direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wogmeer 72, Hensbroek
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op het perceel Wogmeer 72/74 te Hensbroek is een agrarisch bedrijf gevestigd dat het voornemen heeft om de bedrijfsvoering uit te breiden met een melkveestal en sleufsilo's (voeropslag). Deze ontwikkeling past niet binnen het huidige bouwvlak. Het bouwvlak dient vergroot te worden naar 1,5 hectare. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij het bouwvlak vergroot kan worden tot 2 hectare. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging.

1.1 Het plangebied

Het perceel Wogmeer 72/74 is het plangebied voor dit wijzigingsplan. Haaks op de Wogmeer ligt de provinciale weg Braken (N507), welke als ontsluitingsweg richting de grote kernen dient. De begrenzing is afgestemd op het in het geldende bestemmingsplan toegekende bouwvlak en de gewenste uitbreiding. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0001.png" figuur 1 Ligging plangebied (bron: Bing Maps)

1.2 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan "Landelijk Gebied". Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Koggenland. In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen "Agrarisch" en (gedeeltelijke) "Waarde - Archeologie 2". Op het perceel staat een vernieuwde stolp en een woning met een schildkap. De stolp is aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp". Naast een volwaardige melkveebedrijf bevindt zich tevens een zorgboerderij op het perceel. Deze zorgfunctie is aangeduid met de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 2".

Voor het bestaande agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. In figuur 2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0002.png"

figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk Gebied.

De uitbreiding van het agrarische bedrijf vindt plaats aan de zuidoostzijde van het (bestaande) bouwvlak. Deze uitbreiding valt binnen de bestemming "Agrarisch". Dit geeft voor het gebruik geen strijdigheid met het bestemmingsplan. De uitbreiding valt echter buiten het aangeduide bouwvlak. Bebouwing voor een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak is bij recht niet toegestaan. Voor dergelijke situaties is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het bouwvlak kan daarmee uitgebreid worden, waardoor de uitbreiding wel gerealiseerd kan worden. In paragraaf Toetsing aan wijzigingsregels Landelijk Gebied Koggenland wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.

Zoals aangegeven is ook de (dubbel)bestemming "Waarde - Archeologie 2" gedeeltelijk van toepassing. Daarin is een bouwverbod opgenomen voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2. De uitbreiding van het bedrijf vindt niet plaats binnen de grenzen van de dubbelbestemming 'Archeologie'. Onderzoek naar archeologie is voor de uitbreiding dus niet nodig. De dubbelbestemming blijft wel van kracht en wordt in dit wijzigingsplan dan ook overgenomen.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 vindt in eerste instantie een toetsing van de gewenste situatie plaats. Daaruit kunnen uitgangspunten voor de juridische regeling van dit wijzigingsplan naar voren komen. Wanneer dit van toepassing is staan deze beschreven in de betreffende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De huidige situatie is van belang omdat de gewenste bebouwing daarin goed ingepast moet worden. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt om die reden toegelicht.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de droogmakerij Wogmeer. Het betreft het agrarisch gebied tussen de kernen Obdam en Spierdijk in het lint aan de Wogmeer. Het lint bestaat uit uitgestrekte bebouwing variërend tussen wonen op voormalige agrarische erven, bestaande agrarische bedrijven en agrarische hulpbedrijven. Haaks op het Wogmeer ligt de provinciale weg Braken (N507), welke als ontsluitingsweg richting de grote kernen dient.


Het bebouwingslint is omgeven door een grootschalig, open landschap bestaande uit weiland en bouwland. De verkaveling en verkavelingsrichting zijn eenduidig; het is een langgerekte strokenverkaveling die dwars op de weg is gericht. Rondom de Wogmeer ligt een ringvaart; een kenmerk van droogmakerijen.

