direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadscentrum Groenlo, herziening scouting en gracht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van de Scouting Groenlo aan de Gasthuisstraat 14 te Groenlo, in de gemeente Oost Gelre. De scouting maakt zelf voornamelijk in het weekend gebruik van het terrein en de gebouwen. Daarbuiten doordeweeks, maar ook in andere weekenden, verhuurt de scouting het terrein ook aan andere maatschappelijke instellingen. Het gaat dan om andere scoutinggroepen, maar ook bijvoorbeeld om sportverenigingen. Vooral activiteiten waarbij ook overnachting plaatsvindt, leggen veel druk op de omgeving. Door enkele omwonenden wordt veel geluidsoverlast ervaren.

De Scouting Groenlo heeft een groeiend aantal samenwerkingsverbanden met maatschappelijke instellingen. Zo zijn er onder andere concrete samenwerkingen met onderwijspartijen. Het plan is daarom opgevat om een nieuw multifunctioneel gebouw te bouwen die kan worden verhuurd aan onder andere een buitenschoolse opvang of kinderdagverblijf. Naast het gebouw is het de wens om een (klein) deel van het terrein voor beschikbaar te stellen voor onderwijsgerelateerde activiteiten. Het nieuw te bouwen gebouw ligt buiten de in het bestemmingsplan "Stadscentrum Groenlo" bepaalde bestemming 'Maatschappelijk' met bijbehorend bouwvlak. Hierom ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden om het voornemen mogelijk te maken, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voor de bouw van voorgenoemd gebouw is reeds een tijdelijke vergunning afgegeven. Met voorliggend bestemmingsplan worden de bouwmogelijkheden planologisch geborgd en wordt tevens het beoogde gebruik voor zowel scouting als onderwijs juridisch-planologisch geborgd.

Het beoogde effect van de ontwikkeling is tweeledig. Ten eerste wordt de scouting de mogelijkheid geboden om het terrein te verhuren aan een BSO, waardoor (meer) toekomstperspectief wordt geboden aan de vereniging. Ten tweede kan juist van andere soorten verhuur worden afgezien, zoals in de huidige situatie het geval is. Aangezien een BSO alleen overdag en doordeweeks van het terrein gebruik maakt, betekent dat veel minder intensief gebruik van het terrein in de avond/nacht en in de weekenden. Dit komt het woonklimaat in de omgeving ten goede en leidt tot een meer evenwichtige situatie in het gebied.

Naast de beoogde effecten wordt met dit bestemmingsplan een toereikende regeling opgesteld voor de scoutingactiviteiten. Een deel van de activiteiten vindt plaats op gronden waar op basis van het huidige bestemmingsplan '(dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen' zijn toegestaan. Onduidelijk is of alle huidige activiteiten van de scouting, waarbij ook sprake is van overnachting, hierbinnen passen. Met het opstellen van een toereikende bestemming ontstaat meer rechtszekerheid voor omwonenden over de ter plaatse toegestane activiteiten en de gevolgen van deze activiteiten. Ten slotte worden omliggende delen van de grachtenstructuur meegenomen, aangezien daar sprake is van een verouderd planologisch regime.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de Gasthuisstraat 14 nabij het centrum van Groenlo, in de gemeente Oost Gelre, alsook enkele omliggende gronden. In afbeelding 1.1 is de ligging het plangebied in Groenlo indicatief weergegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Groenlo en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Stadscentrum Groenlo, herziening scouting en gracht” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Stadscentrum Groenlo”. Dit bestemmingsplan is op 30 oktober 2012 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het "facetbestemmingsplan parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018) en het "Parapluplan Archeologie". Laatstgenoemde plannen zijn relevant ten aanzien van de parkeer- en archeologische aspecten. Voor de duiding van het planologisch regime is met name het bestemmingsplan "Stadscentrum Groenlo" van belang. Met de overige aspecten wordt in dit bestemmingsplan wel rekening gehouden.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan “Stadscentrum Groenlo” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ““Stadscentrum Groenlo” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingsomschrijving

De gronden in het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemmingen 'Groen - 1', 'Maatschappelijk' en 'Water'. Verder geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'. Hieronder wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen.

Groen - 1

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen, met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor scouting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting', met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Onderwijs en (kinder)opvang zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mogen zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, watergangen en waterlopen, extensieve dagrecreatie en bruggen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, met inachtneming van de keur van het waterschap.

