direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning uitbreiding agrarisch bedrijf Oostermeenweg 13 Lievelde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning uitbreiding agrarisch bedrijf Oostermeenweg 13 Lievelde  
omgevingsvergunning  
Juni 2018  
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
mevrouw E. Hoopman  
Telefoonnummer 0544-393529  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 29 november 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de realisatie van een nieuwe stal inclusief opslag voor ruwvoer aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde. Hiervoor wordt deels buiten het bouwvlak gebouwd.

2.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Oostermeenweg 13 te Lievelde is gelegen in het buitengebied ten oosten van de kern Lievelde. In de omgeving zijn agrarische bedrijven en woningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0002.png"

Beoogd plangebied

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding uitbreiding agrarisch bedrijf

Maatschap Waenink exploiteert op het perceel Oostermeenweg 13 te Lievelde een agrarisch bedrijf in de vorm van een melkrundveebedrijf. Momenteel worden binnen het melkveebedrijf melkkoeien met bijbehorend jongvee gehouden. Voor deze veebezetting (71 melkkoeien en 56 stuks jongvee) is een melding op grond van het Activiteitenbesluit rechtsgeldig.

De beoogde bedrijfsopvolgers zijn voornemens om het melkrundveebedrijf op deze locatie voort te zetten en duurzaam te ontwikkelen. Hiertoe is het wenselijk om een nieuwe emissiearme stal voor het houden van 196 melkkoeien te bouwen. Een bestaande stal kan vervolgens worden gebruikt voor 36 stuks jongvee. In de beoogde bedrijfsopzet wordt de nieuwe emissiearme stal inclusief melkerij naast de bestaande stal gerealiseerd. Ten behoeve van deze bedrijfsontwikkeling is het tevens wenselijk om opslag van ruwvoer (sleufsilo) te realiseren.

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

Het plangebied is gelegen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre' met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en een bouwvlak. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bebouwing dient binnen het bouwvlak te zijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan

2.3.3 Gewenste situatie

Op de locatie Oostermeenweg 13 te Lievelde is het wenselijk om een nieuwe stal te bouwen voor de koeien inclusief de melkerij. De omliggende weilanden ter plaatse zullen hierbij in hoofdzaak gebruikt worden voor het weiden van de melkkoeien. Na de realisatie van de nieuwe stal / verhuizing van de bedrijfsvoering + vee zullen de zoon met zijn partner verhuizen van de locatie in het Woold naar de bedrijfswoning aan de Oostermeenweg 13. Zij zijn de bedrijfsopvolgers.

Aanleiding voor de keuze om het melkveebedrijf voort te zetten in Lievelde zijn de uitbreidingsmogelijkheden en de exploitatie van een duurzaam melkveebedrijf. In Winterswijk-Woold is de realisatie van een nieuwe stal, gelet op de ligging op korte afstand van de woningen in de bebouwde kom niet wenselijk. Tevens kan hier het areaal landbouwgrond naar verwachting, vanwege de aanwezigheid van andere melkveebedrijven (“grond druk”) niet verder worden vergroot. De locatie aan de Oostermeenweg te Lievelde is, gelet op de omgeving, veel meer geschikt voor de gewenste uitbreiding c.q. realisatie van de nieuwe stal.

Overzicht gronden melkrundveebedrijf aan de Schoolweg 17 te Winterswijk Woold (op basis van gecombineerde opgave 2017):

  • 46,28 hectare landbouwgrond (38,56 hectare gras / 7.72 hectare maïs)

Overzicht gronden melkrundveebedrijf aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde (op basis van gecombineerde opgave 2017):

  • 29,67 hectare landbouwgrond (24,03 hectare gras / 5,64 hectare maïs)

Een grondgebonden veehouderij is een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken. Bij 50% grondgebondenheid wordt normaliter het uitgangspunt van 5 melkkoeien of 10 stuks jongvee per hectare gehanteerd. Bij de gewenste bedrijfsopzet met een beoogde omvang van 196 melkkoeien en 36 stuks jongvee is derhalve (196 / 5 + 36 / 10 = ) 42,8 hectare benodigd voor een grondgebondenheid van 50%. Na de beoogde verhuizing / samenvoeging is er in totaal al ongeveer 76 hectare landbouwgrond beschikbaar. Het bedrijf voldoet derhalve ruimschoots aan de eis van 50% grondgebondenheid. Het benodigde ruwvoer zal voor 100% op eigen gronden worden geteeld en de vrijkomende mest kan tevens voor een groot deel (> 50%) op eigen grond worden uitgereden. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat in de nabije toekomst naar verwachting het areaal landbouwgrond rondom de locatie in Lievelde mogelijk wordt vergroot tot > 50-60 hectare.