Het melkveebedrijf aan de Wogmeer bestaat uit een volwaardig melkveebedrijf met bedrijfswoning en met een zorgboerderij. Op het perceel staat een stolp en een zorgboerderijpand met een schilddak (zie foto 2). Verder bevinden zich de bedrijfsgebouwen (waaronder melkveestal en voeropslag) op het perceel. De bedrijfsvoering van het melkveebedrijf vindt voornamelijk achter op het erf plaats. De bebouwing ten behoeven van de zorgboerderij bevindt zich aan de wegkant. Foto 3 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0003.jpg"

Foto 1 Zorgboerderijpand met zicht op achterliggend erf, de oorspronkelijk tussengelegen sloot, met daarachter de melkveestal

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0004.jpg"

Foto 2 Vooraanzicht plangebied, met vernieuwde stolp, bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0005.png"

Foto 3 Overzicht van de huidige situatie

2.2 Gewenste situatie

Voor een duurzame economische continuïteit van het melkveebedrijf aan de Wogmeer 72 is het nodig de bestaande melkveestal uit te breiden, omdat de huidige melkveestal niet meer voldoet aan de huidige eisen ten aanzien van de huisvesting van melkvee. Daarnaast wordt zonder goede ontwikkeling de economische voortzetting bemoeilijkt. De ruimte voor de ontwikkeling is benodigd om het bedrijf voor de toekomst klaar te maken. De stal is momenteel overbezet. Momenteel wordt op een andere locatie ruimte gehuurd voor het stallen van vee. In eerste instantie wordt op korte termijn een nieuwe melkmachine gerealiseerd aansluitend op de bestaande melkveestal. Hiervoor is een vergunningstraject opgestart. Dit gebouw kan gerealiseerd worden binnen het huidige bouwblok.

In aansluiting op de bestaande stal moet een nieuwe stal gerealiseerd worden voor circa 150 koeien met 120 ligbedden. De nieuwe stal is afgestemd op de nieuwe richtlijnen ten aanzien van diervriendelijkheid en milieu-eisen, dit in kader van de maatlat duurzame veehouderij (MDV-traject). De bestaande stal wordt gebruikt voor het jongvee en droogstaande koeien. Voor de uitbreiding van de melkveestal moet het bouwblok uitgebreid worden met ongeveer 0,57 ha. Het nieuwe bouwblok is ongeveer 1,49 ha. De zuidzijde van het bouwvlak wordt hierbij vergroot. In figuur 3 is de plattegrond en het erfinrichtingsplan van de gewenste situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGWogmeer72-va01_0006.jpg"

Figuur 3 Plattegrond en erfinrichtingsplan gewenste situatie

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor de ontwikkeling en het behoud van het landschap wordt ingezet op het op een goede wijze inpassen van nieuwe ontwikkelingen in het landschap. Voor een groot aantal ruimtelijke ingrepen dient daarom een erfinrichtingsplan opgesteld te worden. De volgende aspecten zijn genoemd in het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied en zijn van belang bij het opstellen en schetsen van een erfinrichtingsplan. Per aspect is aangegeven hoe in het plan ingespeeld is op het betreffende onderdeel.

Situering erf

  • 1. Over het algemeen zijn boerderijerven in Koggenland gesitueerd aan de weg. Bij uitbreiding van het erf dient aangesloten te worden op de huidige ligging van het erf ten opzichte van de weg, in de lengterichting of in de dwarsrichting. Hierdoor blijft de bestaande openheid van het tussen de linten gelegen landschap behouden en blijven bestaande doorzichten vanuit het lint naar het achterliggende landschap behouden. Bij deze locatie wordt de uitbreidingsrichting gezocht in de diepte. Hierdoor blijft de bestaande structuur van het lint behouden.
  • 2. De boerderijerven zijn in de woon- en bebouwingslinten en agrarische bebouwingslinten voornamelijk in de dwarsrichting aan de weg gesitueerd. Bij vergroting van het erf wordt aangesloten op de huidige richting en dient rekening gehouden te worden met doorzichten vanuit het lint en afstand tot bestaande watergangen, kades en dijken. De bestaande richting van de structuur wordt aangehouden.
  • 3. De erven los van de oorspronkelijke lintstructuur zijn voornamelijk in de lengterichting aan de weg gesitueerd. Het erf is niet los van de oorspronkelijke lintstructuur gesitueerd.
  • 4. Bij hoge uitzondering is een erf op enige afstand tot de weg gesitueerd (eilanderf). Bij de situering van het erf op enige afstand van de lintstructuur dient het erf aan drie zijden ingepast te worden door middel van beplanting of door middel van een grondlichaam met beplanting. Het erf is geen eilanderf.

