Plan: | Functieverandering naar Wonen Kevelderstraat 10 Zieuwent |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.WPBUI2027-VG01 |
Wijzigingsplan Functieverandering naar Wonen Kevelderstraat 10 Harreveld |
November 2022 |
Inlichtingen: afdeling Omgeving |
Unit Ruimtelijke Ontwikkeling |
tel.nr. 0544 - 39 35 35 |
Aan de Kevelderstraat 10 te Zieuwent is een melkrundveebedrijf gevestigd waarvan de bedrijfsvoering wordt gestaakt. De eigenaar van het perceel heeft een verzoek ingediend voor functieverandering naar Wonen. Daartoe worden alle bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en twee bergingen met een totale oppervlakte van iets meer dan 2.500 m2 gesloopt. Daarnaast wordt een mestsilo, meerdere kuilvoeropslagen en vijf voersilo's verwijderd. De bedrijfswoning blijft behouden.
Na sloop van de bovengenoemde agrarische bedrijfsgebouwen en bergingen worden er twee nieuwe vrijstaande woningen op het perceel gerealiseerd met bijbehorende bouwwerken.
Het college heeft op 15 februari 2022 positief gereageerd op dit verzoek en principemedewerking verleend.
In het geldende bestemmingsplan met bijbehorende Reparatieplannen voor het buitengebied is een 'Algemene wijzigingsbevoegdheid' opgenomen, 'functieverandering naar Wonen', waarbij de bestemming 'Agrarisch' kan worden gewijzigd naar 'Wonen'.
Aan deze 'Algemene wijzigingsbevoegdheid' zijn voorwaarden verbonden. Het verzoek voldoet aan deze voorwaarden.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten zuid-westen van de bebouwde kom Zieuwent. Het gebied wordt gekenmerkt door een mix van woningen en agrarische bedrijven.
Omgeving Kevelderstraat 10 Zieuwent
Kevelderstraat 10 Zieuwent
Het wijzigingsplan 'Functieverandering naar Wonen Kevelderstraat 10 Zieuwent' is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012 met de daarbij bijbehorende Reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.
Op het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent ligt de bestemming 'Agrarisch' en is voorzien van een bouwvlak. Voor het grootste deel van het perceel geldt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'. Voor het overige deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Daarnaast geldt voor het gehele perceel het ontwerp 'Parapluplan Archeologie'. Dit parapluplan vervangt de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en 2'. Voor een deel van het perceel geldt nu de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2'. Voor het overige deel van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 1 en 2'
Uitsnede geldend bestemmingsplan op perceel niveau:
Kevelderstraat 10 Zieuwent
Overzichtskaart met bestemmingen in omgeving plangebied Kevelderstraat 10 Zieuwent
Op het perceel is een melkrundveehouderij aanwezig met een bedrijfswoning, agrarische bedrijfsgebouwen, twee bergingen, een mestsilo, meerdere kuilvoeropslagen en vijf voersilo's. De bestaande bebouwing bestaat uit de bedrijfswoning met diverse agrarische bedrijfsgebouwen.
Luchtfoto plangebied.
Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd. Alle agrarische bedrijfsbebouwing inclusief de twee bergingen worden gesloopt met een totale oppervlakte van meer dan 2.500 m2 worden gesloopt. De bestaande boerderij blijft behouden. Op het perceel worden twee nieuwe woningen gerealiseerd met bijbehorende bouwwerken. De inhoud van deze woningen mogen maximaal 750 m3 bedragen. Qua stijl zal sprake zijn van zogenaamde schuurwoningen.
In een inrichtingsplan is de opzet van het erf met de woningen, de bijbehorende bouwwerken en de erf- inpassing opgenomen. Het erf en de directe omgeving worden landschappelijk ingepast. Het landschapsplan is beschreven in onderstaande paragraaf en bij dit bestemmingsplan als bijlage bijgevoegd.
Gewenste opzet nieuwe erf Kevelderstraat 10 Zieuwent
De eigenaren hebben een erf-inpassingsplan met landschappelijke inpassing opgesteld. Het plan is afgestemd op de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Het plan is goedgekeurd door de landschapsdeskundige van de gemeente.
