direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Lichtenvoorde, herziening BMX Baan (Eschpark ong.)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie van het voormalige openluchtzwembad, naast Kerkhoflaan 5, en omgeving te Lichtenvoorde. Het gaat om een deel van het Eschpark. De wens bestaat om op deze locatie een BMX-baan te realiseren voor de Fietscross Club Lichtenvoorde (FCCL). Naast de BMX-baan wordt hierbij een verenigingsgebouw van de fietscrossclub gerealiseerd. Het zwembad Meekenesch wordt eveneens in het plangebied betrokken omdat het wenselijk is de gehele sportlocatie te voorzien van een actueel planologisch kader. Voor wat betreft het zwembad vinden er echter geen wijzigingen plaats ten opzichte van het huidige planologische regime.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan "Woonwijken Lichtenvoorde” niet mogelijk, omdat de ontwikkeling deels is voorzien binnen een groenbestemming. Deze bestemming staat het realiseren en gebruiken van BMX-baan niet toe.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied bevindt zich in de omgeving van de Kerkhoflaan 5-7 te Lichtenvoorde en heeft betrekking op een deel van het Eschpark. Het plangebied staat kadastraal bekend als percelen gemeente Lichtenvoorde, sectie I, nummers 1702, 5038 tot en met 5040, 5042, 5527 (deels) en 5540 tot en met 5543.

In afbeelding 1.1 is het plangebied in Lichtenvoorde en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven door middel van de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in Lichtenvoorde en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde, herziening BMX Baan (Eschpark ong.)” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde”. Dit bestemmingsplan is op 8 oktober 2013 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan “Parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018). Het laatst genoemde plan is relevant ten aanzien van de parkeeraspecten.

De gronden in het plangebied zijn voorzien van enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Sport' met een bouwvlak. Verder geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2'. Opgemerkt wordt dat in februari 2022 het "Parapluplan Archeologie" wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Dat parapluplan voorziet in een aangepast vergunningstelsel ten aanzien van het archeologiebeleid en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde”. Binnen het parapluplan hebben de gronden de bestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2'.

In 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan “Woonwijken Lichtenvoorde” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ““Woonwijken Lichtenvoorde” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingsomschrijving

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, behoud van landschappelijke waarden, voet- en fietspaden waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen, geluidswallen en geluidschermen.

Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Sport

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden, zwembaden, duivensport een crossbaan een sportschool en een fitnesscentrum.

Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen. De maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 25 m².

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Voor de gronden geldt een archeologische onderzoekplicht voor projecten groter dan 100 m². Op dit moment ligt er een ontwerp papaplubestemmingsplan ter inzage voor wat betreft het meest recente archeologiebeleid in de gemeente. De onderzoeksplicht is in dat parapluplan aangepast naar de grens van 250 m2.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 (o.b.v. het ontwerp parapluplan)

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

1.5 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden om het voornemen mogelijk te maken ontbreken. De BMX-baan is deels beoogd binnen de bestemming 'Groen'. Verder ontbreken de gewenste bouw- en/of gebruiksmogelijkheden voor het beoogde clubgebouw en de parkeervoorzieningen.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In 1.1 is reeds aangegeven dat dit plan betrekking heeft op de locatie van het voormalige openluchtzwembad, naast Kerkhoflaan 5, en omgeving in Lichtenvoorde. Het gaat om een deel van het Eschpark. De locatie ligt aan de noordelijke rand van de kern, ten noorden van het centrum. Ten noorden van het plangebied bevinden zich maatschappelijke functies en kantoren. Daarachter ligt de N18. Ten oosten van het plangebied liggen enkele woonpercelen en agrarische cultuurgrond. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het woonperceel Kerkhoflaan 7 en aan de Kerkhoflaan. Op verdere afstand ligt een woonwijk. Ten westen van het plangebied ligt een busstation, met op de hoek Twenteroute-Richterslaan een nog te ontwikkelen kavel. Aan de overzijde van de Richterslaan ligt een sportcomplex met onder andere tennisbanen en voetbalvelden.

Het plangebied zelf heeft in beginsel betrekking op de onbebouwde gronden in het zuidoostelijke deel van het Eschpark. Verder maakt het zwembad onderdeel uit van het plangebied, om het geheel van een actueel planologisch kader te voorzien. Naast de bebouwing van het zwembad bestaat het plangebied in de huidige situatie hoofzakelijk uit grasvelden, opgaand groen en bomen. Verder is in het plangebied een waterpartij aanwezig. De locatie wordt via het Eschpark ontsloten op de Richterslaan.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijningen. In afbeelding 2.2 en afbeelding 2.3 is middels straatbeeldfoto's de huidige situatie op het maaiveld in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld plangebied (Bron: Google streetview)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld plangebied (Bron: Google streetview)  

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Algemeen

Met de Sportvisie Oost Gelre wil de gemeente streven naar bereikbare, goede en kwalitatieve sportaccommodaties, die de basis zijn voor een vitale samenleving. De gemeente faciliteert waar nodig bij renovatie, verplaatsing en/of realisatie van (buiten)accommodaties. In dit perspectief is Fiets Cross Club Lichtenvoorde op zoek naar een geschikte locatie. De huidige baan elders in Lichtenvoorde is te klein en voldoet niet meer aan de minimale vereisten. De locatie van het plangebied is een geschikte locatie voor het realiseren van een geschikte BMX-baan.

De BMX-baan wordt zodanig gesitueerd dat er ruimte is voor de lengte van de baan en de afstand tot de woonbuurt het grootst is. Daarnaast wordt voorzien in een nieuw verenigingsgebouw (FCCL gebouw). Dit gebouw voorziet onder andere in een kantine, opslag, secretariaat en een verhoogd “parc fermé”. Dit is de plek waar de crossers wachten en kijken op de baan. In de zuidwesthoek van het BMX-terrein wordt de startheuvel gesitueerd. Het buitenterrein van het zwembad wordt met het huidige ontwerp ongemoeid gelaten. De startheuvel is direct achter de kantine van het zwembad gesitueerd. Aan de noordwestkant van de baan is voldoende ruimte voor een uitloop voor de renners. Door de baan zo te situeren, hebben toeschouwers (die ter hoogte van de weg en bij het clubgebouw kunnen staan) zicht over de hele baan. De bebouwing kan op deze manier ook zo compact mogelijk blijven. Op deze manier is de baan goed in te passen. Aan de oostzijde is een grondwal beoogd.

Vanwege efficiënt ruimtegebruik is gekozen om het parkeren op te lossen aan de bestaande Eschpark-straat. Dit is ontsluiting met aangrenzend parkeren. De straat krijgt een profiel met clusters van 3 á 4 parkeerplaatsen afgewisseld met een plantvak voor kleurrijk groen. Aan het einde van de straat is ruimte gereserveerd voor een overloop gebied. Dit gebied kan ingezet worden als overloopparkeren voor het gehele gebied Eschpark, voor extra parkeren en bijvoorbeeld bij een evenement. Ook zou overloopterrein multifunctioneel bij wedstrijden gebruik kunnen voor extra publieksruimte. Naast de parkeervakken wordt een trottoir aangelegd dat zorgt voor de verbinding met het trottoir aan de Richterslaan en tevens zicht op de nieuwe BMX-baan biedt. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de verkeers- en parkeeraspecten.

In afbeelding 2.4 is het voorlopig ontwerp van de indeling van de BMX-baan weergegeven. Afbeeldingen 2.5 en 2.6 toont een indicatieve 3D-impressie van de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Indeling BMX-baan, voorlopig ontwerp (Bron: Witstaart)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.5: 3D-impressie BMX-baan, indicatief (Bron: Witstaart)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.6: 3D-impressie BMX-baan, indicatief (Bron: Witstaart)  
2.2.2 Groenstructuren

De BMX-baan wordt ingepast door behoud en versterking van de groenstructuur. Er zullen enkele bomen op het binnenterrein moeten worden gekapt. Daar waar mogelijk worden de bomen binnen de baan gehandhaafd. De bestaande houtsingels aan de buitenranden aan oost- en zuidzijde blijven behouden en worden op enkele plekken verder versterkt. De oostzijde van de baan wordt ingepast door het talud van de bochten in de baan te combineren met een groene (geluids-)wal met daarbovenop een hek in het groen en een onderhoudspad.