Interne situering

  • 5. Op het terrein is duidelijk sprake van één hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen. Het erf is samengesteld van karakter. De uitbreiding betreft bedrijfsmatige gebouwen aan de achterzijde.
  • 6. Door beplantingen worden de verschillende onderdelen op het erf met elkaar verbonden. De bestaande beplanting aan de voorzijde blijft gelijk. Aan de achterzijde zorgen taluds langs de sleufsilo's met gras voor de inpassing. Het beeld aan de achterzijde blijft verder open van karakter.
  • 7. Overige bedrijfsgebouwen op een erf van een stolp worden zoveel mogelijk achter de achterste gevel van de stolp geplaatst. De bedrijfsgebouwen zijn naar achteren gesitueerd.
  • 8. Ter hoogte van de entree van het gebouw is de ruimte tussen de stolp en overige gebouwen minimaal 5 meter. De uitbreiding concentreert zich op het achterterrein.
  • 9. Kleinschalige elementen zoals volières en buitenopslag horen op het achterste deel van het terrein en zijn ingepast door middel van hagen of opgaande beplanting. De uitbreiding betreft met name de grote bedrijfsmatige gebouwen. De randen van het terrein aan de zijkanten zijn afgebakend met grondwallen. Aan de achterzijde is geen specifieke overgang vormgegeven. Op deze zijde van het perceel is geen zicht vanuit de omgeving.
  • 10. Grootschalige bebouwing in de linten wordt naar achteren geplaatst zodat deze niet dominant wordt in de lintstructuur die voornamelijk gekarakteriseerd wordt door kleinschalige lintbebouwing en stolpen. De bedrijfsmatige bebouwing is aan de achterzijde gesitueerd.

Aansluiting van het erf op de omgeving

  • 11. De breedte van de scheidende watergang tussen de weg en het erf wordt zo veel mogelijk gerespecteerd. De bestaande aansluiting aan de voorzijde wordt gehandhaafd.
  • 12. De breedte van een dam of brug over de scheidende sloot bedraagt maximaal 5 meter. De bestaande aansluiting aan de voorzijde wordt gehandhaafd.
  • 13. Het aantal erftoegangen in de woonlinten wordt per bedrijf zoveel als mogelijk beperkt tot één. De bestaande aansluiting aan de voorzijde wordt gehandhaafd.

Bebouwingskarakteristieken

  • 14. De gebouwen staan voornamelijk dwars op de weg. De nieuwe gebouwen staan dwars op de weg.
  • 15. Op het boerenerf is samenhang tussen de richtingen van de gebouwen onderling. De nieuwe bebouwing wordt parallel geplaatst aan de bestaande bebouwing.
  • 16. Op het boerenerf is samenhang tussen de dakhellingen van de verschillende gebouwen. De gebouwen hebben een kantige vormbehandeling. De vormgeving van de nieuwe stallen is kantig.
  • 17. De maximale nokhoogte van de bestaande stolpen wordt zoveel mogelijk als maximum aangehouden. Waar mogelijk dient ingezet te worden op een nadere geleding van zeer grote stallen, zodat samenhang tussen de oude bebouwingsstructuur en de nieuwe bebouwing ontstaat. De nokhoogte van de nieuwe bedrijfsgebouwen komt overeen met het gestelde voor bedrijfsgebouwen in het Bestemmingsplan Landelijk Gebied.

