direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boterdorp 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0185-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bedoeling van het plan

Op 27 november 2008 is het bestemmingsplan 'Boterdorp' vastgesteld door de gemeenteraad en onherroepelijk geworden op 30 april 2009. Omdat het bestemmingsplan een looptijd heeft van 10 jaar, wordt het bestemmingsplan geactualiseerd. Uitgangspunt voor deze actualisatie is de vigerende regeling, aangevuld met nieuw beleid en wetgeving.

1.2 Bij het plan behorende stukken

Het plan bestaat uit regels en een verbeelding. Verder wordt het plan vergezeld van deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan worden uiteengezet. Tot slot maken enkele bijlagen deel uit van de toelichting en de regels.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de woonwijk Boterdorp die ten westen van het centrum van Bergschenhoek ligt (zie figuur 1.1). Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • de Berkelseweg en de watergang aan de achterzijde van de percelen van een aantal woningen aan De Akker aan de noordoostkant;
  • de watergang evenwijdig aan de Smitshoek/Vlaggemansdreef en de rand van de Leeuwenkuil met de Bergweg-noord aan de zuidoostkant;
  • de watergang evenwijdig aan de Van Vredenburchlaan in het zuidwesten;
  • de Maria Enzersdorflaan in het noordwesten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.4 Geldende ruimtelijke planregelingen

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan “Boterdorp” dat op 27 november 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad en onherroepelijk geworden is op 30 april 2009.

1.5 Planvorm

Dit bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid. De regeling maakt het mogelijk de bedrijfsbestemming te wijzigen naar wonen. Op de verbeelding is hiervoor een wetgevingszone - wijzigingsgebied opgenomen. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planregels.

1.6 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk is de plansituatie beschreven en in hoofdstuk 3 wordt het beleidskader toegelicht. De sectorale en milieuhygiënische onderzoeken zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de planregels. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Historische context

De kern van Bergschenhoek kent als droogmakerij een ondergrond bestaande uit wadplaat- en kwelderafzettingen ontstaan in de periode waarin de zee een grote rol speelde in het gebied.

Door de zeespiegelstijging en vele overstromingen in het gebied, zijn tot ver in het huidige binnenland zeeafzettingen te vinden. Waar nu de kern van Bergschenhoek ligt, was in de Late Prehistorie de grens tussen zeekleigebied en veengebied. Hoewel in het gehele duinengebied ten westen van de kern bijna onafgebroken bewoning plaats vond, is ter plaatse van de kern pas sprake van occupatie vanaf de Late Middeleeuwen (vanaf 1000 na Christus); het veengebied werd na het kleigebied ontgonnen ten behoeve van de akkerbouw.

De bebouwingsstructuur van de kern van Bergschenhoek is zoals die van een polderdorp, inclusief een dicht tot halfopen polderlint met bebouwing van voor 1850. Polderlinten zijn voornamelijk te vinden aan weerszijden van riviertjes, weteringen en kanalen en wegen. De oorspronkelijke bebouwing bestond uit boerderijen op de koppen van de kavels. In de loop van de tijd is er veel bebouwing tussengevoegd, of hebben meer grootschalige uitbreidingen (woonwijken, industrie en bedrijventerreinen) in het achtergelegen gebied plaatsgevonden.

2.2 Ruimtelijk karakteristiek

De historische structuur is duidelijk herkenbaar in de hedendaagse kern van Bergschenhoek. Het centrum ligt op de plaats waar drie radialen samenkomen. Deze radialen bestaan uit de Berkelseweg, de Dorpsstraat/Oosteindseweg en de Dorpsstraat/Bergweg-noord.

Het plangebied ligt ten westen van het centrum. Het gebied bestaat voornamelijk uit woningen en het dorpspark 'De Leeuwenkuil' met een waterpartij en meerdere watergangen. Het totale plangebied wordt begrensd door de wegen Maria Enzersdorflaan, de Van Vredenburchlaan, de Bergweg-noord/Dorpsstraat en de Berkelseweg. Van de interne wegenstructuur is de Veld en Beemd de belangrijkste weg.

De bebouwing bestaat uit diverse typen woningen en maatschappelijke functies. De woningbouw wordt gevormd door rijtjeswoningen, twee-onder-één-kap woningen, vrijstaande woningen en appartementen. De structuur van het plangebied kenmerkt zich vooral door woonerven. Aan de zuidkant van het plangebied liggen langs de Van Vredenburchlaan grote kavels met vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Het oostelijk deel van het plangebied bestaat uit het dorpspark 'De Leeuwenkuil' met daarin de katholieke kerk en een appartementencomplex.

2.3 Functionele karakteristiek

Het plangebied omvat een woonwijk van de kern van Bergschenhoek en ligt nabij het centrum.

In het gebied zijn woningen en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. De maatschappelijke voorzieningen bestaan uit drie basisscholen. Twee hiervan bevinden zich aan de rand van het dorpspark. Daarnaast is in het park een kerk met bijbehorende begraafplaats aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 5. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Wanneer van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt wordt, dient in het wijzigingsplan duidelijk te worden dat men voorziet in duurzame verstedelijking.

