direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Gegevens van het plan

Meddoseweg 5 Vragender wijziging bouwvlak  
Wijzigingsplan  
Vastgesteld  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
Esther Hoopman  
tel.nr. 0544 - 39 35 29  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingekomen voor verandering van het agrarisch bouwvlak aan de Meddoseweg 5 te Vragender. Hier is een gemengde veehouderij gevestigd. Het bedrijf houdt melk- en jongvee en heeft een varkenstak.

Het bedrijf wil de vorm van het agrarisch bouwvlak veranderen en zo een uitbreiding van de varkenstak mogelijk maken. Eén van de doelen van deze uitbreiding is om meer ruimte per dier te bieden en zo een bijdrage te leveren aan dierenwelzijn. In de nieuwe opzet wijzigt ook de indeling van de rundveetak: de melkkoeientak wordt stopgezet en de jongveetak wordt uitgebreid. Daarnaast wordt de varkenstak uitgebreid.

Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en een bouwvlak. Het agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 2,25 hectare. Op het bouwvlak ligt de aanduiding 'intensieve veehouderij', waarmee is aangegeven dat hier een intensieve veehouderij is toegestaan. Voorwaarde hierbij is dat: "niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt". Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011 ', het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de vorm van het agrarisch bouwvlak te veranderen. Van deze bevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

2.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bedrijf is gelegen in het buitengebied van Oost Gelre. Het ligt ten noordoosten van de kern Vragender. De directe omgeving bestaat uit verspreide (agrarische) bebouwing te midden van agrarisch grasland met een enkele burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0001.png"

Ligging plangebied.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

In het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig met melk- en jongvee en een varkenstak en twee bedrijfswoningen. Voor het bedrijf is op 17 januari 2013 omgevingsvergunning milieu verleend voor onderstaande opzet:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0002.png"

De locatie waar de nieuwe stal gewenst is, is op dit moment in gebruik als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0003.png" Luchtfoto van het plangebied

Op de bedrijfslocatie is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende bestemmingsplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' van kracht. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak van circa 2,25 hectare. Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is geregeld dat hier twee bedrijfswoningen toegestaan zijn.

Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie

De initiatiefnemer is voornemens om het bedrijf te wijzigen en uit te breiden. De belangrijkste wijzigingen zijn hierna benoemd:

  • Een bestaande kraamstal voor 220 kraamzeugen (stal 9 op tekening) wordt verlengd. Na verlenging biedt de stal ruimte aan 396 kraamzeugen.
  • Op de bestaande kraamstal zit momenteel een enkelvoudige biologische luchtwasser. Deze verdwijnt en wordt vervangen door een nieuwe combiluchtwasser BWL2009.12. De combiluchtwasser reduceert de emissies van ammoniak, geur en fijnstof in grotere mate.
  • Ten oosten van de bestaande stallen komt een nieuwe stal voor 3576 gespeende biggen en 200 dragende zeugen. Ook deze stal zal worden voorzien van een gecombineerde luchtwasser BWL2009.12.
  • In de nieuwe opzet worden geen melkkoeien meer gehouden. Wel wordt er nog vrouwelijk jongvee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0004.png"

Een situatietekening van de beoogde opzet is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0005.png"

Tussenaanvraag

Voor de beoogde ontwikkeling is het noodzakelijk dat het bouwvlak wordt gewijzigd. De nieuwe stal voor de biggen en de dragende zeugen past namelijk niet binnen het geldende bouwvlak. Aangezien Tiggeloven toch graag in 2017 al wilde bouwen en omdat de verlenging van de kraamstal past binnen het geldende bouwvlak, is voor deze verlenging een aparte aanvraag ingediend. In deze verlenging kunnen kraamzeugen en biggen worden gehouden. Die omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de stal binnen het bouwvlak is verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0006.png"

Wijzing vorm bouwvlak

Om de nieuwe stal bij te kunnen bouwen moet het bouwvlak worden vervormd. In bijlage 10 en 11 is de bestaande situatie de gewenste situatie opgenomen.

