direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verlaatsweg 65
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Verlaatsweg 65 te Spierdijk is een teelt- en bloembollenbedrijf gevestigd. Het bedrijf van initiatiefnemers is gespecialiseerd in het verhandelen van roodlof, witlof en bloembollen. Voor de teelt van het zaad voor het roodlof wordt op dit moment een kas gehuurd op een andere locatie in de regio. Dit is bedrijfstechnisch niet efficiënt omdat er onvoldoende controle mogelijkheden zijn en het juist een risicovolle teelt is. Om het risico dusdanig te verminderen willen de initiatiefnemers een kas op het eigen bedrijfsperceel realiseren. De kas zal vanwege zijn omvang en het functioneren van het bestaande erf deels buiten het huidige bouwvlak worden gerealiseerd. Dit wijzigingsplan is opgesteld om de bouw van de kas op de gewenste locatie mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Koggenland. Het betreft het agrarisch bedrijfsperceel Verlaatsweg 65 te Spierdijk. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de gewenste bouw van de kas en de bestaande te handhaven bebouwing. De globale ligging van het plangebied is gevisualiseerd op onderstaande afbeelding. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0001.jpg"

Figuur: Luchtfoto locatie plangebied (bron: BingMaps)

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan en in het laatste hoofdstuk wordt de juridische regeling toegelicht.

In de regels van dit wijzigingsplan wordt de juridische doorwerking van het plan vastgelegd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het bedrijf heeft zich tussen 1960 en nu gestaag ontwikkeld. Zo zijn er diverse koelcellen en verwerkingsloodsen gebouwd en is er een waterbassin aangelegd. In 2012 is er een nieuwe bedrijfswoning bij het bedrijf gebouwd. De laatste jaren heeft de focus van de bedrijfsontwikkeling zich toegelegd op de procesmatige deel binnen de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0002.jpg"

Figuur: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het doel is om op de gewenste locatie (zie onderstaand figuur) een kas met een oppervlakte van 1000 m2 te realiseren voor de teelt van roodlof. De teelt van het zaad van roodlof vraagt om een zorgvuldige behandeling. Temperatuur, luchtvochtigheid en controle kiemstadia vragen veel aandacht. De kas bestaat volledig uit glas om zoveel mogelijk licht toe te laten bij de zaadteelt.

Binnen het huidige bouwvlak is te weinig ruimte om de kas te realiseren in verband met de vervoersbewegingen die nodig zijn op het perceel. Door de ligging direct naast het waterreservoir kan hier eventueel gebruikt van gemaakt worden bij de teelt in de kas. Door de kas achter het bedrijf te plaatsen blijft de “doorzicht” van het naastgelegen eigendomsperceel behouden (zie ook 2.3). Het ligt voor de hand dat een toekomstige uitbreiding een verlenging van de kas zal zijn. Hier met de omvang van het bouwblok en de landschappelijke inpassing rekening mee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0003.png"

Figuur: overzicht toekomstige situatie

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

In deze paragraaf wordt de ruimtelijke kwaliteitseis die voortvloeit uit provinciale regelgeving uitgewerkt. Deze ruimtelijke kwaliteitseis houdt in dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie wordt toegepast. Deze leidraad is een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke Kwaliteit, een provinciaal hoofdbelang zoals benoemd in de Structuurvisie 2040. De leidraad beschrijft provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes, zoals die zijn beschreven voor de verschillende 'ensembles en structuren in de Leidraad.

2.3.1 Ambities en ontwikkelprincipes West-Friesland West

Het plangebied is gelegen in het ensemble 'West Friesland West.