Inpassingsplan
Het voorstel voor inpassing van het nieuwe erf en de landschappelijke inpassing bestaan uit verschillende onderdelen zoals hieronder op tekening is aangegeven. Beschrijving van het inpassingsplan is opgenomen in een rapport van Natuurbank Overijssel met nummer 3945A versie 1.1, d.d. 3 mei 2022 welke als bijlage is bijgevoegd. De gekozen plantkeuze, aangegeven met nummers op onderstaande kaarten, is in dit rapport opgenomen.
Overzichtstekening erfinpassing van het erf
Overzichtstekening landschappelijke inpassing
Het inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting aan dit wijzigingsplan gekoppeld. In een anterieure overeenkomst wordt met de eigenaar van het perceel afspraken gemaakt voor wat betreft aanleg en beheer van deze landschapselementen.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan en in het nieuwe Parapluplan Archeologie. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.2 wordt dit nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.4.
Algemene conclusie
De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.
In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling bij de functieverandering naar Wonen.
Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.
Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.
De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.
De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.
Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.
Mede gebaseerd op de adviezen uit het Manifest Klimaatbestendige Stad (2013) is in 2014 de intentieverklaring Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie verschenen. In deze beslissing staat het gezamenlijk doel centraal: in 2050 is het bebouwde gebied in Nederland, inclusief vitale en kwetsbare objecten, zo goed mogelijk “waterrobuust” en “klimaatbestendig” ingericht. Hierbij wordt gewerkt aan maatregelen om de kwetsbaarheid van de stad te verlagen voor drie opgaven: te nat (overstroming en wateroverlast), te droog (wateronderlast) en te warm (hittestress). In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan zeven ambities centraal:
Door te werken aan deze zeven ambities wordt de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting versneld en geïntensiveerd.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit wijzigingsplan betrokken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van twee woningen met bijbehorende bouwwerken op perceelniveau binnen de nieuwe bestemming 'Wonen'. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier dus toevoeging van twee woningen op perceelsniveau. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft dus het toevoegen van twee woningen op perceelsniveau. Hierbij is sprake van een dusdanige kleinschalige woningbouwontwikkeling dat hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Afweging
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van twee extra woningen op perceelsniveau niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking.
Conclusie
Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Algemene conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.
Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 4.4.2 wordt deze woonvisie nader toegelicht.
Omgevingsverordening 1 februari 2022
De meest actuele omgevingsverordening is een geconsolideerde versie van 1 februari 2022. Ingevolge deze versie gelden voor onderhavig perceel geen restructies en/of aanvullende voorwaarden met uitzondering van de regels voor glastuinbouw. Daar is bij deze ontwikkeling echter geen sprake van.
Conclusie
Het toevoegen van twee woningen na sloop van bedrijfsbebouwing op perceelsniveau (functieveranderingsbeleid), passen in de regionale woonagenda en de daarbij opgesteld woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Op het perceel is geen monumentale- of karakteristieke bebouwing aanwezig. De aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen hebben geen cultuurhistorische waarde.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. In de woonvisie zijn reserveringen gemaakt voor wooncontingenten om woningen, welke worden gerealiseerd in het kader van functieverandering en bij woningsplitsingen, mogelijk te maken. De ontwikkeling past daarom in de woningbouwprogrammering. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 5.10.
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 5.5.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent is gelegen in de zone waarbij het landschaps-ensemble is aangemerkt als 'Het Zieuwent'.
Hierbij geldt het motto: "Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen.
Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels".
Te beschermen of op te poetsen parels:
Te stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het door Natuurbank Overijssel opgestelde erf- en landschapplijk inpassingsplan. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het rapport 'Erfinpassings- en landschapsversterkingsplan Kevelderstraat 10 Zieuwent' is als bijlage bij deze onderbouwing bijgevoegd.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ongeveer 8,5 kilometer van de planontwikkeling op het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent. Op het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent zal worden gewoond. Het aanwezige veehouderijbedrijf wordt opgeheven. Het opheffen van een veehouderijbedrijf op deze afstand van het Natura 2000-gebied zal een positief effect hebben op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied. Deze opheffing van de veehouderij heeft meer positieve gevolgen voor de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied dan de bouw van twee woningen en het gebuik van het perceel voor wonen. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: het toevoegen van twee woningen op perceelsniveau, wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het toevoegen van twee woningen op perceelsniveau wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.
Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'.
Dit nieuwe beleid is opgenomen in het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Onderhavig perceel is aan dit Parapluplan getoetst.
Situatie plangebied
Ingevolge het 'Parapluplan Archeologie' geldt voor een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2'. De bestaande woning en het merendeel van de aanwezige bebouwing ligt in deze dubbelbestemming. Het overige deel van het perceel is gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingsgebied 1 en 2'.
Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 50 m2.
De nieuw te bouwen woningen worden gebouwd op locaties waar nu al gebouwen aanwezig zijn. Dit wil zeggen dat de ondergrond ter plaatse van deze gebouwen al geroerd is. Een aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
Een klein deel van het agrarisch bouwblok is gelegen in deze dubbelbestemming evenals een kuilvoerplaat. Binnen deze dubbelbestemming worden geen nieuwe bouwwerken of gebouwen opgericht. Een aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.
De gronden gelegen in deze dubbelbestemming zijn ook al gedeeltelijk geroerd door de aanwezigheid van kuilvoerplaten, een mestsilo en overige bouwwerken. Daarbij worden binnen deze dubbelbestemming geen nieuwe bouwwerken of gebouwen opgericht. Een aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Archeologisch bureauonderzoek
Bovengenoemde wordt bevestigd door een door Synthegra uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer S220014 van 19 april 2022 welke als bijlage is bijgevoegd.
Voornoemd onderzoeksrapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). In het beoordelingsrapport met nummer 2022EA0549 van 18 mei 2022, welke als bijlage is bijgevoegd, geeft de ODA aan dat "het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Locatie is tot op maximale geplande ontgravingsdiepte geroerd".
Wettelijke meldingsplicht
In de Erfgoedwet is in artikel 5.10 en 5.11 de wettelijke meldingsplicht beschreven. Dit is om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de RCE te Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan per direct in kennis te stellen.
Conclusie archeologie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wel geldt de algehele zorgplicht waarin wordt aangegeven dat bij toevalsvondsten het bevoegd gezag op de hoogte moet worden gesteld.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande boerderij blijft behouden. Daarnaast worden twee nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
Door Montferland Milieu B.V. is een verkennend bodemonderzoek op het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer MM22148, d.d. 30 augustus 2022. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.
Het onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Deze beoordeling met zaaknummer 2022EA0641 is als bijlage bijgevoegd. De ODA geeft aan dat het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek zijn verhoogde gehalte aan lood en minerale olie in de grond vastgesteld.
De ODA adviseert om aan de bestemmingsplanprocedure de volgende voorwaarden te verbinden om te zorgen dat de bodemsituatie geschikt wordt gemaakt:
- het verwijderen van de grond ter plaatse van de vastgestelde loodverontreiniging zodat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde functie wonen. Hiervoor dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld die vooraf ter goedkeuring wordt ingediend bij de ODA.
Het wordt aangeraden om eerst aanvullend bodemonderzoek conform de NTA 5755 uit te laten voeren om de hoeveelheid te verwijderen grond beter in beeld te krijgen. Mogelijk kan uit de resultaten van het uit te voeren onderzoek blijken dat verwijderen van de grond niet of maar in beperkte mate noodzakelijk is.
- Het terreingedeelte waar sprake is van een lichte verontreiniging met minerale olie (deellocatie werktuigenberging) voldoet niet aan de functieklasse wonen, maar er is vastgesteld dat er geen risico's aanwezig zijn bij het gebruik als functie wonen. Formeel is er sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten. Echter gezien de geringe aangetroffen concentratie wordt een sanering niet noodzakelijk geacht. Het wordt echter wel geadviseerd de grond te verwijderen bij de voorgenomen bouwwerkzaamheden. Indien de grond gaat worden verwijderd, dient hiervoor een Plan van Aanpak te worden opgesteld die vooraf ter goedkeuring wordt ingediend bij de ODA.
