direct naar inhoud van Regels
Plan: Harreveldseweg 12 Zieuwent
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.WPBUI2022-VG01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Harreveldseweg 12 Zieuwent  met identificatienummer NL.IMRO.1586.WPBUI2022- VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.12 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan Harreveldseweg 12 Zieuwent;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erfinpassing:

erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf;

1.26 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.27 functieverandering naar wonen:

het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 groepskampeerterrein:

een terrein bestemd voor het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen op een perceel, zijnde geen regulier of kleinschalig kampeerterrein, gedurende maximaal 10 dagen per jaar, verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester een ontheffing of vrijstelling heeft verleend;

1.30 hergebruik:

het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie;

1.31 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.33 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.34 landschapsversterking:

Landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;

1.35 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.37 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.38 ondersteunende detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.39 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.40 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.44 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.45 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.46 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning;

1.47 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

met de daarbij behorende:

  • d. erfbeplanting;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bouwvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:

Bouwwerken   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale oppervlakte in m²   Maximale inhoud in m³  
Woning   4,5, tenzij anders is aangegeven   9     750  
Bijbehorende bouwwerken bij de woning   4   6   150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd    
Erf- en terreinafscheidingen     2      
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     2,5      

  • b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a. dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  • c. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • d. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
  • e. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  • f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden, met uitzondering van erkers. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

3.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Gronden en bouwwerken mogen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na start bouw van de nieuwe woning, uitvoering is gegeven aan de sloop/verwijdering van alle opstallen (met uitzondering van de bestaande woning), kuilvoerplaten en mestbassin;
  • b. Gronden en bouwwerken mogen overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na start bouw van de nieuwe woning, uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen 'Plan voor landschappelijke inpassing Harreveldseweg 12 te Zieuwent' van 14 maart 2022 teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • c. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -1' een bouwwerk te bouwen en te gebruiken voordat er is aangetoond dat de asbestverontreinigingen zijn verwijderd. Onder asbestverontreinigingen wordt bedoeld de verontreiniging met asbest in de bodem (o.a. ter plaatse van de druppelzones); asbesthoudende materialen (waaronder de dakbedekking) en de asbesthoudende puinlaag zoals vermeld in het bodemonderzoek van Bijlage 2 behorende bij dit wijzigingsplan. De grond die wordt weggehaald tijdens de saneringswerkzaamheden moet weer worden aangevuld met grond die geschikt is voor de functie wonen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    • 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    • 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    • 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    • 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    • 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    • 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  • b. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    • 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    • 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 3 bij de regels opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven';
    • 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    • 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    • 5. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    • 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers.
  • c. lid 3.1 jo 3.4 sub b. ten behoeve van het toestaan van:
    • 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 3 bij de regels opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven of,
    • 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in bijlage 3 bij de regels opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven', mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1, mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • d. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    • 1. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    • 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    • 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    • 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    • 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    • 7. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    • 8. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    • 9. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
    • 10. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    • 11. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
  • e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de als bijlage 4 bij de regels opgenomen 'Indicatieve bedrijvenlijst', met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.12, aanwezig waren op 27 april 2006;
    • 2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    • 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    • 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    • 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    • 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a. is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.

 

Artikel 4 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

4.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

5.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  • b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  • het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in artikel 3 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  • b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
  • c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 meter vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  • d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' onmogelijk is;
  • e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  • f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden;
  • g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

9.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 meter, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  • b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  • c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    • 1. de inhoud van wooneenheden;
    • 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingsregels archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemmingen uit de artikelen 4 tot en met 5 van dit bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk te laten vervallen en/of de gebieden een andere archeologische bestemming te geven. De bevoegdheid tot wijziging bestaat indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat de huidige archeologische bestemming niet meer passend is voor de desbetreffende locatie(s).

Artikel 11 Overige regels

11.1 Algemene bepalingen archeologie

Ten aanzien van de gronden met archeologische waarden en/of gronden met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van dit bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:

  • a. Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 4.2 en 5.2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit het in sub a. van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a. van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b. van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie;
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden;
  • e. De in de artikelen 4.2 en 5.2 opgenomen verboden gelden niet:
    • 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
    • 3. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
    • 4. indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 5. indien de werken of werkzaamheden betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • f. De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 4.2 en 5.2 kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  • g. Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in de artikelen 4.2 en 5.2 zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Harreveldseweg 12 Zieuwent.