direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rottebandreef 35, Bergschenhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0143-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bedoeling van het plan

De eigenaar van het perceel Rottebandreef 35 heeft het voornemen (vanwege wijziging van de ontsluiting) de woning op het perceel te verplaatsen. De ontsluiting via de Rottekade is na vergunning reeds omgezet in een ontsluiting via de Rottebandreef. De nieuwe woning wordt circa 30 m verder van de Rottekade gerealiseerd. De gemeente Lansingerland wil medewerking verlenen aan de benodigde planologische procedure ten behoeve van de ontwikkeling. Dit bestemmingsplan is de juridische vertaling daarvan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de locatie Rottebandreef 35 te Bergschenhoek. Op dit moment is op het perceel reeds een agrarische (bedrijfs)woning gevestigd met enkele agrarische opstallen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende ruimtelijke planregeling

Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd  
Lage en Hoge Bergse Bos   4 november 1974   25 juni 1975  
Lage en Hoge Bergse Bos, 1e uitwerking   22 juli 1980   7 oktober 1980  

De gronden hebben in het bestemmingsplan Lage en Hoge Bergse Bos de bestemming Recreatieve doeleinden. In de 1e uitwerking hebben de gronden de bestemming Wandel- en Speelbos gekregen.

Ontwerpbestemmingsplan Lage en Hoge Bergse Bos

Momenteel wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft vanaf 21 maart 2013 als ontwerp ter inzage gelegen. Dit bestemmingsplan wordt medio 2013 vastgesteld. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming Agrarisch - Weide. Over het gehele perceel liggen de dubbelbestemmingen Vrijwaringszone - Radar en Waarde - Archeologie - 1. Het meest zuidelijke deel van het perceel (langs de Watering) heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Op het perceel liggen bouwvlakken strak om de bestaande bebouwing. Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de verplaatsing van de woning.

1.4 Planvorm

Er is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, zodat de randvoorwaarden helder zijn. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) en de daarbij behorende toelichting.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat de beschrijving van de ruimtelijke aspecten en de milieuaspecten. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader waarin het bestemmingsplan een plaats moet vinden. In hoofdstuk 4 vindt de beschrijving van het plan plaats. In hoofdstuk 5 wordt de toelichting op de planregels toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Milieuaspecten

2.1 Archeologie en Cultuurhistorie

2.1.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Op 28 maart 2013 zijn het gemeentelijke archeologiebeleid en de archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland ligt het plangebied in zone III (zie figuur 2.1).

De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruikgemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek. Voor het gebied wordt een dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0003.png"

Figuur 2.1 Archeologische verwachtingswaarde in het plangebied

2.1.2 Cultuurhistorie

Op 26 april 2012 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie Plus vastgesteld, hierin is het plangebied niet aangemerkt als een cultuurhistorisch element. Wel is de Rottekade aangeduid als historisch lint. De Rottebandreef maakt onderdeel uit van het zuidelijke deel van het historische dijklint. Het dijklint langs de Rotte is het meest waardevolle lint binnen de gemeente. Het fungeert als belangrijke identiteitsdrager die de ontstaansgeschiedenis afleesbaar houdt.

2.1.3 Conclusie

In het bestemmingsplan is een aparte archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Dit zijn ingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,5 m.

Met behulp van aanvullend archeologisch onderzoek kan het gebied van deze beschermende dubbelbestemming verkleind worden of kan de diepte worden aangepast. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Het planvoornemen heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde van het historische lint. Een omgevingsvergunning aanvraag in lijn met het cultuurhistorische beleid zal geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarde.

2.2 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een perceel met grasland, 2 schuren en één woning. De aanwezige vegetatie bestaat uit grasland en een enkele boom. Het perceel wordt deels begrensd door sloten. Op het perceel is tevens een verhard pad aanwezig van de woning en schuren richting de Rottekade, dit dient ter ontsluiting van het perceel.