Het bedrijf wordt ingepast in de omgeving. Het inpassingsplan bestaat uit de volgende onderdelen;

  • Aanplant struweelhaag aan west-, oost- en noordzijde
  • Aanplant solitaire zomereik aan noordwestzijde van het erf
  • Aanleg erfbosje met picknickplaats in zuidoosthoek van het erf

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0007.png"

Inpassingsplan

Om het omringende landschap te versterken wordt een houtsingel langs een kavelgrens ten oosten van het erf aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0008.png"

Landschapsversterking

Hoofdstuk 5 Beleidskader

5.1 Inleiding

Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.

5.2 Nationaal beleid

5.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen daarvan en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit wijgingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor wijzigingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit wijzigingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Allereerst moet er behoefte zijn aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf valt - ook volgens jurisprudentie - niet onder de noemer van een stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding is in oppervlakte namelijk beperkt.

5.3 Provinciaal beleid

5.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.


2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

5.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.

Artikel 2.5.3.2 (van de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van juli 2017) Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak uit de omgevingsverordening geeft voorschriften omtrent de uitbreidingsmogelijkheden van een niet grondgebonden veehouderij. Daarbij is het Plussenbeleid opgenomen. Dit beleid geeft kwaliteitsvoorwaarden voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

Het bedrijf van de intiatiefnemer houdt melk- en jongvee en heeft een varkenstak. Het totale bouwvlak bedraagt circa 2,25 ha. Voor de voorgenomen uitbreiding met een stal, zal de vorm van het bouwvlak gewijzigd worden. Na de vormverandering is de oppervlakte van het bouwvlak nog steeds circa 2,25 ha.

Het gaat in dit geval echter niet om uitbreiding zoals bedoeld in het Plussenbeleid. Er komen weliswaar dieren bij, maar het bouwvlak wordt niet uitgebreid. Daarmee valt de ontwikkeling volgens het Plussenbeleid onder "bestaand recht". Bovendien is er geen sprake van een herziening van het bestemmingsplan, maar wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan.

Conclusie: het bedrijf breidt de intensieve tak uit qua dieraantallen, maar heeft geen groter bouwvlak nodig. De vigerende oppervlakte van het bouwvlak blijft ongewijzigd. Daarmee is het project in overeenstemming met de omgevingsverordening.

Beschermingsregime voor het Nationaal Landschap Winterswijk

In artikel 2.7.4.2 van de verordening is de volgende regeling voor het Nationaal Landschap opgenomen:

1.Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:

a.als er geen reële alternatieven zijn;

b.er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en

c.er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plan houdt de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf in. In directe aansluiting op de bestaande bebouwing wordt een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn de volgende:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
  • De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen.
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
  • Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere ontginningen.
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden
  • De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Dit wijzigingsplan maakt de verandering van de vorm van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf mogelijk. De oppervlakte van het bouwvlak verandert niet. Door te schuiven met wat resthoekjes ontstaat ruimte voor een nieuwe stal.

Het bedrijf heeft een Landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het landschappelijk inpassingsplan zijn nieuwe elementen opgenomen op het erf en in de omgeving van het bedrijf. Op het erf van het bedrijf wordt nieuwe beplanting langs de randen aangebracht. In de omgeving van het bedrijf wordt ook nieuwe beplanting aangebracht.

Het inpassingsplan bestaat uit de volgende onderdelen;

  • Aanplant struweelhaag aan west-, oost- en noordzijde
  • Aanplant solitaire zomereik aan noordwestzijde van het erf
  • Aanleg erfbosje met picknickplaats in zuidoosthoek van het erf

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0009.png"

Inpassingsplan

Om het omringende landschap te versterken wordt een houtsingel langs een kavelgrens ten oosten van het erf aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0010.png"

Landschapsversterking

Met de verandering van de vorm van het bouwvlak wordt aan de oostzijde van het perceel een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Deze stal heeft een breedte van 33 meter nodig om tot een goede en efficiënte indeling te komen. De frontbreedte van de varkensstallen (circa 125 meter) die zo ontstaat wordt 'gebroken' door een geleding in de nieuwe voorgevel aan te brengen. Met het beplantingsplan wordt het bedrijf ingepast in de omgeving en er vinden inpassingsmaatregelen in de omgeving van het bedrijf plaats. Met deze maatregelen wordt de kleinschaligheid van het Nationaal Landschap op en rond deze locatie versterkt.Het plan is daarom vanuit een stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar.

