direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening de Stegge 4,4a,4b en 6 te Lievelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied herziening de Stegge 4, 4a en 6 te Lievelde  
 
november 2017  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
Hester Smeenk  
tel.nr. 0544 - 393 478  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel de Stegge 4, 4a 4b te Lievelde hebben een principeverzoek ingediend om het agrarisch bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming met daarbij een nevenfunctie (opslag en kleinschalige bedrijvigheid). De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en een deel van de stallen wordt al gebruikt voor opslagdoeleinden. Het college heeft ingestemd met het verzoek. Omdat het verzoek niet past in het geldende bestemmingsplan moet het bestemmingsplan herzien worden.

2.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Lievelde. De afstand tot de kern bedraagt ruim 400 meter. Het perceel ligt in een gebied met voornamelijk woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied.

Hoofdstuk 3 Bestaande en gewenste situatie

3.1 Bestaande situatie

Op het perceel zijn momenteel twee (voormalige) bedrijfswoningen aanwezig. De eerste bedrijfswoning met nummer 4/4a wordt door twee huishoudens bewoond (inwoning). De tweede bedrijfswoning is nummer 6.

Op het perceel staat ruim 4.300 m2 aan stallen en bijgebouwen. De meest noordelijke en nieuwste schuur (gebouwd in 2000) wordt gebruikt voor de opslag van spullen van de kringloopwinkel. Daarnaast maken bouwers van de kermis (voor wagens en zeepkisten) gebruik van de schuur. Ook worden enkele ruimtes verhuurd aan particulieren, zij gebruiken de ruimtes voor opslag/berging en een kleine meubelwerkplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0002.png"

Luchfoto plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0003.png"

Vogelvluchtfoto bestaande situatie

3.2 Gewenste situatie

De eigenaren hebben een plan ingediend om te komen tot een kwaliteitsimpuls op het perceel. De kwaliteit wordt behaald door een groot deel van de bestaande bebouwing te slopen. Het gaat om drie verouderde varkensstallen, een schuur en de mestopslag. De gebouwen/bouwwerken met de nummers 3, 4, 5, 6 en 8 worden gesloopt. De stal met nummer 7 wordt hergebruikt als bijgebouw bij de woningen 4 en 4a (huidige inwoning) en de nieuw te realiseren woning door middel van woningsplitsing, voor opslagdoeleinden voor derden en als bouwlocatie voor kermiswagens. Daarnaast komen hier twee werkplaatsen voor kleinschalige bedrijvigheid: de huidige meubelmakerij (éénmanszaak) en de werkplaats voor het bedrijf van één van de eigenaren. De huidige buitenopslag wordt beëindigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0004.png"

Bestaande bebouwing met nummering.

Het erf wordt daarnaast landschappelijk ingepast. Ook voor de landschappelijke inpassing in de nabije omgeving van het erf is een inpassingsplan gemaakt.

In de bestaande woning met nummer 4/4a vindt nu inwoning plaats. De eigenaren hebben gevraagd deze woning te mogen splitsen in twee zelfstandige woningen (nummer 2 op de afbeelding). De woning met huisnummer 6 (gebouw 1) blijft gewoon staan. Deze woning heeft momenteel de aanduiding 'plattelandswoning' en wordt, samen met huisnummer 4 en 4a, bestemd als 'Wonen'.

3.3 Landschapsplan

Voor de nieuwe ontwikkelingen is een erf- en landschapsinpassingsplan gemaakt. Het inpassingsplan is een nadere uitwerking op perceelsniveau van het 'Inspiratiedocument omgeving de Stegge Lievelde'. Het inspiratieplan geeft aanknopingspunten om het waardevolle landschap rond de Lievelder es te versterken. Het document is gebruikt als inspiratie bij de uitwerking van het plan voor de landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0005.png"

Overzichtstekening inpassing en erf en omliggende landschap

Het plan gaat uit van een inpassing van het erf met laanbeplanting. De bestaande erfbeplanting blijft behouden. De bestaande bomenrij aan de westzijde van het perceel wordt naar het noorden doorgezet. De houtsingel wordt met ruim 100 meter verlengd en 5 plantrijen met boomvormers en struweel ingeplant. Aan de noordzijde van het perceel wordt drie rijen singelstruweel aangeplant met daartussen enkele openingen zodat er zichtlijnen blijven bestaan. In het weiland achter de bebouwing wordt een poel met een oppervlakte van 1.120 m2 aangelegd. Aan de achterzijde van het huidige erf worden ook nog enkele bomen aangeplant.