Beoogde ontwikkelingen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de aanwezige woning en de realisatie van een nieuwe woning (de ontsluiting op de Rottebandreef is reeds vergund). Deze woning wordt circa 30 m verder ten opzichte van de Rottekade gerealiseerd. De nieuwe woning vormt, evenals de huidige woning, een gebouwencluster met de schuren op het perceel. In het kader daarvan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op zeer grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de sloop en de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen mogelijk de volgende beschermde soorten voor:

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     zwanenbloem en dotterbloem

gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, egel, veldmuis, aardmuis, woelrat, rosse woelmuis, bosmuis, konijn en haas.

bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad

 
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen (foerageergebied)  
  vogels   cat. 1 t/m 4   Steenuil, gierzwaluw huismus  

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan de sloop van de bebouwing en de mogelijke kap van bomen is nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) en broedvogels met vaste nesten noodzakelijk in het kader van de Ffw. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en/of compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Conclusie

Voor de sloop van de bebouwing en de mogelijke kap van bomen is nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels met vaste nesten noodzakelijk.

2.3 Ondergrondse infrastructuur

Er liggen geen planologisch relevante ondergrondse leidingen binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat dit aspect geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

2.4 Verkeersaspecten

Gemotoriseerd verkeer

Door een gewijzigde (reeds vergunde) aansluiting wordt het perceel van de Rottebandreef 35 niet meer ontsloten vanaf de Rottekade maar vanaf de Rottebandreef. Als gevolg van de gewijzigde ontsluiting wil de eigenaar de woning op het perceel verplaatsen. Voorliggend wijzigingsplan maakt deze verplaatsing mogelijk.

De Rottebandreef loopt parallel aan de Rotte. Ten westen van de ontwikkeling sluit de Hoeksekade aan op deze Rottebandreef. De Hoeksekade verzorgt de verbinding richting Bergschenhoek. Verder in noordelijke richting verbindt de Rottebandreef via de Kooilaan, Merenweg en de Hoekeindseweg het plangebied met de N209 (Zoetermeer - A13) en de kern Bleiswijk. In zuidelijke richting leidt de Rottebandreef via de Molenlaan en de Terbregseweg naar Rotterdam. Direct langs de Rotte ligt de Rottekade; deze erftoegangsweg verbindt net als de Rottebandreef Bleiswijk met Rotterdam. In de toekomstige situatie is vanaf het perceel, zoals aangegeven, geen aansluiting meer aanwezig op de Rottekade.

De wegen in de omgeving van het plangebied zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. De Rottebandreef is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. De Rottekade is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Door deze verkeersstructuur is het plangebied goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer.

Langzaam verkeer

Ook ten aanzien van het fietsverkeer geldt dat de ontsluiting van het perceel wijzigt. Het perceel is dan ook voor fietsers bereikbaar vanaf de Rottebandreef. Langs de Rottebandreef ligt een vrijliggend fietspad dat in twee richtingen bereden wordt. Het perceel heeft echter geen directe aansluiting op dit fietspad. Tevens geldt op de Rottbandreef zelf een verbod voor fietsers. Ter hoogte van het perceel buigt het fietspad uit richting het terrein van golfbaan De Rottebergen. Fietsers van en naar het perceel maken derhalve gebruik van een onverhard pad, gelegen tussen het perceel en het fietspad. Dit betekent voor fietsers een kleine omrijfactor. Tevens leidt een onverharde verbinding tussen het perceel en het fietspad niet tot een optimaal fietscomfort. De bereikbaarheid voor fietsers is zodoende beoordeeld als redelijk.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Ten gevolge van het verplaatsen van de woning zal de verkeersgeneratie niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontsluiting op de Rottebandreef hoeft het verkeer niet eerst via de Rottekade te rijden om de Rottebandreef te bereiken. Geconcludeerd wordt dat de wijziging geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Naast het verplaatsen van de agrarische (bedrijfs)woning worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De wijziging leidt niet tot een andere parkeerbehoefte binnen het plangebied zodat parkeren op eigen terrein gefaciliteerd blijft.

