart geeft een beeld van de diffuse bodemkwaliteit (ook wel achtergrondkwaliteit genoemd) van de gemeente. In het daaraan gekoppelde Bodembeheerplan is aangegeven welke regels gelden met betrekking tot grondverzet binnen de gemeente. Ook moet in dat kader rekening worden gehouden met de door gemeente Lansingerland vastgestelde bodembeleidsnotitie, als het gaat om grensoverschrijdend grondverzet.

7.4.2 Onderzoek

De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' en zijn tot de sloop van de kassen ter plaatse in gebruik geweest. Na de sloop zijn de gronden sporadisch gebruikt als graasgebied voor schapen.

Door onderzoeksbureau Van der Helm is een verkennend milieukundig bodemonderzoek voor het perceel 6672A uitgevoerd (2017). De rapportage is als bijlage 6 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Ter plaatse van perceel nummer 6106A is door BMA Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (2021) Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd.

Door Van der Helm is een nader milieukundig bodemonderzoek ter plaatse van de toegangsweg ter hoogte van Westersingel 69 te Berkel en Rodenrijs uitgevoerd. Aanleiding voor dit nader onderzoek zijn de in eerder uitgevoerd verkennend bodemonderzoek (BMA Milieu,2021) aangetroffen verontreiniging met koper en nikkel alsmede de gestelde eisen gesteld door het bevoegd gezag. Deze rapportage is als bijlage 8 toegevoegd aan voorliggende toelichting. De conclusie van dit nader bodemonderzoek is dat er, milieuhygiënisch gezien, geen sprake is van een (geval van ernstige) bodemverontreiniging. Er zijn geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen herinrichting. Ter onderbouwing van het bovenstaande wordt het volgende geconcludeerd:

  • de oorspronkelijke boring (01) uit het verkennend bodemonderzoek van BMA Milieu (kenmerk: VBO.2021.0274, d.d. 19 januari 2021) is herplaatst (boring 1) ten behoeve van de bemonstering op asbest en PFAS. Hiervoor is door het asfalt groot geboord (35 cm). Direct onder het asfalt is geen (sterk met koper en matig met nikkel verontreinigde) puin- en baksteenhoudende grondlaag aanwezig, maar een volledige puinlaag. Derhalve is er geen sprake van een bodemverontreiniging. Er is geen noodzaak tot aanvullend onderzoek en/of sanering;
  • de totaal gewogen asbestconcentratie (<2 mg/kg d.s.) in de volledige puinlaag ter plaatse van boring 1 overschrijdt de norm voor nader asbestonderzoek niet. Er zijn tevens geen (significant) verhoogde PFAS-parameters aangetoond. Op basis van deze gegevens alsmede de oorspronkelijk gemeten concentraties uit het onderzoek van BMA Milieu kan, indien gewenst, de volledige puinlaag afgevoerd worden;
  • ter plaatse van boringen 101 en 102 is de grond direct onder de aanwezige verhardings- en fundatielagen geen verontreiniging met koper of nikkel aanwezig.

Tevens is door onderzoeksbureau Van der Helm een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel 6672. Aanleiding tot dit onderzoek zijn de in eerder uitgevoerd verkennend bodemonderzoek (VanderHelm, 2017) aangetroffen (matige) verontreinigingen met lood alsmede de gestelde eisen gesteld door het bevoegd gezag. Het nader onderzoek is toegevoegd als bijlage 9 bij voorliggende toelichting.

Op basis van dit nader milieukundig bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • rondom boringen B06 en B11 er geen sprake is van een sterke loodverontreiniging. De omvang van de matige loodverontreinigingen betreft 7 m3 en 12 m3 respectievelijk;
  • rondom boring B17 is wel sprake van een sterke loodverontreiniging (ter plaatse van boring B111). De omvang van de sterke verontreiniging is beperkt met een geschatte omvang van circa 5 m3 (oppervlakte van circa 15 m2 en traject 0,0 - 0,3 m-mv). De totale omvang van de matig tot sterke loodverontreiniging wordt geschat op circa 38 m3;
  • er is geen sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. Tevens is er geen saneringsplicht conform Wet Bodembescherming
7.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het plan.

7.5 Duurzaamheid

Het bestemmingsplan biedt de ruimte om bij de verdere uitwerking van het bouwplan te voldoen aan de eisen zoals vastgelegd in de NvU en het convenant Klimaatadaptief Bouwen. Kenmerkend voor het plangebied is de centrale groenzone grenzend aan de tuinen van de woningen in het midden van het plangebied. Daarnaast worden de daken daar waar mogelijk groen uitgevoerd en wordt het openbaar terrein daar waar mogelijk groen ingericht. Concrete toetsing vindt nader plaats bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect staat niet aan vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.

