Plan: | Herziening Oorschotweg 2 en 4 Vragender |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI2033-VG02 |
Herziening Oorschotweg 2 en 4 Vragender |
Vastgesteld |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling |
N. Weelink |
0544 39 35 56 |
Er is een verzoek binnen gekomen voor het wijzigen van de bestemmingsgrenzen aan de Oorschotweg 2 en 4 (twee vrijstaande huizen). Drie gebouwen zijn in eigendom en gebruik bij Oorschotweg 2, maar staan op het bestemmingsvlak behorende bij Oorschotweg 4. Aanpassing van de bestemmingsvlakken met een herziening van het bestemmingsplan is nodig. Daarnaast wil de initiatiefnemer ook graag dat een bestaande schuur die hoort bij Oorschotweg 4 wordt toegevoegd aan het bestemmingsvlak voor Oorschotweg 2. Aanpassing van de bestemmingsvlakken is nodig. Dit wordt mogelijk gemaakt met een herziening van het bestemmingsplan.
De nevenactiviteit 'dagopvang voor ouderen' die plaats vindt op Oorschotweg 2 blijft aanwezig. De extra schuur die wordt overgenomen van Oorschotweg 4 zal (na herbouw) worden gebruikt voor zowel de nevenactiviteit als voor privédoeleinden. De aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarisch medegebruik' op Oorschotweg 4 komt te vervallen.
Er zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan opgenomen om mee te werken aan het verzoek. Het college heeft besloten om in principe mee te werken aan het verzoek. Daarom is deze herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: Uitsnede luchtfoto
Bestaande situatie
De percelen Oorschotweg 2 en 4 te Vragender zijn gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende reparatieplannen, en hebben beide de bestemming 'Wonen'. Daarnaast hebben beide percelen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Afbeelding: Oorschotweg 2 Vragender
Oorschotweg 2 te Vragender heeft daarnaast de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit'. Hier is een dagopvang voor ouderen toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 65 m2.
Afbeelding: Oorschotweg 4 Vragender
Oorschotweg 4 te Vragender heeft daarnaast de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'.
Gewenste situatie
De initiatiefnemer wenst de bestemmingsgrens te wijzigen, waarbij de in de volgende afbeelding weergegeven rode en groene 2-en gaan behoren bij het bestemmingsvlak van perceel Oorschotweg 2. De zwarte 2-en behoren feitelijk en planologisch al tot Oorschotweg 2. De rode 2-en behoren feitelijk altijd al bij Oorschotweg 2, maar staan in het vigerende bestemmingsplan (planologisch) op het bestemmingsvlak van Oorschotweg 4. De groene 2 behoort feitelijk en planologisch bij Oorschotweg 4, maar de initiatiefnemer wenst deze te betrekken bij Oorschotweg 2. Het bijbehorende bouwwerk zonder nummer (naast rode 2) behoort ook bij Oorschotweg 2.
Afbeelding: Gewenste situatie
De nevenactiviteit die plaats vindt op Oorschotweg 2 blijft aanwezig. De extra schuur (groene 2) wordt (na herbouw) gebruikt voor zowel de dagopvang als voor privédoeleinden. Denk aan hobby-dierenverblijf, stallingsruimte voor tuinmeubelen en -machines, duofietsen en rollators.
Oorschotweg 2
In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het toestaan van nevenactiviteiten. Hier zijn een aantal voorwaarden aan verbonden:
Ad a. Uit Bijlage 3 van de Regels blijkt dat maximaal 275,5 m2 van de bijbehorende bouwwerken gebruikt wordt ten behoeve van de nevenactiviteit. De maximale oppervlakte van 350 m2 wordt niet overschreden.
In totaal is op het perceel Oorschotweg 2 meer dan 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig. In de regels is opgenomen dat 350 m2 per woning met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit' is toegestaan. In de regels is ook opgenomen dat indien de bestaande bebouwing afwijkt van de maximale 350 m2 dat dan de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan geldt, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
Ad b. Er is geen sprake van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk';
Ad c. Er is geen sprake van buitenopslag- en uitstalling;
Ad d. Er is een plan voor erfinpassing opgesteld (Bijlage 1 van de Toelichting);
Ad e. De nevenactiviteit heeft geen nadelige invloed op de verkeersafwikkeling;
Ad f. In Hoofdstuk 5 wordt toegelicht dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de milieusituatie.
