direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening zonnepark Nieuwendijk Lievelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Nederlandse overheid heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid. In het Energieakkoord is afgesproken dat het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 14% moet zijn, en in 2023 16%. De provincie Gelderland heeft uitgesproken in 2050 een energieneutraal Gelderland te willen bereiken. Ook de gemeente Oost Gelre is ambitieus en heeft zich ten doel gesteld om energieneutraal te zijn in 2030.

De Achterhoek kiest nadrukkelijk voor een bijdrage aan duurzame energieproductie. De acht Achterhoekse gemeenten hebben een gezamenlijke ambitie: 'energieneutraal in 2030'. Energieneutraal' betekent dat er net zo veel duurzame energie wordt opgewekt als er wordt verbruikt. Dit is neergelegd in 'Het akkoord van Groenlo'. De Achterhoek maakt daarbij met name de keuze voor biogas en zonne-energie. Warmte-koude opslag wordt waar mogelijk toegepast en mogelijk dat water nog een rol kan spelen in de energievoorziening. Verder is niet iedere gemeente in de Achterhoek geschikt voor grootschalige winning van windenergie (zowel qua economische rendabiliteit als landschappelijke inpassing). De gemeente Oost Gelre maakt onderdeel uit van de Achterhoek en 'Het akkoord van Groenlo'. Het plangebied ligt in een geschikt gebied voor grote zonnevelden volgens de provincie Gelderland. Tot 2030 zal er in de Achterhoek in totaal nog 2.587.700 zonnepanelen geplaatst moeten worden. Dit betekent een oppervlakte van ongeveer 415 hectare. Voor Oost Gelre is de doelstelling 40 hectare.

De eigenaren van het perceel Nieuwendijk 4 te Lievelde en de firma Sunvest hebben het initiatief genomen om een grondgebonden zonnepark te realiseren op een perceel grond aangrenzend aan het perceel aan de Nieuwendijk 4 en in eigendom van de eigenaren van Nieuwendijk 4. De locatie is gelegen tussen de Nieuwendijk, Berkendijk en Stikkemaatsdijk. Het plangebied is ongeveer 9,5 ha groot. Hiervan wordt circa 8 ha ingevuld met zonnepanelen. Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een termijn van maximaal 25 jaar, op gronden met de huidige enkelbestemming 'Agrarisch'. De capaciteit van het zonnepark bedraagt 10,4 MWp. De verwachte jaarlijkse opbrengst zal circa 9,4 Megawatt bedragen. Na afloop van de termijn van 25 jaar wordt het zonnepark volledig ontmanteld.

Sunvest is een landelijke ontwikkelaar van zonneparken en is een 100% dochteronderneming van één van de oudste en grootste leveranciers van zonne-energie systemen in Nederland, te weten ProfiNRG. In de ontwikkelde zonneparken wordt duurzame elektriciteit opgewekt, waarmee wordt bijgedragen aan het behalen van de overheidsdoelstellingen op dit gebied.

Voor het voorliggende plan is een inrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen van de toelichting van dit bestemmingsplan. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten noorden van de kern Lichtenvoorde en de provinciale weg N18. De directe omgeving van het plangebied is te omschrijven als agrarisch met enkele bospercelen. Aan de westzijde van het plangebied is het landgoed 'De Voshutten' gelegen, waar ook de beek Berkendijk loopt. Het plangebied ligt ten zuid-westen van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemers. Rondom het plangebied liggen erven en woningen. Een deel van deze woningen kijken richting het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0001.png"

Omgeving met locatie zonnepark aan de Nieuwendijk

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 december 2012. Daarnaast zijn een tweetal Reparatieplannen vastgesteld zijnde 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld op 15 juli 2014 en het 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld op 4 april 2017. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch' en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Binnen de Regels van de bestemming 'Agrarisch' is geen ruimte voor realisatie van een zonnepark. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan wordt de realisatie van het zonnepark in de huidige bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt. De huidige agrarische bestemming zal daarbij wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0002.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan met locatie voor zonnepark in cirkel aangegeven

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en omgevingsaspecten komen hier aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de ouitvoeringsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Historie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre en maakt, volgens de landschapstypenkaart, onderdeel uit van het kampen- of hoevenlandschap. Het plangebied zelf ligt op een Gordeldekzandrug, evenals de kern Lichtenvoorde. Dit is een opgestoven hoogte van dekzand aan de westzijde van de stuwwal. Op dit voornamelijk arme zand vormde zich een heidelandschap. Aan de noord- en westzijde van het plangebied ligt het landschap lager en is er sprake van een vlakte van ten delen verpolde dekzanden. Hier hadden de Baakse en Nieuwe Beek vroeger vrij spel. De gordeldekzandrug ligt erg strategisch op de overgang van nat en droog en was daarom al vroeg geschikt als landbouwgrond. De hogere delen dichtbij de woonkernen, werden ingericht als akker en de lagere delen gebruikt als weiland.

Op de historische kaart van 1850 zijn al vele lange rechte ontginningswegen zichtbaar. Samen vormen deze wegen een fijnmazig netwerk met daarbinnen voornamelijk driehoekige kavels. De toenmalige kavelstructuren zijn in het huidige landschap nog steeds aanwezig.

Vanaf de 20e-eeuw is op de historische kaarten te zien dat het landschp steeds meer in cultuur wordt genomen. In het heidegebied ontstaan binnen de ontginningswegen kleinere rechte kavels omzoomd met houtwallen of bosvakken. Binnen de houtwallen worden op de heidegronden schapen gehouden. In de jaren twintig ontstaan de eerste akkers en boerderijen in het gebied. Ook in het plangebied wordt in 1921 een boerderij gebouwd.

Na de tweede wereldoorlog komen er meerdere grote ontwikkelingen in de landbouw zoals kunstmest en prikkeldraad. De houtwallen verdwijnen vrij snel uit het landschap en alleen de grotere laanstructuren blijven over.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0003.png"

1850 - eerste routes door het gebied worden zichtbaar. Het landschap 1922 - het landschap is ontgonnen en de eerste akkers worden wordt gedomineerd door heide. zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0004.png"

1950 - de heide is volledig ontgonnen in het gebied. 1960 - vanaf de jaren vijftig verdwijnen veel beplantingselementen en vindt schaalvergroting in het landschap plaats.

Bron: Topotijdreis.nl

2.1.2 Omgeving

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, nabij Lichtenvoorde. Vanaf de N18 is het plangebied beperkt zichtbaar. Ter hoogte van het plangebied is er vooral sprake van bestemmings- en recreatieverkeer. Het verkeer verplaatst zich voornamelijk over de Nieuwendijk langs de zuidoostzijde van het plangebied.

Direct rondom het plangebied liggen meerdere plekken die recreatief aantrekkelijk zijn zoals de Mariakapel, landgoed 'De Voshutten' en bergingsgebied Nieuwendijk. Het landgoed 'De Voshutten' heeft twee zichtlijnen richten het zonnepark. Daarnaast zijn er meerdere woningen rondom het plangebied die zicht hebben op het zonnepark. De meeste gronden rondom het plangebied zijn agrarisch in gebruik als gras- of maisland. Daarnaast zijn enkele percelen in gebruik voor het telen en/of kweken van bomen, struiken e.d. Ten zuiden van het plangebied zijn twee percelen in gebruik voor wateropvang en retentievijver.