Het advies van de ODA voor wat betreft de sanering van de loodverontreinigde grond is overgenomen als 'voorwaardelijke verplichting' in de planregels van dit wijzigingsplan.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan. Wel is een voorwaardelijke verplichting aan de planregels toegevoegd om de loodverontreinigde grond te saneren.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
|
Hoofdthema's | |||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | ||
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja | |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | ||
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | ||
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee | |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | ||
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | ||
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | ||
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | ||
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | ||
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | ||
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | ||
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee | |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | ||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee | |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | ||
Aandachtsthema's | |||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaand tabel is een vraag met 'ja' beantwoord. Deze wordt hieronder nader beoordeeld.
Riolering en afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
De twee nieuwe woningen worden, evenals de bestaande woning, aangesloten op de gemeentelijke riool persleiding. Deze heeft voldoende capaciteit om het afvalwater van drie woonhuizen te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.
In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel vinden geen ontwikkelingen plaats die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen toekomstige ontwikkelingen van aanwezige bedijven niet worden belemmmerd.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
De bestaande en nieuwe woningen in het plangebied komen te liggen binnen de geluidszone van de Kevelderstraat, de Harreveldseweg, de Schurinkweg en de Oude Ruurloseweg. Er is hier sprake van wegen met één rijstrook zodat hier een zone geldt van 250 m. Een onderzoek naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer is noodzakelijk.
Door Sain milieuadvies is een akoestisch onderzoek inzake het wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in een onderzoeksrapport met kenmerk 2022-3032-b3902/608, d.d. 21 april 2022. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Het onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Deze beoordeling met nummer 2022EA0549, d.d. 12 mei 2022 is als bijlage bijgevoegd. De ODA geeft aan dat:
Railverkeer- en industrieel lawaai zijn niet van toepassing op dit plangebied nu beide niet in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor dit plan.
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
Situatie plangebied
In de directe omgeving van het plangebied Kevelderstraat 10 te Zieuwent zijn enkele veehouderijbedrijven gelegen. Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:
1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen oftewel de toekomstige ontwikkelingen van omliggende veehouderijbedrijven of overige bedrijven niet belemmeren.
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn twee agararische bedrijven gelegen die nader moeten worden beoordeeld. Het gaat hierbij om Harreveldseweg 10 te Zieuwent en Oude Ruurloseweg 26 te Zieuwent.
Harreveldseweg 10 Zieuwent
Dit agrarisch perceel is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde, Harreveldseweg 6-8 te Harreveld en Harreveldseweg 10 te Zieuwent' welke op 22 februari 2022 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld. Het perceel is bestemd als 'Agrarisch', voorzien van een 'bouwvlak' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2'.
Intensieve veehouderijbedrijven zijn in de gemeente Oost Gelre aangeduid met 'intensieve veehouderij'. Nu deze aanduiding op dit perceel ontbreekt is hier sprake van een extensieve veehouderij. Hiervoor gelden ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vaste afstanden.
Het agrarisch bouwvlak van Harreveldseweg 10 te Zieuwent is gelegen op ongeveer 150 m van het huidige agrarisch bouwvlak voor Kevelderstraat 10 Zieuwent. Ingevolge de Wgh dient een woning gelegen buiten de bebouwde kom ten opzichte van dit agrarisch bedrijf een minimale afstand aan te houden van 50 m om de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf niet te belemmeren en omgekeerd om een goed woon- en leefklimaat in woningen te kunnen garanderen.
De nieuwe woningen en de bestaande woning worden binnen de contouren van het huidige agrarisch bouwvlak van Kevelderstraat 10 gerealiseerd. Nu de werkelijke afstand dus 150 m bedraagt zullen deze woningen geen beperking zijn voor het bovengenoemd agrarisch bedrijf en kan een goed woon- en leefklimaat in deze woningen worden gegarandeerd.
Oude Ruurloseweg 26 Zieuwent
Dit agrarisch perceel is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplannen'. Het perceel is bestemd als 'Agrarisch', voorzien van een 'bouwvlak' met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingswaarde 2'.
Intensieve veehouderijbedrijven zijn in de gemeente Oost Gelre aangeduid met 'intensieve veehouderij'. Nu deze aanduiding op dit perceel ontbreekt is hier sprake van een extensieve veehouderij. Hiervoor gelden ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vaste afstanden.