Op de locatie aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde kan derhalve een duurzaam grondgebonden melkveebedrijf worden geëxploiteerd.

De gewenste bedrijfsopzet inclusief nieuwe stal en voorzieningen passen echter niet volledig binnen het nu geldende agrarische bouwvlak. Het bouwvlak heeft in de bestaande situatie een omvang van ongeveer 1,19 hectare. Ongeveer 462 m² van de nieuwe stal komt buiten het bestaande bouwvlak te liggen. Daarnaast komt de sleufsilo van 818 m² en erfverharding van 260 m² buiten het bouwvlak te liggen. Om deze bedrijfsopzet te realiseren dient derhalve het bouwvlak fictief te worden vergroot tot een omvang van ongeveer 1,35 hectare.

De gewenste situatie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0004.png"

In Bijlage 2 is een tekening van de bestaande situatie opgenomen en in Bijlage 3 een tekening van de gewenste situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Uitbreiding grondgebonden veehouderij

Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De laatste geactualiseerde versie is van januari 2018. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.

Met betrekking tot grondgebonden veehouderijen zijn alleen regels opgenomen voor nieuwvestiging en niet voor uitbreiden van bestaande grondgebonden veehouderijbedrijven.

Conclusie: In de Omgevingsverordening zijn alleen regels opgenomen voor nieuwvestiging van grondgebonden veehouderijen. In dit geval gaat het om uitbreiding van een bestaande grondgebonden veehouderij, waarvoor geen regels zijn opgenomen in de omgevingsverordening. Het plan voldoet dus aan de omgevingsverordening.

Beschermingsregime voor het Nationaal Landschap Winterswijk

In artikel 2.7.4.2 van de verordening is de volgende regeling voor het Nationaal Landschap opgenomen:

1.Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:

a.als er geen reële alternatieven zijn;

b.er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en

c.er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn de volgende:

  • Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen,
  • landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft
  • De kleinschaligheid en verweving hangt ook samen met het voorkomen van vele kleine landgoederen
  • met een grote afwisseling van natuur, landbouwgrond, bos en kleine beplantingselementen.
  • Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)
  • Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere
  • ontginningen.
  • Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en
  • essen) in halfopen landschap;
  • Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere
  • broekgebieden
  • De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Deze omgevingsvergunning maakt de bouw van een stal en opslag voor ruwvoer mogelijk. Hiervoor is een Landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het landschappelijk inpassingsplan zijn nieuwe elementen opgenomen op het erf en in de omgeving van het bedrijf. Om het erf landschappelijk in te passen worden de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Aanplant solitaire loofbomen ten noorden en zuiden van de nieuwe stal. Deze bomen breken het zicht vanaf de Gasteveldsdijk op de nieuwe stal.
  • Aanplant struweelhaag ten noorden van de kuilvoerplaten. Het struweel ontneemt deels het zicht vanaf de Gasteveldsdijk op de kuilvoerplaten.afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0005.png"

Om het omringende landschap te versterken worden de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Aanleg (gemengde) houtsingel, naast een bestaande bomenrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0006.png"

Met het beplantingsplan wordt het bedrijf ingepast in de omgeving en er vinden inpassingsmaatregelen in de omgeving van het bedrijf plaats. Met deze maatregelen wordt de kleinschaligheid van het Nationaal Landschap op en rond deze locatie versterkt. Het plan is daarom vanuit een stedebouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre' met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en een bouwvlak. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bebouwing dient binnen het bouwvlak te zijn gesitueerd.

In artikel 4.7.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vergroting van het bouwvlak. Het plan voldoet aan bijna alle voorwaarden uit deze wijzigingsbevoegdheid. Alleen aan de voorwaarde dat er aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied kan niet worden voldaan. Aangezien er een kleine toename is op enkele Natura 2000-gebieden, kan met een omgevingsvergunning met projectafwijking alsnog medewerking worden verleend aan het bouwen buiten het bouwvlak. Voorwaarde is dat de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend voordat de omgevingsvergunning met projectafwijking kan worden verleend, waarmee kan worden aangetoond dat er geen significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn.

