direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Spierdijk - Wogmeer 113
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Koggenland tussen Obdam en Spierdijk ligt een bebouwingslint langs het Wogmeer. In dit bebouwingslint, op het perceel Wogmeer 113, is een hoveniersbedrijf gevestigd. Dit bedrijf is voornemens om bij het bedrijf een paardenhouderij te gaan beginnen. Voor een optimale bedrijfsvoering zijn een aantal overkappingen op het perceel nodig, waaronder een overdekte paardenbak. Hiertoe dient het bouwvlak te worden uitgebreid.

De gewenste ontwikkeling kan niet op basis van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd. De gemeente Koggenland wil toch medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Om deze juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door het bedrijfsperceel van het hoveniersbedrijf en de toekomstige uitbreiding van het perceel. Het betreft het perceel Wogmeer 113 te Spierdijk. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Koggenland, dat is vastgesteld op 27 juli 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch'.

Het huidige hoveniersbedrijf valt onder de bestemming 'Bedrijf'. Op het perceel bevindt zich ook een stolpwoning. Deze is aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'. De bestaande rijbak heeft de bestemming 'Agrarisch'.

De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en de overkappingen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan per adres in een bijlage van het bestemmingsplan is opgenomen. Voor deze locatie geldt een bestaande oppervlakte van 305 m2.

Het oprichten van een paardenhouderij is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. Het overkappen van de paardenbak is ook niet toegestaan, omdat deze binnen de bestemming 'Agrarisch' ligt. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het alleen mogelijk om gebouwen en overkappingen te bouwen binnen een bouwvlak en ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven. Voor het mogelijk maken van een gebruiksgerichte paardenhouderij is in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de droogmakerij Wogmeer. Het betreft het agrarisch gebied tussen de kernen Obdam en Spierdijk in het lint aan het Wogmeer. Het lint bestaat uit uitgestrekte bebouwing variërend tussen wonen op voormalige agrarische erven, bestaande agrarische bedrijven, agrarische hulpbedrijven en het desbetreffende hoveniersbedrijf. Haaks op het Wogmeer ligt de provinciale weg Braken (N507), welke als ontsluitingsweg richting de grote kernen dient.

Het bebouwingslint is omgeven door een grootschalig, open landschap bestaande uit weiland en bouwland. De verkaveling en verkavelingsrichting zijn eenduidig; het is een langgerekte strokenverkaveling die dwars op de weg is gericht. Rondom de Wogmeer ligt een ringvaart; een kenmerk van droogmakerijen (zie figuur 2). Ten zuiden van het plangebied is een golfbaan gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0002.png"

Figuur 2 Luchtfoto van het plangebied

Het plangebied, perceel Wogmeer 113, is in gebruik als hoveniersbedrijf. Op het perceel staat een stolp (zie figuur 3) met bijhorende schuur ten behoeven van het hoveniersbedrijf. Verder bevinden zich enkele stallen en een rijbak op het perceel. De rijbak wordt omringt door beplanting. Figuur 4 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. De initiatiefnemer gebruikt het perceel daarnaast voor het houden van paarden voor privé doeleinden. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een vergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0003.png"

Figuur 3 Vooraanzicht van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0004.png"

Figuur 4 Overzicht van de huidige situatie

2.2 Beschrijving initiatief

Het initiatief betreft het realiseren van een gebruiksgerichte paardenhouderij op het perceel Wogmeer 113. De paardenhouderij is hierbij in hoofdzaak gericht op het africhten, het opleiden en het trainen van paarden/pony's. Het hoveniersbedrijf blijft in de nieuwe situatie bestaan. De initiatiefnemer wil op het perceel maximaal 25 pony's/paarden gaan houden. In verband met de paardenhouderij wil de initiatiefnemer een schuilstal en een nieuwe overkapte rijbaanoverkapping bouwen. Daarnaast wil de initiatiefnemer een aantal zaken op het perceel gaan overkappen.