De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Voor het ensemble West-Friesland Midden zijn de volgende ontwikkelprincipes van toepassing:

  • 1. De verschillende lintbebouwings- en verkavelingsstructuren blijven herkenbaar en beleefbaar.
  • 2. De openheid tussen de linten is uitgangspunt.
  • 3. De Westfriese Omringdijk is de omlijsting van het open Westfriese landschap.
  • 4. Snelweg A7 is een losliggende structuur in het continue landschap.
  • 5. Overige ontwikkelprincipes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0004.jpg"

Figuur: Schetsmatige weergave ensemble West-Friesland Midden. (Bron: Provincie Noord-Holland)

Voor het plangebied zijn de eerste twee ontwikkelprincipes van toepassing omdat de locatie gelegen is in de, voor het gebied, kenmerkende lintbebouwing aan de Verlaatsweg. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • behoud de doorzichten vanaf de linten op het open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0005.jpg"

  • het behouden van de openheid tussen de linten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0006.jpg"

Met de voorgenomen ontwikkeling aan de Verlaatsweg 65 wordt de bestaande verkavelingsstructuur niet veranderd. De kas wordt in het verlengde van de bestaande bebouwing aan de voorzijde van het perceel gebouwd in de lengterichting van de verkaveling. Bestaande doorzichten en openheid worden niet aangetast. Deze situering van de kas zorgt er voor dat deze agrarische bedrijfslocatie zich goed voegt in het bestaande landschap in het landelijk gebied.

Het vergroten van het agrarisch bouwvlak gaat niet ten koste van de kwaliteiten van het aanwezige ensemble.

2.3.2 Erfinrichtingsplan

Voor een goede landschappelijke inpassing van het project is een erfinrichtingsplan opgesteld. Als basis hiervoor heeft het beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied Koggenland gediend. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Droogmakerij Polder Wogmeer'. In dit deelgebied is het volgende beleid van toepassing:

Landschappelijke basiswaarden

  • De openheid van het landschap dient behouden te worden.
  • Doorzichten vanuit het lint op het open landschap behouden.

Unieke landschapselementen

  • Karakteristiek kronkelend verloop van watergangen en kades behouden of versterken. Reliëfkenmerken aan de noordzijde van de polder behouden.
  • Karakteristieke dijklichamen behouden of versterken. Langs de dijken dient een open zone van 50 meter gehandhaafd te blijven.

Structuurbepalende landschapselementen

  • Kleinschalige beplantingen koppelen aan de hoofdas.
  • Bij wijziging in het watersysteem, de Molentochten en de ringsloot als hoofdwatergangen versterken.
  • Kleinschaligheid van de bebouwing en erven als beeldbepalende karakteristiek behouden.

Overige ontwikkelingen

  • Kwaliteitseisen stellen aan de landschappelijke inpassing bij
  • wijziging van functie en grootschalige uitbreiding van boerderijerven.
  • Ruimte voor ruimte regeling toepassen ten behoeve van de
  • sanering van bestaande bedrijfsbebouwing.
  • Ontginningsas als hoofdstructuur behouden en versterken.
  • Ontwikkelingen aan secundaire structuren koppelen.
  • Wandelrondje Wogmeer behouden.

Erfinrichting

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een agrarisch erf dat een situering heeft 'dwars aan de weg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0007.png"

Door het realiseren van de kas in de lengterichting van de huidige verkaveling blijft de bestaande openheid tussen de linten gelegen landschap behouden evenals bestaande doorzichten.

Door aan weerszijden van het perceel streekeigenbeplanting toe te voegen worden de verschillende onderdelen op het erf met elkaar verbonden. Er is hierbij gekozen voor het toevoegen van beplanting in de lengterichting van het perceel. Hierbij is aansluiting gezocht bij reeds voorkomende beplanting op het erf (wilgen) en het aanwezige waterreseroir die met een grondwal is omzoomd. Naast de te bouwen kas is bewust geen beplanting aangegeven omdat dit de lichtinval kan beperken en de kas niet optimaal benut kan worden. Om hier bij aan te sluiten is voor het gehele erf gekozen voor een open structuur van beplanting. Een beeld dat vaker voorkomt op agrarische erven in de omgeving. Ook met het oog op het naastgelegen weidevogelleefgebied is dit de meest geschikte vorm van beplanting. Hoge elementen (bossages en bomenrijen) zijn hier niet gewenst gelet op de verstorende werking voor weidevogels in het gebied. Hoge aangeengesloten bossages en bomenrijen bieden schuilplaatsen voor roofdieren die nesten van weidevogels leegroven of de weidevogels zelf als prooi hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0008.png" Figuur: Fragment erfinrichtingsplan

Het erfinrichtingsplan is gekoppeld aan de regels van dit wijzigingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Dit borgt de uitvoering en duurzame instandhouding van inpassingselementen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op de afwijking van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied en het onderliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie ;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem ;
  • 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen .

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Toets

Het voorliggende plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid voor de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en de daarvoor noodzakelijke vergroting van het bouwvlak, wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin rijksregels ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn verzameld, een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.

Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook als er formeel geen sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling moet toch het nut, de noodzaak en uitvoerbaarheid van de ontwikkeling op die plek worden aangetoond. Door middel van het alternatievenonderzoek moet worden aangetoond dat de gekozen locatie buiten bestaand stedelijk gebied een betere optie is dan een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt daarmee verwacht dat er een goede kennis is van de bestaande voorraad. In beide gevallen van ontwikkeling, zowel binnen als buiten bestaand gebied, moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

Toets

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Koggenland en het betreft een agrarisch bedrijf. Er is bij het verruimen van de mogelijkheden aan de Velaatsweg 65 geen sprake van stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor dit planvoornemen hoeft de ladder niet verder te worden doorlopen.

3.1.4 Conclusie

Het initiatief voldoet aan het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Op 19 november 2018 is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In deze visie worden door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.

De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Provinciale Staten hebben op 11 december 2018 de provinciale ruimtelijke verordening (hierna: PRV) gewijzigd vastgesteld.

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV. De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen.

Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende artikelen uit de PRV van toepassing:

  • Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.
  • Artikel 25 Weidevogelleefgebied
  • Artikel 26 Agrarische bedrijven in het landelijk gebied.

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  • 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    • a. rekening wordt gehouden met:
      • de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;
    • b. hierbij worden betrokken:
      • de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;
      • de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.

Artikel 25 Weidevogelleefgebieden

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in:
    • a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan;
    • b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur;
    • c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden;
    • d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en;
    • e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.
  • 2. In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van:
    • a. een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend;
    • b. woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn;
    • c. woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of;
    • d. een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
  • 4. In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen:
    • a. op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
    • b. hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder a daadwerkelijk worden uitgevoerd;
    • c. op welke wijze aan het gestelde in artikel 5a of artikel 5c wordt voldaan en;
    • d. op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 is voldaan.
  • 5. Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de weidevogelleefgebieden wijzigen:
    • a. naar aanleiding van recente tellingen van het aantal broedparen;
    • b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling of;
    • c. ten behoeve van de krachtens het derde lid gestelde regels.
  • 6. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, als bedoeld in het vierde lid onderdelen a en b.

Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied

  • 1. Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landelijk gebied, geldt het volgende:
    • a. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
    • b. in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan, mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;
    • c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering en de betreffende gronden niet zijn gelegen in een glastuinbouwconcentratiegebied of een tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan;
    • d. een agrarisch bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2 hectare;
    • e. in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving.
    • f. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:
      • de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
      • de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
      • het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
  • 2. Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien het bepaalde in het eerste lid, onderdelen e en f.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op veenpolderlandschappen bevat geen regels die voorzien in het scheuren van grasland.

Toets

Ad. Artikel 15

In hoofdstuk 2 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waarin de voorwaarden uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden behandeld. Op deze manier wordt voldaan aan artikel 26.2 en Artikel 15 onder 1 en 2.

Ad. Artikel 25

Om het planvoornemen mogelijk te maken wordt een bestaande bouwblok uitgebreid. Hiermee wordt voldaan aan artikel 25 lid 1 onder a. Aan de overige regels hoeft niet te worden getoetst.

Ad. Artikel 26

Het gewenste bouwvlak (Verlaatsweg 65 en 70) krijgt een oppervlakte van c.a. 1,4. hectare. De toekomstige bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwvlak en de huidige bebouwing (inclusief 1e bedrijfswoning). Hiermee wordt voldaan aan artikel 26.1 onder a, c en d.

De overige regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingplan Landelijk Gebied van de gemeente Koggenland dat is vastgesteld op 27 juli 2013 i.s.m. het reparatieplan Landelijk Gebied vastgesteld op 14 mei 2015.

De locatie heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' (Artikel 3) met bijbehorend bouwvlak. Op de verbeelding is tevens een planologische koppeling (relatie) gemaakt met de Verlaatsweg 70 waar een woning aanwezig is. Op de stolp aan de voorzijde van het perceel is de 'specifieke aanduiding - stolp' van toepassing.

Gebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak worden vergroot.

Het huidige bouwvlak (Verlaatsweg 65 en 70) heeft een oppervlakte van 1 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0009.jpg"

Figuur: fragment verbeelding bestemmingsplan (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is een wijzigingsbevoegdheid (3.7.1) opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "bouwvlak", mits:

  • 1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,0 hectare, tenzij ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' of 'Waarde - Aardkundig', in welk geval de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare mag bedragen;
  • 2. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied, wat aangetoond moet worden met een erfinrichtingsplan;
  • 3. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering / verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  • 4. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • 5. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • 6. er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
  • 7. de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
  • 8. er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 10. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Toets

Ad 1. 

Het nieuwe bouwvlak krijgt een oppervlakte van c.a. 1,4 hectare. Dit is een toename van 0,4 hectare ten opzichte van de oppervlakte van het huidige bouwvlak. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap verkaveling' en 'Waarde - Aardkundig' zijn niet van toepassing op het plangebied.

Ad 2.

Dit punt is uitgewerkt in paragraaf 2.3 ruimtelijke kwaliteit. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld en dit is gekoppeld aan de regels.

Ad 3.

Er is een ondernemingsplan opgesteld waarin wordt aangetoond dat er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang en de noodzakelijkheid van de uitbreiding voor een doelmatige bedrijfsvoering.

Ad 4.

Het huidige bouwvlak wordt in zijn geheel benut voor bedrijfsmatige activiteiten. Door het plaatsen van de kas met de gewenste omvang zal dit deels buiten het huidige bouwvlak plaatsvinden om de nodige opslag- en bewegingsmogelijkheden te behouden binnen het huidige bouwvlak.

Ad 5.

De vergroting van het bouwvlak sluit aan bij de vorm en richting van het huidige bouwvlak. Hier is in de paragraaf ruimtelijke kwaliteit verder op ingegaan.

Ad 6.

De afstand tussen andere ruimtelijke elementen is ruim voldoende. Aan afstand ten opzichte van ander functies wordt in het volgende hoofdstuk aandacht besteed.

Ad 7.

Er blijft voldoende ruimte aanwezig op het perceel om te kunnen manoeuvreren met vrachtwagens en overig materieel. Om de kas te kunnen bereiken zijn geen extra ontsluitingen nodig.

Ad 8.

De kas wordt in het verlengde van de bestaande bebouwing achter op het erf gerealiseerd. De kas voldoet aan de algemeen geldende bouwvoorschriften van het bestemmingsplan.

Ad 9.

Met de bouw van de kas wordt geen afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit zal verder worden gemotiveerd in het volgende hoofdstuk.

Ad 10.

Er is een watertoets uitgevoerd voor het initiatief. De reactie van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier is verwerkt in de waterparagraaf. Hier wordt in het volgende hoofdstuk verder op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld.

4.2 Mer-beoordeling

In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.

Toets

Het voorliggende project voorziet in het bouwen van een kas. Hiermee wordt geen drempelwaarde als genoemd in kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschreden. Er treden als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.

Conclusie

Voor het plan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

Toets

Op basis van de bedrijvenlijst moet voor een 'bloembollendroog- en prepareerbedrijf' en een 'witlofkwekerij' (Categorie 2) een minimale afstand van 30 meter worden aangehouden.

De dichtstbijzijnde gevoelige functie bevindt zich op een afstand van circa 80 meter. Het planvoornemen voldoet aan de gestelde afstandsnormen.

Conclusie

Voor het aspect bedrijven en milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

4.4 Bodem

In de planvorming moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van een bestemmingsplan, ruimtelijke onderbouwing, e.d. moeten de overwegingen hierover zijn opgenomen. Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan moet hiervoor een nadere afweging worden gemaakt.