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd, waarbij geldt dat het bouwen van gebouwen niet is toegestaan.

Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1

Op basis van het bestemmingsplan "Parapluplan Archeologie" is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

1.5 Strijdigheid

Het nieuw te bouwen gebouw ligt buiten het in de bestemming 'Maatschappelijk' aangegeven bouwvlak. Het bouwvoornemen is daarom strijdig met de vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Tevens ontbreken de gebruiksmogelijkheden om de gronden in gebruik te nemen ten behoeve van onderwijs en (kinder)opvang.

Naast de bouwactiviteiten is er onduidelijkheid over de gebruiksregels voor de scoutingactiviteiten. Een deel van de activiteiten vindt plaats op gronden waar op basis van het huidige bestemmingsplan '(dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen' zijn toegestaan. Onduidelijk is of alle huidige activiteiten van de scouting, waarbij ook sprake is van overnachting, hierbinnen passen.

Met het opstellen van een toereikende bestemming ontstaat meer rechtszekerheid voor omwonenden over de ter plaatse toegestane activiteiten en de gevolgen van deze activiteiten. Ten slotte worden omliggende delen van de grachtenstructuur meegenomen, aangezien daar sprake is van een verouderd planologisch regime.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

De in dit bestemmingsplan centraal staande gronden zijn in gebruik ten behoeve van de activiteiten van scouting Groenlo. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de historie van het plangebied en het in dit bestemmingsplan centraal staande voornemen.

2.1 Historie

De kern Groenlo werd vermoedelijk in de tiende eeuw gesticht. In de zestiende eeuw werden omvangrijke vestingwerken aangelegd. De vesting had de vorm van een vijfhoek en bestond uit stenen muren met op vier punten bastions. Rond deze stenen verdedigingswerken werd een forse stadsgracht gegraven. Deze ontwikkeling zijn in de huidige situatie nog altijd sterk zichtbaar, zoals in afbeelding 2.1 is te zien. Het plangebied bestaat uit de gronden in het oostelijke deel van de vesting Groenlo, zoals met de rode contour is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Plattegrond van Groenlo te 1595 (boven) en 2022 (onder)  

2.2 Bestaande situatie

Vanwege de ligging aan de grens van het stadscentrum Groenlo kenmerkt de directe omgeving zich door een verscheidenheid aan functies. Ten noorden en oosten bevinden zich centrumfuncties, woningen en meerdere maatschappelijke voorzieningen, variërend van onderwijs tot religieuze instellingen.

Het plangebied zelf is eveneens in gebruik ten behoeve van een maatschappelijke functie, te weten de scouting Groenlo. Ten behoeve van de scouting bevinden zich in het plangebied twee gebouwen; een derde gebouw is in de zomer van 2022 verwoest als gevolg van brandstichting. Verder bestaat het plangebied uit groenvoorzieningen. Binnen de groenvoorzieningen worden activiteiten van de scouting uitgeoefend; hiervoor bevinden zich binnen deze gronden voorzieningen als een klimtoren met kabelbaan en een theaterkuil.

De scouting zelf maakt voornamelijk in het weekend gebruik van het terrein en de gebouwen. Daarbuiten, maar ook in andere weekenden, verhuurt de scouting het terrein ook aan andere maatschappelijke instellingen. Het gaat dan om andere scoutinggroepen, maar ook bijvoorbeeld om sportverenigingen. Vooral activiteiten waarbij ook overnachting plaatsvindt, leggen veel druk op de omgeving. Door enkele omwonenden wordt veel geluidsoverlast ervaren.

2.3 Gewenste ontwikkeling

2.3.1 Algemeen

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een actueel planologisch kader voor de scoutingactiviteiten. Concreet worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden voor de realisatie van een nieuwmultifunctioneel gebouw, die zowel kan worden gebruikt voor en door de scouting alsook kan worden verhuurd aan onder andere een buitenschoolse opvang of kinderdagverblijf.