Het voornemen is om de volgende ontwikkelingen op het perceel mogelijk te maken:

  • 1. Het overkappen van de bestaande mestplaats (7 x 3 m);
  • 2. Het realiseren van een verharde uitloop voor pony's;
  • 3. Het aanleggen van een veranda (6 x 4 m);
  • 4. Het bouwblok van het perceel vergroten tot 70 meter achter het huidige bouwblok, voor het in de toekomst realiseren van een nieuwe rijbaanoverkapping (20 x 45 m) ten westen van de bestaande rijbak.

Verkeer en parkeren

Het perceel is in de huidige situatie goed ontsloten door de Wogmeer. Richting het westen geeft deze aansluiting op de N507. Zowel in de huidige als de nieuwe situatie vindt het parkeren plaats op eigen terrein. Hierbij is sprake van voldoende parkeergelegenheid.

Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

De ontwikkelingen vinden plaats op het perceel. Het perceel is in de huidige situatie al in gebruik voor het houden van paarden. De te realiseren overkappingen wordt met half open zijwanden gebouwd, waardoor geen sprake is van het oprichten van gebouwen. Hierdoor blijft het open en natuurlijke karakter van het landschap gewaarborgd. De verhouding van de bebouwing ten opzichte van het aangrenzend gebied verandert niet wezenlijk. De erfinrichting blijft op hoofdlijnen hetzelfde waarbij de bestaande beplantingen op het erf behouden blijven.

Voor het landelijk gebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin staan belangrijke uitgangspunten waar nieuwe ontwikkelingen aan worden getoetst, zoals bijvoorbeeld voor het vergroten van een agrarisch bouwperceel. Op basis van de in het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied zijn de volgende uitgangspunten voor het inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is weergeven in figuur 5. Een impressie van het vooraanzicht van de overkapping is weergeven in figuur 6.

Landschappelijke kenmerken Polder Wogmeer

De polder Wogmeer ligt circa 2,8 meter onder NAP. De polder is als samenhangende eenheid ontwikkeld. Centraal in de polder ligt de rechte ontginningsas. Ten noorden en zuiden van de ontginningsas wordt de polder gekenmerkt door open landschap. De openheid gaat over in de openheid van naastgelegen polders. De begrenzing van de polder wordt gevormd door een onregelmatige ringsloot met kade van de Wogmeer zonder weg erlangs. Aan de noordzijde is door een eerdere doorbraak een hoger gelegen afzetting ontstaan.

De planlocatie ligt aan de ontginningsas, de Wogmeer, die de polder geleed in een zuidelijk en noordelijk deel. Het afwateringssysteem is gekoppeld aan de ringsloot en de twee molentochten die parallel aan de hoofdas gelegen zijn. De wegenstructuur is gekoppeld aan de hoofdontginningsas. De secundaire wegenstructuur ligt haaks op het hoofdlint en bestaat uit de van Burgemeester Kooimanweg (verbinding met Hensbroek) en de Verlaatsweg (verbinding met Spierdijk). Aan de westzijde van het plangebied doorsnijdt de N507. Deze doorsnijdt de polder en voegt zich naar de richting en de openheid van de polder. De lintbebouwing van Wogmeer bestaat uit een vrij gesloten lint met kleinschalige woningen en agrarische bebouwing met doorzichten naar de achter gelegen open polder. Dwars op de structuur van het hoofdlint is een aantal kassen gesitueerd. Bijzondere architectuur wordt gevormd door de molen aan de westkant van de noordelijke molentocht. De verkaveling wordt gekenmerkt door een regelmatige fijnmazige strokenverkaveling, qua richting en schaal duidelijk afwijkend van de omgeving. De verkaveling in het noordoostelijk deel van de polder wijkt af en ligt dwars op de hoofdrichting van de polder. De beplanting volgt de ontginningsassen en contouren van boerenerven.

Erfinrichtingsplan

De openheid van het landschap wordt grotendeels behouden. De uitbreiding van de massa is gekoppeld aan de bestaande massa van de lintstructuur met erven. De opstrekkende verkaveling met kavelsloten wordt behouden en versterkt. Daarnaast wordt de verkaveling geaccentueerd door ter hoogte van de bebouwing landschappelijke beplanting aan te brengen langs de sloot. Aan de westzijde wordt een boombeplanting met een rij elzen aangebracht. Aan de oostzijde komt een rij met knotwilgen.

