direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Spierdijk - Spierdijkerweg 97
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Loon- en aannemersbedrijf Blankendaal, gevestigd aan Dorpsstraat 39 in Obdam, is vanwege de aanpak van de N23 (Westfrisiaweg) door de provincie uitgekocht. Vanwege de aanleg van een rotonde zijn de gronden van het bedrijf nodig.

Op dit moment is het bedrijf, naast meerdere bedrijfsonderdelen op verschillende locaties, gevestigd op een tijdelijke locatie, die per 1 maart 2016 is opgeheven. Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijf qua aard van de bedrijvigheid één op één naar de locatie Spierdijkerweg 97 te Spierdijk te verhuizen. Aan het bedrijf worden met de verhuizing en de nieuwvestiging geen nieuwe bedrijfsactiviteiten toegevoegd.

De provincie Noord-Holland en de gemeente Koggenland staan in principe positief tegenover de bedrijfsverplaatsing en de beoogde nieuwe bedrijfslocatie. De ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Momenteel heeft de planlocatie de bestemming 'Agrarisch' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 en 'Waarde - Archeologie 5'.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door het huidige perceel Spierdijkerweg 97 en de bijbehorende agrarische gronden. De ligging en (globale) begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0001.png" Figuur 1 Beoogde locatie verhuizing bedrijf (bron: Bing Maps)

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is (grotendeels) geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Koggenland, dat is vastgesteld op 27 juni 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak, alsmede dubbelbestemmingen voor eventueel te verwachte archeologische waarden.

Bouwen moet binnen het bouwvlak gebeuren. Ook is met het tegenovergelegen perceel een 'relatie' figuur gelegd, zodanig dat sprake is van één agrarisch bouwperceel. Ten slotte heeft de stolpschuur op het perceel de specifieke bouwaanduiding 'stolp'.

Ook ligt een klein gedeelte (de noordkant van het plangebied) binnen het bestemmingsplan Inpassingsplan Westfrisiaweg, dat is vastgesteld op 16 juli 2012. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Verkeer', met functieaanduiding 'Tunnel'.

Het oprichten van een loon- en aannemersbedrijf is binnen de bestemmingen niet mogelijk. Voor het mogelijk maken van het bedrijf is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. Het beschrijven van de huidige situatie van de gronden is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Bestaande bedrijfslocatie en reden verhuizing

Op de huidige bedrijfslocatie aan de Dorpstraat 39 te Obdam is de provincie in verband met het project N23 Westfrisiaweg voornemens om een rotonde te realiseren. Om deze reden heeft de provincie Noord-Holland het bedrijf op de huidige locatie weggekocht. Hierdoor is het bedrijf genoodzaakt zich op een nieuwe locatie te gaan vestigen. Ten behoeve van de nieuwe locatie is een locatieonderzoek uitgevoerd. In figuur 2 is de huidige locatie met de rode cirkel weergeven. Vanwege de beperkte bedrijfsomvang huurt het bedrijf naast de huidige bedrijfslocatie voor de bedrijfsvoering meerdere locaties ten behoeve van o.a. opslag. Hierdoor is er in de huidige situatie sprake van een gespreide bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0002.png"

Figuur 2 Huidige bedrijfslocatie

Locatie onderzoek

De provincie is met initiatiefnemers overeengekomen dat de aard van de bedrijfsvoering één op één verhuisd gaat worden naar een nieuwe locatie. Het gaat hierbij om de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en alle onderliggende gronden o.a. ten behoeve van de buitenopslag.

Voor het vinden van een geschikte locatie zijn meerdere locaties de revue gepasseerd. De provincie heeft daarvoor een aantal locaties aangedragen. Daarbij is steeds met de gemeente gekeken naar de geschiktheid van de locaties. Het zoekgebied voor een nieuwe locatie betrof in het locatieonderzoek met name de zuidzijde van Obdam in verband met het werkgebied van het bedrijf en om te voorkomen dat de grote voertuigen van het bedrijf permanent over de drukke Dorpsstraat moeten om het werkgebied te bereiken. Een overzicht met de onderzochte locaties is bijgevoegd in bijlage 1.

Eerste alternatief was een varkensbedrijf dat de gemeente ook graag verplaatst zag in verband met toekomstige woningbouwontwikkelingen. Initiatiefnemer had voorgesteld dat hij naar die locatie zou verhuizen en de varkensboer naar een ander (open) terrein. Dat laatste ging niet door en vervolgens heeft de varkensboer op zijn locatie uitgebreid. Er zijn twee locaties op het industrieterrein genoemd en bij de begraafplaats. Bij deze laatste zouden de bedrijfsactiviteiten moeten stoppen tijdens een uitvaartdienst. Het industrieterrein was niet geschikt omdat de panden niet geschikt waren.  Aan de Braken werd door initiatiefnemer een locatie aangegeven (hij kon daar grond kopen) maar is door de gemeente afgewezen omdat het gebied open moest blijven. Verder is nog een locatie aangedragen achter de Waterberging Obdam, een locatie naast een natuurgebied waarbij een 500 meter lange toegangsweg aangelegd zou moeten worden. Een bedrijf naast een natuurgebied is niet reëel en daarom is deze locatie afgevallen. Ook zijn verschillende (leegstaande) boerderijen bekeken, daar was het probleem steeds dat er verkaveling moest plaatsvinden wat stuitte op verzet. Uiteindelijk is voor de locatie Spierdijkerweg 97 gekozen (zie figuur 3). De gemeente heeft aangeven positief tegenover de beoogde locatie te staan. De locatie betreft tevens een locatie die als mogelijke locatie door de provincie is aangedragen.