2.1.3 Ondergrond

De ondergrond (bodem) van het plangebied bestaat uit een veldpodzolbodem (leemarm en zwak lemig fijn zand) met een vrij diepe grondwaterstand, tussen de 40 en 80 centimeter tot 120 centimeter onder maaiveld.

Daarnaast is er sprake van een beekeerdgrond (leemarm en zwak lemig fijn zand). Ook hier is sprake van een vrij diepe grondwaterstand tussen de 40 en 10 centimeter onder maaiveld.

2.1.4 Hoogteligging

Het plangebied ligt tussen de 19 en 20 meter boven NAP. De omliggende wegen liggen grotendeels hoger dan het plangebied. De hoogte verschillen tussen de Stikkemaatsdijk, Berkendijk en Nieuwendijk schommelen tussen de 20 en 30 centimeter.

2.1.5 Beplanting

Buiten de plangrenzen is er sprake van diverse bomenlanen en bosgroepen. De erven in de omgeving hebben veelal ook veel beplanting. De Berkendijk, Stikkemaatsdijk en Nieuwendijk hebben elk hun eigen profiel.

Op de Berkendijk staat aan de westzijde een volgroeide eikenlaan. Deze eiken staan circa tien meter uit elkaar. Vooral aan de zuidzijde van de bomenlaan staan heesters tussen de bomen. Zij vormen een gesloten wand.

De Stikkemaatsdijk is vrijwel geheel vrij van beplanting. Aan de noordzijde vormen een houtsingel en sierboomteelt een vrij gesloten groene wand. Aan de zuidzijde staan in het plangebied twee solitaire elzen. Deze bomen staan ver uit elkaar.

De Nieuwendijk wordt aan beide zijden van de weg begeleidt door een bomenrij. Aan de westzijde staan kleine essen, tegenover iets oudere essen aan de oostzijde. De plantafstand is hier circa acht meter. In de laan ontbreken op diverse plekken bomen. Door de lage bomen en diverse gaten overheerst het gevoel van openheid wanneer men over de weg rijdt. Het plangebied is hier dan ook minder duidelijk begrensd door beplanting.

2.1.6 Watersysteem

Rondom het plangebied loopt een smalle greppel. Deze staat een groot deel van het jaar droog. Verder ten westen van het plangebied loopt de beek Berkendijk. Deze beek is gekoppeld aan het bergingsgebied Nieuwendijk. De Berkendijkbeek vormt een sterke scheiding tussen het zonnepark en het omliggende gebied. Deze natuurlijk ingerichte beek heeft een hoge landschappelijke kwaliteit.

2.1.7 Ontsluiting

Rondom het plangebied lopen de Berkendijk, Stikkemaatsdijk en Nieuwendijk. De Nieuwendijk is een verharde weg die aansluit op de Europaweg en Lievelderweg, verbindingswegen tussen Lichtenvoorde en Lievelde. Aan de zuidzijde van het plangebied komen er diverse routen samen. Het fijnmazige netwerk van zandwegen in het gebied is ideaal voor recreatie. Zo kan er een wandeling worden gemaakt in het bergingsgebied Nieuwendijk of over het landgoed 'De Voshutten'. De fietsbrug en de Kerkhoflaan net ten zuiden van het plangebied zorgen voor een snelle en eenvoudige verbinding tussen Lichtenvoorde en het omliggende cultuurlandschap. Het zonnepark ligt daardoor op slechts enkele minuten lopen vanaf de woonwijk aan de zuidzijde van de N18.

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Initiatief voor een zonnepark

De grondeigenaren hebben tezamen met de firma Sunvest B.V. het initiatief genomen om een grondgebonden zonnepark op te richten op een perceel grond gelegen aan de Nieuwendijk en kadastraal bekend gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 507 (gedeeltelijk). Het plangebied is bruto circa 9,5 ha groot. Hiervan wordt netto circa 8 ha ingevuld met circa 30.000 zonnepanelen.

De realisatie van het zonneveld levert een belangrijke bijdrage aan de doelstelingen van de gemeente Oost Gelre om energieneutraal te zijn in 2030.

Het realiseren van zonneparken is noodzakelijk om de genoemde overheidsdoelstellingen te behalen. Het alleen toestaan van zonnepanelen op daken is niet voldoende. Er zijn diverse redenen waarom veel daken niet geschikt zijn. Ook zijn er nog vele ogenschijnlijk geschikte daken die uiteindelijk toch niet geschikt blijken te zijn. Dit komt bijvoorbeeld door esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak en hinderlijke schaduw.

2.2.2 Nadere onderbouwing behoefte aan een zonnepark

De gemeente Oost Gelre wil in 2030 energieneutraal zijn. Dit betekent dat over 11 jaar net zoveel energie wordt opgewejkt als dat wordt verbruikt. De gemeenteraad heeft hiervoor de 'Uitvoeringsagenda Energietransitie' vastgesteld. Daarin staan concrete planen om de ambitie van 2030 te halen: Oost Gelre energieneutraal. Dit aan de hand van kleinschalige initieatieven, zoals woning isoleren, enerziezuinige apparaten gebruiken, led-verlichting, minder gas verbruiken, zonnepanelen plaatsen of een warmtepomp of grootschalige initiatieven zoals zonneparken of installaties voor biomassa.

In december 2018 heeft de gemeenteraad het 'Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre' en 'Uitvoeringsprogramma voor grootschalige opwekking van hernieuwbare energie' vastgesteld. Aan de hand van dit beleid en het daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt een grootschalig zonnepark ontwikkeld om aan de doelstellingen voor 2030 te kunnen voldoen.

Opwekking elektriciteit

Voor de gemeente Oost Gelre is de doelstelling voor 2030 voor de opwekking van elektriciteit in totaal 167 GWh. Er wordt meer opgewekt dan de doelstelling op basis van het besparingspercentage, omdat er een verschuiving plaats zal vinden van gas naar elektriciteit (t.w. 15 GWh). Op basis van de uitgangspunten van de regionale uitvoeringsagenda is de benodigde hoeveelheid elektriciteit als volgt onder te verdelen naar de verschillende type installaties. De hoeveelheid 'zon op daken' bij huishoudens is niet opgenomen in onderstaande tabel. Deze maken onderdeel uit van de energiebesparing op kleine schaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0005.png"

Alleen het bedekken van daken is onvoldoende om te voldoen aan de doelstelling om energieneutraal te zijn in 2030. De zonneparken hebben een groot aandeel aan deze genoemde doelstelling, zoals ook uit bovenstaande tabel blijkt. De aanleg van een zonnepark met een opbrengst van 10,4 MW is dan ook nodig om voor een groot deel bij te dragen aan de doelstelling om in 2030 energieneutraal te zijn

2.2.3 De locatiekeuze

Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing (of zijn andere functies) aanwezig, of is de betreffende grond voorzien voor andere functies die niet kunnen wijken, of samen kunnen gaan, met de realisatie van een zonnepark.