2.3.2 Bouwactiviteiten

Met het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning is de bouw en het gebruik ten behoeve van de scouting zelf inmiddels toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan worden de bouwregels planologisch vastgelegd. Het gebouw wordt zodanig gesitueerd dat deze in het verlengde komt te liggen van de aanwezige wal rondom de stadsgracht. Het gebouw wordt dermate van materiaal en bedekking voorzien dat deze qua uitstraling dient als verlenging van de aanwezige wal. Met het gebouw wordt ongeveer 447 m² van het terrein bebouwd. Door het gebouw kan van de huidige gebouwen naar de kant van de basisschool en buitenschoolse opvang gelopen worden. In het gebouw worden ruimtes voorzien voor toiletten, douches, opslag, educatie en bijeenkomen.

In afbeelding 2.2 is een situatietekening van de gewenste nieuwbouw opgenomen. Afbeelding 2.3 toont een impressie van de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Situatietekening gewenste nieuwbouw (Bron: Scouting Groenlo)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Impressie gewenste situatie (Bron: Scouting Groenlo)  

2.3.3 Gebruiksactiviteiten

Naast de bouw van het gebouw voorziet voorliggend bestemmingsplan tevens in een verruiming van de gebruiksregels van het scoutingterrein. Het is de wens om het gebouw en een (klein) deel van het terrein beschikbaar te stellen voor onderwijsgerelateerde activiteiten. Dit plan is opgevat in het kader van de concrete samenwerkingsverbanden die de scouting heeft met maatschappelijke instellingen, waaronder onderwijspartijen.

Met de realisatie van het gebouw en de mogelijkheid deze te verhuren aan een onderwijsinstelling wordt er een concreet toekomstperspectief geboden aan de scouting. Het terrein dat voor onderwijs kan worden gebruikt betreft het gebouw zelf en de gronden ten noorden van dit gebouw. De eerste gebruiker van het perceel betreft de aangrenzende ten noorden gelegen bestaande BSO. Het perceel zal bereikbaar zijn via de bestaande ontsluitingsweg op de Wheme.

Naast het bieden van perspectief aan de scouting heeft voorliggend bestemmingsplan tot doel om een toereikend planologisch kader te bieden voor de scoutingactiviteiten. Een deel van de activiteiten vindt plaats op gronden waar op basis van het huidige bestemmingsplan '(dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen' zijn toegestaan. Onduidelijk is of de huidige activiteiten, waarbij ook sprake is van overnachting, hierbinnen passen. Met het opstellen van een toereikende bestemming ontstaat meer rechtszekerheid voor omwonenden over de ter plaatse toegestane activiteiten en de gevolgen van deze activiteiten.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het terrein dat door de scoutingvereniging wordt gebruikt bestemd tot 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting'. Binnen deze bestemming zijn activiteiten ten behoeve van de scouting, waaronder tevens kleinschalig kamperen valt, toegestaan. Kleinschalig kamperen anders dan ten behoeve van de scouting wordt daarentegen als strijdig gebruik aangemerkt. In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid opgenomen om hier met een omgevingsvergunning van af te kunnen wijken. Op deze manier wordt voorkomen dat het terrein (te) frequent wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, zoals momenteel het geval is. Tevens is er een extra mogelijkheid voor de scouting om een vergunning te krijgen om het terrein aan derden te kunnen verhuren voor kleinschalig kamperen. Dit is uitsluitend toegestaan na goedkeurig van de gemeente. Hiermee wordt op een betere manier gereguleerd wanneer en door wie het terrein in gebruik wordt genomen voor kamperen waarmee een verbetering van het woon- en leefklimaat van de omwonenden wordt beoogd.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding binnen het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

Het voornemen betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De laddertoets die is opgenomen in artikel 3.1.6 lid van het Bro is een motiveringseis en vraagt om explicitering van gemaakte keuzes en zo nodig wordt onderzoek gedaan naar behoefte aan de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van dit toetsingskader nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (uitspraken van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421 (Hengelo) en van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2579 (Eindhoven).

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.2.2.1 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Bij de ontwikkeling van een stedelijke voorziening met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 19 februari 2014; ECLI:NL:RVS:2014:570).

Zoals aangegeven wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder een 'overige stedelijke voorziening' vallen in ieder geval accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het gebruik van de gronden van de scouting wordt met dit bestemmingsplan verruimd, waarmee ook onderwijs mogelijk wordt gemaakt. Er is daarmee sprake van de toevoeging van een stedelijke voorziening. Het gaat hierbij echter uitsluitend om een functiewijziging (de bouw van het gebouw is reeds vergund). Tevens heeft de vergunde bebouwing een oppervlakte van minder dan 500 m².