De nieuwe locatie is daarenboven ideaal omdat de locatie in de nabijheid ligt van een goede regionale ontsluiting en omdat de locatie goed gesitueerd is binnen het werkgebied van het bedrijf aan de zuidzijde van het dorp Obdam. Daarmee wordt voorkomen dat er ongewenste verkeersbewegingen nodig zijn door dichtbebouwde gebieden. Voorts kenmerkt de lintstructuur zich door een gemengd karakter. In de directe nabijheid zijn in het lint meerdere bedrijven gevestigd. De nieuwe bedrijfsvestiging voegt zich in dit beeld op een plek waar eerder ook agrarische bedrijvigheid aanwezig was. Met een goede landschappelijke inpassing is het bedrijf ruimtelijk goed inpasbaar op deze gewenste nieuwe locatie voor het bedrijf.

Omdat het loon- en aannemersbedrijf een 24-uurs bedrijfsvoering heeft, moet het bedrijf dag en nacht bereikbaar en beschikbaar zijn. Daarom is een bedrijfswoning bij het bedrijf noodzakelijk. Dat was één van de redenen waarom het bedrijf niet op een bedrijventerrein in de omgeving terecht kon, omdat daar de bouw van een bedrijfswoning niet is toegelaten en hiervoor geen ruimte meer is op bedrijventerreinen. Op de nieuwe locatie staat al een woning. Van een toename van de woonfunctie is daarmee geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0003.png"Figuur 3 Beoogde bedrijfslocatie (bron: Bing Maps)

Huidige situatie op de beoogde planlocatie

De huidige locatie betreft een perceel, dat voorheen in gebruik is geweest ten behoeve van (agrarische) bedrijfsactiviteiten en was gekoppeld aan het aan de overkant gelegen bloembollenbedrijf. Inmiddels is dit perceel los verkocht. De bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning met stolpschuur en een tweetal schuren en ligt in de lintstructuur aan de zuidzijde van het dorp Spierdijk.

Het perceel wordt omzoomd door een kronkelende watergang. Bovendien is er erfbeplanting aanwezig, zoals te zien is in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0005.png"

Figuur 4 Vooraanzicht huidige situatie plangebied (bron: Bing Maps)

Omgeving plangebied

Haaks op de Spierdijkerweg ligt de provinciale weg Braken (N507), welke als ontsluitingsweg richting de grote kernen dient. Het bebouwingslint, bestaande uit bedrijfs-, agrarische en woonfuncties, is omgeven door een grootschalig, open landschap bestaande uit weiland en bouwland. De verkaveling en verkavelingsrichting zijn eenduidig; het is een langgerekte strokenverkaveling die dwars op de weg is gericht. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijfsperceel. Aan de overzijde ligt een bloembollenbedrijf.

2.2 Gewenste situatie

In de toekomstige situatie worden de bestaande bedrijfsactiviteiten van het bedrijf, bestaande uit een loon- en aannemersbedrijf, een grondbank en een agrarisch handelsbedrijf, één op één verhuisd naar de nieuwe locatie. Dit betekent dat er geen nieuwe bedrijfsactiviteiten aan de bedrijfsvoering worden toegevoegd. Alle bedrijfsactiviteiten worden op één locatie samengebracht, zodat er niet meer op diverse plekken bedrijfsruimte gehuurd hoeft te worden. Dat voorkomt veel onnodige verkeersbewegingen. Daarnaast biedt de nieuwvestiging de kans om het bedrijfsperceel duurzaam in te richten. Het perceel nummer 97 en achterliggende gronden worden ingericht als bedrijfslocatie. Op deze locatie wordt, net als in de bestaande situatie, een bedrijfswoning toegestaan.

Initiatiefnemer heeft zowel het perceel nummer 94 als 97 in eigendom verkregen, omdat een deel van het perceel van nummer 94 toegevoegd wordt aan het nieuwe bedrijfsperceel. De planologische situatie van het perceel nummer 94 wijzigt echter niet en blijft daarmee de bedrijfsbestemming behouden.

De beoogde bedrijfsverhuizing vindt plaats op het perceel nummer 97 en op de achterliggende (agrarische) gronden. De bestaande bebouwing, waaronder de woning met stolpschuur, wordt gesloopt. Deze wordt vervangen door nieuwe bedrijfsbebouwing. De bouwtechnische kwaliteit van de stolp is dermate slechte dat hergebruik van de stolp in alle redelijkheid niet mogelijk is. De stolp is aangetast door waterschade, waardoor er instortingsgevaar dreigt. Daarnaast bevat de bebouwing afdakconstructies die asbestbeplating bevatten. Het vervangen van de bestaande min of meer verpauperde bebouwing door nieuwe bebouwing komt de kwaliteit van de leefomgeving ten goede.