Het voorliggende plangebied is dichtbij de kern van Lichtenvoorde gelegen, op een plek waarbij de realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar is (ruimtelijk en landschappelijk). Financieel is het essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit is hier het geval. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggend plangebied. Daarnaast betreft het plangebied geen natuurgebied. Op de gekozen locatie is het zonnepark ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen.

2.2.4 Technische gegevens zonnepark

Het zonnepark zal aansluiten aan de bedrijfsgronden van het agrarisch bedrijf Nieuwendijk 4 te Lievelde. Voor het zonnepark wordt ongeveer 9,5 ha grond gebruikt. Binnen dit plangebied wordt een 10,4 Megawatt installatie gebouwd, bestaande uit circa 30.000 zonnepanelen. De panelen worden in rijen opgesteld en bevestigd aan frames die verticaal in de grond worden verankerd. De diepte van de palen is afhankelijk van de kleef van de grond. Voor een optimale opbrengst worden de panelen in zuidelijke of oost/westelijke richting en onder een optimale hellingshoek geplaatst. De panelenconstructie wordt circa 1,80 m hoog. De panelen worden in zogenoemde 'tafels' aan elkaar verbonden, zodat er een groter oppervlak ontstaat, voordat de volgende rij panelen begint.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0006.png"

Weergave van de constructie

Om de stroom op het openbare net te kunnen koppelen is een inkoopstation nodig en compacte (lage) trafostations. De trafostations worden aan de rand van het zonnepark geplaatst en zijn maximaal 2,5 m hoog. Het inkoopstation wordt geplaatst op de positie waar de netbeheerder de netaansluiting levert. De aansluiting van de netbeheerder kan met het dichtstbijzijnde HS/MS (hoog- en middenspanning) station verbonden worden. Er worden kabels ingegraven tussen de trafostations. De kabels worden aangebracht op vorstvrije diepte van 1 m onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0007.png"

Figuur: maatvoering trafostation (LxBxH) 4,2 x 2,4 x 2,35 of 3,2 x 3,0 x 2,35

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0008.png"

Figuur: referentiebeeld trafostation

2.2.5 Inrichtingsplan zonnepark

Ten behoeve van een zorgvuldige inpassing is een inrichtingsplan opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd in de bijlage van de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit inpassingsplan zijn ook dwarsdoorsnedes opgenomen. Een weergave van het inrichtingsplan is in onderstaande afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0009.png"

Afbeelding: inrichtingsplan zonnepark Nieuwendijk

Hierna volgt een korte toelichting op het inrichtingsplan. Een uitgebreide toelichting is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Beeld

Rondom het zonnepark wordt een hekwerk geplaatst van 2 m hoog. Dit hekwerk is passend in het landschap en faunapasseerbaar. Het hekwerk aan de zijde van de Berkendijk wordt begroeïd met wintergroene klimplanten. De zonnepanelen krijgen een donkerblauwe kleur en er wordt één type paneel toegepast. De hoogte van de panelen is maximaal 1,82 m waarmee de panelen onder ooghoogte komen te liggen vanaf de omliggende wegen en de openheid in dit gebied nog steeds wordt ervaren. Vanaf de Nieuwendijk kan een blik worden geworpen op het zonnepark. Vanaf de Berkendijk en Stikkemaatsdijk wordt het zonnepark zoveel mogelijk gecamoufleerd door groenelementen. Er zijn reeds landschaps- elementen aanwezig ronden het zonnepark. Deze blijven behouden. Daarnaast zal versterking van de landschapselementen plaatsvinden passend bij het karakter van de omgeving. Aan de Nieuwendijk wordt een strook van 5 m, gemeten vanaf de greppel naast de openbare weg, ingericht als schraal grasland. Een groenzone van 5 meter aan de Stikkemaatsdijk en 11 m aan de Berkendijk worden als bijvend groen ingericht.

Beheer ondergrond

Het grootste deel van het plangebied wordt extensief beheerd. Het overgrote deel wordt twee keer per jaar alternerend gemaaid. Alleen langs het hekwerk parallel aan de Berkendijk is sprake van een intensiever maaibeheer. Er wordt niet geklepeld zodat de grasstructuur niet wordt beschadigd. Het maaisel blijft minimaal 10 dagen liggen zodat zaden achterblijven. Daarna wordt het maaisel afgevoerd en zal de bodem verschralen wat resulteert in een ecologisch waardevoller gevarieerd grasland. Bij het beheer van het zonnepark worden geen bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruikt.

De aanwezige greppels worden ieder jaar in één lengte gemaaid. Hierbij blijft altijd een deel van de vegetatie staan. Het maaisel wordt afgevoerd.

Beheer van struweel en haag

In de eerste jaren na aanplant wordt het struweel en het gebied eromheen intensief onderhouden. Na enkele jaren wordt elk jaar één zijde van het struweel gesnoeid tot een hoogte van 1,5 m ten opzichte van het maaiveld. De andere zijde van het struweel blijft dan hoog genoeg om het zicht van de panelen te beperken.

De beukenhaag wordt jaarlijks gesnoeïd. De haag blijft hierdoor dicht en compact. De haag wordt niet hoger dan 1,5 m.

Het begroeide hekwerk met klimop parallel aan de Berkendijk wordt jaarlijks aan beide zijden ten minste éénmaal gesnoeïd. Daarnaast wordt tweemaal per jaar langs het hekwerk gemaaid om uitlopers van de klimop richting de panelen of bomenteelt te voorkomen.

Ecologie

De Landschappelijke inpassing rondom het zonnepark draagt bij vooral aan het herstel van compacte beplantingsstructuren en versterkt ecologische potentie van het landschap. Door het toepassen van meer beplanting wordt de soortenrijkdom in dit gebied hoger. De aanplant van nieuw struweel zorgt voor een broedbiotoop, schuilgelegenheid en de mogelijkheid om te foerageren voor vogels.

Om kleine zoogdieren de kans te geven om in het plangebied te komen wordt er een hekwerk geplaatst met een vrije ruimte van 20 cm boven het maaiveld.

Ontsluiting

Het voorgenomen plan heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en het parkeren. Ten behoeve van het beheer (en tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase) moet het zonnepark bereikbaar zijn. Dit gebeurt via het bestaande wegennet. Er worden geen parkeergelegenheden voor bezoekers gerealiseerd, omdat het zonnepark niet openbaar toegankelijk wordt. Ook worden geen nieuwe fiets- of wandelpaden aangelegd. Wel kan de groene zone langs de Berkendijk als natuurlijk wandelpad gebruikt worden door bezoekers. De beheerpaden blijven graspaden.

2.2.6 Bouwfase

De bouw van het project zal waar mogelijk gedaan worden met lokale partijen. De start van de bouw is afhankelijk van de vergunningen. Het leggen van de panelen zal enkele maanden in beslag nemen. Daarnaast moet het zonnepark worden aangesloten op het net. Deze werkzaamheden kunnen in totaal 0,5 tot 1 jaar in beslag nemen.