Voorliggend plan is niet in strijd met Rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Mobiliteit, Programma Ruimte en Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus in werking getreden.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio’s verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0003.png"

Figuur 3.1 Plangebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied

In artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte is de provinciale invulling van de ladder opgenomen.

Op grond van lid 1 moet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. In die behoefte wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. Indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikt gemaakt van locaties die:
    • a. Gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig ontwikkeld worden,
    • b. Passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is en,
    • c. Zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 is het begrip bestaand stads- en dorpsgebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid en daarmee aan de eerste trede van de ladder uit de Bro.

In artikel 1.1 van de verordening wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen, en onder ruimtelijke ontwikkeling een nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Wanneer van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt wordt, dient in het wijzigingsplan duidelijk te worden dat men voldoet aan de provinciale eisen van duurzame verstedelijking. Overigens ligt het plan ook binnen het BSD, zoals in figuur 3.1 is te zien. Voorliggend plan is niet in strijd met provinciale belangen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Lansingerland

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Structuurvisie Lansingerland vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 en een doorkijk naar de lange termijn. Bij de structuurvisie hoort een uitvoeringsprogramma waarin wordt aangegeven op welke wijze de beoogde ontwikkelingsprojecten tot realisatie kunnen komen. Veel van de ontwikkelingen tot 2025 komen voort uit bestaand beleid.

Doelen van de structuurvisie zijn:

  • visie én uitvoeringsprogramma tot 2025;
  • doorkijk naar de lange termijn;
  • toetsingskader voor nieuwe initiatieven;
  • basis voor actualisatie bestemmingsplannen;
  • mogelijkheden om kosten te verhalen;
  • voldoen aan de verplichting nieuwe Wro.

Het plangebied is op de Structuurvisiekaart aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied' en gedeeltelijk gelegen in de cirkel 'studie communitycenters in stedelijk gebied' (zie figuur 3.2).

De structuurvisie stuurt op kwaliteitsverbetering van het bestaande stedelijke gebied en binnen de centrumfunctie van bestaande dorpskernen. Met 'zorgzame wijken' wil Lansingerland wijken bieden met een passend aanbod van woningen, voorzieningen, activiteiten en diensten die erop gericht zijn ervoor te zorgen dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig in een eigen huis of leefomgeving kan blijven wonen. Een compleet aanbod van goed bereikbare voorzieningen is hierbij uitgangspunt. Kwaliteitsverbetering van openbaar groen met voldoende speelplaatsen en voldoende parkeerplaatsen verdient ook extra aandacht.

Binnen het stedelijk gebied wordt de komende jaren een aantal woningbouwlocaties afgerond. Daarnaast is incidenteel herstructurering van verouderde delen van de woningvoorraad aan de orde. Waar mogelijk worden kansen benut voor het uitplaatsen van (milieu)hinderlijke bedrijven en functies (die qua schaal en/of activiteit niet meer passen in de stedenbouwkundige structuur) uit de kernen. Bij inbreiding wordt gewaakt voor teveel verdichting, om het landelijke groene (suburbane) karakter van de gemeente te behouden.

De gemeente is voorstander van het concentreren van kleinschalige voorzieningen in wijken en de realisatie van een aantal communitycenters, binnen het stedelijk gebied. Waar mogelijk benutten wij hiervoor kansen. Het gehele stedelijk gebied is zoekgebied. Dit is symbolisch weergegeven op de kaart. De wens is om voorzieningen bij elkaar te brengen in een flexibel gebouw. Dit is efficiënter en functies kunnen elkaar versterken. Door het bij elkaar brengen van voorzieningen in bereikbare dienstencentra kunnen mensen langer zelfstandig wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie Lansingerland

3.3.2 Toekomstvisie Lansingerland op weg naar 2040

In de Toekomstvisie Lansingerland heeft de gemeente haar doelstellingen voor de periode tot 2040 geformuleerd. Deze visie dient als kader voor de gemeentelijke structuurvisie 2025. De gemeente Lansingerland wil in 2040 het volgende hebben bereikt:

  • De woningvoorraad sluit aan op de bevolkingssamenstelling;
  • Het woningaanbod is voldoende gedifferentieerd;
  • Er zijn veel levensloopbestendige woningen;
  • Werken en wonen zijn beter gemengd door invoer van de bestemming 'werken';
  • Na 2020 is de bebouwde kom niet verder uitgebreid;
  • Vanaf 2020 vindt herstructurering van oudere woonwijken plaats;
  • Duurzaamheid in de woonwijken is verbeterd;
  • Leefbaarheid in de wijken is verbeterd door meer onbestemd en openbaar (gebruiks)groen;
  • Veiligheid in de woonwijken is gewaarborgd en waar nodig verbeterd;
  • Lokale voorzieningen zijn uitgebreid.

Het wensbeeld is dat Lansingerland uitgroeit tot een suburbane gemeente met een meervoudige functionaliteit wonen, werken en recreëren. Ondanks de sterke groei en de veranderende bevolkingssamenstelling onderscheidt Lansingerland zich als groenstedelijke gemeente van de stedelijke omgeving.