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden niet aangetast.

5.4 Gemeentelijk beleid

5.4.1 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van circa 2,25 hectare. De aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' regelt dat er twee bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak.

Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 2'. Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' is het bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.4 Cultuurhistorie en archeologie wordt op de resultaten van dit onderzoek ingegaan.

Geldende bouwvlak

Mogelijkheden voor wijziging bouwvlak agrarische bedrijven in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is bij de wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen voor het uitbreiden van agrarische bedrijven.

In artikel 4.7.3 zijn de voorwaarden voor het vervormen van het bouwvlak opgenomen. De voorwaarden luiden als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vervormen van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;
  • b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;
  • d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;
  • e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het een Natura 2000-gebied;
  • g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
  • h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit;
  • i. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.

Het plan wordt aan deze voorwaarden getoetst in Hoofdstuk 7 Plantoetsing.

5.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'De marke Vragender'.

Te beschermen en op te poetsen parels in dit gebied zijn:

  • het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen
  • karakteristieke solitaire bomen
  • de molen en de ruïne van de kapel
  • holle wegen, leemkuilen en grintgroeven
  • plekken om een te verpozen eventueel met picknickbankjes
  • het Vragenderveen en de Schaar
  • typerende erfbeplantingen
  • steilranden en beplantingen

Te stimuleren landschapselementen in dit gebied zijn:

  • bestaande karakteristieke beplantingen
  • kranspaden rond de es: zandpad langs esrand eventueel met fruitbomen en/of eikenhakhoutsingel
  • veldpaden: zandpaden door de ontginning langs kavelranden met eiken-berkensingel erlangs
  • veldpaden door en langs de beekdalen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin hooilandstrook en zwarte els

Voor onderhavig plan is een lanschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. In het beplantingsplan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met de historie van het landschap in het gebied.

Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten

6.1 Watertoets

Op grond van artikel 3.6.1 Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. In voorliggende paragraaf isgetoetst of de ontwikkeling dit dit bestemmingsplan mogelijk maakt in overeenstemming is met het waterbeleid. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een vijftal hoofdthema's:

- Veilig water: bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;

- Voldoende water: zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;

- Schoon water: zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier;

- Afvalwater: verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit;

- Vaarwegbeheer: zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Ja

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Ja  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

 

Het hemelwater dat op het huidige erf komt infiltreert deels in de bodem en wordt deels afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit hemelwater is niet verontreinigd.

Met de beoogde ontwikkeling neemt de oppervlakte verhard terrein toe met circa 3020 m2

(2520 m2 stal, 400 m2 verharding achter de nieuwe stal, 100 m2 verharding voor de nieuwe stal). Bij een dergelijke oppervlakte hoort een infiltratievoorziening van minimaal 121 kuub.

Initiatiefnemer heeft aangegeven ten noorden van de stallen een zaksloot te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0012.png"

De afmetingen van deze zaksloot zijn als volgt:

  • Breedte boven: 2,5 meter
  • Breedte onderin: 1 meter
  • Diepte: 1 meter
  • Lengte 70 meter.

Met deze afmetingen is de capaciteit van de infiltratievoorziening toereikend.

6.2 Bodem

Beoordelingskader

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico's voor de gebruikers van het bouwwerk. Een stal wordt niet als verblijfsruimte voor mensen beschouwd.

Inventarisatie

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Meddoseweg 5 in Vragender mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • De locatie is in gebruik als weiland. Voor zover ons bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op de locatie is, voor zover ons bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • De bedrijfslocatie (aangrenzend) is wel opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente (1993-2016). In 2014 wordt melding gemaakt van een asbestsloop als gevolg van brandschade. Op luchtfoto's uit die tijd zijn daar geen aanwijzingen gevonden voor de brand. Het is dus niet duidelijk of sprake is geweest van verspreiding van asbesthoudend materiaal naar het naastgelegen weiland.
  • Op luchtfoto's (2008-2015) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.