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante nationale beleidskaders.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
3.3.1.1 Inleiding

In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie worden twee provinciale hoofddoelen onderscheiden:

  • een duurzame economische structuur
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, waarbij per ambitie de aanpak op hoofdlijnen is beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel'. In voorliggend geval is met name het beleid ten aanzien van het woon- en leefomgeving van belang.

3.3.1.2 Verscheidenheid en verbondenheid

De Kracht van Gelderland zit er ook in dat de verscheidenheid van de verschillende streken geen belemmering vormt om samen te werken. Integendeel. Eenheid en verscheidenheid: dat is wat de Gelderse cultuur kenmerkt en wat leidt tot creativiteit en vernieuwing. Samen optrekken en samenwerken aan en in de Gelderse gebieden. Natuur en water, de inrichting van het landschap, handel en onderwijs, cultuurhistorie, kunst, cultuur en sport, eenheid en verscheidenheid. Het beste van veel werelden komt hier samen. Dit maakt Gelderland aantrekkelijk om in te wonen, te werken, te leren en te recreëren.

3.3.1.3 Een krachtige economie: leefbare groei!

Een economie in balans met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving: dat is waar het om gaat. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede.

De internationale concurrentie neemt toe en mensen en bedrijven verhuizen sneller als het elders beter is. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. De kwaliteit van het vestigingsklimaat, een kwalitatief en kwantitatief sterke arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden in dit licht steeds belangrijker.

Bij uitstek kan Gelderland garen spinnen bij deze nieuwe industriële revolutie. Gelderland heeft immers sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en concurrerende positie. Zo kent Gelderland sterke clusters van economische activiteiten, een uitstekende bereikbaarheid en logistieke kracht, sociaal ondernemerschap, arbeidsmarkt, kennis en onderwijs, veel ruimte en een strategische ligging. Een goed vestigingsklimaat vereist ook een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Ook op dit vlak heeft Gelderland een goede uitgangspositie. De fraaie natuur, de mooie landschappen, de vele mogelijkheden op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en sport. Gelderland heeft economische dynamiek én ruimte voor ontspanning in het groen en is daarmee aantrekkelijk voor burgers, bedrijven én bezoekers.

3.3.1.4 Toetsing van het plan aan de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Het plan voorziet in de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het scoutingterrein waarmee de gronden tevens voor onderwijsdoeleinden kunnen worden gebruikt. Dit is bij uitstek een ontwikkeling die past binnen de doelstelling van verscheidenheid en verbondenheid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie. Met het voornemen wordt het terrein namelijk voor meerdere maatschappelijke functies benut, waardoor de gebruikswaarde van het perceel aanzienlijk toeneemt. Tevens is het scoutingterrein hier al verscheidene decennia gevestigd, waardoor het terrein een belangrijke maatschappelijke rol vertegenwoordigd. Met de verruiming van de gebruiksmogelijkheden kan de scouting haar gronden verhuren aan meerdere partijen waardoor de scouting meer toekomstbestendig wordt. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

In de verordening kent geen specifieke relevante artikelen die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Opgemerkt wordt dat er initiatief voldoet aan het beleid met betrekking tot duurzame verstedelijking (zie 3.2.2). Daarnaast past het initiatief binnen het provinciale en gemeentelijke beleid. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen niet in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante provinciale beleidskaders

3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken.

3.4.1 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
3.4.1.1 Inleiding

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Lichtenvoorde heeft een goede mix van winkels, horeca wonen en sport- en maatschappelijke voorzieningen. Het bruisende dorpshart van Lichtenvoorde met goede voorzieningen wordt als bijzonder benoemd. In het inspiratiedocument wordt het plan genoemd om dit te versterken. Er wordt ingezet op het stimuleren van herbestemming van winkelpanden in het centrum Lichtenvoorde.

3.4.1.2 Beleven: commerciële, maatschappelijke & zorgvoorzieningen

Dit thema heeft betrekking op de voorzieningen, waarbij onderscheid is gemaakt tussen commerciële voorzieningen en maatschappelijke voorzieningen. De gemeente zet in op concentratie en de beleving van de voorzieningen. Er wordt ingezet op compacte en levendige centrumgebieden met voor Lichtenvoorde en Groenlo een eigen identiteit. Geprobeerd wordt om het onderscheidende vermogen te versterken. Beleving van het centrum wordt steeds belangrijker.