Het inpassingsplan met het gedetailleerde beplantingsplan is opgenomen in
Bijlage 1 Inpassing erf en landschap.

Relatie landschapsplan met andere initiatieven

Het landschapsplan is in overleg met twee andere initiatieven tot stand gekomen. Op het perceel de Stegge 4/4a/6 wordt zoveel bebouwing gesloopt dat hiermee ook aan de vereiste sloopopgave en eis voor landschappelijke inpassing voor de uitbreiding van de schuur aan de Stegge 8 wordt voldaan (de omgevingsvergunning hiervoor is inmiddels verleend). Daarnaast wordt met dit landschapsplan ook voldaan aan de inspanningseis op het gebied voor de landschappelijke inpassing voor de corsoschuur aan de Oude Aaltenseweg 41 te Lichtenvoorde. Het gebruik van de werktuigenberging als bouwlocatie voor de bouw van corsowagens door de groep Lansink-Bluiminck. De procedure voor een omgevingsvergunning met projectafwijking voor dit initiatief moet nog in gang worden gezet.

In een overeenkomst met alle betrokken partijen zijn afspraken gemaakt over de aanleg en instandhouding van de nieuwe landschapselementen en de verdeling van de kosten.

Het inpassings- en beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting aan dit bestemmingsplan gekoppeld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels.

4.2 Internationaal- en Rijksbeleid

4.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura-2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor eventuele Vogelrichtlijngebieden.

4.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Op basis van de Habitatrichtlijn zijn de zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Op ruim drie kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Korenburgerveen. Er is geen sprake van een (direct) ruimtelijk effect van de functiewijziging naar Wonen. Indirect zijn er ook geen negatieve effecten te verwachten.

4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Het verdrag is uitgewerkt in de Wet op de archologische monumentenzorg. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. Gemeentes moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met aanwezige en te verwachten monumentale- en archeologische waarden.

Het verdrag van Valletta is op gemeentelijk niveau verder uitgewerkt in een gemeentelijk beleid en kaart archeologische verwachtingswaarden. In paragraaf 5.4 Cultuurhistorie en archeologie wordt hier nader op ingegaan.

4.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 5.1 Watertoets is nader ingegaan op de concrete wateraspecten van dit plan.

4.2.5 Structuurvisie Infrastructuur en milieu

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd, de voor dit plan relevant belang is:

Nationaal belang 13: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Voor dit plan wordt de gebruikelijke procedure met alle wettelijke publicatiemomenten gevolgd.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie provincie Gelderland

In december 2015 is de Omgevingsvisie vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In december 2015 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met de tegelijkertijd vastgestelde Omgevingsvisie het ruimtelijk beleid en ziet toe op het veiligstellen van de provinciale belangen.

Een groot deel van de regels uit de verordening heeft betrekking op bebouwing (nieuwe woningen, bedrijventereinen en uitbreidingen van agrarische bedrijven). In dit geval wordt geen bebouwing opgericht. Een ander deel van de regels gaat over het beschermen van natuurgebieden (het Gelders NatuurNetwerk). Het plangebied ligt niet in het Gelders NatuurNetwerk.

Dit plan maakt functieverandering en een extra woning mogelijk. In de omgevingsverordening zijn geen regels over functieverandering van agrarische naar werklocaties opgenomen. Wel is de volgende bepaling opgenomen over nieuwe woonlocaties (de te splitsen woning vormt een nieuwe woonlocatie)


artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.


De gemeente Oost Gelre heeft in de planningslijst voor nieuwe woningen een post voor woningsplitsingen in het buitengebied opgenomen. De nieuwe woning kan uit deze post mogelijk gemaakt worden. Het college heeft in mei 2015 haar principemedewerking verleend.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Geldende bestemmingsplannen

De geldende bestemmingsplannen zijn het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', ' Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01_0006.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplan

Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf. Het bouwvlak is circa 1,25 hectare groot. Het agrarisch bedrijf is nader aangeduid als 'paardenhouderij'. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is bepaald dat hier twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. De woning de Stegge 6 is door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning' bestemd als plattelandswoning bij het agrarisch bedrijf de Stegge 4-4a.