De nieuwe bebouwing bestaat uit het vervangen van de bestaande bedrijfswoning en een tweetal nieuwe loodsen van gezamenlijk circa 4.900 m². De nieuwe gebouwen worden aan de oostzijde van de bedrijfswoning gesitueerd. Opslag zal voornamelijk aan de achterzijde van de gebouwen of inpandig plaatsvinden. Ten behoeve van de opslag worden keerwanden gebouwd. De bestaande toegang van het erf blijft gelijk. De netto oppervlakte van het bouwperceel bedraagt in de nieuwe situatie minder dan 2 ha.

Verkeer en parkeren

Het perceel is in de huidige situatie goed ontsloten door de Spierdijkerweg. Richting het westen geeft deze aansluiting op de N507. Aan deze wijze van ontsluiting van het perceel wijzigt niets. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is sprake van voldoende parkeergelegenheid.

2.3 Beeldkwaliteit

Voor de locatie is een beeldkwaliteitplan opgesteld volgens de richtlijnen uit de leidraad cultuurhistorie en landschap van de provincie Noord- Holland. Het beeldkwaliteitplan is bijgevoegd in bijlage 2. Op basis van het gemeentelijk beleidskader voor de beeldkwaliteit van het Landelijk gebied en de welstandsnota zijn de uitgangspunten ten aanzien van de landschappelijke inpassing geformuleerd. De belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van de landschappelijke inpassing zijn weergegeven in onderstaande schets. Deze is uitgebreid toegelicht in het Beeldkwaliteitplan.

Onderstaande tekening geeft het toekomstbeeld van de locatie aan. Gekozen is voor een situering van het terrein in de nabijheid van de kruising. De voorzijde aan de Spierdijkerweg is open van karakter. Hier is de bedrijfswoning gesitueerd. Het bedrijfsgedeelte is teruggerooid. Het achterste gedeelte, met de opslag is ingepast met een aarden wal en struikbeplanting. Het deel van het perceel tegen de weg is open van karakter en wordt gekarakteriseerd door rietoevers. De uitvoering van het beeldkwaliteitplan is met een voorwaardelijke verplichting gerelateerd aan de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0006.jpg"

Figuur 6 Gewenste situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk staat het beleid beschreven dat mogelijk relevant is voor de gewenste ontwikkeling en/of het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt kort ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. In dit plan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van het oprichten van een loon- en aannemersbedrijf als gevolg van een verplaatsing vanaf een ander perceel. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde. In het voorliggende geval is er sprake van een concrete, lokale behoefte. Deze behoefte is bedrijfseconomisch van aard; het bedrijf heeft een andere plek nodig om haar activiteiten in haar werkgebied te kunnen voortzetten. Er is dan ook geen sprake van het realiseren van een nieuw bedrijf, maar enkel van een genoodzaakte verhuizing van een bestaand bedrijf binnen dezelfde regio.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. In paragraaf 2.1. is aangegeven dat andere locaties niet voorhanden zijn of niet geschikt zijn voor de bedrijfsvestiging. Binnen bestaand stedelijk gebied is geen locatie voorhanden.

Trede 3: multimodale ontsluiting

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal (op meerdere plaatsen) ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2, is kwalitatief en kwantitatief. Het bedrijf krijgt een situering aan een doorgaande weg en is hierdoor goed ontsloten.

Op grond van de toetsing aan de ladder, passen de ontwikkelingen in het bestemmingsplan binnen de SVIR.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op herziening 23 juli 2011). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.' Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De structuurvisie is uitgewerkt in de PRV.

Ten behoeve van de Noord-Hollandse economie wil de Provincie Noord-Holland dat kwalitatief en kwantitatief genoeg ruimte beschikbaar is voor nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied beoordeelt de Provincie Noord-Holland op grond van het aantonen nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (onder andere de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie), en op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. Voordat nieuwe functies of nevenfuncties worden toegestaan, moet gewaarborgd worden dat landschappelijke, cultuurhistorische en monumentale waarden worden behouden, of zelfs liever nog worden versterkt. De bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn zeer belangrijke pijlers. Ook het behoud van de regionale identiteit verdient speciale aandacht.

De Provincie Noord-Holland wil dat gemeenten ruimte maken voor nieuwe ontwikkelingen door eerst de mogelijkheden om bestaande werklocaties te intensiveren en herstructureren te benutten. Daarnaast zal, tegelijk met het optimaliseren van het ruimtegebruik op bestaande locaties ook ruimte moeten worden gezocht voor nieuwe locaties. Die zijn nodig om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven, maar ook om met deze nieuwe locaties schuifruimte te creëren voor het in gang zetten van herstructurering op andere locaties. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De toeleverende en uitbestedende bedrijven kunnen zich in de nabijheid vestigen. Dit levert voordelen op voor milieu en logistiek. Ook het behoud van de regionale identiteit verdient speciale aandacht.