De gemeente maakt onderscheid tussen de verschillende voorzieningen; de maatschappelijke, sportvoorzieningen, commerciële voorzieningen, zorgvoorzieningen en de basisvoorzieningen. De commerciële voorzieningen zijn de voorzieningen die volledig zonder subsidies van de overheid functioneren. Denk aan voorzieningen zoals detailhandel, horeca en dienstverlening. De publiek-maatschappelijke voorzieningen functioneren vaak niet zonder een bijdrage van de overheid. Dit zijn functies zoals de sociaal-culturele centra, scholen en/of een gebied voor sport –beweging. De gemeente heeft aandacht voor het volgende:

  • Bij (nieuwe) initiatieven wordt aandacht besteed aan goed naoberschap & versterking ruimtelijke kwaliteit.
  • Bij (nieuwe) initiatieven wordt aandacht besteed aan de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • Commerciële en maatschappelijke voorzieningen concentreren in de centrumgebieden. Een richting daarvoor is uitgewerkt in de Kwaliteiten kernen;
  • Initiatieven die passen in de ontwikkelingsrichting voor het centrum worden gestimuleerd (bijvoorbeeld verplaatsingsregeling).
  • Het behoud van kwalitatief hoogwaardig basisonderwijs en het geven van invulling aan de bredeschoolgedachte (kindcentrum) in Lichtenvoorde en Groenlo;
  • Het zo breed mogelijk invullen van leegkomende ruimtes om goede voorzieningen in ieder geval exploitabel te houden. Daarbij doet de gemeente echter ook een appèl op de gebruikers en verenigingen zelf. Verenigingen moeten meer zelfredzaam worden.
  • Het stimuleren van een kanteling naar een verenigingsdenken met bijbehorende eigen verantwoordelijkheden.
  • Het invulling geven aan de basisverantwoordelijkheid voor (accommodaties voor) basisonderwijs, voorzieningen voor bewegingsonderwijs, Wmo, jeugd & jeugdzorg en openbare speelplekken.
  • Het scheppen van randvoorwaarden voor en ondersteunen van de organisaties en instellingen die voorzieningen aanbieden voor zorggerelateerde voorzieningen, kinderopvang, culturele, muziek- en andere verenigingen.
3.4.1.3 Toetsing van het plan aan het inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Het verbreden van het gebruik van het scoutingterrein past naadloos in het 'Inspiratiedocument Oost Gelre'. Scouting Groenlo is een vereniging die al jaren op deze locatie is gevestigd en heeft daarmee een hoge maatschappelijke meerwaarde voor de lokale samenleving. Met het voornemen kan het reeds vergunde gebouw en een gedeelte van het terrein worden gebruikt door de bestaande BSO (zoals nu gevestigd aan de Wheme 30-30a). Hiermee blijft het maatschappelijke voorzieningenniveau voldoende op peil en is er tegelijkertijd een verdienmodel voor de scouting gerealiseerd. De scouting wordt hiermee meer zelfredzaam. Het plan past binnen het inspiratiedocument.

3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid
3.4.2.1 Inleiding

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

3.4.2.2 Toetsing van het plan aan de beleidsvisie Externe veiligheid

In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de externe veiligheidsrisico in relatie tot het voornemen.

3.4.3 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre
3.4.3.1 Inleiding

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.

Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

3.4.3.2 Toetsing van het plan aan het Geluidsbeleid Oost Gelre

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect geluidshinder door weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder, waaronder geluid, van omliggende bedrijfsmatige functies.

3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
3.4.4.1 Inleiding

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.4.2 Toetsing van het plan aan het integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024

In voorliggend geval zijn de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van belang. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.

3.4.5 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Archeologie en Cultuurhistorie

4.1.1 Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Archeologie

Zoals in paragraaf 1.4 is vermeld heeft het plangebied op basis van het bestemmingsplan "Parapluplan Archeologie" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1'. Het doel van de gemeente Oost Gelre is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond aanwezig te laten. Dit wordt ‘behoud in situ’ genoemd. Afhankelijk van de bouwwijze kan daarom een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. De bouw voor het nieuwe scoutinggebouw is reeds gerealiseerd op basis van een tijdelijke vergunning. Met voorliggend bestemmingsplan worden deze bouwmogelijkheden definitief vastgelegd en worden de gebruiksmogelijkheden van de gronden van de scouting verruimd. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven. De regels die gelden op basis van het "Parapluplan Archeologie" worden overgenomen in dit bestemmingsplan.