De beeldkwaliteit aan de voorzijde blijft bepaald door de kleinschalige structuur van het erf met de stolp. De 'bedrijfsmatige bebouwing is gesitueerd aan de achterzijde.

Er wordt aangesloten op de bestaande structuur. De verkaveling wordt gerespecteerd. De bebouwing wordt hoofdzakelijk in dwarsrichting gesitueerd. De bedrijfsbebouwing is ver teruggerooid ten opzichte van de voorste bebouwing. De bestaande toegang en inrichting van de aansluiting van het erf op de weg blijft behouden. Voor de inpassing van het terrein worden inheemse beplantingstypologie toegepast. De erfbeplanting heeft een sobere uitstraling. De beplantingsoorten zijn inheems. Voor de beplanting kan gekozen worden uit verschillende beplantingstypologieën. Voor het voorste deel van het erf met het hoofdgebouw en de karakteristieke bebouwing: markering van de hoeken van het erf met solitaire bomen, bomenrijen langs de randen, hagen en boomgaarden. Ter hoogte van de hoge bebouwing (>5 meter) dient het terrein aan de zijkanten ingepast te worden met singelbeplanting. Lagere bouwwerken, zoals sleufsilo's kunnen ingepast worden door middel van grondwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0005.jpg"

Figuur 5. Landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGWogmeer113-va01_0006.png"

Figuur 6. Vooraanzicht overkapping

2.3 Nut en noodzaak

In de huidige situatie is het hoveniersbedrijf de hoofdactiviteit op het perceel. Echter ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland had de initiatiefnemer een beginnend gebruiksgerichte paardenhouderij. De afgelopen drie jaar heeft de omvang van dat laatste een dusdanige vlucht genomen, dat inmiddels sprake is van een volwaardig paardenhouderijbedrijf. Op de locatie zijn derhalve twee volwaardige bedrijven gevestigd. Gezien de ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen zal de paardenhouderij binnen afzienbare tijd de boventoon gaan voeren. Voor een goede bedrijfsvoering van beide bedrijven is een uitbreiding van de bedrijfskavel dan ook noodzakelijk. De huidige planologische regeling is qua functietoekenning en omvang hiertoe ontoereikend. Het is derhalve noodzakelijk en gewenst, dat het perceel thans een bij beide bedrijven passende bestemming krijgt.

De overkappingen zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van de toekomstige paardenhouderij. Hierdoor kunnen werkzaamheden ook in slechte weersomstandigheden gecontinueerd worden. De overkappingen dragen daarmee bij aan een rendabele bedrijfsvoering. Het trainen van paarden kan hierdoor altijd door blijven gaan.

Bij de afweging van de noodzaak en locatiekeuze voor de beoogde paardenhouderij spelen verschillende ruimtelijke aspecten een rol. In bijlage 1 is een memo toegevoegd waarin een locatieonderzoek heeft plaatsgevonden naar de meest geschikte locatie voor de beoogde paardenhouderij.

In de memo zijn een aantal locaties onderzocht die (potentieel) geschikt zijn voor een paardenhouderij. In de memo wordt in verband met het onderzoek naar alternatieve locaties rekening gehouden met een straal van 500 meter ten opzichte van de Spierdijk 113 te Wogmeer. De locatie betreft het woonadres van de beoogde eigenaren van de paardenhouderij. Het is namelijk noodzakelijk dat de beoogde locatie snel bereikbaar moet zijn. Dit in verband met adequaat toezicht op de paarden.

De conclusie is dat geen enkele locatie geschikt is. De locaties zijn of te klein, of hebben niet de juiste bestemming, of zijn te ver weg gelegen. De meeste geschikte locatie is daarom de locatie aan de Spierdijk 113. Het perceel is namelijk reeds ingericht voor een paardenhouderij. Er is slechts sprake van geringe ingrepen voor de beoogde volwaardige paardenhouderij. Er is een bedrijfswoning aanwezig, welke reeds in eigendom is van de initiatiefnemers, waardoor er sprake is van een 24 uurs toezicht.