Op het gehele perceel ligt de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Voorwaarden voor woningsplitsing

In het bestemmingsplan in de bestemming 'Wonen' de mogelijkheid opgenomen om een woning te splitsen. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
  • b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • c. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  • d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

1. de milieusituatie;

2. de verkeersveiligheid;

3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

4. de sociale veiligheid.

f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied.

Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied.

Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Wateroverlast

Dit bestemmingsplan maakt de sloop van ruim 3.000 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing mogelijk. Het verhard oppervlak neemt dus fors af. De initiaitiefnemer bekijkt nog of er mogelijkheden zijn om de bestaande bebouwing af te koppelen en het hemelwater te laten infiltreren. Op het perceel wordt een poel aangelegd, daarmee wordt ruimte gecreeërd voor waterberging en ontwikkeling van natte natuurwaarden.

Inrichting en beheer

Op 30 meter ten zuidoosten van het agrarisch bouwvlak ligt een watergang die in beheer is bij het waterschap. Het plan heeft geen gevolgen voor deze watergang: er gaat niet gebouwd worden en er gaat geen extra (hemel)water op geloosd worden.

5.2 Bodem

Onderzoek naar de bodemgesteldheid moet plaatsvinden als er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. In dit geval wordt de bestaande inwoonsituatie bestemd tot zelfstandige woonruimte. Het is daarom niet noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren.

De voormalige deel wordt verbouwd tot woning (de bestaande woning wordt gesplitst). Voor deze woningsplitsing is een verkennend bodemonderzoek om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor een woonfunctie:

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek.

In het kader van de sloop van de schuren en stallen moet nog een nader onderzoek naar asbest plaatsvinden. Het gaat dan zowel om het asbest in en aan de te slopen gebouwen en mogelijk naar de bodem uitgespoeld asbest.

5.3 Flora en Fauna

Om na te gaan of in het plangebied beschermde soorten voorkomen die kunnen worden aangetast door de geplande ingrepen is een natuuronderzoek uitgevoerd.

De uitkomsten van het onderzoek luidt als volgt:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, vogel-, en vleermuissoorten. Andere beschermde soorten zijn tijdens het veldonderzoek niet vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de te slopen gebouwen in het plangebied. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten
(eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van gebouwen, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Mits bezette vogelnesten gespaard blijven, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming.

Mogelijk benutten sommige grondgebonden zoogdier-, en vleermuissoorten het plangebied als foerageergebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten een vaste rust- en voortplantingslocatie in het plangebied. De grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten zijn niet beschermd of daarvoor geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verwonden en doden’ in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.

Het plangebied behoort niet tot het Nationaal Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied.

De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. De Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2 Quickscan natuuronderzoek.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

Het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op het perceel worden bestaande gebouwen met eventuele kelders gesloopt. Deze sloopwerkzaamheden vinden plaats op locaties die in het verleden al verstoord zijn geweest door de bouw van deze gebouwen. Ook voor de werkzaamheden in het kader van de landschappelijke inpassing geldt dat de bodem in het verleden door agrarische activiteiten en door het verwijderen van houtwallen. Het is daarom niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

De wettelijke meldingsplicht is altijd van toepassing. Deze meldingsplicht is vastgesteld om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen. De meldingsplicht luidt als volgt: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. De verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre dient ook direct in kennis te worden gesteld.

5.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als geluidgevoelige objecten worden opgericht en/of als de geplande ontwikkeling mogelijk geluidoverlast kan geven.

Met dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Een woning is een geluidgevoelig object. De omgevingsdienst heeft een indicatieve berekening voor de geluidsbelasting op de woning uitgevoerd. Uit de berekening komt naar voren dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) niet wordt overschreden.

In 5.6 Bedrijven en milieuzonering is nader ingegaan op het geluid als gevolg van de nieuwe activiteiten.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Bij het toestaan van nieuwe woningen moet rekening worden gehouden met de rechten van aangrenzende (agrarische) bedrijven. In de omgeving van het plangebied is nog één agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel Lievelderweg 8 wordt op kleinschalige wijze paarden gehouden. De kortste afstand tussen de grenzen van de beide bouwvlakken is ruim 50 meter. Tussen een paardenhouderij en een woning moet een minimale afstand van 50 meter aan worden gehouden. Aan deze afstandseis wordt voldaan.