Oorschotweg 4
Het agrarische medegebruik dat plaats vindt op Oorschotweg 4 komt te vervallen. Dan gelden de regels van de bestemming 'Wonen'. Bij deze bestemming is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Op het perceel Oorschotweg 4 is meer dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig. In de regels is opgenomen dat indien de bestaande bebouwing afwijkt van de maximale 150 m2 dat dan de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan geldt, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
Als voorwaarde bij een planologische ontwikkeling geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een plan voor landschappelijke inpassing. Initiatiefnemers hebben hiervoor een plan opgesteld die als Bijlage 1 bij deze Toelichting is bijgevoegd.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Het aspect archeologie wordt besproken in paragraaf 5.1 Archeologie en Cultuurhistorie.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde is. Het oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is opgenomen in paragraaf 5.10 Water.
Conclusie beleid internationaal niveau
De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving is/zijn geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.
In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het wijzigen van de bestemmingsgrenzen. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Er is in de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. Een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is vastgesteld op 31 maart 2021. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.
Het gebied is gelegen in het Nationaal landschap. Een ontwikkeling voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten. Bij voorgenomen ontwikkeling worden alleen de bestemmingsgrenzen gewijzigd en een schuur herbouwd. Kernkwaliteiten worden niet aangetast, maar zelfs versterkt door de uitvoering van het inpassingsplan.
Conclusie provinciaal beleid
De Omgevingsvisie en -verordening vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Het aspect externe veiligheid is verder besproken in paragraaf 5.4 Externe veiligheid.
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden. Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het aspect geluid wordt nader beschreven in paragraaf paragraaf 5.6 Geluid.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024 " vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Het aspect verkeer is opgenomen in paragraaf 5.9 Verkeer en parkeren.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble De marke Vragender. Hierbij geldt het motto: Vragender verdient een krans! Pak de historische karakteristiek van ‘esdorp in het veld en aan het veen’ op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland.
Op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied (Bijlage 1 van de Toelichting).
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Archeologie
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw archeologisch beleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is opgenomen in 'Parapluplan Archeologie'.
Situatie plangebied
Uit de kaart behorend bij het beleid blijkt dat het plangebied kan worden aangemerkt deels als een Archeologisch Waardevol Gebied en deels een Archeologisch Verwachtingsgebied:
Plangebieden kleiner dan 100 m2 zijn normaal gesproken vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek (wettelijke vrijstelling conform Monumentenwet 1988), maar deze vrijstelling geldt niet voor gebieden die zijn aangewezen als archeologisch monument.
Afbeelding: Uitsnede archeologische beleidskaart
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Hiervoor geldt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m² dat een archeologisch onderzoek overlegt moet worden. De oppervlakte wijkt af. In deze herziening van het bestemmingsplan is de nieuwe archeologische bestemming opgenomen, zie Artikel 4 van de Regels.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De her te bouwen schuur kan worden aangemerkt als cultuurhistorisch. De Schoppe is karakteristiek. Herstel van de oude stijl van het gebouw is daarbij het uitgangspunt, en moet op de bestaande fundering plaatsvinden met dezelfde massa (goot- en nokhoogte). Dit betekent dat natuurlijke materialen zoals steen en hout moeten worden gebruikt, en dat het gebouw met pannen moet worden bedekt.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Het aspect archeologie en cultuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. De initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om de bestaande schuur binnen het bestemmingsvlak van de locatie Oorschotweg 4 aan het bestemmingsvlak van de locatie Oorschotweg 2 toe te voegen. Beide bestemmingsvlakken op de adressen Oorschotweg 2 en 4 hebben en behouden de bestemming wonen. De eigenaar heeft op de locatie Oorschotweg 2 een kleinschalige zorgboerderij in werking die volgens het bestemmingsplan als nevenactiviteit binnen de bestemming wonen is toegestaan. De kleinschalige zorgboerderij richt zich op dagopvang van thuiswonende overwegend hoog bejaarde cliënten met een geestelijke of lichamelijke beperking.
Voor de voorgenomen kleinschalige bedrijfsactiviteiten geldt een maximale richtafstand van 10 meter (zie onderstaande tabel). De omschrijvingen komen uit bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. Ze sluiten zo goed mogelijk aan bij de aangevraagde bedrijfsactiviteiten. Hierbij geldt de richtafstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand is ook op die manier gemeten.
Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie | Werkelijke afstand |
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 4 |
De vraag hierbij is of de verkoop van de locatie Oorschotweg 4 aan derden tot een belemmering van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten op de locatie Oorschotweg 2 gaan leiden. Daarnaast is het de vraag of ter plaatse van de locatie Oorschotweg 4 sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Uit de tabel lezen we af dat de woning op de locatie Oorschotweg 4 zich binnen de richtafstand voor het onderdeel geluid bevindt. Voor de voorgenomen ontwikkeling is ook advies voor het onderwerp geluid gevraagd aan de Omgevingsdienst Achterhoek.
Volgens het advies Geluid (paragraaf 5.6) kan geconcludeerd worden dat, indien er binnen de locatie Oorschotweg 2 géén geluid ten gehore wordt gebracht of werkplaats wordt gerealiseerd, de kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen deze locatie niet worden belemmerd door de woning op de locatie Oorschotweg 4. Ook het woon- en leefklimaat van de woning op de locatie Oorschotweg 4 zal dan niet in het geding zijn.
Conclusie bedrijven en milieuzonering
De woning op de locatie Oorschotweg 4 veroorzaakt in de voorgenomen situatie, indien er binnen de locatie Oorschotweg 2 géén geluid ten gehore wordt gebracht of werkplaats wordt gerealiseerd, geen belemmering van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen de zorgboerderij op de locatie Oorschotweg 2. Ook het woon- en leefklimaat van de woning op de locatie Oorschotweg 4 zal dan niet in het geding zijn. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Oorschotweg 2-4 te Vragender mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:
Conclusie bodem
Voor het toekomstige perceel Oorschotweg 2 geeft de uitgevoerde inventarisatie geen redenen om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten.
Voor het toekomstige perceel Oorschotweg 4 geeft de uitgevoerde inventarisatie aan dat ter plaatse van nummer 4 sprake is (geweest) van opslag van brandstof in tanks en waarschijnlijk van asbesthoudende dakbedekking, waarbij door afwatering of erosie asbestvezels in de onderliggende bodem terecht kunnen zijn gekomen. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan.
Omdat beide percelen al bestemd zijn als Wonen en er geen sprake is van grondingrepen, is het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure strikt genomen, niet noodzakelijk c.q. niet te verlangen. Daarnaast wordt de schuur die verschuift naar Oorschotweg 2 niet gebruikt als verblijfsruimte voor de dagopvang.
Bij eventuele toekomstige bouw van een woon- of verblijfsruimte schrijft de Bouwverordening/Woningwet voor dat wel bodemonderzoek verricht moet worden. Er moet dan verplicht getoetst worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen die gelden voor de gebruiksfunctie wonen. In de bestemmingsregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit' (Oorschotweg 2) bij wijzigingen in de situering en oppervlakte en/of van de activiteiten eerst uit bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onder voorwaarden vormt het onderwerp bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en circulaires zijn risiconormen en/of veiligheidsafstanden opgenomen die relevant zijn voor externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:
Situatie plangebied
In dit plangebied wordt gedacht aan het toevoegen van een bestaande schuur aan het perceel met nummer 2. Met dit planvoornemen worden er geen extra aanwezige personen toegevoegd aan het plangebied. De mogelijk aanwezige personen in het object lopen mogelijk risico om het slachtoffer te worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen in de omgeving. Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.
Aan de hand van de EV-Signaleringskaart (21-09-2021) is bekeken of in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, die relevant zijn voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Zie hiervoor het afbeelding hieronder.
Afbeelding: Signaleringskaart
De beoordeling van stationaire risicobronnen is uitgevoerd binnen de directe omgeving (ca. 1.500 m) van het plangebied. Zoals in bovenstaande figuur te zien is, zijn er geen risicobronnen aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.
De beoordeling van transportroutes is uitgevoerd binnen 4 kilometer van het plangebied. Op circa 2.800 meter is de N18, wegvak G20 gelegen. Conform de Regeling Basisnet en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten wordt over dat wegvak brandbare vloeistoffen (stofcategorieën LF1 & LF2) en brandbare gassen (stofcategorie GF3) getransporteerd. Het maximale invloedsgebied van de N18 wordt bepaald door GF3, deze is 355 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied, waardoor de N18 geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
Omdat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, is een groepsrisicoverantwoording niet benodigd. Advies van de veiligheidsregio ter voorbereiding op ongevallen met gevaarlijke stoffen is voor dit plan niet wettelijk verplicht.