Relatie tot het plangebied

Het voorliggende bouwplan voldoet aan de duurzaamheidseisen en zoekt in de uitwerking hiervan waar mogelijk aansluiting bij de ambities van de gemeente Lansingerland op het gebied van duurzaamheid.
In paragraaf 7.5 van onderhavig plan wordt nader op het aspect water ingegaan en wordt ook de bodemopbouw en grondwaterstand beschouwd.

7.5.1 Kader

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Lansingerland heeft de ambitie vastgesteld om in 2050 een CO2-neutrale gemeente te zijn. Hiertoe is de duurzaamheidsvisie ‘Lansingerland duurzaam’ opgesteld, die op 18 juli 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld. Door een inzet op de thema’s energietransitie, circulaire economie en klimaatadaptatie wil de gemeente ook voor de toekomst de kwaliteit van wonen en onze aantrekkelijke leefomgeving behouden en de impact op het milieu en het klimaat te minimaliseren. Dat betekent de overgang van fossiele bronnen naar energie uit hernieuwbare bronnen, gesloten grondstofkringlopen met een zo hoog mogelijk behoud van waarde en de aanpassing aan klimaatverandering om de negatieve effecten hiervan op te vangen, zodat een zekere mate van klimaatbestendigheid ontstaat. Daarbij geeft de gemeente zelf het goede voorbeeld, maar vraagt de gemeente ook iets van andere partijen. Begin 2020 is de 'Uitvoeringsagenda Lansingerland Duurzaam 2019-2022' vastgesteld. Hierin zijn de ambities uit het visiedocument 'Lansingerland Duurzaam' door-vertaald naar concrete uitvoeringsafspraken voor de periode tussen 2019 en 2022.

De gemeente Lansingerland wil een groene, aantrekkelijke gemeente zijn om in te wonen, te werken en te recreëren. In de Nota Groenstructuur Lansingerland 2016-2026 is de groenstructuur uitgewerkt als belangrijke drager van de ruimtelijke kwaliteit. Daarin is veel aandacht voor de ecologie. Verder zijn uitgangspunten voor natuurinclusief bouwen opgenomen in de DIOR, de Visie Lansingerland Duurzaam en het convenant Klimaatadaptief Bouwen. In de beantwoording van raadsvragen (U20.02838) is aangegeven dat natuurinclusief bouwen wordt opgenomen in de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan.

Convenant Klimaatadaptief Bouwen

De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit bij bouwopgaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0017.png"

Energieprestatie - BENG

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

Nota van Uitgangspunten

In de Nota van Uitgangspunten zijn diverse aandachtspunten ten aanzien van duurzaamheid, waterkwaliteit en ecologie beschreven:

  • Nieuwbouw voldoet aan de richtlijnen voor natuurinclusief bouwen afkomstig uit het DIOR en het Convenant klimaat adaptief bouwen van de Provincie Zuid-Holland;
  • Inzetten op het groene karakter van tuinen, erven en waar mogelijk daken;
  • Voor materiaalkeuze geldt dat uitlogende materialen en metalen, zoals niet-gecoat zink, niet toegepast mogen worden vanwege de milieubelasting die dit veroorzaakt, zie ook het Kader Duurzame Gebiedsontwikkeling van de gemeente.
7.5.2 Afweging en conclusie

Zoals beschreven is in de NvU (zie bijlage 1) op het aspect duurzaamheid ingegaan. Hieruit blijkt onder meer dat door de invulling van het plan waar onderhavig bestemmingsplan ruimte aan biedt, de verstedelijking en daarmee de hoeveelheid verharding toeneemt. Meer gebouwmassa en verharding versterken de opwarming van de omgeving en kans op overlast door neerslag. In hoofdstuk 5 Water van onderhavig bestemmingsplan, is nader op dit aspect ingegaan. Hieruit blijkt dat door het treffen van diverse maatregelen, voldaan kan worden aan de watercompensatieopgave die geldt als gevolg van een toename aan verhard oppervlak. Overlast op de omgeving als gevolg van hevige neerslag wordt hiermee voorkomen.

De gevolgen van klimaatverandering, de grondstoffen schaarste en de luchtkwaliteit zorgen wereldwijd, en zo ook in Nederland, voor een transitie naar het gebruik van duurzame en hernieuwbare bronnen voor het opwekken van energie. De invulling voor onze elektriciteitsvraag, verwarming en mobiliteit vraagt om een radicaal andere energievoorziening. Fossiele brandstoffen zullen op grote schaal uit gefaseerd worden om het uiteindelijke doel zoals beschreven in de Duurzaamheidsvisie te behalen: een CO2-neutrale energievoorziening in 2050. Er wordt overgestapt op duurzame energiebronnen zoals zon, wind, duurzame biomassa, geothermie, thermische energie uit oppervlaktewater (TEO), waterstof en er wordt gebruik gemaakt van warmte uit reststromen van de industrie. Nieuwbouw is het meest kostenefficiënte moment om energiebesparende maatregelen toe te passen. De gemeente heeft vastgesteld dat de behoefte aan energetisch neutrale woningen groot is, ook als daar een hogere koopprijs tegenover staat. Voor de nieuw te bouwen gebouwen/woningen dient waar mogelijk aan de eisen te zoals beschreven onder 'verbeterde aanvullende niveau' uit kader Duurzame Gebiedsontwikkeling (hierna: DGO) voldaan te worden.