De raad heeft in de vergadering van 2 november 2010 de beleidsregels Wabo vastgesteld waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor deze gevallen is het college het bevoegd gezag. Wel heeft de raad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo onderdeel planologie door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig bevonden, kan het presidium beslissen alsnog een projectafwijking te behandelen in de gemeenteraad.

Op basis van de Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen, vastgesteld door de raad op 2 november 2010, is het mogelijk om het bedrijf uit te breiden op basis van categorie 13: "(Bouw)projecten voor uitbreiding van grondgebonden landbouw, niet zijnde glastuinbouw, mits passend in het geldende provinciale beleid."

Het presidium heeft aangegeven dat geen behandeling in de raad nodig is.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Lievelderveld'.

  • de steenoven langs de oude spoorlijn Groenlo -Winterswijk
  • de boerderij Gasteveld (Gersteveld)
  • restanten van de Circumvallatielinie en de landweer
  • talrijke sporen van de ontginning: de rechte wegen en sloten,de heiderestanten in bermen en overhoeken, etc.

Te behouden en te stimuleren landschapselementen in dit gebied zijn:

  • landweren
  • 'diekpaden' eventueel met berkensingel
  • 'overlopers' die kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavel-grenzen met daarin heischrale vegetatie, maar ook in nattere delen uit broekbosstroken.

Voor onderhavig plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. In het beplantingsplan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met de historie van het landschap in het gebied.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemonderzoek

Bij een afwijkingsprocedure wordt op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een woon- of verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van het bouwwerk. Een veestal wordt niet als een verblijfsruimte beschouwd.

Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

  • Bodeminformatiesysteem (beschikbare bodemonderzoeken);
  • Milieudossiers / Inrichtingenbestand;
  • Tanklijsten (Aktie Tankslag – informatie over ondergrondse tanks);
  • Sloopmeldingen en Asbestinventarisaties;
  • Provinciale Bodematlas / Bodemloket (asbestverdenking, historisch bodembestand (HBB),
  • bodemdossiers in beheer bij het bevoegd gezag provincie Gelderland);
  • SANAS (Sanering Asbestwegen; voor zover de gemeente daarbij betrokken is geweest);
  • Luchtfoto’s (vanaf 2008 tot heden);
  • Historische kaarten (www.topotijdreis.nl).

Vervolgens wordt op grond van de verzamelde informatie een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek verricht moet worden. Afwegingen die hierin een rol spelen zijn:

  • De actualiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde bodeminformatie;
  • De verwachte bodemkwaliteit (wel of niet verontreinigd);
  • De beschikbaarheid van uitgevoerde bodemonderzoeken en de toetsing of deze bodemonderzoeken actueel en representatief zijn;
  • Het toekomstig (bodem)gebruik en de risico’s op blootstelling aan verontreinigingen.

Wanneer de conclusie is dat (aanvullend) bodemonderzoek nodig is, dan moet dit uitgevoerd worden door een BRL2000 erkend adviesbureau conform de hiervoor beschikbare NENnormen (NEN5725, NEN5740, NEN5707, NEN5897 of NTA5755).

Overwegingen

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Oostermeenweg 13 in Lievelde mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • Op het perceel zelf is een agrarisch bedrijf gevestigd. Binnen de inrichting is sprake (geweest) van bodembedreigende activiteiten, zoals de opslag van dieselolie. Ter plaatse van de beoogde uitbreidingen hebben in het verleden echter geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Deze terreindelen zijn braakliggend.
  • Ook is er een ondergrondse HBOtank aanwezig geweest. Deze lag waarschijnlijk bij het (vml.) woonhuis. Volgens het tankbestand is de tank in eigen beheer verwijderd en zou ter plaatse ook bodemonderzoek zijn uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is niet bekend bij de ODA.
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft een deel van het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. De bouwvlakuitbreidingen liggen echter buiten het bestaande erf (braakliggend). Een asbestverontreiniging ligt daarom niet voor de hand.
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.