Het agrarisch bouwvlak van Oude Ruurloseweg 26 Zieuwent bestaat uit twee delen, welke aan elkaar zijn gerelateerd, waarbij het dichtstbijzijnde bouwvlak is gelegen op ongeveer 290 m van het huidige agrarisch bouwvlak voor Kevelderstraat 10 Zieuwent. Ingevolge de Wgh dient een woning gelegen buiten de bebouwde kom ten opzichte van dit agrarisch bedrijf een minimale afstand aan te houden van 50 m om de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf niet te belemmeren en omgekeerd om een goed woon- en leefklimaat in woningen te kunnen garanderen.
De nieuwe woningen en de bestaande woning worden binnen de contouren van het huidige agrarisch bouwvlak voor Kevelderstraat 10 gerealiseerd. Nu de werkelijke afstand dus ongeveer 290 m bedraagt zullen deze woningen geen beperking zijn voor het bovengenoemd agrarisch bedrijf en kan een goed woon- en leefklimaat in deze woningen worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De omliggende agrarische bedrijven worden door deze planontwikkeling niet in hun toekomstige ontwikkelingen beperkt en omgekeerd kan er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen worden gegarandeerd.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Situatie plangebied
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van twee nieuwe woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
Het perceel is gelegen in het buitengebied met woningen van derden (woonbestemmingen) en agrarische bedrijven. Hieronder is aangegeven of de gewenste woning toekomstige ontwikkelingen van bedrijven zal belemmeren en/of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de gewenste woning.
Agrarisch bedrijf
Het agrarisch bouwvlak van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf, Harreveldseweg 10 te Zieuwent, is gelegen op ongeveer 150 m van de nieuw te realiseren wooneenheden. Het betreft hier een extensieve veehouderijbedrijf waarbij, ingevolge de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een grootste afstand hoort van 100 meter voor wat betreft het aspect 'geur'. Aan deze afstand wordt dus voldaan.
Nu de nieuwe wooneenheden buiten deze grootste afstand van 100 m komen te liggen is een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd en wordt het voornoemd agrarisch bedrijf niet in haar toekomstige ontwikkelingen door deze nieuwe woningen beperkt.
Conclusie
Omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun toekomstige ontwikkelingen belemmert door deze planontwikkeling met twee nieuwe woningen. Daarnaast is er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen te garanderen.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van de quickscan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 3945, versie 1.0 d.d. 3 mei 2022, welke als bijlage is bijgevoegd. In het onderzoeksrapport is aandacht besteedt aan de volgende onderdelen.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Stikstof
Beoordeling stikstof (ontwikkelfase)
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.
Beoordeling stikstof (gebruiksfase)
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied neemt toe als gevolg van de bewoning van de nieuwe woningen. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, en het feit dat een melkveehouderij de agrarische werkzaamheden stopzet, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van emissie van stikstofoxiden, op voorhand uitgesloten worden.
Conclusie gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Het is niet aannemelijk dat voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied nu het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op 8,5 km van de beoogde planontwikkeling. Nader onderzoek of het opstellen van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Conclusie soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Amfibieën en vleermuizen bezetten geen vaste (winter)rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de sloopwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Dit geldt niet voor de veldmuis, die mag wel gedood worden. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
De betekenis van het plangebied als foerageergebied neemt voor de in het plangebied voorkomende soorten niet af. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook over het spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.
Op het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan..
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Kevelderstraat. Dit is een verbindingsweg tussen de Kevelderstraat en de Zieuwentseweg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het gewijzigd gebruik op het perceel zal het verkeer op de Kevelderstraat minimaal toenemen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Aanvulling
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
In het wijzigingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande in- en uitrit ontsloten via de Kevelderstraat. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
Het perceel Kevelderstraat 10 te Zieuwent is een agrarisch bedrijf welke stopt met haar werkzaamheden. Op het perceel staan een bedrijfswoning, agrarische bedrijfsgebouwen, mestsilo en kuilvoerplaten. Alle bouwwerken op het perceel worden gesloopt exclusief de agrarische bedrijfswoning.