De wenselijke verplaatsing van het loon- en aannemingsbedrijf past binnen het beleid van de provincie om binnen het gebied met grootschalige landbouw te streven naar structuurverbetering en het uitplaatsen van bedrijven uit stedelijk gebied. In dit geval moet het bedrijf wijken voor een verbetering van de infrastructuur. De functie van het loon- en aannemingsbedrijf is gerelateerd aan het landelijk gebied en is daarmee lokaal georiënteerd. Het is noodzakelijk om bij het bedrijf te wonen. Omdat het hier gaat om een bedrijf dat gerelateerd is aan het agrarisch werkgebied, is het wenselijk dat het bedrijf gesitueerd is in het landelijk gebied en niet op een bedrijventerrein.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV, vastgesteld op 28 september 2015) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Het in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bedrijfsperceel valt gedeeltelijk buiten Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De PRV geeft aan dat onder BBG de bestaande bebouwing wordt verstaan, of de in het geldende bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing. Bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen horen hier niet bij.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een loon- en aannemersbedrijf in het landelijk gebied. Hoofdstuk 4 van de verordening gaat over regels met betrekking tot het landelijk gebied. In het algemeen wordt verstedelijking niet toegestaan in het landelijk gebied. Het oprichten van een loon- en aannemersbedrijf wordt gezien als verstedelijking. Er is namelijk sprake van een vorm van overige verstedelijking (artikel 14). Artikel 14 geeft aan dat verstedelijking in het buitengebied is toegestaan op basis van de voorwaarden:

  • dat de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;
  • is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd;
  • en het bepaalde in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis) in acht wordt genomen.

Aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 14 wordt voldaan. Ten eerste is er sprake van een noodzaak van verstedelijking. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eis van Nut en Noodzaak omdat de huidige locatie verlaten moet worden in verband met een infrastructurele ontwikkeling van de provincie Noord-Holland. Er is geen sprake van het toevoegen van een nieuw bedrijf aan het gebied. Ten tweede kan de beoogde ontwikkeling niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd. In paragraaf 2.1. is aangegeven dat andere locaties niet voorhanden zijn of niet geschikt zijn voor de bedrijfsvestiging (zie ook bijlage 1). Binnen bestaande stedelijk gebied is geen locatie voorhanden. De bestaande bedrijfsvoering wordt één op één verhuisd naar de nieuwe locatie. Op de nieuwe locatie ligt momenteel een agrarische bestemming, waar bebouwing gedeeltelijk is toegestaan. Bij het onderdeel duurzame verstedelijking, paragraaf 3.1 is een afweging weergegeven zoals ook naar voren komt bij de afweging van nut en noodzaak. Op de voormalige locatie zal sprake zijn van sanering van de bedrijfsfunctie.

Daarnaast is artikel 15 van toepassing. Dit artikel gaat in op de Ruimtelijke kwaliteitseis in geval van verstedelijking in het landelijk gebied. Voor dit project is van belang dat geen afbreuk wordt gedaan aan de, voor het betreffende landschapstype, geldende kernkwaliteiten. De locatie is getoetst aan het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied waarin de aspecten die genoemd zijn bij de Ruimtelijke kwaliteitseis van de provincie aan de orde komen. Deze toetsing is verwerkt in een beeldkwaliteitsplan. Deze is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting. Op basis van de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied is het erf landschappelijk ingepast.

Ten slotte is artikel 17a van toepassing. Artikel 17a gaat in op Agrarisch aanverwante bedrijven. Op basis van de begripsbepalingen in artikel 2 moet onder een agrarisch aanverwant bedrijf ook een loon- en aannemersbedrijf worden verstaan. Conform artikel 17a lid 2 van de verordening kan een bestemmingsplan in afwijking van artikel 14 van de verordening een nieuw bouwperceel voor de verplaatsing van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf in het landelijk gebied mogelijk maken, mits:

a.            de noodzaak tot verplaatsing gemotiveerd is aangetoond;  

b.            er geen reëel alternatief beschikbaar is op een bedrijventerrein in de regio;

c.            er geen geschikte vrijkomende agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn, en; 

d.            permanente buitenopslag wordt verboden.

De reden voor de verplaatsing heeft te maken met de verbreding van het project N23 Westfrisiaweg (aanleg rotonde) waarvoor de gronden van het bedrijf, op de locatie Dorpsstraat 39 te Obdam, nodig zijn. In bijlage 3 wordt een uitvoerige beschrijving van de noodzaak tot verplaatsing gegeven. In paragraaf 2.1 is de locatiekeuze, met daarbij alternatieve locaties, reeds aan de orde gekomen. Geconcludeerd wordt dat onderhavige locatie de meest geschikte locatie is voor de bedrijfsverplaatsing. Hierbij is o.a. het Bedrijventerrein De Braken onderzocht. Op het terrein is geen ruimte meer voor zo'n omvangrijk bedrijf en daarnaast is een bedrijfswoning op De Braken uitgesloten, welke voor onderhavig bedrijf noodzakelijk is voor toezicht en permanente bereikbaarheid.

Ten slotte is er geen sprake van permanente buitenopslag. In onderhavige bedrijf is sprake van opslagvakken voor partijen grond, die na verloop van tijd weer worden afgevoerd. Op grond van de toelichting bij 17a is tijdelijke opslag wel toegestaan.

Daarnaast voorziet een bestemmingsplan conform artikel 17a lid 4 in een bouwperceel van maximaal 2 ha voor zover dat betrekking heeft op een gebied voor grootschalige landbouw.