Ten noorden van het plangebied wordt een nieuwe retentievijver aangelegd die in de plaats komt van de huidige vijver binnen het plangebied. Voor het tijdelijk in het plangebied gesitueerde hondenlosloopveldje wordt gezocht naar een vervangende locatie in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding binnen het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

Het voornemen betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.2.2.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Zoals aangegeven wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder een 'overige stedelijke voorziening' vallen in ieder geval accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

Op basis van het bovenstaande en op basis van de 'Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking' moet worden geconcludeerd dat een sportpark zonder indoor-sportvoorzieningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Hieronder valt ook de beoogde BMX-baan (het parcours).

Voor wat betreft de nieuwe bebouwing (clubgebouw, overkraging, buitenterrassen e.d.) is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

In voorliggend geval wordt een clubgebouw opgericht van 250 m2. Verder wordt er een overkraging over de baan, een buitenterras en trappen gerealiseerd (zie afbeeldingen 2.5 en 2.6). De bebouwde oppervlakte bedraagt gezamenlijk in totaal 750 m2. Verder kan in theorie onder de startheuvel opslag worden mogelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande voorziet voorliggend bestemmingsplan in principe dan ook in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Hierna wordt ingegaan op de behoefte en de ligging in het stedelijk gebied.

Behoefte

De Fiets Cross Club Lichtenvoorde (FCCL) is al jaren op zoek naar een nieuwe locatie. De huidige baan elders in Lichtenvoorde is te klein en voldoet niet meer aan de minimale vereisten. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een passende en moderne BMX-baan met voldoende ruimte voor wenselijke trainingsmogelijkheden en het organiseren van wedstrijden. Dit draagt bij aan de toekomstbestendigheid van de FCCL en het sportaanbod in Oost-Gelre. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat er voldoende behoefte is aan de realisatie van een BMX-baan in het plangebied. In de toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke beleid wordt bovendien aangetoond dat in Oost-Gelre behoefte is aan dergelijke sportvoorzieningen (zie 3.4). De ontwikkeling leidt niet tot een onaanvaardbare situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied past binnen de genoemde definitie van ‘bestaand stedelijk gebied’. Het plangebied ligt immers binnen de bebouwde kom van Lichtenvoorde en wordt omringd door stedelijke functies (zwembad, busstation, maatschappelijke functies, kantoren en de bijbehorende groen- en verkeersvoorzieningen). Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de ruimtevraag binnen het bestaande stedelijk gebied opgevangen en is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante nationale beleidskaders.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
3.3.1.1 Inleiding

In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie worden twee provinciale hoofddoelen onderscheiden:

  • een duurzame economische structuur
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, waarbij per ambitie de aanpak op hoofdlijnen is beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel'. In voorliggend geval is met name het beleid ten aanzien van het woon- en leefomgeving van belang.

3.3.1.2 Verscheidenheid en verbondenheid

De Kracht van Gelderland zit er ook in dat de verscheidenheid van de verschillende streken geen belemmering vormt om samen te werken. Integendeel. Eenheid en verscheidenheid: dat is wat de Gelderse cultuur kenmerkt en wat leidt tot creativiteit en vernieuwing. Samen optrekken en samenwerken aan en in de Gelderse gebieden. Natuur en water, de inrichting van het landschap, handel en onderwijs, cultuurhistorie, kunst, cultuur en sport, eenheid en verscheidenheid. Het beste van veel werelden komt hier samen. Dit maakt Gelderland aantrekkelijk om in te wonen, te werken, te leren en te recreëren.

3.3.1.3 Een krachtige economie: leefbare groei!

Een economie in balans met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving: dat is waar het om gaat. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede.

De internationale concurrentie neemt toe en mensen en bedrijven verhuizen sneller als het elders beter is. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. De kwaliteit van het vestigingsklimaat, een kwalitatief en kwantitatief sterke arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden in dit licht steeds belangrijker.

Bij uitstek kan Gelderland garen spinnen bij deze nieuwe industriële revolutie. Gelderland heeft immers sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en concurrerende positie. Zo kent Gelderland sterke clusters van economische activiteiten, een uitstekende bereikbaarheid en logistieke kracht, sociaal ondernemerschap, arbeidsmarkt, kennis en onderwijs, veel ruimte en een strategische ligging. Een goed vestigingsklimaat vereist ook een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Ook op dit vlak heeft Gelderland een goede uitgangspositie. De fraaie natuur, de mooie landschappen, de vele mogelijkheden op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en sport. Gelderland heeft economische dynamiek én ruimte voor ontspanning in het groen en is daarmee aantrekkelijk voor burgers, bedrijven én bezoekers.

3.3.1.4 Toetsing van het plan aan de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Het plan voorziet in de realisatie van een BMX-baan. De ontwikkeling draagt bij aan de leefbaarheid van de samenleving en leefbare groei van de economie. Met de ontwikkeling wordt het sportaanbod in de provincie naar een hoger niveau getild. Dat draagt bij aan een aantrekkelijk Gelderland. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

In de verordening kent geen specifieke relevante artikelen die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Opgemerkt wordt dat er initiatief voldoet aan het beleid met betrekking tot duurzame verstedelijking (zie 3.2.2). Daarnaast past het initiatief binnen het provinciale en gemeentelijke beleid. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen niet in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante provinciale beleidskaders

3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken.

3.4.1 Sportvisie Oost Gelre 2015-2025
3.4.1.1 Inleiding

De gemeente Oost Gelre heeft haar sportbeleid voor de komende jaren vervat in de Sportvisie Oost Gelre 2015-2025. Een belangrijk aspect en ‘de basis’ van de visie is het verbinden van lokale partijen zoals sportverenigingen, welzijnsorganisaties en onderwijs. Meer samenwerking biedt creativiteit, een fijnmazig sport- en beweegnetwerk en nieuwe mogelijkheden met bestaande middelen. Bestaande Rijksregelingen in het kader van sporten en bewegen in de buurt (bijvoorbeeld de buurtsportcoach) en multifunctionele accommodaties (samenwerking onder een dak) geven extra mogelijkheden aan het slim en innovatief verhogen van sport- en beweegbeleid en daarmee de leefbaarheid.

Sport en bewegen, ingezet en bezien als middel, levert een bijdrage aan het welzijn en de gezondheid van burgers. Sporten en bewegen verbindt verschillende beleidsterreinen, waardoor we schaalvoordelen en kostenbesparingen realiseren.

Deze sportvisie schetst de kaders voor de komende jaren, maar geeft ook een aantal richtingen voor de uitvoering. Verbinding is hierbij uitgangspunt. Het belangrijkste instrument bij de uitvoering is de ‘meetlat’ van de sportvisie. Deze ‘meetlat’ is gebaseerd op de uitgangspunten van de visie en helpt (beleids)initiatieven, projecten en investeringsaanvragen te beoordelen op meerwaarde.

3.4.1.2 De basis: Accommodaties, sportstimulering en verenigingsondersteuning

De sterke basis voor de sportvisie vormen de sportaccommodaties, sportstimulering en de ondersteuning van sportverenigingen. Van hier uit zetten we sport in als aanjager om de vitale samenleving verder te ontwikkelen.

Bereikbare en multifunctionele sportvoorzieningen zijn uitgangspunt. Zonder accommodaties geen sport. Het spreiden van de verschillende accommodaties over de kernen is verbonden met de keuze om daar de leefbaarheid te bevorderen. Dat geldt vooral voor de gemeentelijke accommodaties zoals kunstgrasvelden en sporthallen. Waar mogelijk draagt de gemeente de verantwoordelijkheid van beheer en exploitatie over aan gebruikers of private partijen (publiek-private samenwerking).

Het borgen van kwaliteit en een toekomstbestendige exploitatie van de accommodaties is van belang, zowel bij gemeentelijke beheer als bij beheer op afstand. Niet elke accommodatie hoeft geschikt te zijn voor topsport. De aanleg en spreiding van topsportaccommodaties moeten we in regionaal verband bekijken. Niet iedere sport hoeft op het hoogste niveau in Oost Gelre te worden aangeboden. De gemeente streeft naar het creëren en faciliteren van een basis om topsport te bedrijven.