In ruil voor sloop op het perceel van de agrarische bedrijfsgebouwen mogen er twee vrijstaande woningen worden teruggebouwd. Bij deze woningen worden bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen bij de woning) gebouwd of inpandig gerealiseerd.
De inhoud van de nieuwe woningen mogen maximaal 750 m3 bedragen. Bij een woning mag maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig, dus op dit perceel in totaal voor drie wooneenheden 450 m2.
Voor het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het plan wordt hierna getoetst aan voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan.
Voorwaarden functieverandering naar Wonen
In het geldend bestemmingsplan voor het buitengebied is in artikel 34.4 een 'Algemene wijzigingsbevoegdheid' opgenomen die de mogelijkheid biedt om een agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
het agrarisch bedrijf wordt en bijft beëindigd.
de bedrijfswoning blijft als woning in gebruik.
het agrarisch bouwvlak komt met dit wijzigingsplan te vervallen.
de boerderij zal niet worden gesplitst.
alle aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
er vindt geen hergebruik van bestaande agrarische gebouwen plaats.
er vindt geen hergebruik van bestaande agrarische gebouwen plaats.
bij toepassing van sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;
alle agrarische bebouwing op het perceel wordt gesloopt waarbij het sloopoppervlak meer bedraagt dan 2.500 m2, exclusief bedrijfswoning. Hiervoor mogen twee nieuwe woningen op het perceel worden gerealiseerd. De bestaande woning blijft behouden. Na nieuwbouw zal er op het perceel een bebouwingsreductie van meer dan 50% bebouwing hebben plaatsgevonden.
na functieverandering naar wonen zijn er drie woningen op het perceel aanwezig
bij alle drie de woningen worden maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd in het achtererf, dus in totaal maximaal 450 m2. Hierbij wordt de 50% niet overschreden.
de nieuwe woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd.
het bijgevoegde landschappelijk inpassingsplan is akkoord bevonden. Landschappelijke waarden en natuurwaarden worden niet aangetast. Het omliggende landschap wordt hierbij versterkt. De landschappelijke waarden en natuurwaarden worden niet aangetast.
de wijziging op het perceel is ruimtelijk beoordeeld en in hoofdstuk 5 zijn alle ruimtelijk relevante aspecten beoordeeld. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor genoemde aspecten.
Conclusie
Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan 'Functieverandering naar Wonen Kevelderstraat 10 Zieuwent' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2027-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en eventueel bouwregels opgesteld. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen van toepassing: de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Met dit wijzigingsplan wordt een deel van het plangebied bestemd als 'Wonen'. Het overige deel wordt agrarisch bestemd.
De te bouwen nieuwe bouwwerken worden voorzien van een bouwvlak waarbinnen het bouwwerk moet worden opgericht. De te behouden boerderij is een bestaand bouwwerk.
Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting is bepaald dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan de erf- en landschappelijke inpassing aangelegd moet zijn. Het niet instandhouden of niet onderhouden van de erf- en landschappelijke inpassing is ook in strijd met het bestemmingsplan.
In verband met de archeologische verwachtingswaarde ligt op het gehele plangebied een debbelbestemming(en) voor Archeologie. In deze dubbelbestemming(en) zijn regels opgenomen die de mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermen.
Het plan is een particulier initiatief. De uitvoering van de mogelijkheden die dit wijzigingsplan biedt is voor rekening van de initiatiefnemers. Als het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker over planschade. Het is daarom niet meer nodig om een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen.
Met het voorliggende plan wordt de omschakeling van een agrarische bestemming naar een woon bestemming mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten over het verhaal van kosten voor onder meer de exploitatie en eventuele planschade.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen. Wel heeft de adviseur van aanvrager een opmerking gemaakt over het bouwen van bijbehorende bouwwerken onder het dakvlak van de nieuw te realiseren woningen. Deze opmerking is opgenomen in het wijzigingsbesluit.
Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Het wijzigingsplan heeft geen betrekking op provinciale belangen en is daarom niet opgestuurd naar de provincie. Het waterschap en de provincie kunnen reageren op het ontwerp wijzigingsplan. Van de provincie en het waterschap is geen reactie ontvangen.