Andersom moet bij het toestaan van een nieuwe bedrijfsmatige functie rekening worden gehouden met de rechten en belangen van woningen van derden. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt een richtlijnafstand van 30 meter voor opslagdoeleinden. De dichtsbijzijnde woningen staan op ruim 50 en 70 meter afstand van de opslaghal. De opslag vindt plaats in het deel van de loods dat het verst van deze woningen afstaat. De afstand tot deze woningen is dus nog groter. Aan de VNG-richtlijn wordt dus ruimschoots voldaan.

In het middelste deel van de hal komen twee kleine werkplaatsen: één voor een meubelwerkplaats en kleine metaalbewerkerij (van één van de bewoners). Voor metaal- en houtbewerkingswerkplaatsen gelden, afhankelijk van de grootte van de werkplaats, richtlijnafstanden van 50 tot 100 meter. In beide gevallen gaat het hier om werkplaatsen met een beperkte oppervlakte. De werkzaamheden worden in beide gevallen voornamelijk door één persoon uitgevoerd en grotendeels uitgevoerd als nevenactiviteit naast een baan bij een andere werkgever. De werkzaamheden vinden inpandig plaats. Het deel van de loods waar de werkzaamheden plaatsvinden staat op circa 80 meter afstand van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak van een woning van derden. Gezien deze onderlinge afstand en het beperkte gebruik van deze werkplaatsen wordt voldaan aan deze richtlijnafstanden.

De huidige buitenopslag wordt beëindigd.

5.7 Verkeer en parkeren

Dit bestemmingsplan maakt een functieverandering van agrarisch naar wonen met enkele nevenfuncties mogelijk. De nevenfuncties worden momenteel al uitgevoerd. Op het terrein is ruim voldoende gelegenheid om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

In de huidige situatie is een agrarisch bedrijf met de bijbehorende verkeersaantrekkende werking van tractoren en vrachtwagens mogelijk.

In de nieuwe situatie worden de volgende functies met bijbehorende verkeersaantrekkende werking mogelijk gemaakt: wonen, bouwen kermiswagens en opslag. Voor de woonfunctie zijn één of twee extra parkeerplekken nodig. De vrijwilligers die meewerken aan de wagens komen in principe grotendeels op de fiets. Het aantal mensen dat met de auto komt is beperkt. De inschatting is dat voor de opslagdoeleinden maximaal 10 bedrijfsauto's/bestelbusjes per dag komen.

De verkeersaantrekkende werking is dus beperkt en naar alle redelijkheid minder zwaar dan bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf. Op het terrein is ruim voldoende plek voor het parkeren van de auto's.

5.8 Luchtkwaliteit

Paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen), bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden.

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit niet in betekende mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie met nevenfuncties. De nevenfuncties worden momenteel al uitgevoerd. De verkeersbewegingen van de nieuwe functies zijn in minder zwaar dan bij een functionerend agrarisch bedrijf zijn te verwachten. Het plan leidt tot een beperkt aantal extra verkeersbewegingen van (bedrijfs)auto's en een forse afname van het aantal verkeersbewegingen met tractoren en vrachtwagens. Een nadere toets aan dit thema is dan ook niet noodzakelijk.

5.9 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.


In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen (bedrijven) aanwezig. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting is een tankstation met LPG dat op ruim 400 meter afstand van het perceel ligt. Het perceel de Stegge 4-6 ligt ruim buiten de risicocontouren voor het vulpunt en de afleverinstallatie. Een nader onderzoek naar dit aspect is niet nodig.


De N18 is aangewezen als een route voor het vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen.Het plangebied ligt op circa 450 meter afstand van de weg. Deze afstand is ruim voldoende om geen gevaar op te leveren bij calamiteiten op de weg.


In de directe omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle buisleidingen.

Hoofdstuk 6 Plantoetsing

Het perceel de Stegge 4/4a/6 is een voormalig agrarisch bedrijf. Op het perceel staat ruim 4.300 m2 aan voormalige stallen en bijgebouwen. Het plan gaat uit van de sloop van circa 3.000 m2 voormalige stallen, bijgebouwen en een mestopslag. De bestaande woningen, een deel van de bestaande bijgebouwen en de meest noordelijk gelegen stal blijven behouden.

De woning met nummer 4/4a wordt gesplitst in twee zelfstandige woningen. De woning met nummer 6 (nu aangeduid als 'plattelandswoning') wordt bestemd als woning.