Het plangebied is in een gebied voor grootschalige landbouw gelegen. De beoogde bedrijfsverhuizing vindt plaats op het perceel nummer 97 en op de achterliggende agrarische gronden. De oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt in de nieuwe situatie minder dan 2 hectare en voldoet daarmee aan artikel 17a lid 4.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2009 - 2020

De gemeenteraad heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 – 2020 en in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van 2013. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking. Daarnaast is er ook sprake van ruimtelijke opgaven voor het landelijk gebied.

Op verrommelde plekken of locaties waar bedrijfsruimte vrijkomt is ruimte voor woningbouw en

bedrijvigheid die past in het lint. Een goede ruimtelijke inpassing en behoud van de doorzichten naar

het open landschap zijn daarbij van belang.

De bedrijfslocatie wordt verplaatst naar een locatie waar voorheen o.a. een agrarisch bouwperceel lag. Een loon- en aannemingsbedrijf kan gezien worden als een passende bedrijvigheid op deze locatie omdat de functie sterk gelieerd is aan het landelijk gebied en op deze locatie goed ontsloten kan worden. De functie vormt geen belemmering voor de woonfuncties in de nabijheid van het plangebied. De ruimtelijke inpassing is gebaseerd op de huidige situatie, aangevuld met een beplanting rondom het perceel. Hiermee is het erf optimaal ingepast.

De massa structuur valt binnen de lintstructuur van agrarische bedrijven aan de Spierdijkerweg. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast. Hiermee voldoet het plan aan de Structuurvisie van de gemeente.

3.3.2 Welstandsnota Koggenland

De welstandsnota van Koggenland is vastgesteld in 2012. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Het plangebied ligt in een gebied met een bijzonder welstandsniveau en maakt deel uit van gebied 3; de 'landelijke linten'. Bij dit gebied zijn beleidsuitgangspunten en toetsingscriteria opgenomen. Voor het welstandstoezicht ligt de nadruk op de inpassing van de bebouwing in het landschap en de bescherming van streekeigen landelijke lintbebouwing.

De omgevingsvergunningaanvraag wordt getoetst aan de criteria. Zo wordt de gewenste ontwikkeling op een goede manier ingepast in de omgeving en past deze in het beschreven welstandsbeleid.

3.3.3 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland

Voor het Landelijk gebied van de gemeente Koggenland is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen worden hieraan getoetst. In het beeldkwaliteitplan zijn vanuit de verschillende landschapstypen binnen de gemeente Koggenland zes gebieden onderscheiden. Deze gebieden zijn op basis van het bestaande grondgebruik en het vastgelegde beleid globaal begrensd.

Voor de ontwikkeling en het behoud van het landschap wordt ingezet op het op een goede wijze inpassen van nieuwe ontwikkelingen in het landschap. Paragraaf 2.2 geeft een beschrijving van de landschappelijke inpassing, waarbij getoetst is aan het beeldkwaliteitplan van de gemeente Koggenland. Op deze manier is sprake van een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. De quickscan is bijgevoegd in de bijlage 4 van deze toelichting.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Uit de quickscan is gebleken dat in de omgeving van het plangebied geen sprake is van Natura 2000-gebieden. Op ruime afstand zijn gebieden aanwezig die binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) zijn aangewezen. Ook is er geen sprake van een weidevogelleefgebied waarop het plan negatieve invloed heeft. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor de EHS en het weidevogelleefgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGSpierdijkerw97-va01_0007.png"

Figuur 7 Situering in relatie tot ecologisch waardevolle gebieden.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Ter plaatse van het plangebied worden gebouwen gesloopt en bomen gekapt. Uit de ecologische quickscan (zie Bijlage 4) is gebleken dat het plangebied in potentie geschikt is voor (licht)beschermde soorten amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren. Hiervoor gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals de voorgenomen ontwikkeling. Een ontheffing is niet nodig. In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven, wordt voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen gehanteerd: Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) wordt gefaseerd verwijderd . Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.

4.2.1 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De locatie heeft in het Bestemmingsplan Landelijk Gebied een dubbelbestemming met 'Waarde -Archeologie 2' (gronden direct gelegen aan het lint tot aan de sloot) en 'Waarde -Archeologie 5' (gronden en weiland erachter). Hierbij geldt een onderzoeksplicht (archeologisch onderzoek) bij ingrepen groter dan respectievelijk 100 m2 en 10.000 m2. Tevens geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan respectievelijk 40- en 35 cm.

In 2012 is door de gemeenteraad van Koggenland de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze archeologische kaart is in 2012 vervaardigd door Archeologie West-Friesland. Op deze kaart is aangegeven waar de bekende archeologische waarden zich bevinden en welke archeologische verwachtingszones er zijn in de categorieën (zeer) hoog, middel en lage verwachting. De verwachting is gecombineerd met een beleidsadvies per archeologische verwachtingszone.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Koggenland uit 2012 valt het plangebied binnen een aantal zones. Enerzijds binnen de zone met een Waarde – Archeologie 2. Hierbij dient het aspect archeologie bij ingrepen van 100 m2 en groter te worden meegewogen als de grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld zullen reiken. De ingrepen ten behoeve van de sloop van de stolp, het voorhuis en de schuur en binnen het plangebied zullen de vrijstellingsgrens van 100 m2 overschrijden. Hoogstwaarschijnlijk zal de bouw van de nieuwe woning deze grens niet overschrijden. Anderzijds valt het plangebied binnen de zone met een Waarde – Archeologie 5, waarbij een vrijstellingsgrens van 20.000 m2 geldt als de grondwerkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld zullen reiken. De ingrepen binnen deze zone zullen deze vrijstellingsgrens niet overschrijden. Ten slotte valt het plangebied ook deels binnen een zone dat vrijgesteld is van archeologisch onderzoek.