Landschappelijke aankleding

  • 18. Het voorste deel van het terrein krijgt een representatieve uitstraling door de situering van hagen langs grote oppervlakten verharding. Het voorste deel behoud zijn bestaande aanleg.
  • 19. Erven binnen de linten zijn van elkaar gescheiden door middel van sloten. Deze structuur van sloten kan bij compensatie van waterberging versterkt worden door een verbreding van de sloten. Hekwerken passen niet binnen de ruimtelijke structuur in de linten. De bestaande sloot in het midden van het achterste erf wordt gedempt. De overige sloten blijven gehandhaafd. Extra waterberging wordt gerealiseerd door het verbreden van bestaande watergangen.
  • 20. De linten worden gekenmerkt door natuurlijke oevers. Oeverbeschoeiing, cotoneasters, klimopoevers en anti-worteldoek passen niet in het landschap. De oevers veranderen niet als gevolg van het plan.
  • 21. De erfbeplanting heeft een sobere uitstraling. De beplantingssoorten zijn inheems. Voor de beplanting kan gekozen worden uit beplantingstypologieën. Voor het voorste deel van het erf met het hoofdgebouw en de karakteristieke bebouwing: markering van de hoeken van het erf met solitaire bomen, bomenrijen langs de randen, hagen en boomgaarden. Ter hoogte van de hoge bebouwing (>5 meter) dient het terrein aan de zijkanten ingepast te worden met singelbeplanting. Lagere bouwwerken, zoals sleufsilo's kunnen ingepast worden door middel van grondwallen. Daarnaast kan bij inpassing gekozen worden voor een open structuur van natuur, waarbij rietvelden zorgen voor een landschappelijke overgang. De toegepaste inpassingstructuur bestaat uit lage grondwallen. Deze vorm van inpassing sluit aan op het open karakter van het landschap en borduurt voort op de bestaande landschappelijke inpassing aan de achterzijde van het erf.

2.4 Toetsing aan wijzigingsregels Landelijk Gebied Koggenland

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in sublid 3.7.1 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het bouwvlak verruimd. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "bouwvlak", mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,0 hectare, tenzij ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' of 'Waarde - Aardkundig', in welk geval de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare mag bedragen;
  • b. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied, wat aangetoond moet worden met een erfinrichtingsplan;
  • c. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering / verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  • d. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • e. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • f. er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
  • g. de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
  • h. er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Maximale oppervlakte

De wijzigingsbevoegdheid biedt ruimte voor een bouwvlak van ten hoogste 2 hectare. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak 1,49 hectare bedragen. Er kan dus gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

Erfinpassingsplan

Met het erfinrichtingsplan zoals beschreven in de wenselijke situatie wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Dit plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland.

Bedrijfseconomische noodzaak

Er moet zicht zijn op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting en/of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond. De huidige stal is overbezet en voldoet niet aan de huidige en toekomstige normen ten aanzien van huisvesting van melkvee. Voor de continuïteit van het bedrijf is het daarmee noodzakelijk de ruimte voor de dieren te vergroten. Naast de functie van het bedrijf als melkveehouderij is er ruimte voor functies die gerelateerd zijn aan het functioneren als zorgboerderij.

Geen ruimte binnen huidig bouwvlak

Het huidige bouwvlak is te klein en afgestemd op de huidige bebouwing. Er is daarom geen ruimte om de nieuwe melkveestal te realiseren binnen het bestaande bouwvlak.

Infrastructuur
Voor de uitbreiding van het bouwvlak en de bebouwing hoeven geen nieuwe ontsluitingsroutes op Wogmeer te worden gerealiseerd. De bestaande ontsluiting- en bedrijfsvoering van het bedrijf blijft gehandhaafd.

Milieusituatie en aanwezige waarden

Hierop wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Bebouwingsbeeld

Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. De bebouwing sluit qua situering, maatvoering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. De nieuwbouw past dus in het bebouwingsbeeld.

Wateradvies

Over dit wijzigingsplan vindt overleg plaats met het waterschap. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten. Dit aspect staat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 en provinciale verordening

De locatie ligt in grootschalig landbouwgebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk indien de gemeente zich houdt aan de afwijkingsregels uit de provinciale ruimtelijke verordening.


Voor de locatie geldt Artikel 26, Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw. De locatie behoort tot Gebieden voor grootschalige landbouw. Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel. In het gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 van de PRVS en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare.


Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling wordt hiervoor een beeldkwaliteitparagraaf in het wijzigingsplan opgenomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak vergroot kan worden naar 2,0. De ontwikkeling voorziet in het vergroten van het bouwvlak naar bijna 1,5 hectare. Het plan is in paragraaf 2.4 getoetst aan de wijzigingsregels.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG- richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

• de kenmerken van de projecten;

• de plaats van de projecten;

• de kenmerken van de potentiële effecten.

