direct naar inhoud van Planregels
Plan: Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBUI2036-VG01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Noord met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2036-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.8 bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.10 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.11 bestaand:
  • a. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

  • b. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 buitenopslag:

opslag die niet in een gebouw plaatsvindt;

1.20 brutovloeroppervlak:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden hier niet toe gerekend;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsgevoelig gebouwen:

geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.24 grondwal:

een ophoging van zand en/of klei met een beeldbepalende, veiligheids- en/of geluidafschermende functie, dan wel voor het creëren van een bassin;

1.25 hogere waarde:

hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.26 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 magneetveldbeoordelingsplichtig object:
  • 1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;
  • 2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;
1.28 magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

1.29 nutsvoorziening:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.30 ondersteunend bedrijf:

een bedrijf dat blijvend is gericht op de dienstverlening aan de overige toegestane bedrijven en dat voor zijn bedrijfseconomisch functioneren afhankelijk is van de binding en de nabijheid van de toegestane bedrijven;

1.31 onzelfstandige kantoorfunctie:

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.32 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.33 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.34 silo:

bouwwerk of werk, geen bouwwerk zijnde, bedoeld voor opslag van stoffen, waarbij die stoffen tijdens de duur van de opslag al dan niet een (bij het op dat perceel aanwezig bedrijfsproces behorende) ver- of bewerking kunnen ondergaan;

1.35 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.36 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.37 telecommast:

een mast die antennes draagt die deel uitmaken van een digitaal systeem voor mobiele telefonie, met de daarbij behorende (zend- en ontvangst-)installaties;

1.38 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.39 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en/of waterkwaliteit;

1.40 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.41 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 3.1 tot en met 3.2', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 3.2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 3.1 tot en met 4.2', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. onzelfstandige kantoorfunctie;
  • d. nutsvoorzieningen;


met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingswegen, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met uitsluiting van bedrijfswoningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken ten dienste van het gebruik als bedoeld in lid 3.1 mogen worden gebouwd;
  • b. de omvang van een bouwperceel bedraagt minimaal 5.000 m2;
  • c. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75%;
  • d. er moet worden voldaan aan de eisen uit het Beeldkwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot een perceelsgrens moet minimaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, met dien verstande dat tot 7 m uit de naar de weg toegekeerde grens van het perceel de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedragen.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 25 m².
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hekwerken bedoeld als erf- of terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. hekwerken voor de voorgevel dienen evenwijdig aan de bestemmingsgrens, op de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak of op de perceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. de bouwhoogte van een wandvormige constructie, hoofdzakelijk bedoeld om te voorzien in uit stedenbouwkundig oogpunt gewenste wandvorming, mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte die, ter plaatse van het aan de orde zijnde bedrijfsperceel, van toepassing is voor bedrijfsgebouwen, op grond van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. het aantal vlaggenmasten per bedrijf mag niet meer bedragen dan 3;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bij bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • g. de bouwhoogte van telecommasten mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit, met betrekking tot:

  • a. de bouwhoogte van de gebouwen;
  • b. de breedte van de gebouwen;
  • c. de oriëntering van de gebouwen;
  • d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
  • e. de situering van opslag, laad- en losmogelijkheden;