4.1.2.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in of nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of monumenten aanwezig. Er is daarmee geen sprake van enige aantasting van cultuurhistorische objecten.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

4.2.2 Situatie plangebied

Door Dumea is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
4.3.2 Waterparagraaf
4.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2.2 Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. Het plan heeft daarmee een geringe invloed op de waterhuishouding. Het waterschap geeft daarmee een positief wateradvies. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten binnen het plangebied.

Wateroverlast

Door de ontwikkeling in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. Daarnaast is het mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd.

Waterkwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Riolering en Afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de toename van afvalwater van verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Voor onderhoud aan het rioolpersleidingenstelsel is bereikbaarheid noodzakelijk, hiertoe is een zonering rondom de persleiding opgenomen in de verbeelding. Tot slot worden in de milieuzone van de RWZI of rioolgemaal geen hindergevoelige functies opgenomen, die het functioneren van de installatie nu of in de toekomst kunnen belemmeren.

Grondwaterbeheer

De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. De bouwwijze is aangepast aan de grondwaterstand en zettingsgevoeligheid van de bodem door ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen, waterdicht bouwen, passende fundering, etc. Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

4.4.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.4.2 Situatie plangebied

Met het voornemen worden de gebruiksmogelijkheden van het scoutingterrein verruimd, waarbinnen ook onderwijsfuncties mogelijk zijn. Op basis van de Wgh worden onderwijsgebouwen en kinderdagverblijven als geluidgevoelige objecten aangemerkt. Toetsing aan de aspecten wegverkeer-, railverkeers- en industrielawaai is daarmee noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. Deze geluidszones gelden niet voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km per uur. Rondom het plangebied liggen voornamelijk wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Ter plaatse van het plangebied kan dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden verwacht. Dit wordt tevens bevestigd na raadpleging van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving, waarvan een uitsnede is opgenomen in afbeelding 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Wegverkeerslawaai ter hoogte van het plangebied (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai behoeft daarom geen verdere aandacht.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein.

4.4.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.5.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.5.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de verruiming van de gebruiksfuncties van een scoutingterrein waarmee het terrein in gebruik kan worden genomen voor onderwijs. Dit is een ontwikkeling die zeker 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

De nieuwe functies die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden wel aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. De meest nabijgelegen provinciale weg betreft de N18, die op circa 360 meter ten oosten van het plangebied ligt. Het plangebied ligt daarmee buiten de bijbehorende zones, waarmee toetsing aan de grenswaarden genoemd in de Wet luchtkwaliteit achterwege kan blijven. Tevens neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het voornemen zeer beperkt toe, zie ook paragraaf 4.10.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Ecologie

4.6.1 Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt ten oosten van het plangebied op circa 5,3 kilometer afstand. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”.

Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebied is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Er is daarom door BJZ.nu een stikstofdepositieberekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder worden de conclusies weergegeven.

Uit de AERIUS-berekening blijkt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Gelders Natuurnetwerk

De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten.

Groene Ontwikkelzones (GO)
De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.

Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. De dichtstbijzijnde gronden die tot het GNN behoren bevinden zich op ruim 400 meter afstand. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling, kan worden gesteld dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN en/of het GO.

4.6.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten uitsluitend benut als foerageergebied. Er nestelen geen vogels in het plangebied en grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën bezetten er geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd of vernield. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde soorten niet af.

4.6.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied ligt in een gebied waar sprake is van zowel woongebied als functiemenging. Er bevinden zich woningen, centrumfuncties en meerdere maatschappelijke functies in de directe nabijheid. In afbeelding 4.2 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.2: omgeving scoutingterrein. Binnen cirkel: woningen binnen gemengd gebied, de overige woningen liggen in woongebied (Bron: ODA)  

Voor een rustige woonwijk wordt een richtwaarde voor de geluidbelasting op woningen van 45 dB(A) dag- en etmaalwaarde aangehouden en voor gemengd gebied (wonen en werken) een waarde van 50 dB(A). In dit laatste gebied kunnen de afstanden daarom kleiner zijn.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden tot diverse bedrijfscategorieën alsmede een inschatting van het bijbehorende bronvermogensniveau Lw (etmaalwaarde) conform de Handreiking Zonebeheerplan uit 2006, uitgaande van een woonwijk inclusief marge, aangevuld met eigen ervaringen en de waarden van andere adviesbureaus. Voor gemengd gebied liggen de bronvermogens 5 dB(A) hoger.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0008.png"  

1 inclusief marge i.v.m. afmetingen terrein van de inrichting.