Conclusie externe veiligheid
Het onderwerp externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan, omdat het beoogde plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding: Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Situatie plangebied
Er is een QuickScan Flora en Fauna uitgevoerd, deze is bijgevoegd als bijlage (3 QuickScan Flora en Fauna). De conclusies zijn hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000- gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Want, op basis van ervaringscijfers (eerdere berekeningen van o.a. woningbouw van 10 woningen in de kern van Vragender) is de stifkstofdepositie in de bouw- en gebruiksfase dermate gering dat invloed op een Natura 2000-gebied verwaarloosbaar is. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.
Natura 2000
Zie vorige paragraaf.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot matig geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats in het plangebied. Voor amfibieën en vleermuizen vormt het plangebied geen foerageergebied maar voor steenmarter wel. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet aangetast.
Conclusie flora en fauna
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:
1. Normen Wet geluidhinder
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet van toepassing in dit plangebied.
Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. De Oorschotweg en Lankveldweg zijn 60 km/uur wegen in buitenstedelijk gebied met een zonebreedte van 250 meter.
Zonebreedte voor een weg, bestaande uit | stedelijk gebied | buitenstedelijk gebied |
een of twee rijstroken of een of twee sporen | 200 meter | 250 meter |
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen | 350 meter | 400 meter |
2. Belemmering bedrijfsvoering
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.
Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.
3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen. Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, kan de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering worden betrokken. Omdat de gemeente Oost Gelre geluidbeleid heeft vastgesteld vindt de toetst van het woon- en leefklimaat plaats aan de hand van het geluidbeleid.
4. Geluidbeleid
Het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre is in 2020 herzien. Het beleid dient als basis voor de vergunningverlening milieu. Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden.
Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen bij de vergunningverlening milieu.
Waarden op woningen en geluidgevoelige objecten in dB(A
Standaard- en grenswaarden gehele gemeente alle gebieden in dB(A) | ||||||
Aard bedrijf / gebied | LAr,LT 1 | LAmax 2 | LAr,LT 1 | LAmax 2 | LAr,LT 1 | LAmax 2 |
Overige bedrijven, overig terrein | 7:00-19:00 | 19:00-23:00 | 23:00-7:00 | |||
Standaardwaarden | 50 | 70 | 45 | 65 | 40 | 60 |
Grenswaarden bestaande bedrijven4 | 55 (35*) | 75 (55) | 50 (30*) | 70 (50) | 45 (25*) | 65 (45) |
tussen haakjes de binnenniveaus in een gevoelige ruimte van een geluidgevoelig object die van toepassing zijn bij het op basis van een bestuurlijke afweging toekenning van hogere waarden dan de standaardwaarden.
1 De langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT van stemgeluid worden bij vergunningverlening uitgezonderd, maar worden bij ruimtelijke beoordelingen niet uitgezonderd.
2 De maximale geluidniveaus LAmax van laden en lossen worden bij vergunningverlening uitgezonderd, maar worden bij ruimtelijke beoordelingen niet uitgezonderd.
4 De grenswaarden kunnen ook van toepassing zijn op voormalige (eigen) bedrijfswoningen en (voormalige) bedrijfswoningen van derden.
*Het college kan, als voorzieningen niet mogelijk zijn, een LAr,LT niet hoger dan 40 dB(A) etmaalwaarde als acceptabel aanmerken.
Situatie plangebied
1. Normen Wet geluidhinder
De woning Oorschotweg 4 ligt binnen de zone van deze wegen. Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB. Gelet op de verkeersintensiteit op deze wegen en de afstand van de woning tot deze wegen (meer dan 70 meter) wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. Nader akoestisch onderzoek en een hogere waarde procedure zijn niet nodig.
2. Belemmering bedrijfsvoering
Doordat de bestemming van beide bestemmingsvlakken niet worden gewijzigd, de functie van de schuur niet zal worden gewijzigd en de schuur qua afmetingen en locatie niet gewijzigd wordt, kan op voorhand geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een grotere belemmering in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ten opzichte van de huidige situatie. Ook het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen wijzigt niet door deze voorgenomen ontwikkeling.
Door de bestaande schuur voor dagopvang ouderen, nu behorend tot het bestemmingsvlak Oorschotweg 4 toe te voegen aan het bestemmingsvlak van Oorschotweg 2 moet worden beoordeeld of de woning Oorschotweg 4 de bedrijfsvoering van de dagopvang voor ouderen belemmerd. Voor de toets is namelijk de planologische aanduiding maatgevend en is de woning Oorschotweg 4 een woning van derden.
Niet bekend is welke activiteiten in de dagopvang plaatsvinden en of het een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer betreft. Wanneer tegen vergoeding drank (koffie) wordt geserveerd is er sprake van een inrichting en is het Activiteitenbesluit van toepassing.