waarbij geldt dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden mogen aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder b ten behoeve van het toestaan van bouwperceel met een oppervlakte van minder dan 5.000 m2:
    • 1. voor ondersteunende bedrijven, dan wel;
    • 2. vanwege een logische of optimale verkaveling of ontsluiting van bedrijfspercelen, dan wel;
    • 3. vanwege een logische of optimale milieukundige inpassing van bedrijfspercelen;
    • 4. met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de brandveiligheid;
  • b. lid 3.2.2 onder c ten behoeve van het toestaan van schoorstenen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 22 meter bedraagt;
    • 2. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.
  • c. lid 3.2.5 onder h voor een bouwhoogte tot maximaal 10 m, uitsluitend voor silo's, mits:
    • 1. de silo geen externe veiligheidsrisico met zich meebrengt of kan brengen, dan wel
    • 2. indien, middels een door een ter zake deskundige op te stellen rapportage, wordt aangetoond dat het bouwwerk weliswaar een externe veiligheidsrisico met zich meebrengt of kan brengen, maar dat dit risico aanvaardbaar is, al dan niet door het nemen van maatregelen; één en ander ter beoordeling door het bevoegd gezag en na advisering door zowel de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland als Tennet;
    • 3. de silo wordt gesitueerd achter de achtergevel van het (primaire) bedrijfsgebouw;
    • 4. de silo ruimtelijk en functioneel een noodzakelijk maar ondergeschikt onderdeel van het bedrijfsproces vormt;
    • 5. de doeleinden, waarvoor plaatsing van de silo noodzakelijk wordt geacht, redelijkerwijs gesproken niet inpandig realiseerbaar zijn.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke verplichtingen
  • a. De in lid 3.1 genoemde functies zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke inpassing als bedoeld in lid 5.1 is gerealiseerd en in stand is gehouden.
  • b. Bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor ingebruikname van gronden en/of bebouwing voor in lid 3.1 genoemde functies, moet - indien en voor zover deze zijn gesitueerd aan de zijde van de Holtkampsweg - een verlichtingsplan worden ingediend, waaruit blijkt dat rekening wordt gehouden met de mitigerende maatregelen zoals bedoeld in het Activiteitenplan (Bijlage 3), één en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
  • c. Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor ingebruikname van gronden en/of bebouwing voor in lid 3.1 genoemde functies, moet - indien en voor zover sprake is van een inrichting of activiteit die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een externe veiligheidsonderzoek worden ingediend, waaruit blijkt dat de aanvraag uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar is, één en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag, dat hiertoe advies vraagt aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland.
  • d. In aanvulling op het bepaalde in sub c wordt, indien de aanvraag (mede) betrekking heeft op een inrichting onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo), door het bevoegd gezag tevens advies gevraagd aan de netbeheerder.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de gebruiksregels, waaronder in ieder geval wordt begrepen een gebruik:

  • a. met een geluidemissie van meer dan 65, 62 en 60 dB(A)/m² voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;
  • b. dat ten aanzien van een evenwichtige geluidruimteverdeling niet inpasbaar is;
  • c. dat ten aanzien van de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, tenzij door maatregelen en/of het vaststellen van een hogere waarde de geluidbelasting aanvaardbaar is;
  • d. een al dan niet tijdelijke buitenopslag indien:
    • 1. deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 onder a en b ten behoeve van het toestaan van:
    • 1. bedrijven uit categorie 1 of 2, al dan niet genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, indien:
      • deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het regionale bedrijventerrein; of
      • de vestiging van deze bedrijven vanwege milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is; en
      • het Regionaal Programma Werklocaties hierover afspraken bevat en hieraan wordt voldaan;
  • b. lid 3.1 onder a en b ten behoeve van het toestaan van:
    • 1. bedrijfstypen welke niet worden genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat afwijking alleen kan worden verleend:
      • voor bedrijfsactiviteiten van minimaal categorie 3.1 tot maximaal categorie 4.2;
      • indien en voor zover het geen risicovolle bedrijfsactiviteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en/of inrichtingen als bedoeld in het Besluit risico's zware ongevallen betreft;
  • c. lid 3.5.2 sub d ten behoeve van het toestaan van een hogere hoogte van al dan niet tijdelijke buitenopslag tot maximaal 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. de al dan niet tijdelijke buitenopslag niet is gelegen aan de wegzijde;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid;
      • de landschappelijke inpassing;
      • één en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Milieuzonering
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 Wro de bestemming te wijzigen betreffende de aanduidingen met betrekking tot milieuzonering, indien en voor zover hiervoor aanleiding bestaat vanwege het treffen van milieumaatregelen, dan wel vanwege de feitelijke milieusituatie ten aanzien van geur, stof, geluid en gevaar binnen of buiten het plangebied.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op gronden de in lid 3.1 aangewezen gronden, grondwallen aan te leggen.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer.
  • c. De in sub a bedoelde grondwallen zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    • 1. niet zijn gelegen voor de dichtst bij de weg gelegen voorgevel van een bedrijfsgebouw;
    • 2. niet hoger zijn dan 6 m;
    • 3. een adequate bestrijding van brand niet belemmeren;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen hierdoor niet onevenredig beperken.