Conclusie

De ontsluiting voor het gemotoriseerde verkeer is goed. Voor fietsers is deze redelijk. Doordat het perceel geen directe aansluiting heeft op het langs de Rottebandreef gelegen fietspad, geldt voor fietsers een beperkte omrijfactor. Daarnaast is het pad dat voorziet in de verbinding tussen het fietspad en het perceel onverhard, wat leidt tot minder fietscomfort. De huidige verkeersgeneratie zal door het verplaatsen van de (bedrijfs)woning niet wijzigen. De huidige infrastructuur zal het verkeer kunnen afwikkelen. De parkeerbehoefte wijzigt niet en wordt op eigen terrein gefaciliteerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

2.5 Akoestische aspecten

Binnen het plangebied wordt een agrarische (bedrijfs)woning verplaatst. Door deze verplaatsing wijzigt de afstand tot omliggende wegen. Aangezien een woning volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie is dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Normstelling

Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB.

In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarden niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). In onderhavig plan bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle hierna genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast.

Onderzoek

Het plangebied valt binnen de geluidszone van de gezoneerde Rottebandreef en binnen de invloedssfeer van de niet-gezoneerde Rottekade. Ten gevolge van verkeer op deze wegen is de geluidsbelasting berekend.

Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd middels Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Dit houdt in dat uitgegaan is van een vrijeveld situatie om de geluidsbelasting te bepalen waarbij tussenliggende bebouwing tussen het plangebied en de omliggende wegen niet gemodelleerd is, dit is worstcase. Wanneer uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat er geen overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde, dan zal deze ook niet optreden wanneer de afschermende bebouwing wel wordt meegenomen.

Verkeersgegevens

Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk. De verkeersgegevens voor de Rottebandreef zijn afkomstig van het verkeersmodel van DCMR Milieudienst Rijnmond voor het jaar 2020. Voor de Rottekade zijn geen recente verkeersgegevens bekend bij de Milieudienst. Daarom zijn voor de Rottekade verkeersintensiteiten aangehouden uit het akoestisch onderzoek voor de bouw van een nabijgelegen woning door Buro SRO uit 2009. Dit onderzoek is vastgelegd in het rapport Bouw van een vrijstaande woning aan de Rottekade [SRO, 2009]. Voor de Rottekade is aangesloten bij de voertuig- en etmaalverdeling van de Rottebandreef. In het akoestisch onderzoek zijn weekdagintensiteiten voor 2024 nodig, daarbij is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar. Deze verkeersgegevens zijn opgenomen in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Verkeersgegevens, afgerond op tientallen [DCMR Milieudienst Rijnmond, 2013]

  2024
weekdag  
voertuigverdeling % (L/MZ/Z)2   dag / avond / nacht3  
Rottebandreef        
wegvlak Hoeksekade - Bergsebosdreef   1.570   dag: 99,14 / 0,43 / 0,43
avond: 99,40 / 0,30 / 0,30
nacht: 98,62 / 0,69 / 0.69  
6,41 / 3,74 / 1,02  
Rottekade        
wegvlak Van Schaikdreef - Vaandragerdreef   1.030   dag: 99,14 / 0,43 / 0,43
avond: 99,40 / 0,30 / 0,30
nacht: 98,62 / 0,69 / 0.69  
6,41 / 3,74 / 1,02  

2). Lichte voertuigen/middelzware voertuigen/zware voertuigen

3). Dag (7:00 –19:00 uur), avond (19:00 – 23:00 uur) en nacht (23:00 – 7:00 uur)

Lokale karakteristieken

Naast deze verkeersgegevens zijn karakteristieken van de weg nodig, zoals type wegdekverharding en de maximumsnelheid. De maximumsnelheid op de Rottebandreef bedraagt 60 km/h en op de Rottekade 30 km/h. De Rottebandreef en de Rottekade zijn beide uitgevoerd in dicht asfaltbeton (DAB).

