Plan: | Julianastraat 25 - Avenhorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1598.WPLGJulianastr25-va01 |
Smal Bloembollen Oudendijk B.V (hierna: de initiatiefnemer) wil haar bloembollenbedrijf aan Julianastraat 25 te Avenhorn gefaseerd uitbreiden (schuurkassen in fase 1 en hallen in fase 2). De uitbreiding van het bedrijf gaat aan de zuidoost- en zuidwestzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing plaatsvinden. Voor deze uitbreiding is een bouwvlakvergroting nodig. De ontwikkeling past niet binnen het bouwvlak. Het bouwvlak dient vergroot te worden naar bijna 2 hectare. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak vergroot kan worden tot 2 hectare. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging.
Het perceel Julianastraat 25 is het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt in het buitengebied direct zuidelijk van het dorp De Goorn. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1 Ligging plangebied (bron: Bing Maps)
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan "Landelijk Gebied". Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Koggenland. In het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemmingen "Agrarisch" en "Waarde - Archeologie 5". Voor het bestaande agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. In figuur 2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan van het plangebied en omgeving aangegeven.
Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk Gebied
De uitbreiding van het agrarische bedrijf moet plaatsvinden aan de zuidoost- en zuidwestzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing. Deze uitbreiding valt binnen de bestemming "Agrarisch". Dit geeft voor het gebruik geen strijdigheid met het bestemmingsplan. De uitbreiding valt echter buiten het aangeduide bouwvlak. Bebouwing voor een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak is bij recht niet toegestaan. Voor dergelijke situaties is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het bouwvlak kan daarmee uitgebreid worden, waardoor de uitbreiding wel gerealiseerd kan worden. In paragraaf 2.4 wordt een toetsing gegeven van de voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden.
Zoals aangegeven is ook de (dubbel)bestemming "Waarde - Archeologie 5" van toepassing. Daarin is een bouwverbod opgenomen voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m2. Voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van 5.000 m2. Onderzoek naar archeologie is voor de uitbreiding dus niet nodig. De dubbelbestemming blijft van kracht en wordt in dit wijzigingsplan dan ook overgenomen.
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 vindt in eerste instantie een toetsing van de gewenste situatie plaats. Daaruit kunnen uitgangspunten voor de juridische regeling van dit wijzigingsplan naar voren komen. Wanneer dit van toepassing is staan deze beschreven in de betreffende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De huidige situatie is van belang omdat de gewenste bebouwing daarin goed ingepast moet worden. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt om die reden toegelicht.
De locatie ligt in de polder Ursem. Deze polder ligt circa 2,4 meter onder NAP. Het gebied heeft een rationele verkaveling met rechte percelen. Het landschap bestaat uit half besloten landschap ten zuiden van de Noorddijkerweg. De linten aan de Noorddijkerweg en De Leet geleden de polder in kleinere delen. De begrenzing van de polder wordt gevormd door de ringvaart aan de westzijde en zuidzijde. De ontsluitingsstructuur is gekoppeld aan de Ringvaartdijken van de Molenkolk en de Ursemmervaart en aan de ontginningslinten. Bijzonder in de waterstructuur zijn De Noord gouw en de Ursemmerplas. De linten in Polder Ursem worden gekenmerkt door een halfopen bebouwingspatroon met woningen en agrarische bebouwing met doorzichten naar de achter gelegen open polder.
De bebouwing langs de linten (Noorddijkerweg, De Leet, Julianastraat, De Kolk, De Uitgang, Spierdijkerweg) is iets versnipperd. In het westelijke deel van de polder rondom De Goorn is een aantal grotere bedrijven gesitueerd waardoor het gebied een kleinschalig karakter heeft. De hoofdwegenstructuur is gekoppeld aan de ontginningslinten aan De Leet en de Julianaweg.
Onregelmatige rechthoekige verkaveling gaat aan de oostkant en de westkant qua richting en schaal geleidelijk over in de structuur van de naast gelegen polders.