Dit onderscheid ontstaat door de ruimtelijke structuur, de karakteristieke kernen, het rijke verenigingsleven en moderne en ruim opgezette woonwijken in een groene omgeving. Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek zullen naar elkaar groeien en een dubbelkern vormen.

Op termijn moet een logische opbouw van dit woongebied ontstaan. Het centrum van Berkel en Rodenrijs ontwikkelt zich tot het hart van dit gebied. De centra van Bergschenhoek, Wilderszijde en Westpolder worden de voorzieningencentra van de omliggende wijken. Het Annie M.G. Schmidtpark is een stadspark in het hart van dit woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0005.png"

Figuur 3.3 Uitsnede toekomstvisie Lansingerland en plangebied (rode cirkel)

Het plangebied is in de toekomstvisie gedeeltelijk aangeduid als 'Stedelijk gebied vnl. wonen 2008'.

3.3.3 Woonvisie 2015 - 2020

De gemeente Lansingerland wil met de Woonvisie Lansingerland 2015-2020 voor in elk geval de komende zes jaren haar visie en beleid uitdragen op het vlak van woningen, woonomgeving, woningbouw en doelgroepen van woonbeleid. Daarbij vindt aansluiting plaats met de overkoepelende missie van de gemeente om zorg te willen dragen voor een gevoel van welbevinden bij iedere inwoner op het terrein van wonen, werken en recreëren in Lansingerland.

De Woonvisie is sterk gebaseerd op de visie en ambities welke geformuleerd zijn als toekomstbeeld voor de gemeente Lansingerland, verwoord in het document ‘Lansingerland op weg naar 2040’.

Hierin wordt het beeld geschetst van een gemeente waar je dichtbij de stad in een dorpse

landelijke omgeving prettig kunt wonen en goede voorzieningen hebt op het gebied van winkels,

scholen, openbaar vervoer en recreatie. Het woningaanbod is gedifferentieerd en binnen variaties

van de leefomgeving is er een sterk gevoel van sociale samenhang, ruimte en veiligheid waarbij

veel groen in de directe nabijheid beschikbaar is.

3.3.4 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Lansingerland is op 26 april 2012 vastgesteld. Het welstandsbeleid zoals dat in deze nota wordt uiteengezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te behouden en te stimuleren. Enkele van de belangrijkste ambities voor het welstandsbeleid zijn:

  • maatschappelijk draagvlak: het beleid moet aansluiten bij wat de bewoners van Lansingerland in hun leefomgeving belangrijk vinden;
  • glastuinbouw: op bepaalde plaatsen krijgt de glastuinbouw ruimte om zich te ontwikkelen. Dit zijn beeldbepalende bouwwerken die duidelijk herkenbaar en zichtbaar mogen zijn;
  • lintbebouwing: de lintbebouwing moet herkenbaar blijven;
  • recreatiegebieden: de gemeente wil zich onderscheiden als 'vrijetijdsstad'. De grote recreatiegebieden zullen verder worden ontwikkeld, het oorspronkelijke agrarische landschap zal opgaan in het recreatieve landschap;
  • water: water heeft een heel bijzondere betekenis in de lange geografische geschiedenis van Lansingerland. Het water moet beleefbaar en zichtbaar blijven.

In figuur 3.4 is het welstandsniveau van het plangebied aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0006.png"

Figuur 3.4 Uitsnede Welstandnota en globale ligging plangebied (blauwe cirkel)

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan past binnen de gemeentelijke structuur- en toekomstvisie. Zo is er in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het uitplaatsen van een bedrijf (dat qua activiteit niet meer past in de stedenbouwkundige structuur). Wanneer van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt wordt, dient in het wijzigingsplan rekening te worden gehouden met het geldende welstandsniveau. Voorliggend plan is niet in strijd met gemeentelijke belangen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke aspecten

Het plangebied is opgebouwd uit verschillende stedenbouwkundige structuren. De gemeente streeft naar het behoud en waar mogelijk versterking van deze structuren. De structuur wordt mede bepaald door de inrichting van de percelen. De architectonische vormgeving van het gebied dient daarom ook zoveel mogelijk behouden te blijven. In de regels zijn bouwbepalingen opgenomen waarmee de bestaande en te behouden en/of te versterken stedenbouwkundige structuur van de woonwijk wordt gegarandeerd, maar waarin tevens een bepaalde mate van flexibiliteit is verwerkt ten aanzien van uitbreidingsmogelijkheden.

Voor de goot- en bouwhoogtes van de woningen is uitgegaan van een standaardmaatvoering van twee bouwlagen met een kap. Dit resulteert in een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bebouwingshoogte van 11 meter. Het overgrote deel van de woningbouw in het plangebied voldoet aan deze maatvoering. Voor de woningbouw die qua stedenbouwkundige structuur voor het plangebied van belang is, is qua maatvoering maatwerk toegepast. Op deze wijze wordt de karakteristieke woningstructuur van Boterdorp behouden.