Gezien bovenstaande analyse van de archeologische beleidskaart is een tweetal quickscans uitgevoerd. De quickscans zijn als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Uit de quickscans blijkt dat het hoogstwaarschijnlijk is dat ten aanzien van de gronden direct gelegen aan het lint archeologisch resten niet meer waarneembaar zijn, aangezien deze vermoedelijk verstoord zijn door de bouw van de huidige 19de-eeuwse stolp met voorhuis en aangebouwde schuur. Om deze reden is het weinig zinvol om een archeologische opgraving uit te voeren. Aanbevolen wordt om de werkzaamheden ten behoeve van de sloop van de stolp met voorhuis en het uitgraven van het bouwvlak te monitoren. Op deze voorwaarde adviseert Archeologie West-Friesland de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het bestemmingsplan Landelijk gebied worden cultuurhistorisch waardevolle elementen beschermd. In het plangebied komt een cultuurhistorisch waardevolle object in de vorm van een stolpschuur voor. Vanwege de slechte staat van de stolpschuur wordt deze gesloopt (reeds beschreven in paragraaf 2.2).

Ook het landschap, dat als geheel een cultuurhistorische waarde kent, is zoveel mogelijk in het bestemmingsplan Landelijk gebied beschermd. Deze zijn beschermd met de dubbelbestemmingen Waarde - Aardkundig en Waarde - Landschap verkaveling. Polder Westerkogge, waarin het plangebied ligt, is niet van een dermate cultuurhistorische waarde dat daarvoor een dubbelbestemming is opgenomen. Echter bij de totstandkoming van het beeldkwaliteitplan (zie bijlage 2) voor onderhavig bestemmingsplan is wel rekening gehouden met de (cultuurhistorische) waarde van het landschap. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de uitvoering van het beeldkwaliteitsplan waarborgt. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de ontwikkeling passend is in de historische landschapsstructuur.

4.3 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, worden van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Wateradvies

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan.

Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.

Algemeen

Het plangebied is gelegen in drie verschillende peilgebieden in de polder Westerkogge. De waterloop langs de Braken heeft een streefpeil van NAP -3,70 meter. De waterloop langs de Spierdijkerweg heeft een streefpeil van NAP -3,20 meter en waterloop ten westen van het plan heeft een streefpeil van NAP -4,00 meter.

Waterkwantiteit

De voorgenomen plannen zorgen voor een substantiële toename van de verharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename, worden er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen in de vorm van extra wateroppervlak.

Compensatie open water

Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren heeft het hoogheemraadschap berekent hoeveel extra waterberging er gerealiseerd moet worden. Aangezien binnen het plangebied drie verschillende peilgebieden aanwezig zijn, kan het hemelwater theoretisch naar drie gebieden worden afgevoerd. Het peilgebied waar men naar afwatert, daar dient ook de watercompensatie plaats te vinden. Omdat in onderhavig bestemmingsplan sprake is van een toename van 12.175 m2 dient de verhardingstoename gecompenseerd te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met verschillende compensatiepercentages in de verschillende peilgebieden namelijk:

  • 8% in peilgebied NAP -3,20 m;
  • 10% in peilgebied NAP -3,70 m;
  • 13% in peilgebied NAP -4,00 m.

Toetsing

Bij de benodigde compensatie wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur van sloten. Per peilgebied zal hierbij gekeken worden hoeveel oppervlakte gecompenseerd moet worden. Voor deze analyse is het van belang om na te gaan waar de verhardingen naar toe afwateren. De loodsen zullen waarschijnlijk afwateren via een hemelwaterriool naar de dichtstbijzijnde watergangen. Omdat de belasting dan op die watergang plaatsvindt, zal de compensatie dus ook daar moeten plaatsvinden. Als dat niet lukt door ruimtegebrek kan dat in een lager gelegen peilgebied. Hetzelfde geldt voor de gesloten verharding tussen de loodsen. Als deze afwatert naar de wegsloot, zal daar de compensatie gevonden moeten worden.  Het kan dus zijn dat de verharding grotendeels op het land in peilgebied X ligt maar volledig afwatert naar peilgebied Y. In dat geval is het wenselijk om de compensatie in Y te realiseren. Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt de initiatiefnemer van het plan in overleg met het Hoogheemraadschap.

DEEL II

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het hoogheemraadschap adviseert voor de nieuwe ontwikkeling om een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Met voorgenoemde adviezen wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.