2.2.7 Operationele fase

Zodra het zonnepark gerealiseerd is zal het beheerd gaan worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonnepark en diverse administratieve werkzaamheden. Het terrein wordt onderhouden door het maaien van de gronden. De looptijd van het zonnepark betreft 25 jaar. Aan het einde van de looptijd wordt de grond weer opgeleverd zoals hij in gebruik was met uitzondering van de stroken nieuwe natuur aan de Berkendijk en Stikkemaatsdijk. Het zonnepark wordt na 25 jaar volledig ontmanteld.

2.2.8 Financiering

De ontwikkeling van zonneparken doen de initiatiefnemers voor eigen rekening en risico. Daarbij wordt SDE+ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als 'Speciale Beschermingszone'. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de 'Speciale Beschermingszones', ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van 'Speciale Beschermingszones' worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden en bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft gesteld.

Relevant voor het voorliggende plan is dat de vraag naar elektriciteit zal blijven groeien. Vanwege de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energievoorziening nodig. Voor het opwekken van energie zal voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen (zoals zon) in de totale energievoorziening moet omhoog en deze hebben relatief veel ruimte nodig. In de SVIR wordt de ambitie uitgesproken dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is. Het onderhavige plan volgt daarmee de lijn van de SVIR en doet daarbij geen afbreuk aan de overige nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Het voorgenomen plan past binnen het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe 'Laddersystematiek' geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het aanleggen van een zonnepark op het voorziene perceel is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten, die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van een weg, windpark of een hoogspanningsleiding. Ook de Rechtbank Overijssel heeft in april 2018 geoordeeld dat een zonnepark geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (zaaknummer ak_zwo_17_2460 en ak_zwo_17_2461). In hoger beroep is dit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 januari 2019 bekrachtigt cq. bevestigd (zaaknummer 201804681/1/A1). Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie.

Behoefte, omvang en locatie

Er bestaat een behoefte om te komen tot een duurzame energievoorziening. Deze behoefte staat o.a. aangegeven in de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland. Zowel de provincie als de gemeente willen zich profileren als duurzame overheidsinstanties. Door de ligging van het zonnepark bij de bebouwde kom van Lichtenvoorde, is het mogelijk om ook zichtbaar bij te dragen aan een duurzame uitstraling van de gemeente als totaal.

Binnen bestaand bebouwd gebied zijn geen locaties bechikbaar met een omvang van aaneensluitend circa 9 ha grond. Binnen de bebouwde kom is wel ruimte voor zonnepanelen op daken. De daken zijn veelal in particulier eigendom, waardoor de eventuele realisatie van zonnepanelen afhankelijk is van het initiatief van de eigenaar. De realisatie van zonnepanelen op daken is sterk afhankelijk van de wil van de particulier en draagt in beperkte mate bij aan de ambitieuze duurzaamheidsambitie. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om op het eigen dak zelf in eigen duurzame elektriciteitsopwekking te voorzien. Er zijn diverse redenen waarom daken niet geschikt zijn en ook nog vele ogenschijnlijk geschikte daken toch niet geschikt blijken te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnisch bezwaren, te klein dakoppervlak, hinderlijk schaduw en netwerkaansluiting-beperkingen. Om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken om te kunnen voldoen aan de ambities die zijn verwoord in overheidsbeleid, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk. Voor een economisch rendabel zonnepark dat substantieel bijdraagt aan de duurzaamheidsopgave is een grote oppervlakte nodig die effectief gebruikt kan worden. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is.

3.2.4 Energieakkoord voor duurzame groei

In het Energieakkoord voor duurzame groei is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het akkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn. Een van de te realiseren doelen is een toename van hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt naar verwachting 9.400.000 KWh duurzame energie opgewekt. Dit staat ongeveer gelijk aan het verbruik van 2.900 gemiddelde huishoudens. Hiermee levert de voorgenomen ontwikkeling een forse bijdrage in de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 14% duurzaam opgewekte energie in 2020.

3.2.5 Rijk investeert in duurzame groei

De afgelopen jaren heeft de overheid diverse doelstellingen geformuleerd betreffende het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen worden initiatieven voor het opwekken van duurzame energie gestimuleerd en gesubsidieerd. Voor de realisatie van zonneparken kan SDE+ subsidie worden aangevraagd.

3.2.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders en regelgeving. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt het plan bij aan het behalen van de vastgestelde doelstellingen in het Energieakkoord voor duurzame groei.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het Gelders Energie Akkoord (GEA) is een samenwerking tussen meer dan 200 organisaties en instellingen in de provincie Gelderland die tezamen de ambitie hebben om in 2050 energieneutraal te zijn. Het GEA stimuleert, versnelt en faciliteert de energietransitie. In het GEA is o.a. uitgesproken om het aantal zonneparken te laten groeien.

Onder andere met dit akkoord streeft de provincie Gelderland er naar om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het Nationaal energieakkoord in Gelderland (versneld) gerealiseerd wordt en zelfs voorbijgestreefd kan worden.

In de vastgestelde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (19 december 2018) is specifiek beleid opgenomen voor zonneparken. In de Omgevingsvisie heeft de provincie zones aangewezen waar:

  • Grote zonneparken mogelijk zijn,
  • Grote zonneparken mogelijk moet zijn,
  • Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk zijn.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een grondgebonden zonnepark. Dit is volgens het provinciale beleid mogelijk (zie onderstaande afbeelding) nu het plangebied is aangewezen als een gebied waarin grote zonneparken mogelijk zijn. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. Uit onderstande kaart is op te maken dat het plangebied niet ligt in aangewezen waardevolle landschappelijke gebieden en niet in beschermde natuurgebieden. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan.

Het zonnepark draagt bij aan het provinciale doel om duurzame energie op te wekken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de algemene doelstellingen in de Omgevingsvisie Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0011.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland met aangevinkt plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0014.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerd, 19 december 2018) regelt dat wat nodig is voor de belangen uit de Omgevingsvisie. Het wordt ingezet om bepaalde essentiele onderdelen van het beleid juridisch te borgen. Gemeenten en waterschappen ktrijgen zoveel mogelijk ruimte daar zelf nadere invulling aan te geven.

In de Omgevingsverordening zijn geen specifieke regels opgenomen voor de realisatie van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen, daar de provincie de uitvoering en besluitvorming bij de gemeenten heeft neergelegd.

3.3.3 Conclusie

Het voorgenomen plan past binnen het duurzaamheidsbeleid en het overige van toepassing zijnde beleid en regelgeving van de provincie.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Achterhoek 2020

De regio Achterhoek besteedt in haar Structuurvisie Achterhoek 2020 ook aandacht aan de energietransitie. De regio wil inzetten op een klimaat- en energiezuinige 'groene' Achterhoek met een uitgekiende hernieuwbare energiemix waarbij biomassa zeer kansrijk lijkt. Opwekking, transport en gebruik van energie moeten in de Achterhoek meer dan voorheen gericht zijn op duurzame bronnen, methoden en technieken.