3.4.1.3 Regionale recreatie en evenementen

De gemeente beschikt over een aantal sportevenementen met lokale of regionale uitstraling. Door een verbinding te leggen tussen het sportbeleid en het beleid op het gebied van recreatie, evenementen en economie ontstaan nieuwe mogelijkheden om door sport en bewegen Oost Gelre op de kaart te zetten. Maar ook om (sport)evenementen te versterken en een maatschappelijke en/of economische spin-off te realiseren.

3.4.1.4 Toetsing van het plan aan de Sportvisie Oost Gelre 2015-2025

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een BMX-baan. Hiermee wordt voor FCCL een duurzame en toekomstbestendige accommodatie mogelijk gemaakt op een locatie waar meerdere sportaccommodaties aanwezig zijn. Op deze manier wordt een bereikbare en multifunctionele sportvoorziening gerealiseerd. Met een dergelijke BMX-baan wordt mogelijkheden gecreëerd om de sport op het hoogste niveau uit te oefenen. Daarnaast is de accommodatie geschikt voor BMX-sportevenementen en draagt het bij aan het feit dat Oost Gelre een evenementen-gemeente is.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen naadloos aansluit bij de uitgangspunten uit de sportvisie.

3.4.2 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
3.4.2.1 Inleiding

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Lichtenvoorde heeft een goede mix van winkels, horeca wonen en sport- en maatschappelijke voorzieningen. Het bruisende dorpshart van Lichtenvoorde met goede voorzieningen wordt als bijzonder benoemd. In het inspiratiedocument wordt het plan genoemd om dit te versterken. Er wordt ingezet op het stimuleren van herbestemming van winkelpanden in het centrum Lichtenvoorde.

3.4.2.2 Maatschappelijke- en sportvoorzieningen

Op het gebied van 'sport' wordt aangesloten bij de gemeentelijke sportvisie. De belangrijkste sportvoorzieningen zijn aangegeven op de visiekaart.

Zwembad Meekenesch op locatie Eschpark blijft de komende 20 jaar behouden. De gemeenteraad heeft ingestemd met het voorstel om de exploitatieovereenkomst met 20 jaar te verlengen. De noodzakelijke renovatie en modernisering wordt door Stichting Exploitatie Meekenesch vorm gegeven.

3.4.2.2.1 Visie de Richterspoort Lichtenvoorde, onderdeel van ontwikkelgebied Eschpark, juni 2021

Op dit moment worden de mogelijkheden voor herontwikkeling van de locatie Lichtenvoorde Eschpark opnieuw onderzocht. Relevant hierbij is de eerdere nota ‘Wonen en werken in Lichtenvoorde 2015’ (2002). In deze nota was reeds een eerste visie opgenomen met betrekking tot de invulling van de locatie Lichtenvoorde Midden. De locatie werd benoemd als een multifunctionele knoop met sport en recreatievoorzieningen en een combinatie van wonen, kantoren en leisure. Vanuit de oorspronkelijke visie voor het gebied zouden er onder andere drie markante gebouwen aan de N18 gerealiseerd worden. Daarvan zijn er twee gerealiseerd.

De gemeenteraad heeft inmiddels Visie De Richterspoort Lichtenvoorde vastgesteld. Het derde beoogde gebouw, De Richterspoort, is de mogelijke afronding van deze entree van Lichtenvoorde. Er is een kavelpaspoort vastgesteld wat richting biedt voor marktpartijen om plannen te maken. Op de begane grond zal een publieksfunctie moeten komen (in lijn met de andere twee gerealiseerde panden). Op de verdiepingen zijn appartementen denkbaar.

3.4.2.3 Toetsing van het plan aan het inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Voorliggend plan sluit aan bij dit inspiratiedocument. Er wordt voorzien in een moderne BMX-baan. Er wordt bijgedragen aan een clustering van sportvoorzieningen in Lichtenvoorde. Het plan past binnen het inspiratiedocument.

3.4.3 Beleidsvisie Externe veiligheid
3.4.3.1 Inleiding

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

3.4.3.2 Toetsing van het plan aan de beleidsvisie Externe veiligheid

In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico in relatie tot de woningbouwontwikkeling.

3.4.4 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
3.4.4.1 Inleiding

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.4.2 Toetsing van het plan aan het Welstandsbeleid

Het bouwplan van de FCCL wordt te zijner tijd beoordeeld door de welstandscommissie.

3.4.5 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre
3.4.5.1 Inleiding

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.

Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

3.4.5.2 Toetsing van het plan aan het Geluidsbeleid Oost Gelre

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect geluidshinder door weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder, waaronder geluid, van omliggende bedrijfsmatige functies.

3.4.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
3.4.6.1 Inleiding

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.6.2 Toetsing van het plan aan het integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024

In voorliggend geval zijn de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van belang. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.

3.4.7 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Archeologie en Cultuurhistorie

4.1.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Archeologie

Zoals in paragraaf 1.4 is vermeld heeft het plangebied in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Het betreft een doorvertaling van de archeologische beleidskaart van gemeente Oost Gelre. Opgemerkt wordt dat in februari 2022 het Parapluplan Archeologie wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre.

Het parapluplan voorziet in een aangepast vergunningstelsel ten aanzien van het archeologiebeleid en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde”. Binnen het parapluplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2'. De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

In dit geval mag worden aangenomen dat de gronden in het plangebied reeds geroerd zijn. In 2000 is een aanvullende archeologische inventarisatie (AAI) uitgevoerd voor de locatie van het voormalige buitenzwembad.

Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij de toelichting. Het gebied Eschpark (incl. het overgrote deel van onderhavig plangebied) is daarin meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw en geomorfologie van het voormalige zwembadterrein over een groot oppervlakte verstoord is als gevolg van bodemingrepen die samenhangen met de voormalige functie van het gebied als openluchtzwembad. Destijds was er geen sprake van enige aanbeveling voor enig vervolgonderzoek. Het onderzoek kan als voldoende representatief worden beschouwd aangezien in tussentijd geen archeologische waarden, gelet op het gebruik, in het plangebied zijn aangebracht of versterkt. Geconcludeerd wordt dat voldoende is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn in het plangebied. In dit geval wordt middels dit bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming verwijderd.

4.1.2.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De gronden zijn voor het overgrote deel van het plangebied reeds geroerd. De archeologische wordt verwijderd. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

4.2.2 Situatie plangebied

Door Dumea is een verkennend (water) bodemonderzoek uitgevoerd. In 4.2.2.1 worden de onderzoeksresultaten puntsgewijs weergeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

4.2.2.1 Onderzoeksresultaten

De onderzoekslocatie is in het kader van de NEN5740 als onverdacht beschouwd, waarbij er ter plaatse van de voormalige woontorens en voormalige zwembaden extra diepe boringen en analyses zijn uitgevoerd.

Eind 2005 heeft op de locatie (net buiten onderhavige onderzoekslocatie) een calamiteit plaatsgevonden. Tijdens het lossen van natronloog en chloorbleekloog, ten behoeve van het zwembad, is de slang van de vrachtwagen losgeraakt. Hierbij is een hoeveelheid chloorbleekloog vrijgekomen, waarop direct de brandweer is ingeschakeld. De brandweer heeft het vrijgekomen product met water weggespoeld.

Naar aanleiding van deze calamiteit heeft Rouwmaat in 2006 een bodemonderzoek (kenmerk: GW.26196) ter plekke van de calamiteit uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek werd niet verwacht dat de bodem significant verontreinigd is geraakt. De huidige vijver en een deel van de sloot langs de N18 is als waterbodem conform NEN5720 strategie ON (overig water, normale onderzoeksinspanning) onderzocht.

In verband met het voornemen om een HWA stelsel binnen de onderzoekslocatie te realiseren zijn er drie boringen doorgezet tot 4m-mv. en is de waterdoorlatendheid (K-Waarde) op twee punten bepaald.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

In het bovengrondmengmonster BM4 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In de overige boven- en ondergrondmengmonsters zijn geen verhogingen aangetroffen. Ter plaatse van de voormalige woontorens en voormalige zwembaden zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster Pb28wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen. In het grondwatermonster Pb18wm1 zijn matige verhogingen kobalt en barium aangetroffen, alsmede een sterke verhoging nikkel. Naar aanleiding van deze verhogingen is Pb18 opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster (Pb18wm2) blijkt dat er wederom matige verhogingen kobalt en barium zijn aangetroffen, alsmede een sterke verhoging nikkel.