Conclusies / advies

De bodemkwaliteit ter plaatse van de (bouwvlak)uitbreidingen van Oostermeenweg 13 in Lievelde is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. Omdat geen sprake is van een (toekomstige) verblijfs-/woonruimte, is het uitvoeren van onderzoek om de actuele bodemkwaliteit vast te leggen niet nodig.

Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens de planrealisatie in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, waaronder het aantreffen van asbestverdacht puin, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
  • Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een Omgevingsvergunning Milieu.

4.2 Watertoets

Op grond van artikel 3.6.1 Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. In voorliggende paragraaf is getoetst of de ontwikkeling dit bestemmingsplan mogelijk maakt in overeenstemming is met het waterbeleid. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een vijftal hoofdthema's:

- Veilig water: bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;

- Voldoende water: zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;

- Schoon water: zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier;

- Afvalwater: verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit;

- Vaarwegbeheer: zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Ja

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Ja  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee
 
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Met de beoogde ontwikkeling neemt de oppervlakte verhard terrein toe met circa 4.915 m2. Bij een dergelijke oppervlakte hoort een infiltratievoorziening van minimaal 197 m3.

Initiatiefnemer heeft aangegeven om met een sloot te zorgen voor infiltratie van oppervlaktewater. Op de tekening hieronder is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0007.png"

Aan de oostzijde van het bouwplan ligt een watergang in het beheer bij het waterschap Rijn en IJssel. Langs deze watergang ligt tot 5 meter uit de insteek een beschermingszone. Werkzaamheden of activiteiten in deze zone zijn vergunningplichtig.

4.3 Flora en Fauna

Op basis van de Wet natuurbescherming moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagegaan of beschermde soorten of gebieden worden aangetast.

Op de plek waar de stal wordt gebouwd is nu grasland aanwezig. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura2000 -gebied of als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Een onderzoek naar gebiedsbescherming is dan ook niet nodig.

Er is geen sprake van sloop van bestaande gebouwen. Een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is nu dan ook niet nodig. Een ecologisch onderzoek is wel nodig als in de toekomst ingrepen plaatsvinden aan de gevels en daken of als gebouwen gesloopt gaan worden.

Het uitvoeren van het inrichtingsplan gaat een leefgebied bieden voor verschillende soorten insecten, kleine zoogdieren en vogels. Naar alle verwachting zal daarmee de natuurwaarde op en rond het erf vergroot worden.

4.4 Archeologie

Synthegra heeft een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde. Hieronder wordt kort de conclusie van het onderzoek beschreven.

De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. Archeologisch gezien zullen in het plangebied, in zowel de dekzandlagen, grindlagen en het leempakket, geen interessante niveaus zijn, wat tevens ondersteund wordt door de historische kaarten.

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Voor het volledige rapport van het archeologisch onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5.

4.5 Geluid

DPA Cauberg-Huygen B.V. heeft een ekoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder is de conclusie van het onderzoek beschreven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Conclusie

De optredende geluidniveaus van Maatschap Waenink aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde zijn bepaald en getoetst.

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT ter plaatse van woningen van derden in de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 44 dB(A) bedraagt in de dagperiode, 38 dB(A) in de avondperiode en 25 dB(A) in de nachtperiode. Uit de toetsing blijkt dat bij één woning van derden in de dagen avondperiode niet voldaan wordt aan de streefwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre. Aan de grenswaarden wordt bij elke woning voldaan.

Tevens blijkt uit het onderzoek dat het maximaal geluidniveau LAmax ter plaatse van woningen ten hoogste 70 dB(A) bedraagt in de dagperiode, 63 dB(A) in de avondperiode en 30 dB(A) in de nachtperiode. Uit de toetsing blijkt dat bij alle woningen van derden voldaan wordt aan de grenswaarden.

Bij de incidentele bedrijfssituatie 1 (aanvoer ruwvoer in dag- en avondperiode) bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woningen van derden ten hoogste 52 dB(A) in de dagperiode en 54 dB(A) in de avondperiode.

Bij de incidentele bedrijfssituatie 1 bedraagt het maximaal geluidniveau veroorzaakt door de extra geluidbronnen (ten behoeve van aanvoer ruwvoer) ter plaatse van woningen van derden ten hoogste 69 dB(A) in de dag- en avondperiode.

Bij de incidentele bedrijfssituatie 2 (afvoer dunne mest in dagperiode) bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woningen van derden ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode. De maximale geluidniveaus zijn in de IBS2 gelijk aan die in de RBS.