4.2 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.2.1 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Lansingerland hecht belang aan de bescherming van haar archeologisch erfgoed. Ze onderschrijft de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Valletta waarop de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is gebaseerd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het eigen bodemarchief op zich. Verder streeft Lansingerland ernaar om het verdrag en de wet op een goede manier tot uitdrukking te laten komen in het gemeentelijke archeologiebeleid en het ruimtelijk beleid.

Op 7 maart 2017 is de geactualiseerde Beleidsnota Archeologie Lansingerland in werking getreden. Sinds maart 2013 beschikt de gemeente Lansingerland over een vastgesteld archeologisch beleid. Daarmee heeft de gemeente Lansingerland op doeltreffende wijze invulling gegeven aan haar 'archeologische taak' en de daarbij horende verantwoordelijkheden. Dit beleid is op enkele punten herzien. Vooral wat betreft de archeologische beleidskaart was deregulering mogelijk. Teveel gebieden hadden een hoge archeologische verwachting, terwijl uit archeologisch onderzoek bleek dat deze verwachting naar laag of afwezig kon worden bijgesteld.

Onderzoek en conclusie

De archeologische zones in het plangebied zijn in figuur 4.1 weergegeven. Binnen het plangebied komt zone 2 voor. Voor deze zone geldt dat bij een bodemverstoring groter dan 50 m2 en meer dan 0,30 meter diep, een onderzoek naar archeologie plaats moet vinden. Voor de betreffende gebieden is een dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische kaart Lansingerland en globale ligging plangebied (rode cirkel)

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Nota Cultuurhistorie Plus

De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om uit te groeien tot een aantrekkelijke parkstad waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Om die ambitie te verwezenlijken voert de gemeente een uitgesproken ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De Nota Cultuurhistorie Plus vormt hiervoor de basis.

Het cultuurhistorisch beleid zoals dat in deze nota wordt uitgezet, is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Lansingerland te benoemen, te behouden, te stimuleren en te beschermen.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied ligt een deel van de historische kern van Bergschenhoek, bestaande uit het park 'De Leeuwenkuil' en de katholieke kerk met begraafplaats. Het plangebied 'Boterdorp' wordt grotendeels gekenmerkt door woningbouw daterend vanaf 1970, met een uitzondering van een klein gebied daterend van 1950-1970, zie figuur 4.2.

In Bergschenhoek is het beleid erop gericht het dorpse karakter te bewaren, in combinatie met een hoog niveau voor dagelijkse voorzieningen. Omdat de waardering voor de woonkwaliteit in de woonerven hoog is, wordt prioriteit gegeven aan de aanpassing van de openbare ruimte.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen. Bij uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid zal het beleid van Lansingerland op het gebied van cultuurhistorie aangehouden moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische gebiedenkaart en globale ligging plangebied (rode cirkel)

4.3 Natuur

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat het plan primair gericht is op het behoud en het beheer van de huidige situatie. De uitvoering van het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten.

Voor de ontwikkelingslocatie in het gebied kunnen er mogelijk wel gevolgen optreden. Gelet op uitvoering van eerdere projecten in de omgeving en de reeds aanwezige bebouwing (geen aantasting van nieuwe leefgebieden) kan aangenomen worden dat hierdoor geen belemmeringen ontstaan voor de uitvoering van het plan. Wel zal bij de ontwikkeling van deze locatie een en ander moeten worden aangetoond op het gebied van flora en fauna.

Omdat de precieze uitvoering van de ontwikkelingslocatie nog niet duidelijk is, wordt dit onderzoek gekoppeld aan de toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Pas op bouwplanniveau is immers te beoordelen of een ontheffing van de (Wnb) noodzakelijk is. Om de eventueel aanwezige beschermde soorten te beschermen, is in het plan bepaald dat alvorens burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan de ontwikkeling van deze locatie, eerst aangetoond zal moeten worden dat uitvoering van het bouwplan in overeenstemming is met de Wnb.

4.4 Milieuaspecten

4.4.1 Akoestische aspecten

Toetsingskader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan is een conserverend bestemmingsplan en voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid kan geconcludeerd worden dat deze op het aspect akoestiek uitvoerbaar is, aangezien de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeer niet wordt overschreden. Het railverkeer op de HSL veroorzaakt op de locatie van de wijzigingsbevoegdheid geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

4.4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied vindt geen functiewijziging plaats waarbij rekening gehouden dient te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De functie is en blijft wonen. Er kan er dus van uitgegaan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is. Daarnaast vindt er geen grondverzet plaats. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Voor de ontwikkelingen dient, voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, bodemonderzoek plaats te vinden, zodat aangetoond kan worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorgenomen bestemming.