De beoogde uitbreiding bestaat uit het uitbreiden van een melkveestal en voeropslag. Beide activiteiten zijn niet in het Besluit m.e.r. opgenomen als mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Door de beoogde uitbreiding kan echter de capaciteit van de bestaande stal beter benut worden voor het houden van melkkoeien. Een uitbreiding van de veestapel is mogelijk wel mer-(beoordelings)plichtig. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Voor koeien geldt een drempelwaarde van 200 melk- of kalfkoeien of 340 stuks vrouwelijk jongvee. Als combinatie geldt een drempelwaarde van 340 melk- of kalfkoeien en vrouwelijk jongvee.

In zowel de huidige- als de nieuwe situatie zijn er op het bedrijf 150 melkveekoeien. In de nieuwe situatie is dan ook geen sprake van uitbreiding. Het aantal dieren blijft hiermee onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Het plan is dan ook niet kaderstellend voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit.

Op 8 augustus 2014 heeft VOF Klaver-Steur een vergunning op grond van de NB-wet gekregen voor de uitbreiding van de melkveehouderij met een nieuwbouw van een ligboxenstal en jongveestal waardoor er maximaal 150 stuks melkvee en 49 stuks jongvee gehuisvest kunnen worden. Deze vergunning is gerelateerd aan het voor stikstof gevoelig gebied, de Eilandspolder. Op basis van deze vergunning kan het plan uitgevoerd worden.

4.2 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Een melkveebedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op geluidshinder als gevolg van het bedrijf voor de omgeving.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

De bebouwing en functies aan de Wogmeer kunnen worden aangemerkt als 'gemengd buitengebied'. De planlocatie is namelijk gelegen in een zone waarbij sprake is van een afwisseling van bedrijfsmatige bestemmingen, ruime agrarische bouwvlakken en woonbestemmingen. De woonomgeving ter plaatse van deze woningen mag daarom worden aangemerkt als een 'gemengd buitengebied'. Voor gemengde gebieden geldt dat de aan te houden richtafstand met 1 afstandsstap kan worden verkleind.

Op basis van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geldt ten opzichte van een veehouderij een afstand van 30 meter op het basis van het aspect 'stof' en 'geluid'. Aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt meer dan 50 meter. Voor het aspect geur is het Activiteitenbesluit leidend.

Vanuit geurhinder is de stal bepalend. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij geldt een normafstand van 100 meter vanaf het geuremissiepunt (de deur van een stal) tot woningen. Echter de gemeenteraad is bevoegd om bij gemeentelijke verordening een andere waarde of afstand te stellen, in plaats van de wettelijke waarden en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De gemeente Koggenland heeft een geurverordening vastgesteld waarin is bepaald dat de afstand, tussen woningen het emissiepunt van stallen, buiten de bebouwde kom 25 meter is. De uitbreiding voldoet aan deze afstand. De voorgenomen ligboxenstal wordt namelijk op een ruime afstand (minimaal 75 meter) ten opzichte van woningen gebouwd. Vanuit de aspecten stof, geur en geluid wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is dus sprake van een verantwoorde milieusituatie.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De locatie is en blijft in gebruik als agrarisch bedrijf. Hiermee worden geen veranderingen in de bestaande functies voorgesteld. De ontwikkeling zal hierdoor geen verandering teweeg brengen voor wat betreft de risico's voor de volksgezondheid. In onderhavig geval is sprake van het uitbreiden van de bestaande stal op agrarische gronden. Gezien de agrarische functie van de gronden, kan de locatie als geen verdachte locatie aangemerkt worden. Daarnaast zullen slechts voor een klein deel van de dag mensen aanwezig zijn (maximaal 2 uur per dag). Voor een inrichting waarin een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn, moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. In dit geval zijn alleen mensen aanwezig bij het melken van de koeien. Er is hierbij sprake van een verblijf korter dan 2 uur per dag. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Wel wordt de N507 beperkt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit is zodanig beperkt dat hieruit geen belemmeringen ten aanzien van de externe veiligheid bestaan.

Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit wijzigingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De uitbreiding van de stal hoort daar ook bij. Daarnaast blijft het aantal dieren in de nieuwe situatie gelijk. Het aantal verkeersbewegingen blijft ook gelijk. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 7 kilometer afstand, namelijk het Markermeer en IJmeer. Op ruime afstand zijn gebieden aanwezig die als EHS zijn aangewezen. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze EHS. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en Faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.