De woning binnen het plangebied heeft een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 9 m. In de geluidsberekening is gerekend voor de hoogtes 1,5, 4,5 en 7,5 m. Daarnaast is voor de geluidsberekening de kleinste afstand tussen de woning en de as van de omliggende wegen van belang. Tot slot is de objectfractie van belang. De objectfractie is het aandeel bebouwing aan de overzijde van de weg waardoor geluid weerkaatst wordt. Vanwege de beperkte bebouwing langs de Rottebandreef en de Rottekade is uitgegaan van een objectfractie van 0,2.

In tabel 2.2 is de kleinste afstand van de woningen tot de omliggende wegen opgenomen en de breedte van de weg.

Tabel 2.2 Karakteristieken wegen, afgerond op hele meters

  afstand tot de as van de weg [m]   wegvlakverdeling [m]  
Rottebandreef   46   7  
Rottekade   98   6  

Resultaten

De SRM-I geluidsberekeningen zijn opgenomen in bijlage 2. Hieronder worden de resultaten voor de gezoneerde Rottebandreef en de niet-gezoneerde Rottekade behandeld.

Gezoneerde weg Rottebandreef

Als gevolg van verkeer op de Rottebandreef bedraagt de geluidsbelasting 44 dB op een maatgevende hoogte van 4,5 m. Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Niet-gezoneerde Rottekade

Ten gevolge van verkeer op de Rottekade bedraagt de geluidsbelasting 32 dB op een maatgevende hoogte van 7,5 m. Geconcludeerd wordt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde Rottebandreef de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook ten gevolge van de niet-gezoneerde weg de Rottekade wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden.

Geconcludeerd wordt dat het aspect wegverkeerslawaai de ontwikkeling niet in de weg staat.

2.6 Waterhuishoudkundige aspecten

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Lansingerland

Op 29 april 2010 is het visiedeel van het Waterplan vastgesteld. Het doel van het Waterplan is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn:

  • een samenhangende beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en (water)problemen;
  • een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering;
  • een concreet maatregelenpakket voor de realisatie van maatregelen.

De doelgroep van het stedelijk Waterplan bestaat uit bestuurders (van de gemeente en de hoogheemraadschappen), bewoners, beleidsmakers en beheerders. Het Waterplan heeft geen wettelijke status,      maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen gemeente en hoogheemraadschappen. Het maatregelenprogramma tot 2015 is vastgesteld in de eindrapportage van het Waterplan die op 30 juni 2011 is vastgesteld.

Gemeentelijk Rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 (GRP), dat op 6 november 2008 is vastgesteld, staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP zijn niet alleen maatregelen opgenomen voor het voorkomen van water op straat, maar ook om emissie vanuit de riolering naar het oppervlaktewater te reduceren. Daarnaast heeft de gemeente aanvullende maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit (het 'waterkwaliteitsspoor'). De gemeente stelt in de komende planperiode van het GRP een meetplan op voor de monitoring van de riolering en voert deze monitoring ook uit. De intentie van het GRP is gericht op samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen gemeente en de twee hoogheemraadschappen. De maatregelen uit het GRP die leiden tot verbetering van waterkwaliteit maken ook integraal onderdeel uit van het maatregelenprogramma uit de eindrapportage van het Waterplan die op 30 juni 2011 is vastgesteld.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen op het perceel Rottebandreef 35 te Lansingerland en is in het ontwerp bestemmingsplan Lage en Hoge Bergse Bos aangeduid als agrarische grond met opstallen en een woning.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP -4,5 m.

Het plangebied is gelegen in de polder Bleiswijk in peilgebied 3.1 met een vast zomerpeil van NAP -6,55 m en een winterpeil van NAP -6,7 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0005.png"

Figuur 2.2 Bodemsoort en grondwatertrap (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Het perceel van het plangebied wordt aan de noordoost, noordwest en zuidwestzijde begrensd door regionale watergangen. Ten zuiden van het plangebied is de boezem Rechter Rotte zijde gelegen.