De meest noordelijke schuur blijft behouden en krijgt een functie als bijgebouwen bij de woningen de Stegge 4 en 4a. Daarnaast mag een deel van deze schuur gebruikt worden voor opslagdoeleinden door derden en als bouwlocatie voor kermiswagens.

Voor het perceel is een inpassingsplan voor het erf en de omgeving opgesteld.

Voorwaarden woningsplitsing

Voorwaarden voor woningsplitsing

In het bestemmingsplan in de bestemming 'Wonen' de mogelijkheid opgenomen om een woning te splitsen. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
  • b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • c. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  • d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

1. de milieusituatie;

2. de verkeersveiligheid;

3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

4. de sociale veiligheid.

f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

Toetsing aan de voorwaarden woningsplitsing

De bestaande woning met nummer 4/4a is minimaal 900 m3 groot. In dit bestemmingsplan wordt geregeld dat voor beide woningen samen maximaal 300 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen is een inpassingsplan voor het erf en de omgeving opgesteld. De uitvoering en instandhouding hiervan is verplicht gesteld. Uit het natuuronderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten voor beschermde soorten plaats vinden. Naar alle redelijkheid zal de aanplant van de houtwallen en -singels en de aanleg van de poel leiden tot een verhoging van de landschaps- en natuurwaarden. De woningsplitsing leidt niet tot een aantasting van de milieusituatie, de verkeersveiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden omdat er in de omgeving van de te splitsen woning geen (agrarische) bedrijven gevestigd zijn.

Toets aan de milieuaspecten

Het plan is getoetst aan de relevante milieuaspecten (zie hoofdstuk 5). Het plan voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is ene recente kadastrale ondergrond en ropografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening de Stegge 4,4a,4b en 6 te Lievelde' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI1518-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

7.3 Plansystematiek

7.3.1 Indeling

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en eventueel bouwregels opgesteld. In het bestemmingsplan is één bestemming van toepassing: de bestemming 'Wonen'. Met een aantal aanduidingen zijn specificaties ten behoeve van het gebruik en de bouwmogelijkheden opgenomen.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" in verband met de middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

7.3.2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan is één bestemming van toepassing: de bestemming 'Wonen'. Met de aanduiding 'maximum aantal woning wooneenheden' is het aantal toegestane vastgelegd op drie woningen. Met de aanduiding 'aaneengebouwd' is voor de nummers 4 en 4a geregeld dat hier een gesplitste woning is toegestaan. Voor nummer 6 is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen.

De meest noordelijke schuur op het perceel blijft staan. Deze schuur van circa 1.350 m2 mag gebruikt worden als bijgebouwen bij de woningen 4 en 4a, opslagdoeleinden voor derden en als bouwlocatie voor kermiswagens. Dit is met de aanduiding 'opslag' geregeld. Met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit' is geregeld dat in het als zodanig aangeduide deel van de schuur gebruikt mag worden als aan huis gebonden werkplaats voor een lasinrichting/bankwerkerij en voor een werkplaats voor een meubelmakerij (éénmanszaak). In de planregels is de maximaal toegestane oppervlakte voor deze werkplaatsen vastgelegd. Met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' is de maximaal toegestane totale oppervlakte van 1.350 m2 vastgelegd.

Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting is bepaald dat binnen twee jaar na ingebruik name van de gesplitste woning de landschappelijke inpassing aangelegd moet zijn en binnen drie jaar de bedirfjsgebouwen moeten zijn gesloopt. Het niet instandhouden of niet onderhouden van de landschappelijke inpassing is ook in strijd met het bestemmingsplan.

In verband met de archeologische verwachtingswaarde ligt op bijna het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2". Voor een klein deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1". In deze dubbelbestemmingen zijn regels opgenomen die de mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermen.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid

Het plan is een particulier initiatief. De uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt is voor rekening van de initiatiefnemers. Als het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker over planschade. Het is daarom niet meer nodig om een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen.

8.2 Exploitatieplan

Met het voorliggende plan wordt de oprichting van een woning binnen een bestaand gebouw en het hergebruik van een bestaande schuur mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemeris een overeenkomst gesloten over het verhaal van kosten voor onder meer de exploitatie en eventuele planschade. Een zakelijke (beknopte) beschrijving van de overeenkomst is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.3.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

8.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Met het bestemmingsplan zijn geen provinciale belangen in het geding. De waterparagraaf is voorbesproken met het waterschap, het waterschap is akkoord met de waterparagraaf.