Plan: | Harreveldseweg 12 Zieuwent |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.WPBUI2022-VG01 |
Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingediend om op het perceel Harreveldseweg 12 te Zieuwent na sloop van de opstallen (met uitzondering van de bestaande woning), één extra vrijstaande woning op het perceel te mogen realiseren. Met voorliggend wijzigingsplan kan medewerking worden verleend aan dit verzoek.
Het perceel Harreveldseweg 12 is gelegen in het buitengebied van Zieuwent. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie L, nummer 111.
Omgeving plangebied
Perceel Harreveldseweg 12 te Zieuwent
Het perceel Harreveldseweg 12 te Zieuwent is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.
Het perceel is bestemd als 'Wonen'. Er is één woning toegestaan. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'.
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, bevoegd zijn de gronden met de bestemming 'Wonen' te wijzigen. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruikgemaakt om het toevoegen van één woning mogelijk te maken (zie ook hoofdstuk 5).
Fragment geldend bestemmingsplan
Qua archeologie gelden voor het plangebied op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 4'.
Op het perceel Harreveldseweg 12 in Zieuwent zijn een woning, ligboxenstal (439 m2), jongveestal (187 m2), (werktuigen)berging (205 m2), 'oude boerderij - dubbele kap' (242 m2), mestbassin en kuilvoerplaten aanwezig.
Luchtfoto bestaande situatie
De opstallen worden gesloopt en het mestbassin en de kuilvoerplaten worden verwijderd. De reeds aanwezige woning blijft bestaan. Ter compensatie van de sloop van de opstallen wordt één woning aan het perceel toegevoegd en worden twee bijbehorende bouwwerken (150 m2 per bouwwerk) gebouwd. Op deze manier zullen uiteindelijk in totaal twee vrijstaande woningen op het perceel aanwezig zijn, elk voorzien van een bijbehorend bouwwerk van maximaal 150 m2 per bouwwerk.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een plan voor erfinpassing en landschapsversterking opgesteld (zie Bijlage 1 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt en dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
Kaart landschappelijke inpassing van het erf
Kaart landschappelijke versterking
Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
Het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
In paragraaf 4.1 wordt beschreven hoe in dit plan met archeologische waarden wordt omgegaan.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan.
De watertoets staat beschreven in paragraaf 4.3.
De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving vormt/vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit wijzigingsplan betrokken.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt - onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het slopen van bebouwing en het toevoegen van een woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht. Het gaat daarbij om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het betreft in voorliggend plan het toevoegen van een woning. Planologisch is in de bestaande situatie sprake van één woning waar, na sloop van opstallen, in totaal één woning aan wordt toegevoegd. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Echter, op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voorliggend plan betreft het toevoegen van één woning, waardoor sprake is van een dusdanig kleinschalige woningbouwontwikkeling dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het toevoegen van een woning niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor voorliggend plan.
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in paragraaf 3.2.3. De juridische borging van de ladder is geregeld in het Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.
Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 3.4.1 wordt deze woonvisie nader toegelicht.
Conclusie
Het toevoegen van een woning past in de regionale woonagenda en de daarbij opgestelde woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan.
Bij voorliggend wijzigingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Het toevoegen van één woning heeft consequenties voor het woningaantal zoals opgenomen in de Woonvisie. Deze extra wooneenheid op het perceel past binnen de gereserveerde aantallen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.
Het perceel Harreveldseweg 12 te Zieuwent is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.
Het perceel is bestemd als 'Wonen'. Er is één woning toegestaan. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 1'. Zie ook paragraaf 1.3.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuishoren en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. De visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
De planlocatie ligt in het landschapsensemble 'Het Zieuwent' met als uitgangspunt: Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappe met kerkepaden, overlopers en elzensingels.
Op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn, voor zover van toepassing, verwerkt in het voor deze locatie opgestelde landschappelijk inpassingsplan, zie Bijlage 1 bij de toelichting.
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen. Zie paragraaf 4.12 voor de toetsing van voorliggend plan aan deze nota.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (zie ook paragraaf 3.1.3).
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met de titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Deze actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten.
Situatie plangebied
Qua archeologie gelden voor het plangebied op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - archeologisch verwachtingsgebied 4'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Het grootste deel van het plangebied heeft 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' . Hierin geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij werkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en een oppvlakte van gelijk aan of groter dan 250 m2. Een heel klein deel van het plangebied heeft dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4', waarbij geldt dat bij werkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek nodig is.
Alle nieuw te bouwen gebouwen vallen voor een groot deel binnen de huidige contouren van de bestaande bebouwing. De aanlegdieptes zijn minder diep dan de bestaande. Rondom de bestaande gebouwen is tijdens de bouw al verstoring opgetreden, waardoor het plangebied voor een groot deel verstoord is en maximaal 100 m2 onverstoord overblijft (een deel hiervan ligt ook nog op het bestaande erf onder de erfverharding. Ook dit is waarschijnlijk al verstoord). Daarom is het niet noodzakelijk een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren.