De memo is in december 2015 ter beoordeling naar de provincie toegestuurd. In een e-mail van 11 januari 2016 heeft de provincie ambtelijk akkoord gegeven op de locatiekeuze.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. In dit plan wordt een (kleinschalige) stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van het oprichten van een gebruiksgerichte paardenhouderij op een bestaand bedrijfsperceel in combinatie met een hoveniersbedrijf. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde. In de huidige situatie is al enige tijd sprake van een paardenhouderij. Het plangebied is dan ook al volledig ingericht voor een paardenhouderij. De behoefte bestaat nu om bepaalde zaken in het plangebied te overkappen en beter in te richten ten behoeve van het exploiteren van een volwaardige paardenhouderij zoals beschreven in paragraaf 2.3. Met de wens om een volwaardige paardenhouderij op te richten is er sprake van een actuele regionale behoefte.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Voor het merendeel van het plangebied is sprake van Bestaand Bebouwd Gebied (Hierna BBG) volgens de provinciale verordening. In dit deel van het plangebied is daarom al sprake van verstedelijking. Echter de overkapping van de paardenbak vindt plaats buiten BBG. Tevens is het niet mogelijk om een volwaardige paardenhouderij binnen de gronden van het plangebied te realiseren, die in de huidige situatie als BBG zijn aangemerkt. Om voorgaande redenen is het daarom noodzakelijk om de ontwikkeling gedeeltelijk buiten BBG te realiseren. In het kader van een zorgvuldige locatie-afweging heeft een onderzoek plaatsgevonden naar alternatieve locaties. Dit onderzoek is toegevoegd in 1. De conclusie is dat de beoogde locatie de meest geschikte locatie is. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en bijlage 1.

Trede 3 is daarom aan de orde.

Trede 3: multimodale ontsluiting

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal (op meerdere plaatsen) ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2 is kwalitatief en kwantitatief.

Een paardenhouderij is een gebiedseigen functie voor het buitengebied. Het bedrijf wil dan ook geassocieerd worden met het landelijk gebied. Het betreft hier een uitbreiding van een bestaand bedrijf. Daarbij is de stedelijk uitleg dermate kleinschalig van aard dat deze past bij de schaal en maat van het gebied. Het verplaatsen van het bedrijf is om financiële redenen niet haalbaar. Het realiseren van een paardenhouderij op een bedrijventerrein is daarnaast niet wenselijk. Ten slotte is het bestaande bedrijf in de huidige situatie goed ontsloten via de Wogmeer. Het oprichten van een paardenhouderij, en de daarbijbehorende werkzaamheden, verandert de bestaande ontsluiting niet.

Op grond van de toetsing aan de ladder, passen de ontwikkelingen in het bestemmingsplan binnen de SVIR.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

In dit geval gaat het om de uitbreiding van de bedrijfsfunctie met een paardenhouderij. Een paardenhouderij is een bedrijfsfunctie die aanvaardbaar is in het landelijk gebied. De paardenhouderij vestigt zich op en aansluitend op een locatie waar al een bedrijf gevestigd is. De locatie wordt daarom al grotendeels beschouwd als bebouwd gebied. Enkel de te overkappen paardenbak valt buiten het bebouwd gebied. In de volgende paragrafen wordt de aanvaardbaarheid hiervan aangetoond.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV, vastgesteld op februari 2014) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Volgens de kaarten van de PRV ligt het plangebied in een gebied voor grootschalige landbouw, waar ruimte wordt geboden aan agrarische bouwvlakken tot 2 hectare. De benodigde oppervlakte voor de paardenhouderij en het bestaande hoveniersbedrijf is kleiner dan 1 hectare. Hieraan wordt dus voldaan. Het in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwperceel valt gedeeltelijk binnen Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) en gedeeltelijk buiten Bestaand Bebouwd Gebied. De PRV geeft aan dat onder BBG de bestaande bebouwing wordt verstaan, of de in het geldende bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing. Bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen horen hier niet bij.