De Structuurvisie geeft aan dat energiekansen verder benoemd moeten worden. Er is ruimtelijk beleid nodig met concrete locaties, zoekgebieden en netwerken dat duurzame energie gaat stimuleren. Dit is onder andere uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'.

3.4.2 Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030

In oktober 2014 is door de Colleges van de acht Achterhoekse gemeenten besloten om de regionale 'Uitvoeringsagenda van de Regio Achterhoek' aan te vullen met een 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'. Deze uitvoeringsagenda moet energiebesparende en duurzame energieopwekkende projecten omvatten waaruit resultaten voortvloeien. Deze agenda is noodzakelijk om de gezamenlijke ambitie, Achterhoek energieneutraal in 2030, te behalen. Uit die agenda moeten per (samenwerkende) gemeente(n) concrete projecten met bijbehorende financieringswijzen komen rollen. Juist deze agenda moet concreet bijdragen aan het behalen van de doelstelling op de lange termijn.

Een 'Energieneutrale Achterhoek' betekent dat er binnen de grenzen van de Achterhoek net zo veel energie op duurzame wijze wordt opgewekt, als er wordt verbruikt in gebouwen en door bedrijven.

Energiebesparing

Om te beginnen moet er in 2030 (ten opzichte van 2012) 55% op het gasverbruik en 20% op het elektriciteitsverbruik worden bespaart. Het energieloket krijgt hierin, voor de uitvoerende werkzaamheden, een centrale rol. De gemeentelijke duurzaamheidscoördinatoren kunnen hun focus dan volledig op het beleid voor de energietransitie en het faciliteren van de opwekking leggen. Het energieloket zal zich wat de energiebesparing betreft met name richten op isolatie, warmtepompen en elektrische verwarming. Als hulpmiddelen bieden de gemeenten de duurzaamheidslening en waar mogelijk subsidies.

Opwekking duurzame energie

Naast energiebesparing moet er een grote hoeveelheid duurzame energie opgewekt worden. Hiervoor zijn in de Achterhoek tot 2030 de volgende installaties nodig:

  • 124 windmolens (naast de 14 bestaande) (circa 7 ha. grondoppervlak);
  • 958 zonnestroominstallaties op bedrijfsdaken (circa 150 ha. dakoppervlak);
  • 355 zonneparken (veldopstellingen, waarvan 300 Zon op Erf projecten, met een totaal grondoppervlak van 415 ha.);
  • 69 biomassacentrales (naar schatting 20 ha. grondoppervlak) en
  • 27 biovergistingsinstallaties (naast de 9 bestaande) (circa 25 ha. grondoppervlak).

Voor het bereiken van een energieneutrale Achterhoek in 2030 is het volgende van belang: 

  • Focus op grootschalige projecten voor opwek, met name windparken en zonneparken;
  • Intensieve samenwerking met andere beleidsvelden in gemeente: integrale visie;
  • Vraag burgers en bedrijven om projecten, initiatieven en goede locaties;
  • Bereid (in tweede instantie) geschikte locaties voor;
  • 'Ja, mits' houding;
  • Intensieve samenwerking gemeente, burgers, ontwikkelaars en Liander;
  • Risicovolle voorfinanciering: inzet resolverende middelen, fonds;
  • Bij pensioenfondsen en verzekeraars is veel geld beschikbaar. Zet volop in om arrangementen te ontwikkelen waar deze partijen bereid zijn in te stappen;
  • Participatiemodellen inzetten, meeprofiteren omwonenden;
  • Gebiedsprojectbenadering: alle stakeholders, winst voor omgeving;
  • Informeer omwonenden en belanghebbenden realistisch met visualisatiemodellen;
  • De besparingsopgave vraagt een grote inzet.

Investeringen in energiebesparing en de duurzame opwekking van energie worden op termijn terugverdiend. In de meeste gevallen levert het voor de investeerders ook geld op. Daarnaast blijven er meer geldstromen binnen de Achterhoek en heeft het een positieve impuls op de werkgelegenheid. Naast energie-onafhankelijkheid en een bijdrage aan het tegengaan van de klimaatverandering levert het de Achterhoekse maatschappij dus veel op.

3.4.3 Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek

Bovengenoemde Structuurvisie en Uitvoeringsagenda hebben geleid tot de 'Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek'. Deze Energietransitienota vormt het vertrekpunt om invulling te geven aan 'Achterhoek Energieneutraal in 2030'. Nu de ambitie bekend is moet iedere Achterhoekse gemeente bepalen welke bijdrage zij willen leveren aan de regionale duurzame opgave. De gemeentelijke bijdrage bestaat uit het maken van een keuze van de energiemix (zon, wind en/of biomassa) en het beschikbaar stellen van tijd, geld en ruimte voor de gekozen energiemix.

Zonne-energie

De Achterhoek wil in 2030 100% duurzame energie opwekken. Hiervoor is in totaal 2.762.500 zonnepanelen nodig. In totaal een oppervlakte van ongeveer 415 ha.

Voor de gemeente Oost Gelre is in de Energietransitienota aangegeven dat voor zonne-energie 40 ha benodigd is. Onderhavig plan omvat een plan voor 30.000 zonnepanelen op een effectieve ondergrond met een oppervlakte van 8 ha. Hiermee wordt ongeveer 20% van de benodigde grond voor grootschallige zonneparken opgevuld.

3.4.4 Conclusie

Met de realisatie van een zonnepark aan de Nieuwendijk wordt een deel van de beschikbare duurzame energie opgewekt. Hiermee wordt voldaan aan het regionale beleid en energietransitie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre

Deze beleidsnota is een uitwerking van de hierboven genoemde regionale 'Uitvoeringsagenda duurzame energie Achterhoek'. Net deze beleidsnota geven wij inhoud aan onze duurzaamheidsdoelen.

Installaties

In de beleidsnota is uitgegaan van bewezen en betaalbare technieken om hernieuwbare energie op te wekken. Dit zijn zon, wind en biomassa. Qua installaties voor hernieuwbare energie gaat het over zon (zonnepanelen en zonnecollectoren) over wind (windturbines in verschillende vormen) en over installaties die biomassa omzetten in energie (met als bron bijvoorbeeld mest, maaisel, snoeiafval, gft, rioolslib, gebruikte voorraden olie en vet).

Uitgangspunten voor alle installaties

De gemeente Oost Gelre hanteert een aantal uitgangspunten die bij alle type installaties belangrijk wordt gevonden:

  • Draagvlak: door in gesprek te gaan met betrokkenen wordt verifieert wat betrokkenen belangrijk vinden en wordt daar rekening mee gehouden.
  • Financiële participatie: hieronder wordt verstaande mogelijkheid voor bewoners en bedrijven om te delen in de revenuen. Dit kan zijn door aankoop van certificaten maar ook op allerlei andere manieren waarbij degenen die effect van de installatie ondervinden ook voordelen genieten. Financiële participatie geldt voor zonneprojecten groter dan 2 ha, windturbines hoger dan 25 m en biomassainstallaties voor energieopwekking door derden.
  • Landschappelijke inpassing: installaties voor hernieuwbare energie dienen zorgvuldig ingepast te worden in het landschap.
  • Economie: realisering van installaties voor hernieuwbare energie zoveel mogelijk door regionale bedrijven. Hierdoor komt de lokale energietransitie ook ten gunste van de lokale economie.