Ten aanzien van het aspect indirecte hinder wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde zoals bedoeld in de Circulaire indirecte hinder. In dat geval is er geen sprake van indirecte hinder.

Het bedrijf heeft in het kader van BBT voldoende geluidbeperkende maatregelen getroffen.

Toetsing

Het onderzoek is getoetst door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Uit het advies blijkt dat op basis van dit onderzoek medewerking kan worden verleend aan het plan. Het advies van de ODA is opgenomen in Bijlage 7.

Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai is een indicatieve berekening gemaakt voor de twee naastgelegen woningen (Oostermeenweg 9-11). In de indicatieve berekening is uitgegaan van een worst case scenario. Hierbij wordt voldaan aan de grenswaarden. De indicatieve berekening is in Bijlage 8 opgenomen.

4.6 Geur

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.

De Wgv maakt onderscheid tussen:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimvee:
    • 1. dieraantallen zijn om te rekenen naar totale geuremissie;
    • 2. geurbelasting is te bepalen door de geuremissie te berekenen in het rekenprogramma V-Stacks Vergunning of V-Stacks Gebied;
    • 3. de berekende geurbelasting moet worden getoetst aan de geurnormen van 3 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom) en 14 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom);
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden:
    • 1. hiervoor gelden vaste minimumafstanden (geen berekeningen mogelijk);
    • 2. de minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De minimumafstanden van 50 en 100 meter gelden ook voor geurgevoelige objecten die:

  • deel uitmaken van een andere veehouderij (of die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaken van een andere veehouderij);
  • op of na 19 maart 2000 in samenhang met beëindiging van de veehouderij zijn/worden gerealiseerd.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Overwegingen

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

1. Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?

2. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

De beoogde veebezetting en daarmee samenhangende geuremissie zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0008.png"

Binnen de veehouderij worden alleen dieren gehouden waarvoor geen emissiefactor voor geur is vastgesteld. Voor deze diercategorieën moet een vaste afstand tot geurgevoelig objecten worden aangehouden. De minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Aan de minimale afstanden tot omliggende geurgevoelige objecten wordt voldaan.

Ook aan de gevel-tot-gevel-afstanden (afstand van de gevel van de stal tot de gevel van een geurgevoelig object) van 25 meter (voor objecten buiten de bebouwde kom) en 50 meter (voor objecten binnen de bebouwde kom) wordt voldaan.

Conclusie / advies

De ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van woningen en andere geurgevoelige objecten. De geurgevoelige objecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat zijn hierbij niet in het geding. Voor het aspect geur is voldoende aangetoond dat de ontwikkeling planologisch haalbaar is. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

4.7 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0009.png"

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Overwegingen

Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van nibm-gevallen. Bij veeteelt kan de emissie van fijn stof van belang zijn. In verband met de ligging van woningen van derden op relatief korte afstand van de veehouderij is bij het principeverzoek is een luchtkwaliteitsberekening in ISL3a gevoegd. Uit deze berekening blijkt dat na correctie met de zeezoutaftrek aan de voor PM10 geldende grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 kan worden voldaan en de grenswaarde voor PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 niet vaker dan 35 keer per jaar wordt overschreden ter plaatse van omliggende woningen van derden op de adressen Oostermeenweg 7, 9, 10 en 11 in Lievelde. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Conclusie / advies

Uit berekening met een rekenmodel voor luchtkwaliteit komt naar voren dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voor luchtkwaliteit geldende grenswaarden. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Beoordelingskader

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Overwegingen

Het betreft hier een melkrundveehouderij. De inrichting valt volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer en betreft een zogenoemde type B inrichting. Op grond van de bedrijfsactiviteiten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 100 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0010.png"

Binnen deze richtafstanden bevinden zich de woningen van derden op het adres Oostermeenweg 7, 9 en 11 in Lievelde. De woningen op het adres Oostermeenweg 9 en 11 in Lievelde behoorden in het verleden tot de veehouderij op het adres Oostermeenweg 13 in Lievelde. Deze woningen zijn echter afgesplitst en inmiddels bestemd tot "woondoeleinden" (burgerwoning).