Hoofdstuk 4 van de verordening gaat over regels met betrekking tot het landelijk gebied. In het algemeen wordt verstedelijking niet toegestaan in het landelijk gebied. Het oprichten van een (gebruiksgerichte) paardenhouderij wordt gezien als verstedelijking. Er is namelijk geen sprake van een vorm van overige verstedelijking (artikel 14). Artikel 14 geeft aan dat verstedelijking in het buitengebied is toegestaan op basis van de voorwaarden:

  • dat de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;
  • is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd;
  • en het bepaalde in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis) in acht wordt genomen.

Aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 14 wordt voldaan. Ten eerste is er sprake van een noodzaak van verstedelijking. Dit is in paragraaf 2.3, paragraaf 3.1 aangetoond. In paragraaf 3.1 is aangetoond dat een gedeelte van de ontwikkeling niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd. Daarnaast heeft een nader locatie onderzoek plaats gevonden, waarin geconcludeerd wordt dat de beoogde locatie de meest geschikte locatie is. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. De provincie heeft al ambtelijk akkoord gegeven op de motivering voor de beoogde locatie. Ten slotte gaat Artikel 15 van de verordening over de Ruimtelijke kwaliteitseis in geval van verstedelijking in het landelijk gebied. In dit geval is slecht in geringe mate sprake van verstedelijking, omdat het gebied grotendeels al beschouwd wordt als bebouwd gebied. Alleen de overkapping van de nieuw aan te leggen paardrijbak bevindt zich buiten BBG. De provincie ziet graag bebouwing die past bij het landschap en bij de bebouwingskarakteristieken van Koggenland. Daarmee wordt in de verder uitwerking van de plannen rekening gehouden. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe de ontwikkeling voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals beschreven in artikel 15, waarbij wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2009 - 2020

De gemeenteraad heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 – 2020 en in het bestemmingsplan landelijk gebied van 2013. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking. Daarnaast is er ook sprake van ruimtelijke opgaven voor het landelijk gebied.

Niet-agrarische bedrijfsontwikkeling op vrijkomende locaties in het agrarisch gebied en in de dorpslinten vindt sinds enkele jaren plaats. Ook in de toekomst blijft de bedrijfsontwikkeling op vrijkomende agrarische bouwpercelen toegestaan. Voorwaarde is wel dat het om passende bedrijvigheid gaat en de bedrijfsontwikkeling ruimtelijk wordt ingepast. In de huidige situatie is reeds sprake van passende bedrijvigheid in het agrarisch gebied. Een paardenhouderij is een bedrijfsfunctie die ook als aanvaardbaar kan worden beschouwd in het agrarisch gebied. De inpassing is beschreven in paragraaf 2.2 

Daarnaast is het plangebied gelegen in de polder Wogmeer. De structuurvisie geeft specifiek beleid voor het landschap, de bebouwing, beplanting en dynamiek voor de polder Wogmeer. Dit beleid gaat onder meer in op de hoofdstructuur, de plaatsing van de bebouwing en de beplanting in de polder. De ontwikkeling in het plangebied schikt zich in deze beleidsuitgangspunten. Hierover is in paragraaf 2.2 het nodige toegelicht.

Welstandsnota 2012

De welstandsnota van Koggenland is vastgesteld in 2012. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Het plangebied ligt in een gebied met een bijzonder welstandsniveau en maakt deel uit van gebied 3; de 'landelijke linten'. Bij dit gebied zijn beleidsuitgangspunten en toetsingscriteria opgenomen. Voor het welstandstoezicht de nadruk ligt op de inpassing van de bebouwing in het landschap en de bescherming van streekeigen landelijke lintbebouwing. De bestaande bebouwing is al ingepast in het gewenste beeld zoals dit ook is beschreven in de welstandsnota. Dit beeld verandert na de ontwikkeling eigenlijk niet. De welstandsnota is dan ook niet van toepassing op de ontwikkeling.