Grondopstelling zonnepark > 2 ha

Planinitiatieven groter dan 2 ha zon hebben meer impact op de omgeving. Deze planinitiatieven komen zorgvuldig tot stand waarbij de plannen worden geselecteerd op kwaliteit. Er wordt getoetst aan:

  • Meervoudig ruimtegebruik: door initiatiefnemers laten onderbouwen cq. motiveren.
  • Landschap en cultuurhistorie: er dient versterking van het landschap plaats te vinden. Door middel van een landschappelijk inpassingsplan moet dit worden aangetoond.
  • Ecologie: het zonnepark mag geen negatief effect hebben op beschermde ecologische waarden en niet liggen in GNN (Gelders Natuurnetwerk) en alleen in de Groene ontwikkelingszone als er sprake is van een bijdrage aan de natuur- en landschapsdoelstellingen.
  • Draagvlak: in een participatieverslag is omschreven hoe rekening is gehouden met draagvlak.
  • Financiële participatie: er moet naar worden gestreeft dat lokale bedrijven en inwoners participeren voor minimaal 50%.
  • Opruimplicht: inrichting is tijdelijk voor 25 jaar waarna de opstelling wordt verwijderd met uitzondering van de duurzaam te handhaven onderdelen van het landschappelijk inpassingsplan.

Initiatief zonnepark Nieuwendijk

Het initiatief voor aanleg van een zonnepark aan de Nieuwendijk te Lievelde is getoetst aan voornoemd toetsingskader. Voor onderbouwing van enkele onderdelen zijn onderzoeken uitgevoerd en verwerkt in onderzoeksrapporten. De onderzoeken zijn bij deze ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd. In hoofdstuk 4 is het toetsingskader nader toegelicht.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


Het plangebied ligt op de overgang van het Oost-Nederlands Plateau naar het centrale lage deel van de Achterhoek (het nat). Daartussen liggen een reeks grote dekzandruggen. Het LOP benadrukt dat het uitgangspunt dient te zijn: het versterken van de drie zones (Op het plateau, Drie dorpen en een stad en In het nat) en de daarbij horende elf landschapsensembles.

Het plangebied ligt in het gebied 'drie dorpen en een stad' en heeft vooral raakvlak met het landschapsensemble Lichtenvoorde, hieronder valt:

  • Het vestingstadje Groenlo met zijn recreatief uitloopgebied en linie.
  • Lievelde op de gradiënt van plateau naar lage natte heide.
  • Het moderne dorp Lichtenvoorde en zijn omgeving.
  • Het kerk- en esdorp Harreveld.

De gemeente streeft naar het behoud en versterken van de groene omgeving van Lichtenvoorde naar het buitengebied, vooral de westzijde van Lichtenvoorde. Daarbij dienen de entrees en invalrouten sterker te worden gemarkeerd. Het is wenselijk de voormalige beplantingsstructuren, die door ruilverkaveling zijn verdwenen, in het oude cultuurlandschap terug te brengen. De groene long die het landschap vormt dient te worden versterkt. De beeldkwaliteit van de randen van Lichtenvoorde dient hoog te zijn. Aantasting van de openheid en het groene karakter tussen de N18 en de woongebieden moet voorkomen worden. Aan de noord- en westzijde van de bebouwde kom dienen extensieve bedrijven en natte natuur elkaar af te wisselen.

Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het door Eelerwoude opgestelde landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied. In hoofstuk 4, paragraaf 4.3 is de landschappelijke inpassing nader omschreven.

3.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Het draagt bij aan de doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen en het zonnepark wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast, aansluitend op de geldende landschapskenmerken.

3.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het internationaal-, nationaal-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met natuurwaarden en milieuaspecten. Een aantal van deze natuurwaarden en milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Natuurwaarden;
  • Archeologie en cultuurhistorie;
  • Bodem;
  • Water;
  • Geluid;
  • Verkeer en parkeren;
  • Luchtkwaliteit;
  • Externe veiligheid;
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • Leidingen;
  • Reflectie;
  • Electromagnetische straling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbecherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en Faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Natuurnetwerk Nederland (NNN).

4.2.1 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Door Eelerwoude BV is een quickscan uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met projectnummer P9181, d.d. februari 2019. Het onderzoek heeft zich gericht op de aspecten welke de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen namelijk de gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming houtopstanden. Deze drie zijn hieronder nader omschreven. Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Volgelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. De NNN is de kern van het Nederlands natuurbeleid en in de provinciale Omgevingsverordening uitgewerkt. In NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is op 4 km gelegen van het plangebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied en de voorgenomen werkzaamheden is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

NNN, GNN en GO

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Het plangebied wordt aan de zijde van de Berkendijk begrenst door de Groene Ontwikkelingszone (GO). De gewenste ontwikkelingen vinden niet plaats in deze GO. De landschappelijke inpassing voor het plangebied heeft ook betrekking op inpassing in deze GO. De natuurwaarden in deze zone zullen hierdoor worden versterkt.

Het NNN en GNN zijn niet in het te ontwikkelen plangebied gelegen. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/GNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/GNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Op onderstaande kaarten zijn de Natura 2000-gebieden en de NNN en GO aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0016.png"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0019.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

4.2.1.2 Bescherming houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

De gemeente stelt de grenzen van de 'bebouwde kom Boswet' bij besluit vast.

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Uit het uitgevoerde onderzoek van Eelerwoude BV wordt geconcludeerd dat het plangebied een potentieel biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en éénmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling. Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Gesteld kan worden dat voorgenomen ontwikkeling naar verwachting een positieve bijdrage kan leveren aan biotoopverbetering van beschermde soorten.

4.2.1.4 Conclusie

Vanuit de eisen van het natuurbeleid NNN/GNN is het plan uitvoerbaar. Ook vanuit de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar met betrekking tot de onderdelen gebiedsbescherming, soorten en houtopstanden.

4.3 Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, nabij Lichtenvoorde. Vanuit de omgeving is het zonneveld beperkt zichtbaar. Dit komt vooral door de bestaande beplantingsstructuren. De beplanting zorgt voor een coulisselandschap, waardoor het landschap is opgedeeld in kleine open ruimten.

Ter hoogte van het plangebied is vooral sprake van bestemming- en recreatieverkeer. Het verkeer verplaatst zich voornamelijk over de Nieuwendijk langs de zuidoostzijde van het plangebied. Direct rondom het plangebied liggen meerdere plekken die recreatief aantrekkelijk zijn zoals de Mariakapel, landgoed Vossenhutten en bergingsgebied Nieuwendijk. Het terrein van het nabij gelegen landgoed Vossenhutten is dusdanig ingericht dat vanuit het toekomstig landhuis straks twee zichtlijnen uitkomen op het zonneveld. Bij de landschappelijke inpassing van het zonneveld wordt rekening gehouden met deze zichtlijnen. Daarnaast staan er meerdere woningen rondom het plangebied die zicht hebben op het zonneveld. Ook met deze zichtlijnen is bij de landschappelijke inpassing van het zonneveld rekening gehouden.