Ten zuiden van het plangebied ligt een ringvaart; een kenmerk van droogmakerijen. Ten noordwesten van het plangebied ligt het recreatiegebied 'Ursemmerplas'. Figuur 1 geeft een overzicht van de omgeving van het plangebied. Het plangebied is goed ontsloten voor verkeer. Het gebied ligt direct bij de aansluiting van Julianastraat. Via deze weg kunnen onder meer de dorpen De Goorn en Ursem gemakkelijk en snel bereikt worden. Het bloembollenbedrijf bestaat uit een drietal hallen en een kassencomplex met een bedrijfswoning. De foto's bij figuur 3 en 4 geven een beeld van de bestaande bebouwing.
Voorzijde met zicht op de kassen
Bestaande loodsen
Figuur 2 Vooraanzicht, woning, in gebruik als huisvesting tijdelijke werknemers en loodsen
Figuur 3 Luchtfoto van de huidige situatie
De initiatiefnemer wil aan de zuidoost- en zuidwestzijde van de bestaande bebouwing een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing realiseren. Hierbij gaat het om schuurkassen en schuurhallen. Daarnaast heeft de initiatiefnemer het voornemen een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. De bestaande woning krijgt daarbij een nieuwe functie. Voor het bedrijf was in de zuidoosthoek al ruimte gereserveerd voor een nieuwe bedrijfswoning (te zien aan het huidige bouwvlak). De oorspronkelijke bedrijfswoning zou omgevormd worden tot kantine/huisvesting werknemers (bedrijfs/logiesgebouw). De gemeente is bereid gevonden hieraan mee te werken. Op 30 december 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van de bedrijfswoning in een bedrijfsgebouw (een kantine/kantoor en logiesgebouw, huisvesting 4 seizoens-arbeiders).
In fase 2 worden de schuurhallen gebouwd. In figuur 4 is de plattegrond van de gewenste situatie opgenomen. De nieuwe bedrijfswoning wordt nu aan de andere kant (naast 25a) gesitueerd dan oorspronkelijk de bedoeling was. Hier is sprake van een kwalitatieve verbetering, de zichtlijn bij de kruising blijft behouden. Hier is geen nieuwe inrit nodig. De groene arceringen geven fase 1 weer en de oranje arceringen geven fase 2 weer. De nieuwe bedrijfswoning is in het noordelijke gedeelte van het plangebied gesitueerd.
Figuur 4 Situering uitbreiding programma
Figuur 5 Erfinrichtingsplan ten behoeve van de landschappelijke inpassing
De locatie ligt in het halfopen landschap en maakt onderdeel uit van een lintstructuur. In de naaste omgeving zijn langs de wegen en paden bomenrijen aangebracht. De uitbreiding van de locatie vindt plaats aan de achterzijde van het erf. De nieuwe bebouwing sluit aan op de bestaande bebouwingsstructuur. De nieuwe bedrijfswoning wordt in aansluiting op het bedrijf gesitueerd aan de noordzijde van het erf. De bestaande planologische mogelijkheid voor het realiseren van een woning aan de zuidzijde verdwijnt hiermee. Hierdoor ontstaat een samenhangend bebouwingspatroon met naastgelegen bedrijfswoning van de buren. De diepte van de tuin behorende bij de nieuwe bedrijfswoning sluit aan op de diepte van de naastgelegen woning. Waterbergingscompensatie wordt gerealiseerd in het waterbassin en in aansluiting op de bestaande sloten en verdeeld over de lengte van de sloot. De oever van de watergang aan de voorzijde wordt weer vormgegeven als grasoever, het folie wordt verwijderd langs de oever. De uitbreiding van de waterberging wordt in overleg met het Hoogheemraadschap vormgegeven. De zone langs het fietspad wordt open gehouden. Hier wordt het doorzicht langs het fietspad geaccentueerd. Het erf wordt aan de noordzijde ingepast met een heg van elzen. Bij de schuurkas worden geen bomen aangebracht. Langs de grote oppervlakten verharding aan de voorzijde van het plan worden hagen aangebracht. Door de representatieve inrichting van het voorterrein met hagen en door de beplanting aan de noordzijde en de zijkant van het erf wordt het erf goed ingepast. Het waterbassin wordt aan de buitenzijde ingepast met een flauw talud met grasbedekking. Dit talud loopt door over het maaiveld over de gehele lengte van de achterzijde van het bedrijf.