Daarnaast wordt de omgevingsvergunningaanvraag ook getoetst aan de criteria. Zo wordt de gewenste ontwikkeling op een goede manier ingepast in de omgeving en past deze in het beschreven welstandsbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De paardenhouderij dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op geluidshinder als gevolg van het bedrijf voor de omgeving.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Een paardenhouderij valt onder milieucategorie 3.1, waarbij, ten aanzien van geur, een richtafstand van 50 meter geldt. Voor stof en geluid geldt een afstand van 30 meter. Deze heeft betrekking op de nieuwe aan te leggen paardrijbak en de longeercirkel. Grenzend aan het plangebied staat een woning. De woning bevindt zich op een afstand van meer dan 30 (circa 60 meter) meter ten opzichte van de paardrijbak en longeercirkel.

Vanuit geurhinder is de stal bepalend. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij geldt een normafstand van 100 meter vanaf het geuremissiepunt (de deur van een stal) tot woningen. Echter de gemeenteraad is bevoegd om bij gemeentelijke verordening een andere waarde of afstand te stellen, in plaats van de wettelijke waarden en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De gemeente Koggenland heeft een geurverordening vastgesteld waarin is bepaald dat de afstand binnen de bebouwde kom 50 meter is. De nieuwe schuilstal en nieuwe rijbaanoverkapping voldoen aan deze afstand. De rijbak en bestaande stal is in de bestaande situatie reeds aanwezig. Vanuit de aspecten stof, geur en geluid wordt voldaan aan de richtafstanden. Er is dus sprake van een verantwoorde milieusituatie.

Het hoveniersbedrijf valt, volgens de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, onder milieucategorie 3.1, waarbij, ten aanzien van geluid, een richtafstand van 50 meter geldt. Voor stof en geur geldt respectievelijk een afstand van 10 en 30 meter. Grenzend aan het plangebied staat een woning. De woning bevindt zich op een afstand van meer dan 50 meter ten opzichte van het hoveniersbedrijf. Tevens is hier sprake van een bestaande situatie. Ook is geen sprake van een uitbreiding van het hoveniersbedrijf. Uit het voorgaande blijkt dat aan deze normen kan worden voldaan. Er is dus sprake van een verantwoorde milieusituatie.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

In de huidige situatie is er reeds sprake van het houden van paarden ten behoeven van privé doeleinden, waarbij er sprake is van een geschikte functiegebruik. In de nieuwe situatie is er slechts sprake van het houden van paarden ten behoeven van bedrijfsmatig gebruik. Het functiegebruik veranderd in de nieuwe situatie daarom ook niet. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Vanuit het aspect bodem bestaan op voorhand geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Vanuit de bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor het plan. Er worden geen risico's voor de volksgezondheid verwacht. Omdat er geen verblijfsruimte voor mensen wordt gerealiseerd is het niet noodzakelijk om bodemonderzoek te doen.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Wel wordt de N507 beperkt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit is zodanig beperkt dat hieruit geen belemmeringen ten aanzien van de externe veiligheid bestaan.

Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit bestemmingsplan het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De realisatie van een paardenhouderij hoort daar ook bij. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen tot gevolg heeft. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Op ruime afstand zijn gebieden aanwezig die als EHS zijn aangewezen. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze EHS. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en Faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.

In het plangebied is geen sprake van het slopen van gebouwen, dempen van sloten, of kappen van bomen. Gezien het huidige gebruik als hobby paardenhouderij, wordt gesproken van een verstoorde omgeving die geen waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Het schaden van vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten op de bouwlocatie kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is via de digitale watertoets voorgelegd aan het hoogheemraadschap. Op basis van de gegevens die zijn ingevoerd, is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze zijn in de bijlage opgenomen.

Aanvullend op de watertoets heeft de initiatiefnemer het voornemen de bestaande sloot te verbreden. Dit in verband met de toename van verharding. Voor verharding toename van 800 m2 tot 2000 m2 hanteert het Waterschap een vast compensatiepercentage van 10%. Voor de verhardingstoename geldt een vergunningplicht vanuit de Keur/Waterwet. Initiatiefnemer vraagt hiervoor een watervergunning aan, waarbij watercompensatie wordt geregelt.