Wegen

Binnen het plangebied zijn wegen aanwezig, of wordt er aangesloten op wegen, die in beheer zijn van het hoogheemraadschap. Dit betekent dat er een wijziging plaatsvindt van de verkeerskundige situatie. Het hoogheemraadschap beoordeelt welke invloed het plan heeft op het onderliggende wegennet. Mogelijk dient hiervoor door derden nader onderzoek te worden uitgevoerd. Er dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op de grootte en samenstelling van de verkeersstromen. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zijn 3 scenario's mogelijk:

  • 1. Ten gevolge van nieuwe bebouwing langs de weg(en) en daardoor meer uitritten verandert het karakter van de weg dermate dat deze binnen de bebouwde kom gebracht dient te worden. Dit dient voor de realisatie van het plan plaats te vinden. De gemeente dient het binnen de bebouwde kom gebrachte weggedeelte in beheer en onderhoud te nemen.
  • 2. Ten gevolge van het plan wordt de weg dermate zwaarder belast, dat de weg gereconstrueerd of anders ingericht dient te worden (verbreed en/of zwaardere constructie, snelheidsremmers). Het hoogheemraadschap hanteert hierbij het veroorzakersbeginsel, wat inhoudt dat de kosten van de maatregelen ten laste van het plan dienen te komen.
  • 3. Het plan heeft dermate weinig invloed op het onderliggende wegennet dat geen aanpassingen nodig zijn.

Wat betreft ontsluiting van percelen op de openbare wegen hanteert het hoogheemraadschap de stelregel dat per perceel één uitrit wordt toegestaan. Hier is in onderhavige situatie sprake van vanuit de bestaande situatie.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

Toetsing

Een loon- en aannemingsbedrijf behoort tot de milieucategorie 3.1 (bedrijfscategorie landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²). In het kader van het vooroverleg is de RUD voor advies gevraagd. Het advies is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste bevindingen van het advies worden hierna beschreven.

Ten noorden van het plangebied ligt de bebouwde kom van Spierdijk. De bebouwde kom van Spierdijk bestaat hoofdzakelijk woningen uit. Er is dan ook geen sprake van een gemengd gebied. Voor de woningen in de bebouwde kom van Spierdijk moet dan ook rekening worden gehouden met een richtafstand van 50 meter. De kortste afstand van een

woning in de kern van Spierdijk tot het nieuwe loonbedrijf (rand plangebied) bedraagt

140 meter.

Aangezien er ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter bij de woningen in de bebouwde kom van Spierdijk is er bij de woningen in de bebouwde kom van Spierdijk sprake van een goed woon- en leefklimaat ten gevolge van het nieuwe loonbedrijf.

Op kortere afstand van het plangebied liggen twee woningen Spierdijkerweg 94 en 96. Door de menging van de verschillende bedrijven in combinatie met woningen kan worden uitgegaan van een gemengd gebied bij de beoordeling van de hinder bij deze twee woningen. In een gemengd gebied wordt een hogere hinder op de omliggende woningen acceptabel geacht, Bij het toepassen van een gemengd gebied mag worden 1 afstandsstap worden terug gegaan voor de richtafstand. De richtafstand bedraagt hierdoor 30 meter.

De twee woningen nabij het nieuwe loonbedrijf zijn bedrijfswoningen van derden en deze zijn dan ook geluidsgevoelig voor de geluidshinder afkomstig van het nieuwe loonbedrijf.

De afstand tussen de bedrijfswoning Spierdijkerweg 94 en de perceelgrens (grens van het plangebied) bedraagt ongeveer 22 meter. De afstand tussen de woning Spierdijkerweg 96 en het plangebied bedraagt ongeveer 30 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde van 30 meter. De RUD heeft daarom geadviseerd een akoestisch onderzoek industrielawaai naar de geluidshinder afkomstig van het loonbedrijf te laten uitvoeren.

Om aan te tonen dat bij de omliggende (bedrijfs)woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 9. Om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, is de geluidbelasting in het plangebied onderzocht en beoordeeld op basis van de normen uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) én het Activiteitenbesluit. Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen voldoet aan de normen zoals gesteld in de VNG-brochure én aan het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de omliggende woningen kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In en rondom het plangebied zijn geen geluidzones van spoorwegen en industrie aanwezig.

In de Wgh is bepaald dat met uitzondering van 30 km/uur-wegen elke weg een geluidzone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Spierdijkerweg en de Braken (N507) hebben een maximumsnelheid van 80 km/uur. De bestaande bedrijfswoning, die in de geluidzone van deze wegen ligt, zal worden vervangen door een vergelijkbare nieuwe bedrijfswoning. Dit wordt beschouwd als een 'bestaande situatie' in de zin van de Wet Geluidhinder. Het aantal geluidsgehinderden neemt niet toe en de afstand van de nieuw te bouwen woning tot de wegas wordt groter. Aangezien het bestemmingsplan ten opzichte van de bestaande situatie geen nieuwe woningen toestaat, zijn er vanuit wegverkeerslawaai geen belemmeringen te verwachten.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.

Koggenland kent ter plaatse van de locatie in het plangebied geen knelpunten met betrekking tot luchtkwaliteit. De ontwikkelingen in het plangebied zijn bovendien dusdanig van schaal en aard dat na realisatie ervan de maatgevende waarden niet overschreden worden.