4.4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen, indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Berkelseweg (als maatgevende doorgaande weg ten (noord)oosten van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn 23,72 µg/m³ voor NO2, 18,85 µg/m³ voor PM10 en 11,34 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl, zie figuur 4.3) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over de weg, het spoor en het water. Ten zuiden van het plangebied ligt een leidingstrook van de Gasunie. Deze heeft echter geen invloed op het plangebied Boterdorp. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. Ook de DCMR komt in haar adviesrapport Boterdorp (zie bijlage 1) tot dezelfde conclusie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0010.png"Figuur 4.3 Mogelijke risicobronnen nabij plangebied

4.4.5 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Als er geen nieuwe ontwikkelingen bij recht worden toegestaan is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject of ander mer-beoordelingsplichtig project.

Voor de wijzigingsmogelijkheid in het plan is een vormvrije mer-beoordeling pas aan de orde op het moment dat er een wijzigingsplan wordt gemaakt.

4.4.6 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient met deze richtafstanden rekening te worden gehouden. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De richtafstanden geven geen toetsingskader voor de beoordeling van de bestaande situaties. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt niet vertaald naar richtafstanden, maar de activiteiten worden ingedeeld in categorieën.

Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen.

Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen.

Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Onderzoek

Het plangebied wordt beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure. Daarnaast vinden er geen ontwikkelingen plaats in het plangebied, waardoor de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, geen toetsingskader vormen. Door de DCMR is een gebiedsinventarisatie gedaan (zie bijlage 1). De bedrijven binnen het plangebied waarvan de grootste afstand tot een gevoelig object minder bedraagt dan de richtafstand zijn hieronder nader toegelicht.

  • Aan de Berkelseweg 17 is een autogarage gevestigd. De richtafstand is 30 meter voor het aspect geluid. Binnen deze afstand bevinden zich woningen. De activiteit is opgenomen in de lijst voor functiemenging als categorie B.
  • Aan De Fijnspar 1, De Goudwinde 1, De Zilverspar 1 en 14 zijn basisscholen gevestigd. De richtafstanden zijn 30 meter voor het aspect geluid. Binnen deze afstand bevinden zich woningen. De activiteit is opgenomen in de lijst voor functiemenging als categorie B.
  • Aan De Fijnspar 1 en De Goudwinde 1 zijn een kinderdag verblijf en een buitenschoolse opvang gevestigd. De richtafstanden zijn 30 meter voor het aspect geluid. Binnen deze afstand bevinden zich woningen. De activiteiten zijn opgenomen in de lijst voor functiemenging als categorie B.

De bovengenoemde functies zijn in dit plan opgenomen met specifieke bestemmingen ('Bedrijf' met in de bestemmingsbepaling alleen garagebedrijf, 'Maatschappelijk' met een aanduiding 'onderwijs') en bestendigen de huidige planologische situatie. Er is geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Daarnaast is voor de Berkelseweg 17 een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' opgenomen, zodat er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen sprake meer is van een richtafstand.

De richtafstanden van bedrijven in de omgeving c.q. buiten het plangebied reiken niet tot gevoelige objecten in het plangebied.

Conclusie

De (bedrijfs)activiteiten in het plangebied zijn kleinschalig en opgenomen in de lijst voor functiemenging als categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen. Dat is het geval. Daar waar zich in het plangebied bedrijvigheid bevindt die niet aan de VNG-richtafstand voldoen, zijn deze door middel van een maatbestemming opgenomen. Hierdoor wordt in het plangebied ook voor de toekomst planologisch gewaarborgd dat er geen sprake zal zijn van ontoelaatbare hinder door de milieubelastende functies. Daarnaast zijn deze activiteiten al jaren gevestigd in het plangebied en leiden ze niet tot aantasting van het woon- en leefklimaat. De bedrijven die in de directe omgeving van het plangebied zijn gelegen, hebben geen invloed op het plangebied. Tevens beperken de woningen geen activiteiten in hun functioneren. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Waterhuishoudkundige aspecten

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. In voorliggend plan worden geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente Lansingerland nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapbeleid

Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Gouda en Schoonhoven. Er wordt zorg gedragen voor droge voeten, schoon water en veilige dijken en gaan de uitdaging aan om het waterbeheer naar tevredenheid van burgers en bedrijven uit te voeren. In dit gebied is water zowel vriend als vijand. Gelegen aan de belangrijkste scheepvaartroute van Europa en in de directe nabijheid van de Rotterdamse haven, zorgt water hier voor veel economische activiteit.

De beschikbaarheid van voldoende, schoon water is bovendien onmisbaar voor de glastuinbouw, melkveehouderij en industrie en van groot belang voor recreatie en natuur. Veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren, vereist een voortdurende zorg voor het waterbeheer. Want dit dichtbevolkte deel van de Rijn-Maasdelta ligt onder de zeespiegel. En als zeewater binnendringt terwijl de rivieren veel water afvoeren, kan het water hier hoog opstuwen.

Omdat nieuwe ontwikkelingen (zoals de actualisatie van het klimaatakkoord) of voortschrijdend inzicht aanleiding kunnen geven voor een andere, betere aanpak dan nu voorzien, worden in dit plan geen concrete maatregelen vastgelegd.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Lansingerland

De gemeente Lansingerland en de hoogheemraadschappen werken samen om een goede waterkwaliteit te realiseren. In het Waterplan Lansingerland staat hun gezamenlijke visie en de plannen en maatregelen tot 2040.