Formeel dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om de omvang van de matige en sterke verontreiniging met kobalt, nikkel en barium in het grondwater te bepalen. Er zijn een aantal redenen om af te zien van een nader onderzoek:

  • De onderzoekslocatie is niet verdacht voor de aanwezigheid van kobalt, nikkel en barium en er is geen aanwijsbare bron voor de sterke verhoging;
  • In de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen kobalt, nikkel en barium aangetroffen.

De verhogingen kobalt, nikkel en barium in het grondwater zijn waarschijnlijk van nature aanwezig zijn op deze locatie. Zware metalen kunnen tevens sterk in concentratie fluctueren.

Binnen onderhavige onderzoekslocatie bevindt zich een bestaande peilbuis gesitueerd naast de chloor/natronloog opslag. De bestaande peilbuis hiervan is bemonsterd en geanalyseerd op de parameter chloride.

In Pbbestaand wm1 is een concentratie chloride aangetroffen van 200 mg/l. In het onderzoek van Rouwmaat uit 2006 is een gehalte van 310 mg/l in het grondwater aangetroffen. Voor de parameter chloor is enkel een streefwaarde gedefinieerd (100 mg/l). Om een indicatieve achtergrondwaarde van chloride in dit gebeid vast te stellen is Pb28 bemonsterd en geanalyseerd op chloride. In pb28 is een concentratie van 24 mg/l chloride aangetroffen.

Op basis van de genomen grondwatermonsters kan gesteld worden dat het chloride gehalte ter plaatse van de chlooropslagen enkele malen hoger is dan de indicatieve achtergrondwaarde (24 mg/ l van pb28) Tevens is de aangetroffen concentratie hoger dan de gestelde streefwaarde.

De oorzaak van de verhoogde concentratie chloride kan waarschijnlijk gezocht worden in de calamiteit uit 2005 en/of de aanwezig chloor/natronloog opslag. De verhoogde concentratie chloride in het grondwater is niet significant verhoogd ten opzichte van de streefwaarde. Er worden geen nadelige effecten door deze verhoging verwacht. De grond wordt dus geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Waterbodemonderzoek NEN5720

De onderzoekslocatie bestaat uit twee deellocaties. Het betreft een relatief jonge vijver met oppervlaktewater en een gedeelte van de sloot langs de N18. De vijver is conform strategie ON onderzocht. Het gedeelte van de sloot conform strategie LN.

In de vijver zijn 6 slibsteken uitgevoerd die samen zijn gevoegd in 1 mengmonster. De baggerspecie van onderzoekstraject SM1 is verspreidbaar op aangrenzende percelen. De baggerspecie is altijd toepasbaar op of in de land- en waterbodem en heeft de klasse 'schoon'.

In de sloot zijn 10 slibsteken uitgevoerd die samen zijn gevoegd in 1 mengmonster. De baggerspecie van onderzoekstraject SM2 is verspreidbaar op aangrenzende percelen. De baggerspecie is altijd toepasbaar op of in de land- en waterbodem en heeft de klasse 'schoon'.

K-Waarde

Uit de k-waarde bepalingen van de verschillende peilbuizen blijkt dat de waterdoorlatendheid ter plaatse van de meetpunten 28 en 31 geclassificeerd kan worden als goed. De keuze voor het juiste infiltratiesysteem en de dimensionering hiervan vallen buiten de scope van dit onderzoek.

Ten behoeve van een goede infiltratiecapaciteit dient de waterdoorlatendheid minimaal 1m/etm te bedragen. Ter plaatse van meetpunt 28 en 31 is de k-waarde voldoende om infiltratie toe te passen.

Funderingslaag NEN 5897

Tijdens het veldwerk is een funderingslaag aangetroffen. Deze funderingslaag bevindt zich ten oosten van de huidige vijver. Zintuiglijk is in deze funderingslaag geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De funderingslaag is in de tweede fase van het onderzoek onderzocht.

Ter plaatse van de funderingslaag zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.

In de mengmonsters is analytisch geen asbest aangetoond.

4.2.3 Conclusie

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek binnen de kaders van NEN5720, NEN5740 en NEN5897 voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
4.3.2 Waterparagraaf
4.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

De plannen zijn voor advies naar het waterschap toegestuurd en reeds besproken. In dit geval is door Civicon specifiek voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling een waterparagraaf opgesteld waarin nadrukkelijk wordt ingegaan op de wateraspecten in relatie tot het plangebied. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste aspecten. Voor het de volledige waterparagraaf wordt verwezen naar Bijlage 4 bij de toelichting.

Wateraspecten

Riolering en Afvalwaterketen
In en nabij het plangebied is geen persleiding van het waterschap gelegen. Binnen het plangebied is echter wel een warmteleiding aanwezig. De leiding loopt van de rioolzuivering Lichtenvoorde naar het zwembad Meekenesch (en retour).

Wateroverlast (oppervlaktewater)
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 1.400 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater van de parkeerplaatsen en voetpaden wordt ter plaatse geïnfiltreerd en geborgen in de halfverharding.

Bij heftige regenval stroom het water af naar de bermen. Een klein deel van de halfverharding, ongeveer 300 m2, kan niet afstromen naar de bermen en voert via de kolken van het hemelwaterriool af naar de retentie. Op deze manier wordt het hemelwater zoveel als mogelijk vastgehouden daar waar het valt.

De bestaande retentie wordt gedempt. Ter compensatie wordt er een nieuwe retentie aangelegd aan de zijde van de N18. De waterspiegel van de nieuwe retentie is ongeveer gelijk aan de waterspiegel van de bestaande retentie. De nieuwe retentie krijgt een geknepen afvoer naar de bestaande sloot langs de N18.

Het hemelwater, op het terrein, van de nieuwe fietscrossbaan wordt geborgen op eigen terrein.

Oppervlaktewaterkwaliteit
Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een hemelwaterriool geloosd op de nieuwe retentie (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Grondwateroverlast
In het plangebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om slecht doorlatende lagen te doorbreken met bijvoorbeeld verticale zandsleuven.

Bij de uitwerking van de plannen wordt de bestaande (grond)wateroverlast bij de Eschpark 5 verder onderzocht.

Om grondwateroverlast door het dempen van de waterlopen te voorkomen zijn de volgende maatregelen genomen. De te dempen bestaande retentie wordt gecompenseerd. De waterspiegel van de nieuwe retentie is ongeveer gelijk aan de waterspiegel van de bestaande retentie. De nieuwe retentie krijgt een geknepen afvoer op de bestaande sloot langs de N18.

Inrichting en beheer
De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van de retentie. De inrichting van- of aanpassingen aan de retentie worden in overleg met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De nieuwe retentie wordt voorzien van voldoende brede onderhoudsstroken.

Volksgezondheid
Delen van de nieuwe retentie, waar een continue waterspiegel gewenst is, moeten dusdanig ingericht worden dat er ten tijde van droogte voldoende waterdiepte aanwezig is om de waterkwaliteit te waarborgen. Om het risico op verdrinking te beperken, worden er zeer flauwe taluds aangebracht.

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

4.4.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.4.2 Situatie plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige objecten. Nadere toetsing van het initiatief aan de Wet geluidhinder kan achterwege blijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van gebouw waar geen sprake is van permanent langdurig verblijf. Voor wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe functie (en omgekeerd) wordt verwezen naar de paragraaf 4.7, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

4.4.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.5.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.5.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van het plangebied waarbij een BMX-baan wordt gerealiseerd. Via de NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn 160 vervoersbewegingen per weekdag ingevoerd (meer dan verwacht, er is immers niet iedere weekdag sprake van 160 verkeersbewegingen). De berekening laat het volgende beeld zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0009.png"  

De ontwikkeling is aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de nieuwe functies in het plangebied niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Ecologie

4.6.1 Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt ten oosten van het plangebied op circa 4,8 kilometer afstand. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”.

Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebied is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Er is daarom door BJZ.nu een stikstofdepositieberekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5. Hieronder worden de conclusies weergegeven.

Uit de AERIUS-berekening blijkt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Gelders Natuurnetwerk

De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten.

Groene Ontwikkelzones (GO)
De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.

Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Op enige afstand van het plangebied (vanaf ruim 600 meter) bevindt zich het landgoed De Voshutten en diverse bospercelen aan de Voshuttedijk welke zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Verschillende agrarische percelen en houtige lijnvormige elementen rondom Lichtenvoorde zijn aangewezen als ecologische verbindingszone in de vorm van GO's.

4.6.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In dit geval is door Staring advies een Quickscan natuurtoets en een aanvullend onderzoek naar natuurwaarden voor het plangebied uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven. De volledige rapportages zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7.

4.6.3.1 Quickscan natuurtoets

Aanvullend onderzoek is noodzakelijk voor de volgende soorten:

  • Kleine marterachtigen
  • Vleermuizen (foerageergebied en vliegroute)
  • Poelkikker
  • Knoflookpad

Er dient verder rekening te worden gehouden met overige broedvogels. Activiteiten dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart worden, waarbij voorkomen wordt dat broedvogels zich vestigen in het plangebied. Werkzaamheden mogen in het broedseizoen plaatsvinden, zo lang er maar geen broedvogels verstoord worden.

4.6.3.2 Aanvullend onderzoek natuurwaarden

Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van kleine marterachtigen, (essentieel) foerageergebied en vliegroute van vleermuizen en voortplantingswateren voor knoflookpad en poelkikker in het plangebied bevinden. Tevens maakt het plangebied geen deel uit van het functioneel leefgebied van kleine marterachtigen, poelkikker en knoflookpad. De geplande werkzaamheden zullen geen verblijfplaatsen of functionele leefgebieden van deze soort(groep)en aantasten. Het aanvragen van een ontheffing en/of het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen is daarom niet noodzakelijk ten aanzien van deze soort(groep)en.

Men dient wel rekening te houden met nabijgelegen essentiële onderdelen van het leefgebied van vleermuizen, in de vorm van een essentieel foerageergebied en een vliegroute van de gewone dwergvleermuis en de aanwezige paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis.

Er dient daarnaast ook rekening te worden houden met aangetroffen algemene grondgebonden zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Verstorende werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) te worden uitgevoerd.

Om eventuele aantasting van de essentiële onderdelen van vleermuizen in de omgeving te voorkomen en verstoring / doden van individuen van aangetroffen algemene grondgebonden zoogdieren, amfibieën en broedvogels wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld. In dit document staan de te nemen maatregelen voorgesteld om negatieve effecten op overige soorten te voorkomen of te verzachten.

4.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van functiemenging. Er zijn onder meer kantoren, maatschappelijke functies, een zwembad, een busstation, sportvelden, doorgaande wegen en woonfuncties aanwezig. Daarnaast ligt ten noorden van het plangebied de N18, die wordt aangemerkt als hoofdinfrastructuur.

In het bestemmingsplan is bepaald in hoeverre de nieuwe voorziening het woon- en leefklimaat van omliggende woningen onevenredig nadelig beïnvloed. Om dit te bepalen is van belang in welk gebiedstype de woningen liggen.

Gemengd gebied
De woningen aan de Kerkhoflaan 7 en 9 liggen in een gemengd gebied. Direct naast of op korte afstand zijn andere functies gelegen en daarnaast geldt voor deze woningen dat ze binnen de invloedssfeer van de N18 zijn gelegen. De N18 kent een etmaalintensiteit van circa 16.260 motorvoertuigbewegingen per etmaal (peiljaar 2026) en is daarmee hoofdinfrastructuur als bedoeld in de VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering'' . Uit een akoestisch onderzoek d.d. 21 november 2015, wat is uitgevoerd voor de Kerkhoflaan 11, blijkt dat de geluidsbelasting inclusief aftrek 53 dB is. Hieruit blijkt dat ook voor de Kerkhoflaan 9, hoewel deze woning op grotere afstand is gelegen van de N18 een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) te verwachten valt en daarmee dus een verhoogde milieubelasting kent, die de toepassing van gemengd gebied rechtvaardigt.

Rustige woonwijk
De woningen ten zuiden van de Kerkhoflaan liggen een gebied, waar de woonfunctie dominant aanwezig is. In deze woonwijk komen geen andere functies voor. Voor de woningen in deze woonwijk wordt in het kader van de toetsing uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.

Hierna zijn de richtafstanden behorende bij de gebiedstypen aangegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0010.png"

4.7.3 Situatie plangebied
4.7.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.7.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In dit geval wordt een BMX-baan toegevoegd. Een dergelijke functie wordt niet genoemd in de basiszoneringslijst uit de VNG-uitgave. Daarom is aangesloten bij de omschrijving die het meest passend is, namelijk een veldsportcomplex (milieucategorie 3.1). Voor deze functie geldt een richtafstand van 50 meter op basis van het omgevingstype 'rustige woonwijk' voor het aspect 'geluid'. Voor gemengd gebied mag de afstand van geluid conform de systematiek van de VNG Brochure gereduceerd worden tot 30 meter. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) gelden geen richtafstanden.

Kerkhoflaan 7 en 9
Omdat het in dit geval gaat om het omgevingstype 'gemengd gebied' mag de richtafstand worden gereduceerd naar 30 meter. In dit geval bedraagt de afstand van de bestemmingsgrens 'Sport', die in onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, tot de woningen aan de Kerkhoflaan 7 en 9 respectievelijk 31 en 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de (gereduceerde) richtafstand. Hiermee wordt conform VNG-Brochure voldaan aan het principe van een goede ruimtelijke ordening.

Overige woningen
Voor deze woningen geldt een richtafstand van 50 meter van de bestemmingsgrens 'Sport' tot de gevel van woningen. De grens van de bestemming 'Sport' is op alle punten op 50 meter of meer gelegen van omliggende woningen ten zuiden van de Kerkhoflaan. Aan de richtafstand wordt dus voldaan, hetgeen in beginsel uitwijst dat aan het principe van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan.

Akoestisch onderzoek
Omdat de BMX-baan echter niet 1 op 1 vergelijkbaar is met ieder veldsportcomplex is volledigheidshalve vanuit een goede ruimtelijke ordening door Van der Boom adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is de geluidsbelasting als gevolg van de BMX-baan op de omliggende woningen in beeld gebracht.

Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten uit het onderzoek. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij de fietscrossbaan bedraagt tijdens trainingen in de immissiepunten 1-8 bij de woningen en het gezondheidscentrum hooguit 32 dB(A) overdag en 41 dB(A) in de avond. Daarmee worden de richtwaarden uit de VNG-uitgave niet overschreden. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tijdens wedstrijden (circa 8x per jaar) ligt de geluidbelasting op 59 dB(A) overdag, waarbij de muziek maatgevend zal zijn.

Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de fietsers en het starthek bedragen in de immissiepunten bij de woningen en het gezondheidscentrum hooguit 59 dB(A) overdag en 59 dB(A) in de avond. Daarmee worden de richtwaarden uit de VNG-uitgave niet overschreden.

Ruimtelijke toets
De richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus worden bij de woningen tijdens trainingen niet overschreden. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De wedstrijden leiden tot hogere geluidbelastingen dan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van de omroep/muziekinstallatie, maar deze wedstrijden komen sporadisch voor.

In regels van het bestemmingsplan is het volgende opgenomen:

De geluidbelasting in de dagperiode (7:00 uur - 19:00 uur) veroorzaakt door het fietscrossterrein, mag niet meer mag bedragen dan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) en een maximaal piekniveau van 70 dB(A) op de gevels van de woningen Kerkhoflaan 7 en 9 en een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) en maximaal piekniveau van 65 dB(A) op de gevels van overige woningen.

De geluidbelasting in de avondperiode (19:00 uur - 23:00 uur) veroorzaakt door het fietscrossterrein, mag niet meer bedragen dan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) en maximaal piekniveau van 65 dB(A) op de gevels van de woningen Kerkhoflaan 7 en 9 te Lichtenvoorde en een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 40 dB(A) en maximaal piekniveau van 60 dB(A) op de gevels van overige woningen.