4.7 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten vanuit een goede ruimtelijke ordening - in het kader van de Wet bodembescherming - bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

 

Toetsing

Binnen het plangebied is één woning gesitueerd. Aan nieuwe bedrijfsgebouwen worden minder eisen gesteld ten aanzien van bodemgevoeligheid. In het kader van de planologische procedure is aanvullend bodemonderzoek daarom niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet wel een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. In en rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico. De externe veiligheid geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Toetsing

In of in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van opslag van gevaarlijke stoffen of aanwezigheid van risicovolle bedrijfsmatige activiteiten. Ook is er geen sprake van een verkeersroute die is aangewezen voor transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting staat op ruim twee kilometer meter afstand. Dit is een benzine/LPG station. Omdat het invloedsgebied van een LPG-tankstation een omvang van 150 meter heeft, zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bouwregels van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen opgenomen:

Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf

Overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn loonbedrijven bestemd onder de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf'. Onderhavig bedrijf is een loonbedrijf en daarom ook als zodanig bestemd. Daarnaast kent het bedrijf enkele specifieke bedrijfsonderdelen, die niet gebruikelijk tot een loonbedrijf behoren. Deze onderdelen, een grondbank en een agrarisch handelsbedrijf, zijn specifiek voor dit perceel in de bestemmingsomschrijving opgenomen. In de begrippen is uitgelegd wat daaronder wordt volstaan. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is sprake van een bestemming voor bestaande bedrijven waarbij is uitgegaan van de bestaande omvang van de bedrijfsgebouwen. Omdat hier nog geen bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, is een afwijkende bouwregel opgenomen. In de regels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 35% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen. Dit percentage biedt de ruimte om te voldoen aan de benodigde oppervlakte bedrijfsgebouwen behorende bij het bedrijf. Het bestemmingsvlak bedraagt 2,8 hectare. Middels een voorwaardelijke verplichting wordt de uitvoering en het instandhouden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd. Door deze waarborging blijft een netto bouwvlak van minder dan 2 hectare over.

Waarde - Archeologie 2 en 5

Ter bescherming van archeologische waarden in het plangebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing op de gronden van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.

6.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Van de provincie is een reactie ontvangen waarin wordt ingestemd met de verplaatsing van het bedrijf naar de Spierdijkerweg 97. De positieve reactie van de ARO van 19 april 2016 luidt als volgt:

De commissie vraagt de initiatiefnemer om nog een laatste inspanning te doen om de grote loods aan de zijde van de provinciale weg verder op te schuiven in zuidelijke richting, zodat er meer ruimte ontstaat tussen de weg en het terrein. Onder de strikte voorwaarde dat het voorgestelde brede helofytenfilter aan de noordoostzijde tot aan de voorzijde wordt doorgetrokken kan de ARO akkoord gaan. Dit betekent dat voor de situering van de schuur dat deze lijn als uiterste grens wordt aangehouden. Initiatiefnemer geeft aan het plan hierop aan te passen.

Met het daarin gevraagde iets verschuiven van de loods aan de Braken, zodat er meer ruimte ontstaat tussen de weg en het terrein waardoor de brede water-/rietstrook doorgetrokken kan worden, is rekening gehouden. Deze aanpassing is zodanig dat de provincie kan instemmen met het plan.

Van het Hoogheemraadschap is de volgende reactie ontvangen.

Over het plan is eerder (in verband met de watertoets) contact geweest onder andere met de auteur van het bestemmingsplan. Onze eerdere reacties zijn in het plan verwerkt. Hoewel de definitieve watercompensatie nog niet in het plan is opgenomen is wel aangegeven dat de initiatiefnemer dit zal afstemmen met de waterbeheerder. Wij vertrouwen erop dat de initiatiefnemer dit ook zal doen.

Voor zowel de verhardingstoename als het graven van compenserende waterberging in het oppervlaktewater is een watervergunning benodigd. Voor vlotte afhandeling van de vergunningaanvraag is het noodzakelijk dat er reeds duidelijkheid is over de invulling van de watercompensatie. De initiatiefnemer kan het Hoogheemraadschap daar over benaderen.

Het bestemmingsplan is vervolgens als ontwerpplan klaar gemaakt en ter visie gelegd.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolgde artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 11 juli t/m 21 augustus 2016 (6 weken) ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een zienswijze ingediend door een buurtbewoner. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Reactienota zienswijze bestemmingsplan Spierdijk-Spierdijkerweg 97, die als bijlage 10 bij het bestemmingsplan is gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen is een tweetal wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Het betreft hier een aanpassing van de verbeelding (beperken functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-grondbank') en een nadere onderbouwing van het woon- en leefklimaat, aan de hand van aanvullend onderzoek, in paragraaf 4.4 van de toelichting.

Met inachtneming van de zienswijze is het bestemmingsplan op 28 november 2016 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld.

6.1.3 Vervolg

Het vastgestelde bestemmingsplan met bijbehorende stukken wordt met ingang van 12 december 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn geregeld. Het plangebied ligt in bestaand gebied. Dit houdt in dat de gemeente geen kosten heeft aan de aanleg van wegen, riolering, et cetera. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening is van de initiatiefnemer. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.