Het doel van het stedelijk waterplan is het maken van afspraken waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Het te realiseren watersysteem voldoet aan alle landelijke en Europese normen en wordt gerealiseerd op basis van een gezamenlijke visie en strategie van gemeente en hoogheemraadschappen op het waterbeheer.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020

In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. De ambities voor de huidige planperiode concentreren zich met name op het in stand houden van het systeem, het vernieuwen van de basisrioleringsplannen (BRP’s) en het uitbouwen van kennis over het functioneren van het systeem door meten en monitoren. Ook wordt de samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen Lansingerland, de twee hoogheemraadschappen en andere gemeenten in de regio voortgezet en versterkt.

Waar in de voorgaande planperiode de focus lag op maatregelen ter verbetering van het rioolstelsel zullen in deze planperiode nieuwe inzichten worden vergaard waar vervolgens weer nieuwe maatregelen uit zullen volgen. We hechten verder als gemeente belang aan duurzaam verwerken van hemelwater, zoals het scheiden van schone en vuile waterstromen (daar waar kansen zijn) en het op locatie vasthouden/verwerken van hemelwater. Maar wel vanuit een realistisch oogpunt, waarbij ook de kosten die het met zich mee brengt worden meegewogen.

Situatie

Bodem en grondwater

Volgens de bodematlas van de provincie Zuid-Holland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigronden en moerige gronden. Er is sprake van grondwatertrappen II, III en IV. Dat wil zeggen dat grondwatertrap II de hoogste grondwaterstand zich boven de 40 cm beneden de maaiveldhoogte bevindt en de laagste tussen de 50 - 80 cm beneden het maaiveld. Voor grondwatertrap III is het hoogste punt minder dan 40 cm beneden maaiveld en laagste punt op 80 - 120 cm beneden maaiveld. Voor grondwatetrap IV geldt als hoogste punt 25 - 40 cm beneden maaiveld en laagste op 120 centimeter beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied zijn enkele hoofdwatergangen gelegen. Deze hebben elk een beschermingszone van 5 meter, zie figuur 4.4.

Er liggen verschillende peilgebieden in het plangebied met verschillende peilbesluiten, zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 Peilbesluiten plangebied

Peilgebied   Peilbesluit   Hoogte  
GPG-1005   Vast peil   -2.10 meter NAP  
GPG-1011   Flexibel peil   -6.80 en -6,60 meter NAP  
GPG-1018   Vast peil   -6.35 meter NAP  

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0011.png"

Figuur 4.4 Waterkwantiteit in plangebied

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied is een regionale waterkering gelegen (zie figuur 4.5). Langs deze waterkering ligt een beschermingszone van 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0185-VAST_0012.png"

Figuur 4.5 Waterkering in het plangebied

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig die toegewezen zijn als KRW- watergang.

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Afvalwaterketen en riolering

Het afvalwater uit het gebied wordt via de gemeentelijke riolering en een rioolpersleiding in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Kralingseveer

Bij de eventuele ontwikkeling behorende bij de wijzigingsbevoegdheid, moet het afvalwater worden aangesloten op de riolering. Het huishoudelijk afvalwater (droogweerafvoer; DWA) zal aangesloten worden op het bestaande rioleringssysteem van de gemeente Lansingerland. Het hemelwater moet worden afgekoppeld.

Conclusie

Het voorliggende plan is een conserverend bestemmingsplan. Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op de waterhuishouding in het plangebied.

De waterkering inclusief beschermingszone is voorzien van een dubbelbestemming.

Voor de locatie van de wijzigingsbevoegdheid is bepaald dat alvorens een bouwplan mag worden uitgevoerd eerst een watertoets dient plaats te vinden.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Het Mobiliteitsplan van Lansingerland geeft een antwoord op het geheel aan belangen, ontwikkelingen en lopende projecten ten aanzien van het verkeer en het vervoer, waarbij gewenste ontwikkelingen gefaciliteerd worden en ongewenste ontwikkelingen en neveneffecten worden beheerst.

Hoewel de toekomst meer verkeer met zich mee zal brengen, alleen al als gevolg van het toenemend aantal inwoners en toenemende bedrijvigheid, geeft de gemeente duurzaamheid een belangrijke plaats in haar Mobiliteitsbeleid. En wel door in te zetten op fiets, OV, ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement.

Omdat elke vervoerswijze haar eigen sterkten en zwakten kent, is het aanbieden van goede alternatieven en goede koppelingen tussen die alternatieven (ketenmobiliteit) van groot belang. Keuzevrijheid leidt tot maximale ontplooiingskansen en robuustheid voor het totale systeem. Goede informatie ligt aan de basis van een goede keuze.

Verkeersafwikkeling en parkeren

Nota parkeren (2014)

In de Nota parkeren zijn de hoofdlijnen voor het auto- en fietsparkeerbeleid voor de periode 2013 – 2020 vastgelegd. In een separate nota zijn de auto- en fietsparkeernormen vastgelegd.