2 Op basis van woongebied; gemengd gebied 5 dB(A) hoger.

4.7.3 Situatie plangebied
4.7.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.7.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Zoals reeds benoemd, is de inpasbaarheid van de activiteiten van de scouting binnen het plangebied al langere tijd een aandachtspunt in de omgeving. Om deze reden is de geluidsbelasting op de omgeving afkomstig van het scoutingterrein onderzocht van het in uit te breiden/te wijzigen gebruik middels een akoestisch onderzoek industrielawaai. De volledige rapportage, zoals uitgevoerd door Adviesbureau Van der Boom, is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met een drietal 'bedrijfssituaties', te weten de scouting, het kamperen en het verhuur van het terrein aan een BSO. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de avond tijdens de scouting en het kamperen worden overschreden. Bij een 5 dB(A) hogere grenswaarde kan wel in alle gevallen en bij alle woningen aan de richtwaarden worden voldaan. De piekniveaus liggen zowel overdag (scouting, kamperen en BSO) als in de avond (kamperen) hoger dan de richtwaarden.

Aangezien er niet aan alle waarden kan worden voldaan, zijn een tweetal maatregelen benodigd. Dit betreffen:

  • het verlenen van een hogere grenswaarde voor de scouting en het kamperen in de avondperiode van 5 dB (A);
  • het beperken van de gebruiksmogelijkheden van veld C in verband met piekniveaus;

Voor de ligging van de velden wordt verwezen naar het onderzoek. Het beperken van de gebruiksmogelijkheden van het terrein wordt juridisch-planologisch geborgd middels het duidelijk vastleggen van de grenzen van de bestemming 'Maatschappelijk', met een concrete beschrijving van de activiteiten die binnen deze bestemming zijn toegestaan. Met het verlenen van een hogere grenswaarde kan ten slotte worden voldaan aan de richtlijnen en kan worden geconcludeerd dat er akoestisch gezien sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.

4.7.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies in de omgeving of dat de ontwikkeling leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van de bestaande functies. In dit geval wordt niet voorzien in het toevoegen van nieuwe (milieu)gevoelige functies als bedoeld in de VNG Brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Het voornemen leidt dus niet tot aantasting en/of belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende functies.

4.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.

Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.8.2 Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

4.8.3 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO405-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

De dichtstbijzijnde risicobron betreft de N18 (Twenteroute). Over deze provinciale weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op circa 370 meter ten westen van deze weg en ligt daarmee ruim buiten de brand- en explosieaandachtsgebieden van deze weg. Doordat de afstand tussen het plan en de N18 groter is dan 200 meter kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.

Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn er zowel locatiespecifieke als ontwikkelingsspecifieke aspecten die dienen te worden onderbouwd. De volgende locatiespecifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd, dekking waarschuwingsinstallatie en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

  • Opkomsttijd: De brandweer dient binnen acht minuten ter plaatse te zijn. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen drie minuten ter plaatse zijn. De dichtstbijzijnde brandweerpost bevindt zich namelijk aan de Oude Winterswijkseweg 20 in Groenlo, op circa 1,1 kilometer (rij)afstand.
  • Dekking waarschuwingsinstallatie: In geval van calamiteiten worden de aanwezige personen in bedreigd gebied gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen;
  • Nabijheid bluswatervoorziening: Er zijn in en rondom het plangebied voldoende open water en bluswatervoorzieningen aanwezig.

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkelingsspecifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd:

  • Bereikbaarheid: is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is vanwege haar ligging en op basis van het huidige planontwerp via meerdere zijden bereikbaar. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van het materieel van hulpdiensten;
  • Ontvluchten van het gebied: Het plangebied is via het omliggende (wegen)netwerk goed te ontvluchten in meerdere richtingen;
  • Zelfredzaamheid; (Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. De mensen die binnen het plangebied aanwezig zullen zijn, zijn allen zelfredzaam.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8.4 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Geur

4.9.1 Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen, maar ook andere geurproducerende industriële bedrijven. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De gemeenteraad van Oost Gelre heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht
4.9.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Groenlo. In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen bedrijfsmatige veehouderijen of industriële geurbronnen.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. Zo ook in dit geval.