Conclusies en Advies

De bodemkwaliteit ter plaatse van de Meddoseweg 5 in Vragender is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. Over de (asbest)brand is onvoldoende informatie bekend. Omdat geen sprake is van een (toekomstige) verblijfsruimte, is het uitvoeren van onderzoek om de actuele bodemkwaliteit vast te leggen niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie als veebedrijf. Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan

  • Wanneer tijdens de planrealisatie in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
  • Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een Omgevingsvergunning Milieu.

6.3 Flora en fauna

6.3 Flora en fauna

Op basis van de Wet natuurbescherming moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagegaan of beschermde soorten of gebieden worden aangetast.

Op de plek waar de stal wordt gebouwd is nu grasland aanwezig. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura2000 -gebied of als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Een onderzoek naar gebiedsbescherming is dan ook niet nodig.

Er is geen sprake van sloop van bestaande gebouwen. Een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is nu dan ook niet nodig. Een ecologisch onderzoek is wel nodig als in de toekomst ingrepen plaatsvinden in een aan de gevels en daken of als gebouwen gesloopt gaan worden.

Het uitvoeren van het inrichtingsplan gaat een leefgebied bieden voor verschillende soorten insecten, kleine zoogdieren en vogels. Naar alle verwachting zal daarmee de natuurwaarde op en rond het erf vergroot worden.

6.4 Cultuurhistorie en archeologie

6.4.1 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Bovendien heeft de bouw van de stal geen/weinig invloed op de cultuurhistorische waarde van het landschap.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling verstoort de cultuurhistorische waarde van het gebied niet. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit bestemmingsplan, noch voor de realisering van het bouwplan.

6.4.2 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Tevens kan een gemeente eigen archeologisch beleid vaststellen.

Het deel van het perceel waar de stal wordt gebouwd heeft de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2500 m2 moet er verplicht een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Synthegra B.V. heeft in opdracht van Tiggeloven Agro te Vragender een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Meddoseweg 5 in Vragender. Hieronder worden kort de resultaten van het onderzoek beschreven.

De bovengrond van de natuurlijke veldpodzolgrond is in het hele plangebied verstoord door ploegwerkzaamheden. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. De verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan daarom op laag worden gesteld.

Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de Chorizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied op laag worden gesteld.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Wel dient de wettelijke meldingsplicht in acht genomen te worden:

"Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente hierover direct te informeren."

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Archeologisch onderzoek.

6.5 Geluid

Door Geurts Technisch Adviseurs BV is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsemissie van het varkens- en rundveebedrijf aan de Meddoseweg 3a en 5 te Vragender. In het akoestisch onderzoek worden de akoestische effecten als gevolg van de bedrijfsactiviteiten inzichtelijk gemaakt en wordt de geluidsbelating ter plaatse van rekenpunten in de omgeving bepaald. De conclusie van het akoestisch rapport wordt hieronder beschreven.