Het plan mag wat betreft het aspect waterhuishouding uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

Voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. Uit het genoemde bestemmingsplan blijkt dat het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologie heeft meegekregen. De verwachting dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn is daarom laag. Volgens deze kaart valt het terrein in een gebied dat is vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Vanwege eerdere ontwikkeling in deze gebieden is de bodem verstoord. Een archeologische onderzoek is niet nodig. Voor archeologie hoeven in dit bestemmingsplan geen regels opgenomen te worden.

Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht.

Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied komt een cultuurhistorisch waardevolle object in de vorm van een stolpwoning voor. Door de kenmerkende hoofdvorm, is deze stolp als beeldbepalend pand aangewezen. Daarom is voor dit pand een beschermende regeling opgenomen. In het plangebied wordt de stolp gebruikt als bedrijfswoning en heeft daarom een specifieke aanduiding gekregen. De beschermende regeling moet voorkomen dat er wijzigingen aan de hoofdvorm doorgevoerd worden. De regeling is gekoppeld aan de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp". Deze regeling is in dit bestemmingsplan opnieuw overgenomen. In het onderhavig plan zijn aan de stolp geen aanpassingen of ingrepen voorzien.

4.9 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.

Agrarisch - Paardenhouderij

De bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' is voor het plangebied van toepassing. De paardenhouderij valt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied onder agrarische functies. Het doel van een dergelijke functie is het africhten, opleiden, trainen, stallen en opvangen van paarden en pony's.

Binnen de aanduiding 'Hovenier' is het mogelijk om een hoveniersbedrijf te hebben. De bescherming van de bestaande stolp is geregeld binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'.

Voor het bouwen van bouwwerken is bepaald de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 60% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De toevoeging van de overkappingen blijft binnen de toegestane oppervlakte. Tevens is in de regels bepaald dat met een afwijkingsregel de schuur ten oosten van het plangebied gebouwd mag worden. Hiervoor dient bij de aanvraag voor het bouwen van de schuur een motivering plaats te vinden.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn geregeld. Het plangebied ligt in bestaand gebied. Dit houdt in dat de gemeente geen kosten heeft aan de aanleg van wegen, riolering, et cetera. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening is van de initiatiefnemer. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de provincie Noord-Holland is een schriftelijke overlegreactie ontvangen. Deze is opgenomen in bijlage 2. De provincie geeft hierin aan dat nut en noodzaak in verband met verstedelijking onvoldoende is aangetoond.

De toelichting van dit bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de provinciale reactie aangepast. In bijlage 1 is een nadere onderbouwing op de nut en noodzaak toegevoegd. In een e-mail van de provincie op 11 januari 2016 heeft de provincie een ambtelijk akkoord op de onderbouwing gegeven.

Naar aanleiding hiervan hebben de initiatiefnemers besloten het programma van de paardenhouderij enigszins aan te passen. In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de nieuwe situatie inclusief landschappelijke inpassing verwoord. Hiertoe is de verbeelding tevens aangepast.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft vanaf 8 februari 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijze ingediend. Wel heeft de provincie een reactie gegeven. Op basis van de nadere onderbouwing uit bijlage 1 geeft de provincie aan dat de opmerking in verband met verstedelijking nu voldoende is aangetoond. In het vooroverleg heeft de provincie aangegeven het plan pas op ruimtelijke kwaliteit te beoordelen indien nut en noodzaak voldoende zijn aangetoond. Middels een schriftelijke reactie is het plan op ruimtelijke kwaliteit beoordeeld. Deze is opgenomen in bijlage 4. Aangegeven is dat de overkapping aan de achterzijde naar verwachting ruimtelijke acceptabel is. Om de exacte ruimtelijke impact te beoordelen wil de provincie weten hoe de overkapping er precies uit komt te zien (kleur, vorm, materiaal). Naar aanleiding hiervan is een tekening van het vooraanzicht van de overkapping in paragraaf 2.2 toegevoegd.

Vervolg

Vervolgens is het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats zes weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.