Nota parkeernormen (2014)

Het autobezit van de gemeente Lansingerland is op basis van CBS-gegevens vergeleken met het autobezit van alle andere ‘matig stedelijke’-gemeenten in Nederland. Daaruit blijkt dat Lansingerland in het midden zit (op basis van de hoogste en laagste waarde) van alle matig stedelijke gemeenten. Daarom wordt voor Lansingerland uitgegaan van de gemiddelde autoparkeernorm en niet van een bandbreedte met een minimale en een maximale norm.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan is een conserverend plan en er wordt niet voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen. Wel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om bij nieuwe ontwikkelingen in bebouwing en/of gebruik te voldoen aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.

Bij uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan de parkeernormen van Lansingerland uit de Nota parkeernormen.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.7 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een hoofdrioolpersleiding gelegen. Op de verbeelding is deze leiding (inclusief zakelijk rechtstrook) bestemd.

Ter bescherming van de leiding is een aanlegvergunningenplicht opgenomen. Voor het overige zijn er in het plangebied geen belemmeringen aanwezig die planologisch van belang zijn.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het bestemmingsplan zoals deze luidt nadat het bestemmingsplan in werking is getreden.

Planregels

De bestemmingen uit het bestemmingsplan “Boterdorp” zijn overgenomen, waarbij de redactie van de regeling is afgestemd op de modelplanregels van de gemeente Lansingerland, zoals die ook zijn toegepast op andere recente bestemmingsplannen. Het betreft de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Tuin – Parkeren', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Leiding – Riool', 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waterstaat – Waterkering'. Daarnaast bestaan de regels uit de inleidende, algemene en overgangsregels.

Bedrijf

In het plangebied bevond zich een garagebedrijf. Voor deze locatie is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen, aangezien de vigerende bestemming nog niet gewijzigd is. Bij de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, conform de wijzigingsbevoegdheid uit het voorgaande bestemmingsplan “Boterdorp”.

Groen

De structurele groenvoorzieningen zijn ondergebracht in een afzonderlijke bestemming. Het betreft hier groenelementen die voor de stedenbouwkundige opzet van belang worden geacht en die als zodanig zijn aangewezen in het gemeentelijk groenstructuurplan. Kleinschalige groenelementen, zoals bermen, zijn ondergebracht in de verkeersbestemming. Binnen de groenbestemming is recreatief medegebruik toegestaan (speelgelegenheden). Binnen de aanduiding 'park' is het park als zodanig bestemd.

Maatschappelijk

Uitgangspunt voor deze bestemming zijn de bestaande functies die met een functieaanduiding worden aangegeven. Op de verbeelding is door bebouwingsvlakken aangegeven waar bebouwing mag komen en tot welke hoogte.

Tuin

Ten behoeve van de openheid van het profiel van de straat is besloten de bestemming 'Tuin' in het bestemmingsplan op te nemen. Gronden met de bestemming 'Tuin' dienen onbebouwd te blijven. Op deze wijze wordt voorkomen dat de gronden aan de voorzijde (en soms aan de zijkant) van de woning volledig worden bebouwd. De bestemming 'Tuin' is ook opgenomen aan de achterzijde van de vrijstaande woningen die aan het water en het park grenzen om bebouwing te weren.

Tuin - Parkeren

Gronden met de bestemming 'Tuin - Parkeren' kennen de verplichting om twee parkeerplaatsen per woning aan te leggen. Deze gronden mogen eveneens als tuin worden gebruikt.

Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' ligt de nadruk op de verblijfsfunctie. Deze wegen zijn met name bedoeld voor bestemmingsverkeer, waarbij deze geschikt zijn voor een inrichting tot woonstraat of erf.

Ook voet- en fietspaden zijn in deze bestemming opgenomen.

Water

Deze bestemming is opgenomen voor de in het plangebied te handhaven (hoofd-)watergangen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat langs hoofdwatergangen ingevolge de keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard onderhoudsstroken gelden.

Wonen

De bestaande woningen in het plangebied zijn volgens de bestaande situatie bestemd. Door bebouwingsvlakken op de verbeelding is de situering van de woning bepaald. Binnen een bebouwingsvlak zijn de toegestane goothoogte en bouwhoogte aangegeven op de verbeelding.

Perceelsindeling

De woonpercelen zijn op de verbeelding verdeeld in meerdere zones:

  • het bouwvak; binnen dit gedeelte dient het hoofdgebouw (de woning) te worden opgericht;
  • het “erf” (het gedeelte buiten het bouwvlak waarop zogenoemde “erfbebouwing” kan worden gerealiseerd);
  • de “tuin”, veelal opgenomen in een afzonderlijke bestemming.

Voor het parkeren is een specifieke bestemmingsregeling opgenomen.