  • De akoestisch relevante bedrijfsactiviteiten in het bedrijf zijn transportbewegingen, de ventilatoren van de stallen, de aanvoer van voer, afvoer van vee, afvoer van kadavers, afvoer van mest, afvoer van melk, afvoer van spuiwater, de aan- en afvoer van diverse hulp- en afvalstoffen en het gebruik van een tractor.
  • Uit toetsing van de resultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT voldaan kan worden aan de richtwaarden uit het geluidbeleid van Oost Gelre van 40 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting wordt in de dagperiode met name bepaald door de transportbewegingen en laad- en losactiviteiten. In de avond- en nachtperiode zijn alleen de ventilatoren relevant. Aangezien wordt voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde (35 dB(A) in de nachtperiode) op 50 meter en de richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde (30 dB(A) in de nachtperiode) ter plaatse van woningen is onaanvaardbare hinder niet te verwachten.
  • Uit de berekeningen blijkt dat aan de richtwaarden ten aanzien van het maximale geluidsniveau LAmax kan worden voldaan, te weten 50 dB(A) etmaalwaarde. Het piekgeluidsniveau wordt in de dag- en nachtperiode veroorzaakt door optrekkende vrachtwagens bij de inrit.
  • Incidenteel vinden activiteiten plaats die leiden tot een verhoging in de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van derden. Deze activiteit betreft het aanvoeren in inkuilen van kuilvoer in de sleufsilo's. Ter plaatse van de woningen ontstaan geen overschrijdingen van de normstelling voor het LAr,LT of het LAmax. Ter plaatse van de controlepunten op 50 meter van de terreingrens ontstaat een overschrijding ten aanzien van het LAr,LT in de dagperiode ten gevolge van het aanvoeren en inkuilen van kuilvoer in de sleufsilo's. Gelet op de frequentie waarmee bovenstaande activiteiten plaatsvinden, in totaal niet meer dan twaalf maal per jaar, kan deze conform de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening voor de toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gehouden.
  • Indirecte hinder ten gevolge van aan- en afrijdend verkeer is niet te verwachten. Het bedrijf voldoet aan de gestelde voorkeursgrenswaarde, te weten 50 dB(A) in de dagperiode.

Het gehele rapport is opgenomen in Bijlage 3. De Omgevingsdienst Achterhoek heeft in haar advies aangegeven dat het akoestisch rapport akkoord is en dat wordt voldaan aan de streefwaarden van het geluidbeleid en de grenswaarden van de handreiking. De omgevingsvergunning kan met geluidvoorschriften worden verleend. Het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek is opgenomen in Bijlage 4.

6.6 Geur

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.

De Wgv maakt onderscheid tussen:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimvee:
    • 1. dieraantallen zijn om te rekenen naar totale geuremissie;
    • 2. geurbelasting is te bepalen door de geuremissie te berekenen in het rekenprogramma V-Stacks Vergunning of V-Stacks Gebied;
    • 3. de berekende geurbelasting moet worden getoetst aan de geurnormen van 3 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom) en 14 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom);
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden:
    • 1. hiervoor gelden vaste minimumafstanden (geen berekeningen mogelijk);
    • 2. de minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De minimumafstanden van 50 en 100 meter gelden ook voor geurgevoelige objecten die:

  • deel uitmaken van een andere veehouderij (of die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaken van een andere veehouderij);
  • op of na 19 maart 2000 in samenhang met beëindiging van de veehouderij zijn/worden gerealiseerd.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Inhoudelijke toets

In het kader van de beoordeling van het aspect geur veehouderij zijn door Locis Adviseurs op 23 augustus 2017 geurberekeningen uitgevoerd. Deze berekening is bijgevoegd in Bijlage 5 Geurberekening. Deze berekeningen zijn beoordeeld op:

  • uitgangspunten;
  • gebruikt rekenmodel;
  • normstelling;
  • rekenresultaten.

Uitgangpunten

De boordeling van het aspect geur veehouderij richt zich op het effect van door de geuremissie veroorzaakte belasting ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten.

De berekeningen zijn uitgevoerd voor de bestaande en de beoogde bedrijfssituatie van de varkenshouderij op het adres Meddoseweg 5 in Vragender. Voor het rekenmodel zijn de correcte invoerwaarden gebruikt.

Rekenmodel

Voor de berekeningen heeft het adviesbureau gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010. Dit verspreidingsmodel is wettelijk verplicht (artikel 2, lid 1, van de Regeling geurhinder en veehouderij) om de geurbelasting van een individuele veehouderij te berekenen.

Normstelling

Voor de normstelling is terecht aangesloten bij de hierboven genoemde geurnormen en -afstanden. Daarbij zijn de correcte geurnormen en –afstanden genoemd.

Rekenresultaten

Uit de berekeningen van de geurbelasting blijkt dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling de geurbelasting toeneemt ten opzichte van de vergunde situatie. Daarnaast blijkt dat de geurbelasting als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op alle omliggende geurgevoelige objecten ruimschoots voldoet aan de geurnorm van 14 odour units/m3.