De nieuwe dubbelbestemmingen voor archeologie worden opgenomen voor werkzaamheden in de toekomst. Wanneer niet binnen bestaande contouren wordt gebouwd en/of dieper wordt gegraven, dan kan dan alsnog archeologisch onderzoek nodig zijn.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande woning en overige opstallen zijn niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorie.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Door Terra Agribusiness is een bodemonderzoek op het perceel Harreveldseweg 12 in Zieuwent uitgevoerd, zie Bijlage 2 bij de toelichting. Dit onderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.In het onderzoek is vastgesteld dat op diverse plaatsen sprake is van een sterke verontreiniging met asbest. Deze verontreiniging wordt aangetroffen ter plaatse van enkele druppelzones als gevolg van de verwering en afspoeling van asbesthoudende dakbedekking. Tevens is er sprake van een asbesthoudende puinlaag op een deel van het terrein. Beide dient gesaneerd te worden. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.
Conclusie bodem
De bodemkwaliteit is voldoende in kaart is gebracht. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de asbestverontreiniging en asbesthoudende puinlaag volledig gesaneerd moet worden. Als dit gesaneerd is, vormt dit verder geen belemmering voor realisering van het wijzigingsplan. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Situatie plangebied
De watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel dient als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen in de tabel zijn bedoeld om de feitelijke, fysiek-technische situatie te kunnen beoordelen, maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap.
De vragen zijn zodanig opgesteld dat indien een vraag met 'ja' wordt beantwoord, het waterthema relevant is. De relevante thema's worden hierna behandeld.
Thema | Toetsvraag | Relevant | |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
|
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
|
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laaggelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
|
Oppervlakte waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
|
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
|
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
|
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
|
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
|
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In de voorgaande tabel is geen enkele vraag met 'ja' beantwoord. Uit bovenstaande watertoets blijkt dan ook dat de voorgenomen planontwikkeling op het perceel Harreveldseweg 12 in Zieuwent geen gevolgen heeft voor het water, hemel-, afval- en/of oppervlaktewater.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Harreveldseweg 12 in Zieuwent bevinden zich meerdere veehouderijen, waaronder de veehouderij op het naastgelegen perceel, Harreveldseweg 10. Dit bedrijf heeft deelgenomen aan de 'stoppersregeling'. Uit een, in februari 2020, door de ODA uitgevoerde controle op dit perceel is gebleken dat daar inderdaad geen varkens meer worden gehouden. In het bestemmingsplan gold voor dat perceel echter nog wel de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op basis hiervan zou men op deze locatie, in theorie, dan ook weer dieren met geuremissiefactoren (varkens) kunnen gaan houden. Hierdoor zou het zo kunnen zijn dat de nieuw te realiseren woning een beperkende factor zou kunnen vormen voor het intensieve bedrijf. Echter, het perceel Harreveldsweg 10 maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde, Harreveldseweg 6-8 te Harreveld en Harreveldseweg 10 te Zieuwent'. In dit bestemmingsplan is onder andere geregeld dat de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' voor het perceel Harreveldseweg 10 komt te vervallen. Daardoor wordt voor de toekomst vastgelegd dat op dat perceel geen sprake meer kan en zal zijn van een intensieve veehouderij. De nieuwe woning vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering aan de Harreveldseweg 10.
Conclusie
De realisatie van een nieuwe woning op de locatie Harreveldseweg 12 in Zieuwent ligt op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze veehouderijen. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. De geur afkomstig van veehouderijen vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van een omliggende veehouderij. De richtafstand voor het onderdeel geur is hierbij niet meegenomen, omdat voor dit onderdeel een wettelijke afstand geldt. De aangevraagde ontwikkeling voldoet aan die afstand en werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven voor de overige aspecten. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling is hierbij niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden:
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen toekomstige ontwikkelingen van aanwezige bedrijven niet worden belemmerd.
Verkeerslawaai
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Zieuwent op ca. 54 m uit de as van de Harreveldseweg en op ca. 235 meter uit de as van de Oude Ruurloseweg, binnen de geluidzone van deze wegen.
Door Adviesbureau Van der Boom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB hoeven geen hogere waarden te worden verleend. De minimaal vereiste geluidwering van het Bouwbesluit is voldoende om een binnenniveau van 33 dB te realiseren zodat extra geluidwerende maatregelen niet aan de orde zijn.
Het akoestisch rapport is opgenomen in Bijlage 3.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.
Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.
Conclusie
De Wet geluidhinder is van toepassing voor het onderdeel wegverkeerslawaai, maar omdat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB zijn nader onderzoek en een hogere waarde niet nodig. Ook worden bestaande bedrijven qua geluidaspect niet belemmerd en wordt voldaan aan de standaardwaarde van het geluidbeleid. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden beoordeeld of de gewenste ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Stikstof heeft hier namelijk een negatieve invloed op.
Voorliggend plan maakt het mogelijk een woning toe te voegen op het perceel gelegen aan de Harreveldseweg 12 te Zieuwent. In de omgeving van deze locatie bevinden zich meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van een te hoge belasting met stikstof. Het meest dichtstbij gelegen gebied is het Korenburgerveen (op een afstand van circa 8.500 meter van de projectlocatie).