Het plangebied is omsloten door De Berkendijk, Stikkemaatsdijk en Nieuwendijk. Per dijk is een inventarisatie gemaakt van aanwezige beplanting. Daarbij is aangegeven wat landschappelijk wenselijk is qua inpassing. Dit alles is opgenomen in het onderzoeksrapport met projectnummer 9181, d.d. februari 2019. Dit landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd.

Conclusie

Door het landschappelijk inpassen van het plangebied wordt het zonnepark zoveel mogelijk uit het zicht onttrokken. De aanwezige landschappelijke waarden bij het plangebied worden versterkt.

4.4 Archeologie en Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0020.png"

Uitsnede uit archeologische beleidskaart Oost Gelre

Uit de kaart blijkt dat deel van het plangebied kan worden aangemerkt als Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden AWV categorie 8 (gebieden met een middelmatige archeologische verwachting):

    • a. streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden;
    • b. indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.

Plangebieden kleiner dan 100 m2 zijn normaal gesproken vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek (wettelijke vrijstelling conform Monumentenwet 1988), maar deze vrijstelling geldt niet voor gebieden die zijn aangewezen als archeologisch monument.

Onderzoek

Door het onderzoeksbureau RAAP is in januari 2019 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd naar het plangebied. Op basis van aardwetenschappelijke gegevens steld het onderzoeksbureau vast dat het plangebied een landschappelijk lage en voornamelijk relatief vlakke ligging kent. Deze is vrij onaantrekkelijk voor vestiging in alle archeologische periodes vanaf de steentijd. Een plaggendek, dat volgens de archeologische verwachtingskaart aanwezig zou zijn, lijkt op basis van historisch kaartmateriaal niet aanwezig. Bovendien zijn er binnen het gebied geen prominente hoogteverschillen aanwezig. Gezien deze resultaten kan de archeologische verwachting voor het plangebied worden bijgesteld naar laag.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied waarschijnlijk geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Het archeologisch vooronderzoek is opgenomen in een rapport met projectcode OOND, d.d. 22-01-2019 welke als bijlage is bijgevoegd.


Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie

In het plangebied zijn naar verwachting geen archeologische waarden aanwezig. Daarnaast zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plan is dan ook uitvoerbaar.

4.5 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota 'Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart' in werking getreden. De Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota 'Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart' vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn een aantal kleine bouwwerken in het plangebied aanwezig (trafo's). Ook hier verblijven geen personen. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Er kan worden aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen problem zal opleveren voor de beoogde functie. Met betrekking tot het aspect bodem wordt het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar geacht.

4.6 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren);
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Rele-
vant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Nee  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Ja  
(oppervlaktewater)   2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De met 'ja' beantwoorde vraag is hieronder nader uitgewerkt.

Het plangebied wordt grotendeels volgelegd met zonnepanelen. De onderliggende gronden blijven in tact zodat hier geen sprake is van toename verhard oppervlak. Aan de rand van het plangebied worden enkele kleine trafostations geplaatst. Hierdoor zal het verhard oppervlak met ongeveer 20 m2 toenemen. Dit is tevens de totale verharding in het plangebied. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater zal ter plaatse in de bodem infiltreren. Bij hevige regenvallen kan het water stromen naar de omliggende watergangen. Hierdoor wordt waterschade ondervangen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

Wettelijk kader

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • 1. de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  • 2. bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • 3. op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet geluidhinder

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Op de beoogde locatie wordt geen geluidgevoelige bestemming toegevoegd. Het zonnepark hoeft dan ook niet beschermd te worden tegen geluidsoverlast. Ook is er geen sprake van industrielawaai vanuit het nieuw te realiseren zonenpark. In het plangebied worden zonnepanelen geplaatst. Deze zonnepanelen produceren geen geluid. Daarnaast worden er ook geen installaties opgenomen die een wezenlijke geluidsemissie veroorzaken waardoor nader onderzoek noodzakelijk is. Worden onderdelen geplaatst die enig geluid produceren dan worden deze niet direct aan de randen van het zonnepark gesitueerd. Ze liggen hiermee op ruime afstand van de dichtstbijzinde geluidsgevoelige bestemmingen.

Daarnaast is er, vanwege de hellende positie van de panelen, geen wezenlijke reflectie van omgevingsgeluid. Door de hellende positie kaatst geluid omhoog. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.


Bedrijven in de omgeving

Binnen het plangebied wordt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming gerealiseerd. Bestaande bedrijven worden niet extra belemmerd.

Woon- en leefklimaat

Ingevolge de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' vallen de transformatorstations onder de activiteit 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. Voor deze activiteit is in de richtafstanden tabel voor het aspect geluid 30 m opgenomen. Dit is ook de grootste afstand om geen overlast van de activiteit te ondervinden. Dit betekent dat wordt geadviseerd om, op basis van een goede ruimtelijke ordening, een afstand van minimaal 30 m aan te houden met geluidsgevoelige functies. De transformatorstations worden op een afstand van minimaal 30 m gesitueerd van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Met betrekking tot geluid blijft dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Verkeer en parkeren

Een zonnepark heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en parkeren. Het zonnepark moet voornamelijk in de aanlegfase en in de ontmantelingsfase bereikt worden via een ontsluiting, en daarnaast alleen op incidentele schaal ten behoeve van het beheer. Het zonnepark is niet openbaar toegankelijk.

Het zonnepark kan worden ontsloten via het terrein van initiatiefnemers aan de Nieuwendijk 4 te Lievelde. Middels deze ontsluiting is het zonnepark gemakkelijk bereikbaar en is er voldoende ruimte om te laden en lossen tijdens de aanleg- en ontmantelingsfase van het zonnepark.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met het voorgenomen plan is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Er vinden enkel verkeersbewegingen plaats in de aanleg- en ontmantelingsfase van het zonnepark. In de gebruiksfase vindt nauwelijks verkeer plaats met uitzondering van het beheer van de ondergrond. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0021.png"

Afbeelding: weergave Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Uitleg: in groen zijn de kwetsbare objecten aangegeven zoals scholen, publieksgebouwen, tehuizen e.d. Het plangebied is gelegen in de blauwe cirkel.

De N18 is als een route aangegeven voor gevaarlijke stoffen.

De rode stippellijn is een buisleiding voor hogedruk gas of brandstof.

De kleine zwarte contouren zijn de risicocontouren PR 10-6.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2010-VG01_0022.jpg"

Situatie plangebied

Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er zijn niet structureel personen aanwezig. Het zonnepark is geen inrichting als bedoeld in het Bevi. Uit de risicokaart is op te maken dat in of in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportleidingen aanwezig zijn. De provinciale weg N18 is aangewezen als een route voor gevaarlijke stoffen. Nu het zonnepark niet als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is aan te merken behoeven er geen aanvullende maatregelen voor dit zonnepark te worden getroffen ten opzichte van de N18.