Er worden geen grote ingrepen aan beplantingen voorgesteld. Wel wordt de bestaande stal uitgebreid. In het kader van het slopen van de bouwwerken is reeds een vergunning verleend. Daarnaast wordt een deel van de bestaande sloot gedempt.

Gezien het huidige gebruik als melkveebedrijf, wordt gesproken van een verstoorde omgeving die geen waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Het schaden van vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten op de bouwlocatie kan redelijkerwijs worden uitgesloten. De te dempen sloot is een aangelegde sloot die twee kavels van elkaar scheiden. Doordat er sprake is van uitbreiding, dient deze sloot gedempt te worden.

Een ecologisch onderzoek wordt vereist wanneer ecologisch gevoelige werkzaamheden worden uitgevoerd. Het dempen en verbreden van de watergangen is een ecologisch gevoelige werkzaamheid. Voor de locatie is visonderzoek uitgevoerd. In opdracht van Rho heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een klein visonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde vissoorten in het plangebied. Het onderzoek heeft bestaan uit het afvissen van de betrokken sloten langs een aantal vooraf geselecteerde trajecten.

Conclusie

In het onderzoeksgebied zijn beschermde vissen genoemd in Tabel 3 van de Flora- en faunawet aangetroffen, namelijk de Bittervoorn. Als ingrijpende werkzaamheden worden uitgevoerd aan de wateren waarin Bittervoorn is gevangen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. De ingrepen die betrekking hebben op het dempen van de sloot betreffen niet de locatie waar de Bittervoorn is aangetroffen.

Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren: Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering. Nieuwe wateren moeten zoveel mogelijk worden aangelegd voorafgaand aan het dempen van bestaande. Uit de te dempen wateren kunnen beschermde amfibieën (alle stadia) of vissen weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving.

Op basis van het visonderzoek kan gesteld worden dat in de te dempen slootdelen geen beschermde soorten aanwezig zijn. Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet.

Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.8 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Wateradvies

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.

Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. Inmiddels heeft het waterschap een definitief wateradvies gegeven (zie bijlage 2). Het wateradvies is in deze paragraaf verwerkt. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.

DEEL I

Algemeen

Het plangebied is gelegen in peilgebied 6190-08 in de polder Wogmeer. Ter plaatse geldt een streefpeil van NAP -4,00 meter.

Waterkwantiteit

De voorgenomen plannen zorgen voor een substantiële toename van de verharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen worden in de vorm van extra wateroppervlak.

Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,50 meter, die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een gemaalcapaciteit van 14 millimeter per dag, een drooglegging van 1,30 meter, het gebruik van een gescheiden rioolstelsel en als grondsoort klei. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 8% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Uitgaande van de aangegeven verhardingstoename van 4.487 m² betekent dat er 359 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.

Toetsing

Bij de benodigde compensatie wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur van sloten. Ter realisatie van eventueel nodige watercompensatie wordt aan de zuidoostkant van het perceel extra waterberging gerealiseerd door het verbreden van bestaande watergangen (zie paragraaf Gewenste situatie).

DEEL II

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Voor de ontwikkeling wordt daarom een gescheiden stelsel aangelegd.

Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening mee gehouden.

Aanvullend op de uitgangspunten uit de watertoets is uit het vooroverleg naar voren gekomen dat het Hoogheemraadschap aandacht vraagt voor de waterkwaliteit in relatie tot de sleufsilo's. Aandachtspunt bij de erfinrichting is het onderscheid tussen vuile en schone oppervlakken. Op basis van het toegezonden plan geeft het Hoogheemraadschap aanvullend op eerder uitgebrachte advies concretere aanwijzingen voor de erfinrichting en specifiek de sleufsilo's . Het plan voorziet in een uitbreiding van de sleufsilo's voor de opslag van veevoer. Deze activiteiten zijn gebonden aan de lozingsnormen van het Activiteitenbesluit. Directe lozing op het oppervlaktewater van percolaatvocht uit voer en mest of hemelwater vermengt met percolaatwater is niet toegestaan. Vermenging van percolaatvocht uit de voer- en mestopslag met schoon hemelwater is daarom af te raden en kan worden vermeden door de toepassing van bijvoorbeeld een afdak. Het hoogheemraadschap adviseert bij het ontwerp van de sleufsilo's kritisch te kijken naar het afwatering en bij de erfinrichting voor het hemelwater een scheiding tussen vuile en schone zones na te streven en hiermee met de transportbewegingen rekening mee te houden. Voor het hemelwater van vuile oppervlakken kan een gescheiden opvang waarvan de inhoud regelmatig over het land wordt uitgereden uitkomst bieden.