De hoogst berekende geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten betreft 8,4 odour units/m3 op de woning op het adres Lankveldweg 2 in Vragender. Ook wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 meter van de voorgenomen ontwikkeling tot omliggende woningen die onderdeel uit maken van (voormalige) veehouderij.

Gelet op de afstand van circa 700 meter vanaf de locatie van de voorgenomen ontwikkeling tot de bebouwde kom van Vragender, kan ruimschoots voldaan worden aan de geurnorm van 7 odour units op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom van Vragender.

Conclusie / advies

Uit de berekeningen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de geurnormen en -afstanden ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten. Het aspect geur veehouderij vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat niet in het geding ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten.

6.7 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2003-VG01_0013.png"

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Inhoudelijke toets

In het kader van de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit zijn door Locis Adviseurs op 23 augustus 2017 fijnstofberekeningen uitgevoerd. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6 Berekening luchtkwaliteit. Deze berekeningen zijn beoordeeld op:

  • uitgangspunten;
  • gebruikt rekenmodel;
  • normstelling;
  • rekenresultaten.

Uitgangspunten

De beoordeling van het aspect luchtkwaliteit richt zich op het effect van de uitstoot van fijn stof (PM10). Dat is terecht, omdat voor stikstofdioxide (NO2) op voorhand duidelijk is dat in deze situatie geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Voor andere stoffen, waarvoor in het kader van de luchtkwaliteit grenswaarden zijn vastgesteld, geldt hetzelfde.

De berekening is uitgevoerd voor de beoogde bedrijfssituatie van de varkenshouderij op het adres Meddoseweg 5 in Vragender. Voor het rekenmodel zijn de correcte invoerwaarden gebruikt.

De afstand tot andere omliggende veehouderijen is zodanig groot en de aard en omvang van deze bedrijven is zodanig beperkt dat een berekening van de concentraties fijn stof overbodig is. Op voorhand is duidelijk dat de bijdrage van die veehouderijen niet zodanig is dat deze individueel of cumulatief leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof.

Gebruikt rekenmodel

Voor de berekening heeft het adviesbureau gebruik gemaakt van het rekenmodel ISL3a versie 2017-1. Dat programma is een wettelijk goedgekeurd rekenmodel dat rekent volgens de Standaardrekenmethode 3 (SRM3).

Normstelling

Voor de normstelling is terecht aangesloten bij de hierboven genoemde grenswaarde voor fijn stof (PM10). Daarbij is de correcte grenswaarde genoemd.

Rekenresultaten

De hoogst berekende jaargemiddelde PM10- concentratie is 20,85 microgram/m3  (exclusief zeezoutcorrectie). Die concentratie bevindt zich ruimschoots onder de norm van 40 microgram/m3.

Het berekende aantal overschrijdingen voor de daggemiddelde concentratie PM10 van 50 microgram/m3 bedraagt 8,6 dagen per jaar (exclusief zeezoutcorrectie). Dat aantal bevindt zich ruimschoots onder de norm van 35 dagen per jaar.

In beide gevallen is uitgegaan van het rekenjaar 2017. Gezien de dalende trend van de achtergrondconcentraties PM10 mag worden verondersteld dat dit hoogste waarden zijn die binnen nu en 10 jaar worden aangetroffen. In deze situatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

Conclusie / advies

Uit de berekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden voor fijnstof (PM10) ter plaatse van omliggende te beschermen objecten. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende te beschermen objecten is niet in het geding.

6.8 Bedrijven en milieuzonering

Beoordelingskader

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Overwegingen

Het betreft hier een varkens- en rundveebedrijf. Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van maximaal 200 meter (zie onderstaande tabel).