Artikel 4 Groen - Ecologische waarde

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Ecologische waarde' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

  • a. bescherming en behoud van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken, te weten een bestaande, voor vleermuizen essentiële dubbele bomenrij;

secundair voor:

  • b. overige groenvoorzieningen;
  • c. maximaal één ontsluitingsweg ten behoeve van het aangrenzende bedrijventerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', tot een breedte van de weg van maximaal 15 m;
  • d. onverharde paden;
  • e. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken;
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde, waaronder begrepen verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

4.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij geldt dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
  • c. een gebouw slechts toelaatbaar is indien en voor zover de waarden als genoemd in lid 4.1 onder a niet worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
  • b. het toepassen van (straat-)verlichting.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op voor 'Groen - Ecologische waarde' bestemde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het vellen of rooien van bomen;
    • 2. het verharden van gronden boven een gezamenlijke oppervlakte van 50 m² dan wel gelegen buiten de aanduiding 'ontsluiting';
    • 3. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 4. op werken of werkzaamheden welke ten dienste staan van bescherming en behoud van de waarden genoemd in lid 4.1 onder a.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar mits aantoonbaar rekening is en wordt gehouden met de mitigerende maatregelen zoals bedoeld in Bijlage 3 van deze regels, één en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden mogen primair gebruikt worden voor:

  • a. de aanleg en daarna instandhouding van groen ter landschappelijke inpassing van het aangrenzende bedrijventerrein, waarbij rekening moet worden gehouden met hoofdstuk 6 van het Beeldkwaliteitplan, opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;

en mogen secundair gebruikt worden voor:

  • b. overige groenvoorzieningen;
  • c. onverharde paden;
  • d. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende :

  • f. bouwwerken;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de gebruiksregels als bedoeld in lid 5.1 mogen worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de gebruiksregels, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor:

  • a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  • d. bermen en groenvoorzieningen;
  • e. ondergrondse afvalcontainers;
  • f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van het in lid 6.1 genoemde gebruik mogen worden gebouwd.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 25 m2.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 4 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes en lichtmasten maximaal 10 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Het in gebruik nemen of laten nemen van wegen voor autoverkeer is toegestaan mits er maatregelen zijn getroffen om de uitstraling van verlichting (autoverkeer, straatverlichting) te beperken voorkomen, één en ander indien en voor zover dat als noodzakelijk is aangemerkt in het Activiteitenplan, opgenomen in Bijlage 3 van deze regels. Bij het treffen van maatregelen moet bovendien met genoemd onderdeel van die bijlage rekening worden gehouden.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 7.2.1 onder a geldt niet indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2 , waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
7.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft dient zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere planregels gelden de volgende regels:

  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • c. Afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • d. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  • a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    • 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij geen bestemmingsgrens overschrijden;
  • e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
10.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  • b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  • c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  • d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  • e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  • f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, waarbij de bouwhoogte maximaal 10 m mag bedragen;, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  • g. transportgerelateerde installaties zoals hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, en daarbij geen bestemmingsgrens overschrijden en mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  • h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  • i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    • 1. de hoogte van de weg, voor zover de werken in de weg zijn gelegen;
    • 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voor zover de werken niet in de weg gelegen zijn.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in deze planregels in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  • a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  • d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  • e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden;

waarbij het bepaalde in lid 11.2 van overeenkomstige toepassing is.

11.2 Uitzonderingen van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 11.2 is niet van toepassing op gebruik:

  • a. behorende bij de realisering en/of handhaving van een omgevingsvergunning, en
  • b. indien en voor zover dat uitdrukkelijk is toegestaan in deze planregels, en
  • c. in het kader van het normale onderhoud of beheer van de gronden en/of de bouwwerken.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheid

het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor:

  • a. het in geringe mate aanpassen van een bouwgrens of maataanduiding indien:
    • 1. bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat een aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en
    • 2. de aanpassing niet meer bedraagt dan 2 m;
  • b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate aanpassen van een bestemmingsgrens indien:
    • 1. bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat een aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en
    • 2. de aanpassing niet meer bedraagt dan 5 m.
13.2 Wijzigingscriteria

Toepassing van de bevoegdheid van lid 13.1 is uitsluitend mogelijk indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

15.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Noord van de gemeente Oost Gelre.