4.10.2 Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre beschikt over een eigen Nota Parkeernormen. De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

4.10.3 Uitgangspunten

In voorliggend geval is voor het aspect parkeren aangesloten bij de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen Oost Gelre. Voor het aspect verkeersgeneratie is aangesloten bij de meest recente publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Aangezien het terrein al geruime tijd door de scouting wordt gebruikt, kan deze buiten beschouwing gelaten. De parkeer- en verkeerssituatie behorende bij de activiteiten van de scouting verandert immers niet. Voor het berekenen van de verandering in de parkeer- en verkeerssituatie als gevolg van het toevoegen van de BSO worden de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd.

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk (bron Nota Parkeernormen Oost Gelre);
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom;
  • Functie: kinderdagverblijf (creche).
4.10.4 Situatie plangebied
4.10.4.1 Parkeren

Het gebouw dat in gebruik zal worden genomen voor de BSO heeft een oppervlakte van 447 m². Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt de parkeerbehoefte 1,4 per 100 m². De totale parkeerbehoefte wordt daarmee ingeschat op 6,3. Het terrein is van ruim voldoende omvang om in deze extra parkeerbehoefte te voorzien.

In het bestemmingsplan is conform het facetbestemmingsplan parkeren uit 2018 een parkeerregeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Dit bestemmingsplan is wat betreft het parkeeraspect uitvoerbaar.

4.10.4.2 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Het gebruik van de gronden wordt met dit bestemmingsplan verruimd zodat het terrein in gebruik kan worden genomen voor onderwijs, specifiek een BSO. Het terrein zal in gebruik worden genomen door de direct aangrenzende BSO. De activiteiten op het naastgelegen perceel beëindigen direct nadat de BSO zich heeft verplaatst. De verkeerssituatie in de directe omgeving van het plangebied zal hierdoor niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie.

4.10.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten parkeren, verkeersgeneratie en ontsluiting geen belemmeringen opleveren als gevolg van voorliggend voornemen.

4.11 Besluit Milieueffectrapportage

4.11.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • 2. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 5,3 kilometer). Uit de stikstofberekening (Bijlage 3) is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 4. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 5. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 6. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (bedrijfsvloeroppervlakte van 2000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Aangezien er in voorliggend geval sprake is van de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van het scoutingterrein, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verder is in dit hoofdstuk, voor zover relevant, reeds aangetoond dat er geen sprake is van enige negatieve milieugevolgen.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij het concept omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

Nadere eisen (indien van toepassing):

In de nadere eisen is bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het elders het betreffende artikel bepaalde, nadere eisen kunnen stellen aan bebouwing.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel worden het verboden gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.

Parkeerregelgeving (Artikel 12)

In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Groen' (Artikel 3)

De gronden in het plangebied rondom het scoutingterrein zijn bestemd als 'Groen'. Voor de regels is aangesloten bij het concept omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre.

'Maatschappelijk' (Artikel 4)

Het gehele terrein dat in gebruik mag worden genomen voor de activiteiten van de scouting is bestemd als 'Maatschappelijk'. Het gehele terrein is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting'. Verder is het noordelijke deel van deze bestemming voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - onderwijs'. Dit betreft het nieuwe gebouw en de gronden ten noorden van dit gebouw.

Ter plaatse van de bestaande en vergunde bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd tot een maximale bouw- en goothoogte zoals op de verbeelding aangegeven.

'Water' (Artikel 5)

De bestaande grachten zijn bestemd als 'Water'. Voor de regels is aangesloten bij de regels uit het concept omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.

6.1.2 Provincie Gelderland

De provincie is geïnformeerd over de ontwikkeling en het bestemmingsplan. Met het plan zijn geen provinciale belangen in het geding.

6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

6.1.4 Inspraak en participatie

De scouting heeft in samenwerking met de gemeente Oost Gelre de buurt geïnformeerd in maart 2022 en april 2023 over het voornemen. De informerende brieven die naar de omwonenden zijn verzonden zijn opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met enkele omwonenden van het plangebied over het akoestisch onderzoek en de maatregelen hieruit

6.1.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan de initiatiefnemer. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig. Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.