SBI 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie  
0141, 0142   Fokken en houden van rundvee   100   30   30   0   3.2  
0146   Fokken en houden van varkens   200   30   50   0   4.1  

Binnen de richtafstand van 200 meter bevinden zich meerdere woningen van derden. Maatgevend voor de te hanteren richtafstand is het aspect geur. Hierop is in het geval van veehouderijen echter specifieke wetgeving van toepassing (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer). Die wettelijke regeling heeft voorrang op de richtafstanden. De afstand voor het aspect geur uit bovenstaande tabel is daarom niet van toepassing.

Uit paragraaf 6.6 Geur blijkt dat wordt voldaan aan de voor omliggende woningen van toepassing zijnde geurnorm van 14 odour units/m3 (en eveneens aan de geurnorm van 7 odour units/m3 op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom van Vragender). Het woon- en leefklimaat bij die woningen en andere geurgevoelige objecten is hierbij niet in het geding.

Aan de overige richtafstanden (voor geur, stof en geluid) wordt voldaan vanuit de grenzen van het aangevraagde bouwvlak. Dit betekent dat er sprake is van voldoende afstand tussen het aangevraagde bouwvlak en omliggende woningen. Ook is hierbij het woon- en leefklimaat bij die woningen niet in het geding.

Conclusie / advies

Binnen de richtafstanden voor de aspecten geluid, stof en gevaar bevinden zich ten opzichte van de aangevraagde bouwvlakgrenzen geen woningen van derden. Dit geldt niet voor de richtafstand voor het aspect geur (hierbinnen bevinden zich wel woningen). Deze richtafstand is echter niet van toepassing, omdat er voor geur uit dierenverblijven specifieke wetgeving bestaat, die voorrang heeft op de richtafstanden. Uit de geurbeoordeling is gebleken dat die ontwikkeling vanuit dit perspectief inpasbaar is in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

6.9 Externe veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het plan is getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:

  • Voor inrichtingen (bedrijven) wordt in dit advies getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende regeling.
  • Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT).
  • Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
  • Door de gemeente Oost Gelre is lokaal externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld in 2008.

Analyse

Er is sprake van de uitbreiding van de varkenstak van het bedrijf. Hiertoe wordt de stal vergroot buiten het huidige bouwvlak. Het aantal personen binnen de inrichting zal niet of niet noemenswaardig toenemen met de uitbreiding van de stallen.

Conclusie / advies

Het onderwerp externe veiligheid is niet relevant voor dit plan, omdat er geen noemenswaardige toename is van het aantal personen externe veiligheid. Verdere advisering voor het onderwerp externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.

6.10 Milieueffectrapportage

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Bij "grotere" oprichtingen kan de gemeente eisen dat er bij de milieu aanvraag een milieu-effectrapport (MER) bijgevoegd wordt. De MER-plicht vloeit voort uit Europese richtlijnen.

Bij het bestaan van een MER-plicht mag de vergunningsaanvraag pas in procedure worden gebracht als de voorafgaande MER-procedure is afgerond. De MER geeft een beeld wat de milieugevolgen bij een gewenste oprichting zijn. Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is binnen het Nederlands recht het beoordelingskader om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

In onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. staat omschreven voor welke activiteiten, plannen of besluiten het Besluit m.e.r. van toepassing is. Daaruit volgt dat er een m.e.r-(beoordelings)plicht geldt voor een oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren als deze boven een bepaalde drempelwaarde uitkomt.

Het voorgenomen project blijft onder de drempelwaarden van onderdeel C en D. Er bestaat op grond daarvan voor dit project dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Tevens is op basis van de bevindingen van de hiervoor behandelde milieu-aspecten voor dit project geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat er alsnog een MER dient te worden opgesteld. Uit deze ruimtelijke onderbouwing volgt immers op het gebied van:

  • de kenmerken van de voorgenomen activiteit;
  • de plaats van de voorgenomen activiteit;
  • de kenmerken van de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit;

dat de voorgenomen uitbreiding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Conclusie: aangezien dit project niet leidt tot aanzienlijke milieueffecten, geldt er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 7 Plantoetsing

In artikel 4.7.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' zijn de voorwaarden voor het vervormen van het bouwvlak opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling wordt hieronder getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:

  • a. de vervorming niet mag leiden tot een vergroting van het bouwvlak;

De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk. In bijlage 10 en 11 zijn tekeningen opgenomen met de huidige en nieuwe verdeling.