Voor de aspecten geur, stof en geluid kan hierover het volgende worden opgemerkt:

- Geur

Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het aspect geur uit bovenstaande tabel is dan niet van toepassing. Zie voor verdere toelichting paragraaf 4.6 Geur. Hieruit komt naar voren dat de voorgenomen ontwikkeling op voldoende afstand van woningen en andere geurgevoelige objecten ligt. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

- Stof

De onderdelen van de inrichting waar stof vrijkomt liggen op een afstand van meer dan 30 meter van omliggende woningen. Verder volgt uit paragraaf 4.7 Luchtkwaliteit dat geen sprake is van overschrijding van grenswaarden voor fijn stof en dat het bedrijf ten opzichte van de achtergrondconcentraties slechts een kleine bronbijdrage levert.

- Geluid

Voor het onderdeel Geluid is een akoestisch onderzoek nodig om te bepalen dat het bedrijf kan voldoen aan de in omgevingsvergunning milieu te stellen grenswaarden en dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In paragraaf 4.5 Geluid is aangegeven dat een akoestisch onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat medewerking kan worden verleend aan dit plan.

Conclusie / advies

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt milieuzonering toelaatbaar is.

4.9 Externe veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2007-VG01_0011.png"

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes

Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Besluit risico's zware ongevallen

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.

Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.

Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.

Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).

Beleidsvisie

In 2008 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Oost Gelre. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Zo staat voor woonwijken veiligheid hoog in het vaandel, terwijl op bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijfsontwikkeling. Ook daar gelden echter de wettelijke veiligheidsnormen.

De toegestane hoogte van het groepsrisico en de bouwmogelijkheden binnen risicocontouren (plaatsgebonden risico) verschillen in de beleidsvisie per onderscheiden gebied. Naast woonwijken en bedrijventerreinen gaat het bij deze gebiedsindeling om gemengde gebieden (met woon- en werkfuncties) en het landelijk gebied.

Overwegingen

Het bedrijf gelegen aan de Oostermeenweg 13 te Lievelde valt niet onder een van de in het Besluit externe veiligheid inrichtingen genoemde categorieën bedrijven.

De nieuwbouw van een emissiearme stal voor melkkoeien zorgt niet voor een verandering van het aantal aanwezige personen binnen het bedrijf. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Externe veiligheid is in dit kader niet relevant en verdere toetsing/onderzoek kan achterwege worden gelaten.

4.10 Milieueffectrapportage

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Bij "grotere" oprichtingen kan de gemeente eisen dat er bij de milieu aanvraag een milieu-effectrapport (MER) bijgevoegd wordt. De MER-plicht vloeit voort uit Europese richtlijnen.

Bij het bestaan van een MER-plicht mag de vergunningsaanvraag pas in procedure worden gebracht als de voorafgaande MER-procedure is afgerond. De MER geeft een beeld wat de milieugevolgen bij een gewenste oprichting zijn. Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is binnen het Nederlands recht het beoordelingskader om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een projectafwijkingsbesluit een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

In onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. staat omschreven voor welke activiteiten, plannen of besluiten het Besluit m.e.r. van toepassing is. Daaruit volgt dat er een m.e.r-(beoordelings)plicht geldt voor een oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren als deze boven een bepaalde drempelwaarde uitkomt.

Het voorgenomen project blijft onder de drempelwaarden van onderdeel C en D. Er bestaat op grond daarvan voor dit project dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Tevens is op basis van de bevindingen van de hiervoor behandelde milieu-aspecten voor dit project geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van aanzienlijke milieueffecten en dat er alsnog een MER dient te worden opgesteld. Uit deze ruimtelijke onderbouwing volgt immers op het gebied van:

  • de kenmerken van de voorgenomen activiteit;
  • de plaats van de voorgenomen activiteit;
  • de kenmerken van de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit;

dat de voorgenomen uitbreiding geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Bovendien is een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r. beoordeling ingediend. Deze is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek. Vervolgens is een besluit Vormvrij m.e.r. beoordeling genomen waaruit blijkt dat er geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.