Toets

Via het bodemloket van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord is onderzocht of er informatie beschikbaar is met betrekking tot de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de nieuw te bouwen kas. Op onderstaand figuur is dit te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0010.jpg"

Figuur: Overzicht bodeminformatie plangebied en omgeving (Bron: www.rudnhn.nazca4u.nl)

Van de locatie waar de kas wordt gebouwd is geen bodemonderzoek beschikbaar. Voor het 'groene' gedeelte is in 2016 verkennend onderzoek NEN 5740 uitgevoerd (rapportnr: 400398-91) voor de bouw van een nieuwe koelcel. Hierbij zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen. Vanwege asbesthoudende dakbedekking op naastgelegen perceel is destijds verkennend asbestonderzoek gedaan.

De kas wordt op c.a. 40 meter van het onderzochte gebied gebouwd. Ter plaatse van de nieuw te bouwen kas worden nu kisten opgeslagen op verharde ondergrond en is een deel in gebruik als agrarische grond.

Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens uit het verleden en het huidige gebruik van de gronden kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Ecologie

Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming (Wnb).

Toets

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op een afstand van c.a. 520 meter van het de projectlocatie . Natura 2000-gebieden zijn op nog grotere afstand gelegen. Op onderstaande figuren is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0011.jpg"

Figuur: afstand tot NNN (Bron: provincie Noord-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0012.jpg"

Figuur: afstand tot Natura 2000-gebieden (Bron: www.AERIUS.nl

Het plangebied maakt wel onderdeel uit van een weidevogelleefgebied. Aan dit aspect is in de paragraaf 3.2 aandacht besteed.

Gelet hierop kan worden gesteld dat het initiatief geen invloed heeft op de te beoordelen gebieden.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven.

Het terrein waar de kas zal worden gebouwd, biedt gelet op het huidige intensieve landbouwkundige gebruik geen geschikt biotoop voor beschermde soorten. Evenmin zal door de bouw een eventuele route voor vleermuizen worden geblokkeerd. Ook komt de kas op een zodanige afstand van de bestaande bebouwing, dat het onaannemelijk is dat eventueel daarin aanwezige gebouw-afstandsafhankelijke soorten geschaad zullen worden door de bouw of aanwezigheid van deze nieuwe kas.

Daarnaast is op 2 december 2016 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd voor een gebied dat grenst aan het voorliggende plangebied (zie Bijlage 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat er mogelijk alleen broedvogels zonder jaarrond beschermd nest aanwezig kunnen zijn. Het is in dit geval aannemelijk dat deze conclusie ook voor het onderhavige plangebied van toepassing is.

In het kader van de algemene zorgplicht (Wet natuurbescherming) zal de bouw van de kas plaatsvinden buiten het broedseizoen. (15 maart - 15 juli).

Conclusie

Het planvoornemen is voor het aspect ecologie uitvoerbaar. 

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen. Met de invoering van het criterium ‘niet in betekenende mate’ (= artikel 5.16 lid 4Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)’ (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.

Toets

Door de beoogde uitbreiding is minimale toename van de verkeersbewegingen te verwachten. Tevens wordt er in het 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied' vanuit gegaan dat de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de agrarische bedrijven 'niet in betekende mate' zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Gelet op de minimale toename van de verkeersbewegingen zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.7 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemmingen (o.a. woningen).

Toets

Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarisch bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels.

Ondanks de uitbreiding zal het aantal geluidsbronnen ongewijzigd blijven en vindt er geen toename plaats van de geluidsbelasting. Ook zal als gevolg van de uitbreiding geen noemenswaardige toename ontstaan van het auto- en vrachtverkeer ten opzichte van de huidige situatie. Een geluidsonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.

Conclusie

Het planvoornemen is voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.8 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.WPLGVerlaatsweg65-va01_0013.jpg"

Figuur: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Toets

Na raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen en in de directe omgeving, een straal van circa 750 meter, van het projectgebied geen inrichtingen aanwezig zijn die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Ook is er geen sprake van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor en/of buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) in de omgeving.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan het plan voor wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Waterkwantiteit

De realisatie van de kas zal ten opzichte van de huidige situatie een toename van de verharding met zich meebrengen. De kas zal in zijn geheel op overhard terrein worden gebouwd. Dit betekent een toename van bebouwd oppervlak van 1000 m2. Op grond van de beleidsregel compensatie verhardingstoename zou 10% van de verhardingstoename moeten worden gecompenseerd in het plangebied of in hetzelfde peilvlak.