  • b. aangetoond is dat het vervormen van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;

Het bedrijf wil de vorm van het agrarisch bouwvlak veranderen en zo een uitbreiding van de varkenstak mogelijk maken. Eén van de doelen van deze uitbreiding is om meer ruimte per dier te bieden en zo een bijdrage te leveren aan dierenwelzijn. In de nieuwe opzet wijzigt ook de indeling van de rundveetak: de melkkoeientak wordt stopgezet en de jongveetak wordt uitgebreid. Daarnaast wordt de varkenstak wordt uitgebreid. Situering van de nieuwe stal direct naast de laatst gebouwde stal is qua looplijnen het meest logisch en eigenlijk ook het enige mogelijke.

  • c. alle bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te blijven;

In de nieuwe situatie wordt alle bedrijfsbebouwing gesitueerd binnen het bouwvlak, zowel de bestaande als nieuwe bebouwing.

  • d. het verschuiven van de grens van het bouwvlak mag niet tot gevolg hebben dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning kan worden gebouwd;

Het vervormen van het bouwvlak heeft niet tot gevolg dat voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningen kan worden gebouwd.

  • e. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';

Het perceel is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone', maar op ruim 100 meter hiervandaan. Er is geen sprake van aantasting van natuurwaarden. Voor de vervorming van het bouwvlak en de bouw van een stal worden geen bestaande landschapselementen verwijderd. Bovendien wordt er het bedrijf landschappelijk ingepast.

  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;

Uit de aangeleverde Aerius-berekening blijkt dat er geen sprake is van toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied. De berekening is opgenomen in Bijlage 7 Aerius-berekening.

  • g. omliggende waarden door de vervorming van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

In paragraaf 6.3 Flora en fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna zal hebben.

Daarnaast blijkt uit het archeologisch onderzoek dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

Met de verandering van de vorm van het bouwvlak wordt aan de oostzijde van het perceel een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Deze stal heeft een breedte van 33 meter nodig om tot een goede en efficiënte indeling te komen. De frontbreedte van de varkensstallen (circa 125 meter) die zo ontstaat wordt 'gebroken' door een geleding in de nieuwe voorgevel aan te brengen. Op deze manier worden stedenbouwkundige waarden niet onevenredig aangetast.

Ten slotte is er een landschappelijk inpassingsplan ingediend, waardoor ook landschappelijke waarden niet worden aangetast, maar juist landschappelijke waarden worden ontwikkeld.

  • h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit;

Uit hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten blijkt dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.

  • i. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt.

Initiatiefnemer heeft een landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het plan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Het complete plan is opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels is de aanleg en instandhouding van de inpassingsmaatregelen uit het inpassingsplan gegarandeerd.

GGD-advies

De GGD Noord- en Oost Gelderland heeft een advies gegeven over volksgezondheidsaspecten met betrekking tot de uitbreiding van het bedrijf aan de Meddoseweg 5 te Vragender. Conclusie van het advies is dat bij een goede werking van de luchtwassers te garanderen is dat de emmissies niet of nauwelijks zullen toenemen en er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Het advies is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

De opdrachtgever fungeert als de financiële drager van het onderhavige project. De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initatief, waarvoor reeds de benodigde financiële middelen zijn gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het project en draagt geen financiële risico's voor de realisatie.

Het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.

De buren zijn geïnformeerd over de plannen. De aanvrager heeft zijn naaste buren in een straal van circa 250 meter persoonlijk geïnformeerd over zijn plannen. De buren hebben aangegeven akkoord te zijn met zijn plannen. Naar aanleiding van één van de gesprekken is de locatie van de nieuwe luchtwasser aangepast. Een geanonimiseerd verslag van deze gesprekken is als Bijlage 9 toegevoegd.

8.2.2 Artikel 3.1.1. Bro-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan toegezonden aan Waterschap Rijn en IJssel en aan de provincie. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.