Conclusie 

Aangezien dit project niet leidt tot aanzienlijke milieueffecten, geldt er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 5 Plantoetsing

In artikel 4.7.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vergroting van het bouwvlak. Het plan voldoet aan bijna alle voorwaarden uit deze wijzigingsbevoegdheid. Alleen aan de voorwaarde dat er aangetoond moet zijn dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied kan niet worden voldaan. Aangezien er een kleine toename is op enkele Natura 2000-gebieden, kan met een omgevingsvergunning met projectafwijking alsnog medewerking worden verleend aan het bouwen buiten het bouwvlak. Voorwaarde is dat de vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is verleend voordat de omgevingsvergunning met projectafwijking kan worden verleend, waarmee kan worden aangetoond dat er geen significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn.

Hieronder wordt getoetst aan de belangrijkste punten uit het bestemmingsplan.

Grootte bouwvlak

Het huidige bouwvlak is circa 1,19 hectare. Ongeveer 462 m² van de nieuwe stal komt buiten het bestaande bouwvlak te liggen. Daarnaast komt de sleufsilo van 818 m² en erfverharding van 352 m² buiten het bouwvlak te liggen. Om deze bedrijfsopzet te realiseren dient derhalve het bouwvlak fictief te worden vergroot tot een omvang van ongeveer 1,35 hectare. Dit is een 'vergroting' van slechts ongeveer 13%.

Landschappelijke inpassing

Voor onderhavig plan is een landschappelijk inpassingsplan ingediend, waarbij wordt zowel op erfinpassing als landschapsversterking wordt gericht. Dit plan is goedgekeurd en opgenomen in Bijlage 4.

Natuurwaarden

Het perceel is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. Er is geen sprake van aantasting van natuurwaarden. Voor de het bouwen buiten het bouwvlak worden geen bestaande landschapselementen verwijderd. Bovendien wordt er het bedrijf landschappelijk ingepast.

Ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden

Provincie Gelderland heeft een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming verleend. Hieruit blijkt dat er geen significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn. De verleende vergunning is opgenomen in Bijlage 9.

Doelmatige agrarische bedrijfsvoering

De bestaande bebouwing voor het huisvesten van de melkkoeien alsmede de melkerij voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Het is dan ook niet mogelijk om in deze stalruimte de benodigde goede technische resultaten te behalen. De bedrijfsopvolgers zijn voornemens om het melkrundveebedrijf op deze locatie voort te zetten en duurzaam te ontwikkelen. Hiertoe is het noodzakelijk om een nieuwe stal voor het houden van melkkoeien te bouwen. De bestaande stal kan vervolgens worden gebruikt voor het houden van een deel van het jongvee. Ten behoeve van deze bedrijfsontwikkeling is het tevens noodzakelijk om de opslag van ruwvoer en mest te realiseren.

Deze omvang is noodzakelijk om ter plaatse een duurzaam melkrundveebedrijf te exploiteren en een modaal gezinsinkomen te genereren. De omvang van het melkveebedrijf dient om deze redenen te worden vergroot. Het realiseren van nieuwe bebouwing & melkerij is immers kostbaar, aangezien dan ook de bestaande bebouwing moet worden gemoderniseerd. Door het doorvoeren van de beoogde schaalvergroting & nieuwbouw kunnen de gewenste technische resultaten worden behaald en de kostprijs per liter melk worden gereduceerd, zodat een gezonde economische concurrentiepositie kan worden bewerkstelligd.

Flora en fauna, archeologie, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden

In paragraaf 4.3 Flora en Fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna zal hebben. Daarnaast blijkt uit het archoeologisch onderzoek dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

De nieuwe stal is beoogd aan de noordzijde van het erf. De stal wordt parallel aan de bestaande stalruimte gerealiseerd. De nieuwe sleufsilo aansluitend aan de bestaande ruwvoeropslag. Op basis van deze situering ontstaat er een compact erf met geclusterde bebouwing. Hierdoor wordt er, mede vanaf de Gasteveldsdijk gezien, een bedrijfsopzet met de uitstraling van een modern melkrundveebedrijf bewerkstelligd.

Belangen eigenaren en gebruikers van omliggende gronden

Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit. Uit Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten blijkt dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.1 Haalbaarheid

De opdrachtgever fungeert als de financiële drager van het onderhavige project. De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initatief, waarvoor reeds de benodigde financiële middelen zijn gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het project en draagt geen financiële risico's voor de realisatie.

De omgevingsvergunning voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. In het kader van vooroverleg is het bestemmingsplan toegezonden aan Waterschap Rijn en IJssel en aan de provincie. Opmerkingen van beide instanties zijn verwerkt.