Deze watergangen behoren niet tot de Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Op de zuidzijde van het perceel is een boezemkade gelegen. Delen van het plangebied zijn hierdoor gelegen in de kern- en beschermingszone van deze kering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0007.png"

Figuur 2.3 Waterkering met beschermingszone (Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de sloop en herbouw (op een andere locatie op hetzelfde perceel) van een woning mogelijk.

Waterkwantiteit

Toename in verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden. Volgens de eis van het Waterschap dient bij een toename van meer dan 500 m2 5% van deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Door de beoogde ontwikkeling van de sloop en herbouw van een woning neemt de verharding toe met circa 40 m2. Dit ligt onder de grens van 500 m2. Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Huishoudelijk afvalwater (droogweerafvoer; DWA) zal via een pompput worden afgevoerd via het bestaande drukrioleringssyteem van de Rottebandreef. Het hemelwater moet worden afgekoppeld en mag niet worden aangesloten op de gemeentelijke drukriolering. De afvoermogelijkheden voor hemelwater in voorkeursvolgorde zijn:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie (bodempassage) van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater.

Bij infiltratie en afvoeren naar oppervlaktewater moeten wel maatregelen worden genomen die mogelijke verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door onder meer zware metalen, meststoffen, bestrijdingsmiddelen of anderszins voorkomen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

De te slopen woning is gelegen in de kernzone van de boezemkade. Het uitvoeren van werkzaamheden, waaronder ook het slopen van bouwwerken valt, is vergunningplichtig. De locatie van de nieuw te bouwen woning is gelegen buiten de kern- en beschermingszone van deze kering. Voor de nieuwbouw is dus geen vergunning op basis van de Keur nodig.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

2.7 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen (agrarische) bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloopt en herbouw (op een andere plek op hetzelfde perceel) van een agrarische bedrijfswoning. Dit is een milieugevoelige functie. De bedrijfswoning is voor de eigen inrichting echter niet milieugevoelig. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieuhinderlijke functies gelegen.

Op grotere afstand, ruim 200 m ten noordoosten van deze gevoelige functie, is een agrarisch loonbedrijf gelegen. Voor een agrarisch loonbedrijf geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 30 m in een gemengd gebied). Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Er zal ter plaatse van de beoogde woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en het aanwezige bedrijf zal niet in zijn bedrijfsmogelijkheden worden belemmert. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

2.8 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een verplaatsing van een bestaande woning mogelijk. Er is sprake van een functiewijziging.

Om de actuele bodemkwaliteit ter plaatse vast te stellen is een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 uitgevoerd, zie bijlage 3. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande nieuwbouw.

2.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 2.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de verplaatsing van de woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie geen invloed heeft op de verkeersaantrekkende werking. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rottebandreef (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen die van invloed zijn op het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied vindt daarnaast ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen plaats.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevant beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro (2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor het plangebied relevante belangen zijn:

  • 1. efficiënt gebruik van de ondergrond. De bodemgesteldheid en (grond)water zijn van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies;
  • 2. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 3. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 4. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het voorliggende plan is niet in strijd met de genoemde belangen. Voor het plangebied zijn geen specifieke beleidsvoornemens vastgesteld.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte (2012)

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is aangeduid als 'Recreatiegebied' en maakt tevens onderdeel uit van een als 'Provinciaal Landschap' aangeduid gebied (Provinciaal Landschap Bendwoud en Rottemeren).