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in sublid 3.7.1 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het bouwvlak verruimd. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "bouwvlak", mits:
Toetsing: De wijzigingsbevoegdheid biedt ruimte voor een bouwvlak van ten hoogste 2 hectare. Het bestaande agrarische bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 13.402 m2, ofwel 1,35 hectare. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak 1,999 hectare bedragen. Er kan dus gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
Toetsing: Met het erfinrichtingsplan zoals beschreven in de wenselijke situatie wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast. Dit plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland.
Toetsing: Op korte termijn is een uitbreiding van de huidige bedrijfsactiviteiten gewenst. Het bestaande bedrijf beleeft momenteel een groei in de teelt van bloembollen (op het land) en het broeien van bloembollen (in de schuurkas). De uitbreiding van het bedrijf is nodig om te voldoen aan de groeiende vraag vanuit de markt. Door de nieuwe bedrijfsbebouwing kan het bedrijf bovendien efficiënter en slagkrachtiger draaien.
Op het moment dat hiervoor een noodzaak is, zijn nieuwe aansluitende investeringen en bouwactiviteiten op lange termijn niet uit te sluiten. De huidige locatie van het moederbedrijf te Oudendijk biedt momenteel geen vooruitzichten voor uitbreiding. Hier is wel behoefte aan. Door middel van het ontwikkelen van een tweede bestaande locatie wil het bedrijf Smal Bloembollen Oudendijk B.V. de benodigde extra teelt en opslagruimte realiseren om te voldoen aan de marktvraag. Door het vergroten van de bestaande opstanden op de tweede bedrijfslocatie kan dit doel bereikt worden.
Toetsing: Het huidige bouwvlak is te klein en afgestemd op de huidige bebouwing (zie figuur 2). Er is daarom geen ruimte om de uitbreidingen te realiseren binnen het bestaande bouwvlak.
Toetsing: Met het erfinrichtingsplan, zoals beschreven in de wenselijke situatie, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.
Toetsing: Dit heeft plaatsgevonden door het bouwvlak niet dichter tot andere ruimtelijke elementen te plaatsen, maar juist aan de achterzijde uit te breiden (zie figuur 4). Daarnaast blijft het bedrijf in de nieuwe situatie op voldoende afstand tot andere ruimtelijke elementen. Hierop is in paragraaf 4.2 nader ingegaan.
Toetsing: Voor de uitbreiding van het bouwvlak en de bebouwing hoeven geen nieuwe ontsluitingsroutes op de Julianastraat te worden gerealiseerd. De bestaande ontsluiting en de bedrijfsvoering van het bedrijf blijft gehandhaafd.
Toetsing: De bebouwing sluit qua situering, maatvoering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. De nieuwbouw past dus in het bebouwingsbeeld.
Toetsing: Hierop wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
Toetsing: Over dit wijzigingsplan vindt overleg plaats met het waterschap. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten. Dit aspect staat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet in de weg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Structuurvisie Noord-Holland 2040 en provinciale verordening
De locatie ligt in grootschalig landbouwgebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk indien de gemeente zich houdt aan de afwijkingsregels uit de provinciale ruimtelijke verordening.
Voor de locatie geldt Artikel 26, Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw. De locatie behoort tot Gebieden voor grootschalige landbouw. Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel. In het gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 van de PRVS en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een schaalvergroting met een bouwperceel van 1,99 hectare.