Tijdens de wedstrijden overschrijdt het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van enkele toetspunten (hoogstens 59 dB(A)) de richtwaarden uit de VNG-uitgave.

Volgens jurisprudentie is het toelaatbaar dat maximaal 12 keer per jaar, en maximaal één etmaal per keer wordt afgeweken van de representatieve bedrijfssituatie (RBS). Dit heet het 12 dagen-criterium. Dit criterium biedt de mogelijkheid om maximaal 12 keer per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de activiteiten uit de RBS. Dit zijn incidentele bedrijfssituaties. In de regels van dit bestemmingsplan is hiertoe opgenomen dat maximaal 12 dagen per jaar een hoger langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode is toegestaan. Door een geluidsniveau tot 70 dB(A) op te nemen, is er geborgd dat er ook tijdens de incidentele bedrijfssituatie geen onevenredige hinder plaatsvindt naar de omgeving. Uit het akoestisch onderzoek naar de effecten van de omroep/muziekinstallatie bij de BMX-baan blijkt dat er sprake is van een aanzienlijk lagere geluidsbelasting dan 70 dB(A).

Maatregelen terras / afscherming
Door geen muziek toe te staan op het terras en een afscherming te plaatsen bij het starthek is de geluidbelasting op de omgeving al fors beperkt. Een grondwal aan de zuidzijde is ook onderzocht, maar kent een relatief beperkt effect, waarbij nog niet wordt voldaan aan de richtwaarden voor de wedstrijden. Aangezien deze wedstrijden een beperkt aantal keer per jaar plaatsvinden, is een maatregel in de vorm van een grondwal aan de zuidzijde buitenproportioneel voor een beperkt resultaat.

Verkeersaantrekkende werking
De 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting ligt tijdens trainingen op 4 meter van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg - binnen de invloedssfeer van de BMX-baan - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gezien de bouwkundige staat van de woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.

Conclusie
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan tijdens trainingen worden gegarandeerd. De muziekgeluidniveaus tijdens wedstrijden voldoen niet maar vinden incidenteel plaats. Deze geluidniveaus kunnen worden beperkt door richtingsgevoelige luidsprekers aan de zuidzijde te plaatsen (die noordwaarts zenden) en deze op het middenterrein te plaatsen. In de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen dat moet worden voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-uitgave. Maximaal 12 dagen per jaar kan hiervan worden afgeweken voor een LAr,LT tot maximaal 70 dB(A) tijdens de dagperiode.

4.7.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies. In dit geval wordt niet voorzien in het toevoegen van nieuwe (milieu)gevoelige functies als bedoeld in de VNG Brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Het voornemen leidt dus niet tot aantasting en/of belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende functies.

4.7.4 Conclusie

De woningen aan de Kerkhoflaan 7 en 9 liggen in een gemengd gebied, de overige woningen vallen onder een rustige woonwijk. Een BMX-baan wordt vergelijkbaar geacht met een veldsportcomplex, milieucategorie 3.1. Aan de richtafstanden, behorende bij zowel rustige woonwijk als gemengd gebied, wordt voldaan. Dit is een eerste indicatie dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volledigheidshalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat tijdens trainingen aan de richtwaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT wordt voldaan en dat ook de maximale geluidsniveaus voldoen. Tijdens wedstrijden voldoet het langtijdgemiddelde niveau niet, waarbij de muziek maatgevend is. De maximale geluidsniveaus tijdens wedstrijden voldoen wel. Omdat de wedstrijden een incidentele bedrijfssituatie omvatten (hoogstens dan 12x per jaar), wordt dit geluidsniveau aanvaardbaar geacht.

Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.8.2 Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

4.8.3 Situatie plangebied

Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is de situatie omtrent externe veiligheid beoordeeld. De omgevingsdienst heeft hierbij getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:

  • Voor inrichtingen (bedrijven): besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende regeling en de circulaire effectafstanden LPG-tankstation;
  • Voor transportroutes over weg, water en spoor: het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Voor buisleidingen: het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oost Gelre.


De BMX-baan wordt beschouwd als een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. In dit geval wordt er vanuit gegaan dat er sprake is van zelfredzame mensen in het plangebied. Omdat er gemiddeld meer dan 10 personen verblijven in het plangebied, is sprake van een groepsrisico.

Met behulp van de Signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart. Afbeelding 4.1 geeft een uitsnede van de signaleringskaart. Op deze kaart zijn de aanwezige risicobronnen weergegeven met de bijbehorende contouren en afstanden tot het plangebied (rode marker). Het plangebied ligt in de nabijheid van één risicobron, te weten de N18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC211-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid (Bron: ODA)  

De provinciale weg N18 (Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s)

Het plangebied ligt op een afstand van circa 120 meter van de provinciale weg N18.

Conform de Regeling Basisnet rijden over de N18 1.000 transporten met gevaarlijke stoffen in gasfase (GF3). De N18 heeft geen PR 10-6 contour en geen plasbrandaandachtsgebied. Conform de Handleiding Risico Analyse Transport heeft de provinciale weg een maximale effectafstand van 355 meter. Omdat de nieuwe activiteit binnen de 200 meter zone ligt, is conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

In artikel 8, lid 2 van het Bevt, zijn voorwaarden opgenomen in welke gevallen een beperkte verantwoording kan worden toegepast. Dit is het geval indien sprake is van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x OW. De Handleiding Risico Analyse Transport geeft vuistregels wanneer de waarde van 0,1 x OW wordt overschreden. Voor een weg buiten de bebouwde kom, waarbij sprake is van hoofdzakelijk eenzijdige bebouwing en een afstand van 30 meter tot de as van de weg, dient bij 1.000 transporten met gevaarlijke stoffen sprake te zijn van een langdurige aanwezigheid met een personendichtheid van > 90 personen per hectare, wil sprake zijn van een groepsrisico dat hoger ligt dan 0,1 x OW (bron: Handleiding Risico Analyse Transport, bijlagen tabel 1-6). Conform de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, ligt deze bevolkingsdichtheid tussen een drukke woonwijk (70 personen/ha) en stadsbebouwing met hoogbouw (120 personen/ha) in. Deze gemiddelde dichtheid zal in het plangebied met omgeving jaarrond niet gehaald worden. Er is derhalve sprake van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x OW.

Bovendien zal op de BMX-baan gemiddeld een beperkt aantal personen aanwezig zijn: 1x per jaar wordt rekening gehouden met circa 250 aanwezigen en 7x per jaar met circa 100 aanwezigen. Tijdens de trainingen zijn gedurende maximaal 2 uur circa 20 rijders aanwezig. Hierdoor zal het groepsrisico niet noemenswaardig toenemen ten opzichte van de heersende waarde als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Op basis van artikel 8, lid 2 van het Bevt, kan dus volstaan worden met een beperkte verantwoording.

Deze beperkte verantwoording is opgenomen in paragraaf 4.8.4. De veiligheidsregio is hierbij om advies gevraagd. Het advies is als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.8.4 Beperkte verantwoording groepsrisico

Het plangebied valt binnen het effectgebied van een warme BLEVE bij een incident met een tankwagen LPG op de N18. Een warme BLEVE kan worden veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de LPG-tank doet oplopen. Door de brand loopt de temperatuur op en daarmee neemt ook de druk in de tank toe. Binnen ongeveer 20 minuten bezwijkt de tank, de LPG komt vrij en wordt ontstoken. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Als er op de tank een hittewerende coating aanwezig is en deze intact is, bezwijkt de tank pas na zo'n 75 minuten. De effecten van een warme BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Het slachtofferbeeld buiten wordt voornamelijk bepaald door de warmtestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de warmtestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk. Een beginnende brand is zichtbaar voor de aanwezigen. Informatievoorziening helpt voor waarschuwing en het tijdig vluchten van aanwezigen.

De volgende locatie-specifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: De brandweer dient binnen tien minuten ter plaatse te zijn bij een sportfunctie. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen tien minuten ter plaatse zijn. De dichtstbijzijnde brandweerpost bevindt zich namelijk aan de Vragenderweg 5 in Lichtenvoorde, op een afstand van 1,5 kilometer van het plangebied;
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: In geval van calamiteiten worden de aanwezige personen in bedreigd gebied gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen. Daarnaast adviseert de Veiligheidsregio om zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit, bijvoorbeeld middels een publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid';
  • Nabijheid bluswatervoorziening: Er zijn in en rondom het plangebied voldoende mogelijkheden voor bluswatervoorzieningen aanwezig.


Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

  • Bereikbaarheid: is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is in de huidige situatie vanwege haar ligging goed bereikbaar. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van het materieel van hulpdiensten;
  • Ontvluchten van het gebied: Het plangebied is via het Eschpark en de Richterslaan goed te ontvluchten in de richting van de risicobron af;
  • Zelfredzaamheid; (Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. De BMX-baan is bedoeld voor sporters en publiek. Verwacht wordt dat de in het plangebied aanwezige personen zelfredzaam zijn. Het plangebied is daarnaast relatief eenvoudig te ontvluchten.
4.8.5 Conclusie

In de omgeving van het plangebied ligt één risicobron, te weten de N18 waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De N18 heeft geen PR 10-6 contour en geen plasbrandaandachtsgebied. De BMX-baan is wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg. Een beperkte verantwoording is gegeven, omdat er sprake is van een groepsrisico dat lager is dan 0,1 x OW. De BMX-baan kent bovendien een beperkte (jaarrond) aanwezigheid van personen, zodat geen sprake is van een relevante toename van het groepsrisico. De Veiligheidsregio is in de gelegenheid gebracht om een advies uit te brengen. Dit advies is bij het bestemmingsplan gevoegd. De Veiligheidsregio adviseert om zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit, bijvoorbeeld middels een publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Geur

4.9.1 Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen, maar ook andere geurproducerende industriële bedrijven. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De gemeenteraad van Oost Gelre heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht
4.9.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Lichtenvoorde. In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen bedrijfsmatige veehouderijen of industriële geurbronnen. Bovendien is er geen sprake van het toevoegen van een geurgevoelige functie. Het verenigingsgebouw is in beginsel niet bestemd voor langdurig verblijf.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. Zo ook in dit geval.

4.10.2 Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

4.10.3 Uitgangspunten

In voorliggend geval is voor het aspect parkeren aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen Oost Gelre. Voor het aspect verkeersgeneratie is aangesloten bij de meest recente publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd.

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk (bron Nota Parkeernormen Oost Gelre);
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom;
  • Functie: Sportveld (per hectare netto terrein). Een BMX-baan wordt niet expliciet genoemd in de CROW-publicatie. Daarom wordt aangesloten bij een meest vergelijkbare functie, een sportveld.
  • De gemiddelde parkeernorm is 20 parkeerplaatsen per hectare.

De trainingen vinden plaats op maandag t/m vrijdag en op zondagochtend. Clubwestrijden vinden 6 à 7 keer plaats per jaar op een zaterdag of een zondag. Een keer per jaar vindt en regiowedstrijd plaats.

4.10.4 Situatie plangebied
4.10.4.1 Parkeren

De wedstrijdbaan (inclusief bijbehorend gebouw, paden, verlichting etc.) heeft een lengte van ongeveer 120 meter en een breedte van 60 meter. De totale oppervlakte blijft daarmee onder de grens van 1 hectare. Op basis van de bovenstaande uitgangspunten genereert de BMX-baan op basis van de CROW-publicatie een gemiddelde parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen.

In het bestemmingsplan is conform het facetbestemmingsplan parkeren uit 2018 een parkeerregeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In dit geval wordt voor FCCL rekening gehouden met een behoefte van hoogstens 40 parkeerplaatsen tijdens trainingen.

Er worden 42 parkeermogelijkheden gerealiseerd aan het Eschpark. Vanwege efficiënt ruimtegebruik is gekozen om het parkeren op te lossen aan de bestaande Eschpark straat. De straat krijgt een profiel met clusters van 3 a 4 parkeerplaatsen (zie ook afbeelding 2.4). Dit zijn voldoende parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte als gevolg van de trainingen op te vangen.

Het reguliere wedstrijdseizoen duurt van half maart t/m begin november, met daarin 6 à 7 keer een clubwedstrijd voor de eigen leden. Bij clubwedstrijden is er doorgaans sprake van 50 rijders en 75 bezoekers. Aan het einde van het Eschpark (oostzijde, ten noordoosten van de BMX-baan) is ruimte gereserveerd voor een overloopgebied. Dit gebied kan worden ingezet voor circa 18 parkeerplaatsen ten behoeve van extra parkeren bij wedstrijden. In totaal zijn er daarmee 60 parkeerplaatsen beschikbaar aan het Eschpark. De 60 parkeerplaatsen zijn voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de clubwedstrijden. Het is gebruikelijk dat voor het overgrote deel van de aanwezigen de rijders met de bezoekers in één auto arriveren. Een deel van de leden is onder de 18 jaar en beschikt niet over eigen vervoer.

Incidenteel wordt naast de clubwestrijden een regiowedstrijd georganiseerd (doorgaans 1x per jaar). Voor een regiowedstrijd wordt altijd evenementenvergunningen aangevraagd. Ten aanzien van het parkeren wordt bij een regionale wedstrijd uitgeweken naar omliggende parkeerterreinen op het Eschpark of in de directe omgeving. Daar zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Bij een regionale wedstrijd worden via de evenementenvergunning regels omtrent het parkeren opgelegd door de gemeente Oost-Gelre.

Dit bestemmingsplan is wat betreft het parkeeraspect uitvoerbaar.

4.10.4.2 Verkeersgeneratie en ontsluiting

De nieuwe BMX-baan wordt ontsloten via het Eschpark en de Richterslaan. Op deze weg kan het verkeer de locatie verlaten via de N18 (richting de buitenwegen) en de Kerkhoflaan (richting het centrum).

Trainingen
De trainingen vinden plaats op maandag t/m vrijdag en op zondagochtend. Verondersteld is dat tijdens de trainingen doordeweeks hooguit 20 auto’s komen (brengen) en dat deze na de training opnieuw komen om de rijders op te halen. Dat wil zeggen: 2 x 20 auto’s heen en terug (= 80 verkeersbewegingen per etmaal). Op zondag (overdag) gaat het om 40 auto’s heen en terug (zowel bij brengen en ophalen = 160 verkeersbewegingen per etmaal).

Wedstrijden
Bij clubwedstrijden is zoals in 4.10.4.1 is weergegeven doorgaans sprake van 50 rijders en 75 bezoekers. Bij regiowedstrijden is sprake van meer verkeersbewegingen. Bij een regiowedstrijd worden via de evenementenmelding of -vergunning regels omtrent verkeer opgelegd door de gemeente Oost-Gelre. De FCCL zet verkeersregelaars en toezicht in. Bij de huidige FCCL-baan is bij de incidentele regiowedstrijd doorgaans sprake 250 aanwezigen (rijders en bezoekers samen). Opgemerkt wordt dat in het kader van een worst-case scenario in het akoestisch onderzoek (Bijlage 8) is uitgegaan van maximaal 250 rijders en maximaal 250 bezoekers tijdens regiowedstrijden (2x zoveel). Dat is een uiterst worst-case scenario. Daarnaast is het gebruikelijk dat voor het overgrote deel de rijders met de bezoekers in één auto arriveren. Een deel van de deelnemers van de wedstrijd is onder de 18 jaar en beschikt niet over eigen vervoer.

In voorliggend geval wordt het plangebied ontsloten via het Eschpark naar de N18 (de kern uit) en de Kerkhoflaan (richting de kern). De wegen zijn van voldoende omvang om deze verkeersbewegingen als gevolg van de trainingen en de wedstrijden op verkeersveilige wijze af te wikkelen.

Het plangebied is daarnaast goed te bereiken en te verlaten voor fietsverkeer.

4.10.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten parkeren, verkeersgeneratie en ontsluiting geen belemmeringen opleveren als gevolg van voorliggend voornemen.