Verordening

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied ligt buiten de bebouwingscontour in recreatiegebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Lansingerland (2010)

Met de Structuurvisie Lansingerland wil de gemeente sturing geven aan 'aantrekkelijk wonen, werken, recreëren en leven'. Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als versterking groen en recreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart

Welstandsnota

Op 26 april 2012 is de Welstandsnota vastgesteld. De gemeente Lansingerland heeft de ambitie om uit te groeien tot een aantrekkelijke parkstad waarin het goed wonen, werken en recreëren is. Om die ambitie te verwezenlijken voert de gemeente een uitgesproken ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De welstandsnota vormt hierin een belangrijke bouwsteen. De gemeente heeft een gebiedenkaart opgesteld, waarin de verschillende welstandscriteria zijn opgehangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0011.png"

Figuur 3.2 Uitsnede gebiedenkaart

Het plangebied is aangemerkt als recreatie- en sportgebieden. Dit gebied is welstandsvrij met een excessenregeling. Bij dit welstandsniveau zijn enkele minimale welstandscriteria van toepassing. In tegenstelling tot de geheel vrije gebieden acht de gemeente het in deze gebieden van belang om minimaal toezicht uit te oefenen, gericht op het voorkomen van uitwassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0013.png"

Figuur 3.3. Uitsnede kaart welstandsniveaus

3.4 Conclusie

Het beleid is gericht op versterking van de groene en recreatieve functie in het gebied. Het verplaatsen van de woning heeft hierop geen invloed.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De bestaande woning wordt gesloopt. De nieuwe woning wordt ten westen van de huidige woning gebouwd. De omliggende gronden behouden de huidige functie. De toename bebouwing en verharding is gering .

De dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie, Vrijwaringszone - radar en deels de dubbelbestemming Waterstaat) worden overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0143-VAST_0014.png"

Figuur 4.1 Toekomstige situatie

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Dit bestemmingsplan wordt IMRO 2012 opgesteld.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. De procedureregels voor het afwijken bij een omgevingsvergunning, wijzigen of het stellen van nadere eisen zijn niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Voor deze procedureregels wordt verwezen naar de Wabo/Wro.

5.2 Planregels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bij onderstaande regels is aangesloten bij de regels van het in procedure zijnde bestemmingsplan Hoge en Lage Bergse Bos.

Artikel 3 Agrarisch - weide

De voor 'Agrarisch - weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor kleine weides (schapen), boomgaarden, volkstuinen en/of sierteeltvelden, objecten van beeldende kunst, lokale openbare speelvoorzieningen of een onderkomen ten behoeve van kleinvee.

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal' is tevens een paardenstal toegestaan en uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding paardenbakken' is tevens een paardenbak toegestaan.

De oppervlakte van het onderkomen ten behoeve van kleinvee mag niet meer bedragen dan 25 m2 en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 4 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en water. De regeling sluit qua (erf) bebouwing aan bij de vigerende regeling.

Een hoofdgebouw (de woning) mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen binnen dit vlak mag niet worden vergroot of verkleind. De maximale goothoogte (m) en/of maximale bouwhoogte (m) mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone III, met een hoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterkering en de waterhuishouding.

Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels (vrijwaringszone radar), de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels opgenomen.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is van 31 juli tot en met 27 augustus 2013 beschikbaar gesteld aan de overlegpartners in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Gedurende deze periode hebben de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de provincie Zuid-Holland (per e-formulier), het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, de N.V. Nederlandse Gasunie en de DCMR gereageerd op het voorontwerp. Alle reacties waren positief van aard en hebben niet geleid tot enige aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft na verwerking van de overlegreacties ter inzage gelegen. De terinzagelegging liep vanaf 10 oktober tot 21 november. Gedurende deze periode (6 weken) is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen, wel enkele positieve reacties. Ambtshalve zijn enkele tekstuele en redactionele aanpassingen doorgevoerd. De gemeenteraad heeft op 29 januari 2014 het bestemmingsplan vastgesteld. Tegen dit besluit kan beroep worden aangetekend bij de Afdeling.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarom is geen exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk.

Op basis hiervan wordt vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid kan worden gewaarborgd.

6.3 Handhavingsaspecten

De handhavingsaspecten zijn vastgelegd in het handhavingsbeleid van de gemeente Lansingerland.