Het onderhoud van de naastgelegen sloten, dient vanaf eigen erf plaats te vinden. Hiertoe dient ruimte gereserveerd te worden naast de bestaande sloot. De eerder in de landschappelijke inpassing aangegeven beplanting langs de sloot is hiervoor verwijderd. Deze zaken worden verder afgestemd met het Hoogheemraadschap in het kader van het aanvragen van de watervergunning.

4.9 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

Voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. Uit het genoemde bestemmingsplan blijkt dat op de gronden van de uitbreiding geen archeologische dubbelbestemming geldt. Enkel de gronden rondom de stolp hebben de dubbelbestemming 'Archeologie -2' gekregen. De uitbreiding vindt echter niet plaats binnen de gronden van deze dubbelbestemming. Een archeologische onderzoek is niet nodig.

Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingplicht.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied komt één cultuurhistorisch waardevol object voor in de vorm van een stolpwoning. Door de kenmerkende hoofdvorm te behouden, is voor dit pand een beschermende regeling opgenomen. De regeling is gekoppeld aan de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp". Deze regeling blijft onverkort van toepassing op de stolp. In het onderhavig plan zijn aan de stolpen geen aanpassingen of ingrepen voorzien. De stolpaanduiding die momenteel op nr. 74 aangegeven is wordt verwijderd. Dit gebouw heeft geen stolp-hoofdvorm, dit is door de gemeente aangegeven.

4.11 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.

4.12 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

In het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De opmerkingen van de provincie hadden met name betrekking op de wijze van landschappelijke inpassing aan de achterzijde. Het aanbrengen van opgaande beplanting aan de achterzijde wordt niet wenselijk geacht. De inpassing is op dit punt aangepast. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap hadden betrekking op de waterkwaliteit in relatie tot de sleufsilo's. Op dit punt is het wateradvies aangevuld. Ook het waterschap maakt bezwaar tegen het aanbrengen van beplanting langs de sloot in verband met het onderhoud van de sloot. Op dit punt is de landschappelijke inpassing aangepast.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 2 mei 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen en er geen zienswijzen zijn ingediend. De provincie heeft een positieve reactie gegeven op het plan. De provincie geeft aan dat er een nieuw en goed leesbaar document is ingediend met daarop het aangepaste plan. Hierop zijn de (kleine) wijzigingen te zien ten opzichte van het eerdere ontwerp. Belangrijkste verschil is dat er geen beplanting op en rond de grondwallen aan weerszijden van de erfuitbreiding meer is. Deze ingreep is ook al gesuggereerd in het eerste advies van de provincie over de ruimtelijke kwaliteit. De impact van de uitbreiding wordt hierdoor tot een minimum beperkt en de ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee voldoende gegarandeerd.

De vaststelling van het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt op 10 juli en het plan ligt dan van 11 juli t/m 21 augustus ter inzage (beroepstermijn) en treedt daarna in werking. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

5.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

5.2.2 Grondexploitatie

Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de uitbreiding van de hoofdbebouwing op het perceel met meer dan 1.000 m2. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Het wijzigingsplan bestaat uit een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Deze juridische regeling bestaat uit regels, waaronder de bestemmingsregels. Deze zijn nodig in verband met het bieden van de gebruiks- en bouwmogelijkheden voor het bedrijf en de uitbreiding daarvan.

Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.

Het bouwvlak wordt uitgebreid. Op de verbeelding is het nieuwe bouwvlak voor het perceel Wogmeer 72-74 opgenomen. Dit bouwvlak is t.o.v. de huidige situatie naar achteren uitgebreid ten behoeve van de realisatie van de nieuwe gebouwen.

Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf Landschappelijke inpassing is omschreven. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.