In het plangebied zijn niet structureel personen aanwezig waardoor er geen toename van het groepsrisico is. Hierdoor zijn er geen effecten op de externe veiligheidssituatie. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsnota externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, voor deze activiteiten of projecten moet worden beoordeeld of er een MER gemaakt moet worden. Voor activiteiten of projecten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Situatie plangebied

Tijdens de aanlegfase zal er kortdurend overlast en hinder kunnen worden ervaren, zonder dat dit resulteert in langetermijn effecten dan wel schade. Het zonnepark wordt aangelegd met respect voor de bodem en door de open cultuur is hier geen schade te verwachten. De constructie wordt zodanig aangelegd dat er geen schade ontstaat en het systeem makkelijk demontabel is.

De locatie is onderzocht op het gebied van ecologische en archeologische waarden. Hieruit blijkt dat het gebied geschikt is voor de planontwikkeling. De locatie is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, Natuur Netwerk Nederland-zonering of andere gebieden.

Het realiseren van een zonnepark op de planlocatie is goed onderzocht in het kader van de onderzoeken welke deel uit maken van het voorliggend bestemmingsplan. Resumerend zullen er zowel tijdens de aanlegfase, als tijdens de gebruiksfase, als tijdens de ontmantelingsfase, geen significante effecten bestaan voor het milieu.

Conclusie

Het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. is in onderhavig geval niet noodzakelijk.

4.12 Kabels en leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen, voor zover bekend, geen kabels of primaire hoofdleidingen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Lichtreflectie

Van significante lichtreflectie zal geen sprake zijn. De zonnepanelen worden maximaal 1,82 m hoog (boven maaiveld) en worden geplaatst onder een hoek van 16°. Daarnaast worden de zonnepanelen in een zuidopstelling geplaatst en landschappelijk ingepast. Hierbij zal de reflectie niet horizontaal maar verticaal gericht zijn. De zonnepanelen zijn voorzien van "High transmission tempered glass". Dit type glas heeft een hogere transmissie, wat een lagere reflectie veroorzaakt. Daarnaast worden de panelen voorzien van een anti-reflectie coating (SiOx). Hiermee wordt hinderlijke reflectie zoveel mogelijk voorkomen.

Een beschrijving van de te gebruiken zonnepanelen en mogelijke reflectie is als bijlage bijgevoegd.

Conclusie

Het aspect lichtreflectie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.14 Electromagnetische straling

Bij transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen.Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (iT). De GGD-en adviseren om ook bij andere bronnen van ELF-EM velden, zoals transformatorhuisjes, dit voorzorgsprincipe te hanteren. Vandaar het advies om dit voorzorgsprincipe ook te hanteren bij de ontwikkeling van een zonnepark door de afstand van een zonnepark tot woningen en gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 iT komt. Gezien de relatief grote afstand van de transformatorhuisjes tot de dichtstbijzijnde woningen (minimaal 30 m) zal de advieswaarde van 0,4 iT niet worden overschreden.

Conclusie

Het aspect electromagnetische straling vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.15 Algemene conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.BPBUI2010-OW01' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand 'NL.IMRO.1586.BPBUI2010-OW01' met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling:
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.


Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Een Voorwaardelijke verplichting is opgenomen om de landschappelijke inpassing daadwerkelijk tot uitvoer te brengen.

Daarnaast is het verboden om de gronden ten behoeve van het zonnepark in gebruik te nemen zonder dat hiervan een schriftelijke melding aan het college van burgemeester en wethouders wordt gedaan. Deze eerste schriftelijke melding is het begin van de exploitatieperiode en eindigd maximaal 25 jaar na deze eerste melding.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Bedrijf - Zonnepark

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Zonnepark' zijn de gronden bestemd voor het opwekken van zonne-energie. De gronden van deze bestemming mogen beperkt bebouwd worden. Zo zal een inkoopstation worden gebouwd wat als een gebouw wordt aangemerkt. Daarnaast worden bouwwerken, geen gebouw zijnde geplaatst, zoals transformatorhuisjes, ten behoeve van het zonnepark.

Bouwregels

De maatvoering van de te plaatsen bouwwerken is geregeld in de bouwregels van de bedrijfsbestemming.

Natuur

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de nader te onderscheiden karakteristieke bos- en natuurgebieden geregeld. In deze bestemming worden landschapselementen aangebracht ter afscherming van het zonnepark. Na ontmanteling van het zonnepark blijven deze landschapselementen in stand. De gronden in de bestemming 'Natuur' mogen worden gebruikt ten dienste van medegebruik voor extensieve dagrecreatie.

Bouwregels

Het plan bevat voor de bestemming 'Natuur' geen bebouwingsmogelijkheden, uitgezonderd een tweetal transformatorhuisjes. Deze twee transformatorhuisjes worden na ontmanteling van het zonnepark verwijderd. De maatvoering van de te plaatsen bouwwerken, geen gebouwen zijnde is geregeld in de bouwregels van de natuurbestemming.

Voorwaardelijke verplichting

Deze voorwaarden waarborgen de aanleg van de landschappelijke inpassing en de in stand houding van de nieuw ingerichte groene stroken. Wordt aan deze verplichting niet voldaan dan mag het zonnepark niet in gebruik worden genomen.

Aanlegvergunning

Ten behoeve van het behoud van de omringende groenstroken is een aanlegvergunningstelsel opgenomen die onder andere het vellen en rooien van bomen en het vergraven van gronden vergunningplichtig maakt.

Archeologie

Bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Deze bestemmingen betreffen de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is in eerste instantie gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Uit het archeologisch onderzoek is echter gebleken dat de waarde naar beneden kan worden bijgesteld (van middel naar laag). In de regels is hiermee rekening gehouden en zijn voorwaarden opgenomen bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 2.500 m2.

Er is wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of van categorie te veranderen.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is geregeld dat op ondergeschikte punten voor een juiste aanpassing van het plan naar de werkelijke afmetingen in het terrein noodzakelijk wordt geacht.


Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg partners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan zou een voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd worden aan de vooroverlegpartners.

Op 31 januari 2019 is de planontwikkeling voor vestiging van een zonnepark besproken met de provincie. Vestiging van een zonnepark op de gewenste locatie is opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland en voldoet aan de provinciale regeling. Toesturen van een voorontwerp bestemmingsplan is dan ook niet meer nodig. De provincie krijgt een ontwerp van het bestemmingsplan toegestuurd.

Het belang van het waterschap Rijn en IJssel, voor wat betreft afvoer van hemelwater, zal ten opzichte van het huidig gebruik van de gronden niet wijzigen. Ook hier wordt geen voorontwerp bestemmingsplan toegezonden. Ook het waterschap kan reageren op het ontwerp van het bestemmingsplan die aan het waterschap wordt toegezonden.

Overleg buurt en belangstellenden

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet heeft er, voorafgaand aan dit ontwerp bestemmingsplan, participatie plaatsgevonden. Door middel van een buurtbijeenkomst en een informatievond zijn directe buren, het waterschap en overige belangstellenden geinformeerd over dit project. Van deze bijeenkomsten is een verslag gemaakt die als bijlage is bijgevoegd.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eventuele binnen gekomen zienswijzen worden in deze paragraaf behandeld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.