Materiaalgebruik en grondstoffen

Het Kader Duurzame Gebiedsontwikkeling van Lansingerland geeft voor het thema circulaire grondstoffen de volgende uitgangspunten:

  • Milieu Prestatie Gebouw (MPG): 10% beter dan vigerend bouwbesluit. Op dit moment betekent dit een MPG van 0,72;
  • De toepassing van schadelijke materialen van de nieuwbouw (conform NIBE-classificatie) is maximaal 2%;
  • 10-20% van de bij nieuwbouw gebruikte materialen is herbruikbaar zonder kwaliteitsverlies.

Uitloogbare materialen

Onder het toepassen van uitloogbare materialen worden materialen verstaan zoals zink, lood en koper. Onder invloed van weersomstandigheden treedt er corrosie op bij deze materialen. In Lansingerland wordt het hemelwater zoveel mogelijk losgekoppeld van de riolering en geloosd op het oppervlaktewater. Dit zou betekenen dat deze materialen uitspoelen in het oppervlakte water en neerslaan in het slib. Dit slib raakt dan verontreinigd. Hierdoor brengt het afvoeren van dit slib hoge kosten met zich mee. Er zijn de volgende alternatieven op de markt voor deze materialen: polyester, staal/hout met EPDM-folie (goot), gecoat staal, gecoat zink, PPC (polypropyleen copolymeer, PP (polypropeen), PVC met hergebruikgarantie, PE (polyetheen) en PA.

Het bestemmingsplan biedt de ruimte om invulling te geven aan de duurzaamheidseisen zoals geformuleerd door de gemeente in de NvU. Bij de nadere uitwerking van het bouwplan wordt hier verder invulling aan gegeven. Ook wordt daar waar mogelijk rekening gehouden met het toepassen van duurzame materialen. Uitloogbare materialen worden niet toegepast. Daarnaast zijn er meekoppelkansen in het plangebied. Om binnen het plangebied klimaatdaptieve kansen te benutten op het gebied van verkoeling en biodiversiteit kunnen de onderstaande meekoppelkansen toegepast worden:

  • Biodiverse beplanting toepassen rond de watergang;
  • Realiseren van flora- en faunavoorzieningen;
  • Realiseren van schaduw door het aanplanten van bomen centraal in het plangebied en hiermee verblijfsplaatsen creëren voor verkoeling.

Het plan dient te voldoen aan de wettelijke eisen zoals die zijn vastgelegd in onder andere het Bouwbesluit. Bij de nadere uitwerking van het plan wordt onderzocht of en in hoeverre invulling gegeven kan worden aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Concrete toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect duurzaamheid niet aan vaststelling van onderhavig bestemmingsplan in de weg staat.

7.6 Externe veiligheid

7.6.1 Kader

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

7.6.2 Onderzoek

Op grond van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting is gelegen, noch binnen binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen of buisleidingen. De afstand tot de buisleidingen zoals weergegeven op onderstaande figuur betreft namelijk respectievelijk 760 en 850 meter. Tevens kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een nabijgelegen transportroute is gelegen.

Figuur 7.4: Uitsnede risicokaart, plangebied bij benadering met ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0018.png"

7.6.3 Conclusie

In het plan zelf worden geen risicobronnen mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

7.7 Luchtkwaliteit

7.7.1 Kader

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
7.7.2 Onderzoek

Afgaande op de grootte van de projectlocatie en bovenstaande voorbeelden, mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Zekerheidshalve is de NIBM-tool ingevuld. Hierbij is aansluiting gezocht bij de worst-case verkeersgeneratie zoals ook beschreven in paragraaf 4.2.2 van voorliggende toelichting. Onderstaand figuur betreft een uitsnede van de NIBM-tool.

Figuur 7.5: Uitsnede NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0019.png"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de CIMLK kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij het plangebied.

Tabel 7.2: Achtergrondconcentraties nabij plangebied. rekenpunt 159557918.

Jaar   GCN-achtergrondconcentratie, rekenpunt 159557918    
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2020   20,102   18,179   10,851  
2030   14,539   16,0855   8,939  
Grenswaarden   40   40   25  

Indien de bijdrage als gevolg van de verkeersgeneratie hierbij wordt opgesteld, kan geconcludeerd worden dat de grenswaarden bij lange na niet overschreden worden.