De geluidbepalingen van het Activiteitenbesluit.
Beoordelingsniveaus in dB(A) tabel 2.17a | dagperiode | avondperiode | Nachtperiode |
7:00-19:00 uur | 19:00-23:00 uur | 23:00-7:00 uur | |
LAr,LT op gevel gevoelige gebouwen | 50 | 45 | 40 |
LAmax op gevel gevoelige gebouwen | 70 | 65 | 60 |
De beoordelingsniveaus zijn niet van toepassing op stemgeluid; op een onverwarmd en onoverdekt terrein, van bezoekers op het open terrein voor sport- of recreatieactiviteiten. Het beoordelingsniveau LAmax is in de dagperiode niet van toepassing op laden en lossen.
Tenzij er muziek ten gehore wordt gebracht of er sprake is van een werkplaats wordt naar verwachting voldaan aan de beoordelingsniveaus van het Activiteitenbesluit, omdat stemgeluid niet worden getoetst. In de bestemmingsregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit' (Oorschotweg 2) bij wijzigingen in de situering en oppervlakte en/of van de activiteiten eerst uit akoestisch onderzoek moet blijken dat de woning aan Oorschotweg 4 geen belemmering is voor de bedrijfsvoering van de dagopvang voor ouderen aan de Oorschotweg 2.
3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Zie hiervoor paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering.
4. Geluidbeleid
Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. De richtafstand voor geluid voor een dagverblijf is 10 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Kan niet worden voldaan aan de richtafstand dan beidt het geluidbeleid een aanvullend toetsingskader. In deze situatie is het lastig om te beoordelen of er sprake is van een nieuwe situatie waar de standaardwaarden van toepassing zijn of van een bestaande situatie waar de grenswaarden van toepassing zijn. Planologisch is het een nieuwe situatie, maar feitelijk niet.
Omdat stemgeluid wordt meegenomen in de beoordeling en er achter de schuur een mooie plek is om buiten te zitten is stemgeluid een aandachtspunt. Voor een indicatieve berekening is een eenvoudig model in het rekenprogramma Geomilieu V2020.2 gemaakt. Uitgaande van 10 ouderen die 4 uur in de dagperiode buiten zitten met een gemiddeld bronvermogen voor ouderen van 70 dB(A), bedraagt de gevelbelasting 50 dB(A) op de woning Oorschotweg 4. Het piekbronvermogen voor ouderen wordt geraamd op 90 dB(A) waarmee de piekgevelbelasting op 69 dB(A) uitkomt. Er wordt net voldaan aan de standaardwaarden van het geluidbeleid maar ruim voldaan aan de grenswaarden van het geluidbeleid.
Conclusie geluid
Onder voorwaarden vormt het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
Situatie plangebied
Omliggende bedrijven worden niet belemmerd doordat een schuur van eigenaar wisselt (en daarvoor het bouwvlak wordt aangepast, maar de bestemming als zodanig gelijk blijft). Het het woon- en leefklimaat voor de woningen wijzigt daarbij niet.
Conclusie geur
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
Omliggende bedrijven worden niet belemmerd doordat een schuur van eigenaar wisselt (en daarvoor het bouwvlak wordt aangepast, maar de bestemming als zodanig gelijk blijft). Het het woon- en leefklimaat voor de woningen wijzigt daarbij niet.
Conclusie luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd. Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
De verkeersaantrekkende werking voor de woonfunctie is zeer beperkt. De transportbewegingen (met name het halen en brengen van de cliënten aan de Oorschotweg 2) in het plangebied blijven nagenoeg hetzelfde. De wegenstructuur is hier ruim voldoende voor. Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Op het erf is ruim voldoende ruimte aanwezig om een aantal parkeerplaatsen mogelijk te maken.
Conslusie verkeer en parkeren
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmeringen voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
(oppervlaktewater) | 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
Er zijn geen vragen met 'ja' beantwoord.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan 'Herziening Oorschotweg 2 en 4 Vragender' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2033-VG02 met bijbehorende regels.
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Er zijn geen reacties binnengekomen van de provincie en het Waterschap.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Er is wel een kleine ambtelijke wijziging in het bestemmingsplan doorgevoerd, waardoor de bestaande bebouwing, die afwijkt van het de maximale toelaatbare, geldt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Omdat het wijziging in de regels betreft wordt het plan gewijzigd vastgesteld.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan, waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat eventuele planschade verhaald wordt op de initiatiefnemer.