Het aantal verkeersbewegingen neemt in de aangevraagde situatie slechts in zeer beperkte mate toe. De ontwikkeling vindt bovendien plaats op een afstand van circa 8,5 kilometer van Natura 2000-gebieden. De toename aan stikstofdepositie is in dit geval op basis van ervaringscijfers als verwaarloosbaar klein te beschouwen, zodat nadelige gevolgen op Natura 2000-gebieden bij voorbaat zijn uit te sluiten.
Vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere mogelijke effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is in dit geval bij voorbaat duidelijk dat de aangevraagde situatie niet leidt tot negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is daarom niet nodig.
Conclusie
Voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties. Het aspect stikstof vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit'). Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.
Situatie plangebied
Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op twee woningen. De grens in de regeling ligt bij 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. De locatie ligt bovendien op een afstand van meer dan 300 meter van een rijksweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg. Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.
Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven.
Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad. a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast.
Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ruim 8,5 kilometer van het plangebied (zie ook paragraaf 4.10). Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad. b en c.: Het toevoegen van een woning wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D (kolommen 3 en 4). Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het toevoegen van een woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe projecten gerealiseerd waarvoor een verplicht MER of een beoordelings-MER noodzakelijk is. Tevens is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit mer. Een vormvrije mer-beoordeling is dan ook niet nodig.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kennen formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden in de omgeving
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Door Natuurbank Overijssels is een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Het plangebied is op 14 september 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000- gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Het is niet aannemelijk dat voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek of het opstellen van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende diersoorten niet af.
Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven, tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden toegestaan. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Situatie plangebied
Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook is geen sprake van een nabijgelegen spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.
Op het perceel Harreveldsweg 12 in Zieuwent worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Het plangebied wordt ontsloten via de Harreveldseweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hier deel van uit. Door het toevoegen van een woning zal het verkeer op de Harreveldseweg minimaal toenemen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plan. Er wordt gebruikgemaakt van bestaande in- en uitritten ontsloten via de Harreveldseweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de regels zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid 'Functieverandering naar wonen' (artikel 19.6.3, bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'). De onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 4 zijn hierbij meegenomen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van functieverandering, met dien verstande dat:
a. splitsing in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij een voormalige boerderij waarvan de inhoud meer bedraagt dan 900 m3;
Er is geen sprake van splitsing in twee woningen = niet van toepassing.
b. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub d als nieuwbouw zoals bedoeld in sub e, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
Met uitzondering van de bestaande woning wordt alle bebouwing gesloopt = akkoord.
c. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning = niet van toepassing.
d. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning = niet van toepassing.
e. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen woningen na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
Er is sprake van sloop van circa 1.074 m2 aan bebouwing waar één nieuwe woning voor mag en zal worden teruggebouwd = akkoord.
f. bij toepassing van artikel 19.6.3 sub e niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;
De bestaande woning blijft aanwezig en wordt niet gesloopt. Dit oppervlak is dan ook niet meegeteld bij het te slopen oppervlak = akkoord.
g. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;
Het totaal aantal wooneenheden zal maximaal twee bedragen = akkoord.
h. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
Er zal sprake zijn van maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning waarbij het achtererfgebied voor niet meer dan 50% zal worden bebouwd = akkoord.
i. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
Aan de voorwaarde dat de nieuwe woning dient te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning moet worden voldaan. Bij verlening van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal hier aandacht aan worden besteed.
1. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
Voor wat betreft de voorwaarde dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking moet blijken dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt, geldt dat er een landschappelijk inpassingsplan is opgesteld (zie Bijlage 1 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt = akkoord.
j. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
Uit de door Natuurbank Overijssel uitgevoerde quickscan is gebleken dat geen sprake is van aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden (zie ook paragraaf 4.10 en Bijlage 4 bij de toelichting) = akkoord.
k. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
1. de milieusituatie;
2. de verkeersveiligheid;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. de sociale veiligheid.
De genoemde aspecten zijn besproken in hoofdstuk 4. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van de genoemde aspecten = akkoord.
l. Het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Door het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan wordt ruimtelijke kwaliteitswinst behaald. Het plan heeft dan ook een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit = akkoord.
Conclusie
Voorliggend plan voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de functieverandering naar wonen.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, wordt gevormd door een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen waar in de regels naar wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale wijzigingsplan 'Harreveldseweg 12 Zieuwent' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten welke is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2022-VG01 met bijbehorende regels.
Het plangebied kende reeds de bestemming 'Wonen'. Er worden nu maximaal twee vrijstaande woningen en maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan.
Verbeelding
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- / bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is de bestemming vastgelegd, wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Voor zover noodzakelijk, worden de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In sommige gevallen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. In dit geval is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Afwijken van de gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst met verzoeker afgesloten inzake planschade. Burgemeester en wethouders achten het plan dan ook economisch uitvoerbaar.
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een extra woning. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Met verzoeker is een anterieure overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker komen. Voor het plan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. De watertoets is daarnaast voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn.
Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.