Alternatieve vorm van waterberging

Het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in de beleidsregel 'Alternatieve vormen van waterberging' opgenomen dat er naast het graven van oppervlaktewater ook alternatieve vormen van waterberging door meervoudig ruimtegebruik mogelijk zijn. Het initiatief zal getoetst worden aan de toetsingscriteria en voorwaarden voor alternatieve waterberging die onderdeel zijn van de beleidsregel.

Op het perceel van de initiatiefnemers is een waterbassin aanwezig. De waterafvoer van de nieuw te bouwen kas zal hier op worden aangesloten. Het waterbassin heeft voldoende buffercapaciteit om de piekafvoer op te vangen en de retentie-normen worden niet overschreden. Het graven van nieuw oppervlaktewater ter compensatie is in dit geval niet nodig.

Voor deze alternatieve vorm van waterberging zal een watervergunning aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap Noorderkwartier.

Waterkwaliteit

De afvoer van de kas wordt aangesloten op het reeds aanwezige waterbassin. Hemelwater wordt op deze manier niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Het hemelwater wordt via het waterbassin hergebruikt voor het bewateren van de gewassen in de kas. Er zal dan ook geen gebruik gemaakt worden van uitloogbare materialen.

Onderhoudsplicht waterlopen
In het plangebied zijn zowel secundaire als tertiaire waterlopen aanwezig. Voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden wordt aan weerszijden van de watergangen een onderhoudsstrook van c.a. vijf meter obstakelvrij gehouden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de onderhoudsplicht van de buren.

Conclusie

Uit de watertoets en het aanvullend advies van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier blijkt dat het plan voor het aspect water uitgevoerd kan worden.

4.10 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).

Toets

Er is in het bestemmingsplan geen aparte archeologische dubbelbestemming van toepassing op het plangebied. De gronden ter plaatse van het planvoornemen hebben geen archeologische verwachtingswaarde.

Conclusie

Voor wat betreft archeologie kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een thema dat steeds meer 'awareness' krijgt in het sociaal-maatschappelijk debat. Het begrip werd tientallen jaren geleden al geïntroduceerd door de club van Rome en begint nu in veel sectoren een manier van denken te worden.

Toets

In een bestemmingsplan kunnen duurzame aspecten beperkt wordt geregeld. Andere instrumenten zoals subsidies, privaatrechtelijke overeenkomsten, samenwerkingen etc. kunnen ingezet worden. Het plaatsen van zonnepanelen op daken van gebouwen blijven in dit wijzigingsplan mogelijk. De oriëntatie van de huidige gebouwen op het perceel leent zich hier uitstekend voor. In de te realiseren kas kan gebruik worden gemaakt van led verlichting en kunnen andere duurzame oplossingen zoals het hergebruiken van warmte worden toegepast.

Conclusie

Het planvoornemen biedt voldoende mogelijkheden voor het realiseren van duurzame toepassingen en is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voornemen betreft een vergroting van het bouwvlak. Met onderhavige wijziging in de planologische situatie wordt de bouw van een kas voor de teelt mogelijk gemaakt. De kosten hiervan, inclusief de kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst worden ondertekend.

Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Wro) is het concept wijzigingsplan voorgelegd aan diverse overleginstanties. Hierbij is alleen een reactie wat het Hoogheemraadschap Noorderkwartier binnengekomen. Deze vooroverlegreacie is verwerkt in de waterparagraaf van dit wijzigingsplan.

Het wijzigingsplan doorloopt vervolgens de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kan een ieder bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Het wijzigingsplan Verlaatsweg 65 gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het gewijzigde bouwvlak aangegeven met de betreffende aanduidingen. Voor dit deel van de verbeelding vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het moederplan Bestemmingsplan Landelijk Gebied i.s.m. de regels van Reparatieplan landelijk gebied 2017. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit plankaartfragment als zodanig deel uit van het moederplan. De voorschriften van het moederplan en herziening blijven ongewijzigd van toepassing. De wijziging ziet alleen op de wijziging van de plankaart. Voor toetsing aan de voorschriften moeten derhalve artikel 3 van het moederplan en herziening worden geraadpleegd.