Daarnaast moet voldaan worden aan artikel 15. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Voor de ontwikkeling is hiervoor een landschappelijke inpassing , c.q. beeldkwaliteitparagraaf (zie paragraaf 2.3) in het wijzigingsplan opgenomen. De uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan Landelijk gebied zijn toegepast bij de voorgestane ontwikkeling. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij het bouwvlak vergroot kan worden naar 2,0. De ontwikkeling voorziet in het vergroten van het bouwvlak naar 1,99 hectare. De ontwikkeling past daarmee binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan.
Op basis van de afweging van de wijzigingscriteria in hoofdstuk 2 kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 4 kilometer afstand, namelijk de Eilandspolder en het Markermeer & IJmeer. Het dichtstbijzijnde EHS gebied ligt op ruim 400 meter. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze EHS. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is niet aan de orde.
Soortenbescherming
De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en Faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.
Ter plaatse van het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, sloten gedempt en bomen gekapt. Overtreding van de Flora- en faunawet wordt daarmee uitgesloten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
Een bloembollenbedrijf wordt volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van het bestemmingsvlak van de dichtstbijzijnde woning (van derden) (Julianastraat 23) tot de grens van het bouwvlak van de agrarische bestemming is circa 43 meter en hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering. Feitelijk gezien bedraagt de afstand circa 50 meter tot de woning. De uitbreiding vindt dan ook op voldoende afstand tot de benoemde woning plaats. Op basis van deze ruime afstand is een goed woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd.
Op het gebied van geluid gelden verschillende toetsingskaders voor geluidhinder van de inrichting zelf (het Activiteitenbesluit) en geluidhinder van wegen of zoneringsplichtige inrichtingen (Wet geluidhinder). Onderstaand wordt op beide ingegaan.
Activiteitenbesluit
Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.
Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.
Wet geluidhinder
In 2015 is een onderzoek verricht naar de optredende geluidniveaus ten gevolge van het wegverkeer in de gemeente Koggenland.
Figuur 6 Geluidsbelasting wegen 2020
Op basis van bestaande gegevens kan worden gesteld dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer ter plaatse van de woning onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Het aspect geluid legt daarom geen beperkingen op ten aanzien van de beoogde woningbouw. Wanneer de nieuwe bedrijfswoning ter hoogte van de naastgelegen woning wordt gesitueerd, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48db.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.
Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De uitbreiding van het bedrijf zal geen (grote) stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
De locatie is en blijft in gebruik als bloembollenbedrijf. Hiermee worden geen veranderingen in de bestaande functies voorgesteld. De verwerkingsruimte bevindt zich in de huidige gebouwdelen. In de nieuw te bouwen bedrijfsruimte zullen mensen niet meer dan twee uur werkzaam zijn. De ontwikkeling zal hierdoor geen verandering teweeg brengen voor wat betreft de risico's voor de volksgezondheid. De uitbreiding van het bloembollenbedrijf vindt plaats op gronden die in gebruik zijn voor agrarisch grondgebruik. De verwachting is niet dat er sprake is van bodemverontreiniging. Op de locatie waar de bedrijfswoning gebouwd zal worden moet bodemonderzoek plaats vinden. Dit onderzoek zal plaats vinden in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.
Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. Ondertussen heeft het waterschap een definitief wateradvies gegeven (zie bijlage 2). Dit advies is in deze waterparagraaf verwerkt en zal bij de uitvoering van het plan rekening mee worden gehouden. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.
DEEL I
Algemeen
Het plangebied is gelegen in peilgebied 6180-09 in de polder Ursem. Ter plaatse geldt een streefpeil van NAP -4,10 meter.
Waterkwantiteit
De voorgenomen plannen zorgen voor een substantiële toename van de verharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen worden in de vorm van extra wateroppervlak.
Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,57 meter, die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een gemaalcapaciteit van 16,3 millimeter per dag, een drooglegging van 1,60 meter, het gebruik van een gescheiden rioolstelsel en als grondsoort klei. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 8% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Uitgaande van de door u aangegeven verhardingstoename van 9.174 m² betekent dat er 734 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.
Toetsing
Bij de benodigde compensatie wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur van sloten. Ter realisatie van eventueel nodige waterberging wordt een waterberging gerealiseerd (zie paragraaf 2.3). Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt de initiatiefnemer van het plan in overleg met het Hoogheemraadschap. In eerste instantie is gezocht naar het vergroten van waterberging in aansluiting op het bestaande slotenpatroon. Omdat de Hoogheemraadschap in zijn vooroverleg reactie heeft aangegeven dat aan de verbreding van de bestaande watergangen hogere onderhoudskosten verbonden zijn en dat er ook bij hergebruik van het regenwater alternatieve vormen van waterberging mogelijk zijn is bij het vormgeven van het nieuwe erfinrichtingsplan gekozen voor hoofdzakelijk hergebruik van het regenwater en opvang in het waterbassin. Aanvullend hierop wordt indien nodig in overleg met het Hoogheemraadschap extra waterberging gerealiseerd aansluitende op het bestaande slotenpatroon.
DEEL II
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Voor de ontwikkeling wordt daarom een gescheiden stelsel aangelegd.
Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Wegen
Binnen het plangebied zijn wegen aanwezig, of wordt er aangesloten op wegen, die in beheer zijn van het hoogheemraadschap. Er vindt geen wijziging plaatsvindt van de verkeerskundige situatie. Het plan heeft dermate weinig invloed op het onderliggende wegennet dat geen aanpassingen nodig zijn.
Persleiding
Het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals:
- het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting;
- het uitvoeren van zware transporten;
- het opstellen van materieel op het tracé van de leiding;
- de opslag van (zwaar) materiaal;
- het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding;
- het graven of heien nabij de leiding.
Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, wordt contact opgenomen met het hoogheemraadschap.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.
Voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. Uit het genoemde bestemmingsplan geldt voor het plangebied een onderzoeksplicht (archeologisch onderzoek) bij ingrepen groter dan 10.000 m2. De uitbreiding van het bouwvlak bedraagt 5.000 m2. Een archeologische onderzoek is daarom niet nodig.
Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingplicht.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het projectgebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Met de landschappelijke kwaliteitseisen is tevens rekening gehouden bij het maken van het erfinrichtingsplan.
De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit wijzigingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het voorontwerp is in vooroverleg gebracht bij de HHNK en de provincie. De vooroverleg reacties zijn verwerkt in de toelichting van het ontwerp wijzigingsplan. Deze reacties hadden betrekking op de situering van de waterberging. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er mogelijk extra kosten verbonden zijn aan het verbreden van de watergangen en dat de uitbreiding van de waterberging goed verdeeld moet worden over de lengte van de watergangen. Deze reactie heeft er toe geleid dat er hoofdzakelijk gekozen is voor een alternatieve vorm van waterberging. De provincie heeft aangegeven positief te staan tegenover de voorgestelde uitbreiding van het agrarisch bouwperceel. Wel hebben ze verzocht om enkele suggesties ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit en het inrichtingsplan mee te nemen in de planvorming. Deze suggesties zijn verwerkt in het inrichtingsplan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 8 augustus 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Er zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie heeft nog een (positieve) reactie gestuurd en aangegeven dat de adviezen van de ARO goed zijn overgenomen in het inrichtingsplan van het erf.
Op 27 september 2016 is het wijzigingsplan door het college vastgesteld. Dit vastgestelde plan wordt opnieuw ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de uitbreiding van de hoofdbebouwing en de nieuwbouw van de een bedrijfswoning op het perceel met meer dan 1.000 m2. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.
Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling.
Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf 2.3. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.