4.11 Licht

De BMX-baan wordt verlicht door kunstverlichting. Er wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van gedimde LED verlichting. Bij de BMX-sport is het wenselijk dat de lampen niet te fel schijnen zodat de BMX'ers schaduw blijven zien en daarmee de diepte van de baan kunnen inschatten. De hoogte van de LED-verlichting is doorgaans benduidend lager anders dan bij bijvoorbeeld een voetbalveld (met een hoge lichtsterkte en masten van minimaal 15 meter). In de regels van dit bestemmingsplan mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ter plaatse van de BMX-baan niet hoger zijn dan 7,5 m. Opgemerkt wordt dat LED verlichting bij een BMX-baan doorgaans circa 5 tot 6 meter hoog is.In het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting bij sportterreinen in de buitenlicht moet zijn uitgeschakeld tussen 23:00 uur en 07:00 uur, als er geen sport wordt beoefend en als er geen onderhoud plaatsvindt. Hier wordt aan voldaan.

Zoals in de quickscan natuurtoets (Bijlage 6) wordt genoemd moet lichthinder voor de fauna voorkomen worden door de bosschages aan de zuidkant niet te kappen en zo niet teveel licht in de laanbomen Kerkhoflaan te krijgen. Deze bosschages worden in stand gehouden. De lichten zijn uit als er geen sport wordt beoefend. Door de relatief beperkte hoogte van lichtmasten en de type verlichting wordt verstrooiing van kunstlicht op aangrenzende groenstructuren, en dus mogelijke negatieve effecten op de in de omgeving aanwezige foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen, voorkomen.

Op basis van de Wet natuurbescherming geldt voor alle soorten flora en fauna een algemene zorgplicht. Hiervoor geldt dat negatieve effecten op flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit door het nemen van specifieke maatregelen en bij uitvoering/gebruik rekening te houden met flora en fauna. Zodoende kunnen schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) worden voorkomen. De conclusie van de quickscan natuurtoets (Bijlage 6) en het nader onderzoek natuurwaarden (Bijlage 7) is dat de bepalingen van de Wet natuurbescherming geen belemmering vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Wel zullen bij de feitelijke aanleg van de BMX-baan en het gebruik van de baan de nodige maatregelen getroffen moeten worden. In dit geval wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld. In dit document staan de te nemen maatregelen om negatieve effecten op overige soorten te voorkomen of te verzachten.

4.12 Besluit Milieueffectrapportage

4.12.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.12.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 4,8 kilometer). Uit de stikstofberekening (Bijlage 5) is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van nieuwe functies binnen bestaand stedelijk gebied ten behoeve van de realisatie van een BMX-baan. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'een besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De
drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing
(oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.

In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 10 bijgevoegd. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig.

4.12.3 Conclusie

De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport hoeft worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

Nadere eisen (indien van toepassing):

In de nadere eisen is bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het elders het betreffende artikel bepaalde, nadere eisen kunnen stellen aan bebouwing.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.

Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden het verboden gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.

Parkeerregelgeving (Artikel 11)

In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Groen' (Artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan het groen aan de zuidoostrand en de noordwesthoek van het plangebied. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen. Verder zijn de gronden bestemd voor een geluidswal, een geluidscherm en/of grondwal en taluds ten behoeve van het gebruik van een fietscrossterrein in de bestemming 'Sport'

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen. In het geval dat er sprake is van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op een grondwal wordt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gemeten vanaf het hoogste punt van de grondwal.

'Sport' (Artikel 4)

Aan het overgrote deel van het plangebied is de bestemming 'Sport' toegekend. Het gaat om de gronden van het zwembad en gronden van de beoogde BMX-baan. De gronden van het zwembad zijn in beginsel conserverend bestemd. De gronden die mogen worden gebruik ten behoeve van de BMX-baan en de bijbehorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fietscrossterrein'. Een terras bij het fietscrossterrein is uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - terras fietscrossterrein' toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - startheuvel' mag de startheuvel van de BMX-baan worden gebouwd. Verder zijn de gronden bestemd voor een geluidschermen, grondwallen en taluds ten behoeve van het gebruik van een fietscrossterrein.

Het een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen en verhardingen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' op de verbeelding is aangegeven.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen. In afwijking daarvan mag de bouwhoogte van trappen, oversteken, bruggen, vlaggen-, verlichtingsmasten, ballenvangers en vergelijkbare andere bouwwerken, alsmede speeltoestellen maximaal 10 m bedragen. In het geval dat er sprake is van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, op een grondwal wordt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gemeten vanaf het hoogste punt van de grondwal.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - startheuvel' mag de bouwhoogte van een startheuvel inclusief overkapping en/of geluidsscherm maximaal 10 m bedragen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - terras fietscrossterrein' mag de bouwhoogte maximaal 7,5 m bedragen.

In de bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen die het gebruik van de gronden en gebouwen nader specificeren. Het fietscrossterrein, met uitzondering van gebouwen, mag uitsluitend worden gebruikt tot het tijdstip van 23:00 uur. Op het terras van het fietscrossterrein mag geen versterkte muziek ten gehore worden gebracht. Onder de startheuvel mogen geen verblijfsruimtes worden gerealiseerd.

Tot slot zijn er specifieke regels opgenomen ten aanzien van de geluidbelasting. De geluidbelasting in de dagperiode (7:00 uur - 19:00 uur) veroorzaakt door het fietscrossterrein, mag niet meer bedragen dan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) en maximaal piekniveau van 70 dB(A) op de gevels van de woningen Kerkhoflaan 7 en 9 te Lichtenvoorde en een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) en maximaal piekniveau van 65 dB(A) op de gevels van overige woningen. Maximaal 12 dagen per jaar kan hiervan worden afgeweken voor een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van maximaal 70 dB(A) tijdens de dagperiode.

De geluidbelasting in de avondperiode (19:00 uur - 23:00 uur) veroorzaakt door het fietscrossterrein, mag niet meer bedragen dan een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) en maximaal piekniveau van 65 dB(A) op de gevels van de woningen Kerkhoflaan 7 en 9 te Lichtenvoorde en een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 40 dB(A) en maximaal piekniveau van 60 dB(A) op de gevels van overige woningen.

'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)

De ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen aan de noordzijde van het plangebied hebben deze bestemming gekregen. De aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdzakelijk wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.

6.1.2 Provincie Gelderland

In dit geval gaat het om een ontwikkeling met lokaal belang. Het bestemmingsplan hoeft daarom niet aan de provincie te worden voorgelegd. In paragraaf 3.3 is reeds aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen schaadt.

6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

De plannen zijn nadien besproken met het waterschap. In dit geval is specifiek voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling een uitgebreide waterparagraaf opgesteld waarin nadrukkelijk wordt ingegaan op de wateraspecten. Voor het de volledige waterparagraaf wordt verwezen naar Bijlage 4 bij de toelichting.

6.1.4 Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

In het kader van het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. In paragraaf 4.8 is hier reeds op ingegaan. Het advies van de veiligheidsregio is opgenomen in Bijlage 9 van dit bestemmingsplan.

6.1.5 Inspraak

Omwonenden zijn in een vroeg stadium bij de planvorming betrokken. In de zomer en in het najaar van 2020 zijn omwonenden, bedrijven en zwembad ’t Meekenesch als stakeholders van de locatie Eschpark geïnformeerd over de locatiestudie. De locatie Eschpark wordt verder onderzocht op de haalbaarheid van realisatie van een BMX-baan. Alle stakeholders hebben belangrijke thema’s benoemd die in de uitwerking aandacht vragen. Medio december 2020 is een brief van de buurtbewoners naar de gemeenteraad gestuurd. Op basis hiervan heeft het college van B&W besloten de gemeenteraad voor te stellen een besluit te nemen over de haalbaarheid van een fietscrossbaan op de locatie Eschpark.

Op 17 en 28 januari is een digitale informatieavond gehouden voor de omwonenden.

6.1.6 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende de periode van 25 februari 2022 tot en met 7 april 2022 voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn enkele zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben aanleiding gegeven om het bestemmingsplan te wijzigen. Voor de samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hiervan wordt verwezen naar de zienswijzennota in Bijlage 11 bij deze toelichting. Daarnaast is sprake van enkele ambtshalve wijzigingen. Ook daarvoor wordt verwezen naar Bijlage 11. Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan met onderzoeken vallen onder het voorbereidingsbudget voor dit plan. Voor de realisatie van de BMX baan is een bedrag opgenomen in de gemeentelijke begroting 2023. Voor de aanpassingen in de openbare ruimte is krediet beschikbaar.