Erfbebouwing

Bij de woningen is binnen en buiten het bouwvlak erfbebouwing in de vorm van uitbreidingen van de woonruimte, bijgebouwen dan wel overkappingen, zoals carports, en/of andere bouwwerken, toegestaan. Ten aanzien van deze erfbebouwing zijn algemene normen opgenomen betreffende onder meer:

  • de maximaal toelaatbare grondoppervlakte;
  • de situering op het perceel;
  • het percentage bebouwd oppervlak ten opzichte van de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen perceelsgedeelte (het “erf”);
  • de goothoogte, hoogte en dakhelling van de bouwwerken.

Bij de erfbebouwing zijn te onderscheiden:

  • erfbebouwing aan de achtergevel van de woning;
  • erfbebouwing aan de zijgevel van de woning; waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen een zijgevel die grenst aan openbaar gebied en een zijgevel die niet grenst aan openbaar gebied;
  • vrijstaande bijgebouwen en overkappingen.

De opgenomen bebouwingsmogelijkheden bieden bewoners enige vrijheid. Daarnaast is bij de opzet uitgegaan van het gelijkheidsprincipe; percelen met een grotere oppervlakte aan “erf” krijgen door de regeling meer mogelijkheden dan percelen met een kleiner erf. Om te voorkomen dat in voorkomende gevallen een onevenredige benadeling kan zijn van de gebruikswaarde van de nabuurerven of ingeval er sprake is van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige structuur van het gebied, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de bouwmogelijkheden of (nadere) voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid.

Beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte

Binnen de woning en binnen de eventuele bijgebouwen is, in het verlengde van de jurisprudentie op dit onderdeel, het medegebruik van een deel van de woning als beroepsmatige werkruimte toegestaan. Als algemene voorwaarde geldt dat de woonfunctie in overwegende mate dient te worden gehandhaafd. Teneinde dit zeker te stellen mag de totale beroepsvloeroppervlakte per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m2.

Tevens is, na een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking, de mogelijkheid opgenomen om via een omgevingsvergunning voor de vestiging van bedrijfsmatige werkruimten in een (deel van de) woning en/of het bij de woning behorende erf een afwijking te verlenen, op voorwaarde, dat de woonfunctie gehandhaafd blijft. Bij de omgevingsvergunning kunnen daarbij nadere voorwaarden worden opgenomen. De uitoefening van het bedrijf of beroep moet passen binnen de milieucategorie 1, zodat geen hinder voor omwonenden kan worden veroorzaakt.

Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de ondergrondse rioolpersleiding in het plangebied.

Vanwege de belangen van deze leiding is bepaald dat deze voorrang heeft op andere vormen van grondgebruik binnen het plangebied. Ter bescherming van de leidingfunctie is een aanlegvergunningplicht opgenomen. Dat wil zeggen dat grondwerkzaamheden ter plaatse pas toegestaan zijn na een vergunning van burgemeester en wethouders.

Waarde - Archeologie 2

Conform de archeologische waardenkaart is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Het betreft het gedeelte van het plangebied bij de kerk/begraafplaats. Ook voor de gronden in deze dubbelbestemming is een aanlegvergunningplicht opgenomen.

Waterstaat - Waterkering

De bestemming is opgenomen voor de beschermingszones langs de in het plangebied aanwezige waterkerende dijk. Bij de regeling is sprake van een zogenoemde dubbelbestemming, waarbij de waterstaatsfunctie primair is gesteld ten opzichte van de overige op de kaart aangegeven bestemmingen. Op deze gronden is tevens de keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard van toepassing. Teneinde te komen tot een goede coördinatie van de geldende bepalingen is een bouwverbod met afwijkingsregeling opgenomen. Bouwwerken binnen deze bestemming mogen slechts worden opgericht, indien de waterstaatsbelangen dat gedogen. Teneinde dat goed te kunnen beoordelen dient, bij de beoordeling van bouwaanvragen, advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. In onderhavig bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen toegestaan die exploitatieplanplichtig zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

Op grond van de 'Verordening Interactieve Beleidsvorming, Inspraak en Burgerinitiatief' is het voorontwerpbestemmingsplan “Boterdorp 2018” voor inspraak 4 weken ter inzage gelegd. Dit is bekend gemaakt via het gemeenteblad op de gemeentelijke website. Het plan is beschikbaar en raadpleegbaar via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) en de gemeentelijke viewer. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gelegenheid tot overleg geboden met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Boterdorp 2018”.

Van de inspraak en het vooroverleg is een notitie gemaakt. Hierin zijn de inspraak- en overlegreacties weergegeven en is een gemeentelijke reactie op de inspraak- en overlegreacties opgenomen, waarbij gemotiveerd is aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan is overgegaan. Deze notitie, de Nota inspraak en overleg bestemmingsplan “Boterdorp 2018” is als bijlage toegevoegd aan deze plantoelichting. De aanpassingen uit de inspraak en overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 juni t/m 6 augustus 2018 6 weken ter inzage gelegen. Dit is bekendgemaakt in het gemeenteblad en in de Staatscourant. Gedurende de termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het voornoemde ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.3 Handhavingsaspecten

Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primair doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Wabo. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat be-treft bouwen en gebruik, bijvoorbeeld ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen. Vervolgens is door middel van het opnemen van flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingen, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De geometrische plaatsbepaling, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.