7.7.3 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

7.8 Overige belemmeringen

Luchthaven Rotterdam The Hague Airport

Ten zuidwesten van van het plangebied is Rotterdam The Hague Airport gelegen. Ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging van deze luchthaven zijn technische installaties en systemen op en in de omgeving van het luchtvaartterrein aanwezig. Deze zogenaamde Communicatie, Navigatie en Surveillance (CNS) infrastructuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Obstakels, zowel vast (gebouwen, windmolens, et cetera) als mobiel (bouwkranen, heistellingen, et cetera) vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het plangebied is gelegen binnen de zones 45, 55 en 65 meter van de aanvliegroute van Rotterdam The Hague Airport. Deze hoogtes moeten worden gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: 4,40 m-NAP. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken tot de aangegeven hoogtes. Binnen het plangebied worden dergelijke bouwhoogtes niet toegestaan en derhalve vormt dit geen belemmering.

Kabels en leidingen

In de nabijheid van het bestemmingsplan zijn geen relevante (planologische) kabels of leidingen gelegen.

7.9 Strategische m.e.r.-beoordeling

7.9.1 Kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

De voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Tabel 5.2: relevant onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is.
afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0217-VAST_0020.png"

De beoogde ontwikkeling valt niet binnen de richtwaarden van het Besluit m.e.r. ten aanzien van projecten waarbij milieusignificantie een rol speelt (kolom 2). De aard en omvang van de voorgenomen woningbouwontwikkeling is beperkt t.o.v. de richtwaarden van het Besluit m.e.r.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

7.9.2 Onderzoek

Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitieopgesteld (zie bijlage 10) en ingediend bij het bevoegd gezag. Uitkomst van de aanmeldnotitie is dat belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu niet te verwachten zijn (zie tevens de in deze toelichting beschreven milieu-aspecten). Het bevoegd gezag heeft hierover op 4 oktober 2023 een besluit genomen. Het besluit is opgenomen als bijlage 11 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële uitvoerbaarheid

8.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan een bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, is voorgenomen, zijn in eigendom bij de gemeente. Het verhaal van kosten van grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Indien er een noodzaak bestaat om locatie-eisen of een fasering vast te stellen, dan zal dit eveneens worden gedaan via de gronduitgifte.

8.1.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in deze toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Deze uitvoerbaarheid heeft in het bijzonder betrekking op de financieel economische uitvoerbaarheid.

In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. De initiatiefnemer is bereid het woningbouwprogramma te realiseren en is daarmee verantwoordelijk voor de financieel economische uitvoerbaarheid. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Door het sluiten van een anterieure overeenkomst zijn de gemeentelijke kosten gedekt, en zijn de planning en uitvoering vastgelegd. Ten behoeve van het bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bestuurlijk vooroverleg
Het concept ontwerp-bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden en instanties. De vooroverleg reacties zijn verwerkt in een nota van vooroverleg. Deze nota is toegevoegd als bijlage 12 bij voorliggende toelichting. Hierin is beschreven welke wijzigingen zijn doorgevoerd als gevolg van de binnengekomen vooroverlegreacties.

Het ontwerpbestemmingsplan Westersingel 82-94 is met ingang van 23 november 2023 voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het genoemde ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Gedurende de inzagetermijn zijn vier zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen, die als bijlage 13 bij de toelichting is gevoegd.

Participatie

De gemeente Lansingerland hecht belang aan de inbreng van bewoners. Voor dit project is de participatiegraad ‘informeren en raadplegen’ leidend: de gemeente wil de buurt van goede informatie voorzien en ook gelijk de gedachten van de bewoners over het plan meenemen. Er wordt een logboek bijgehouden voor dit initiatief.

In juni 2021 heeft initiatiefnemer namens de grondeigenaar een brief gestuurd naar direct aangrenzende bewoners en ondernemers (circa 100 adressen) om hun initiatief voor woningbouw kenbaar te maken. In februari 2022 is er een brief verstuurd door de gemeente met daarin de uitnodiging om naar de buurtbijeenkomst met uitleg over het proces en het initiatief te komen die op 15 februari 2022 heeft plaatsgevonden. Hiermee is het participatie proces opgestart.

Contactmomenten met belanghebbenden die via email, telefoon of in buurtbijeenkomsten plaatsvinden worden vastgelegd in dit logboek. Het doel is om de gemeenteraad een goed beeld te geven welke communicatie en participatie er heeft plaatsgevonden en wat de strekking ervan is geweest. Het logboek is bij de Nota van Uitgangspunten, zie Bijlage 1, is als bijlage meegezonden.