Plan: | Buitengebied herziening Eefselerweg 12 Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI1501-VG01 |
Hoofdstuk 1 Algemene gegevens
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Buitengebied herziening Eefselerweg 12 Lievelde |
Vastgesteld |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
Marlies Swart |
tel. 0544 - 39 34 78 |
Op het perceel Eefselerweg 12 te Lievelde is een agrarisch bedrijf gelegen. Dit bedrijf bestaat uit een intensieve veehouderijtak (varkens) en een extensieve veehouderijtak (melk- en kalfkoeien). Het huidige bouwperceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha en is nagenoeg volgebouwd.
Om de continuiteit van het bedrijf te waarborgen is men voornemens om een nieuwe ligboxenstal te bouwen, om zo invulling te geven aan de nieuwste eisen ten aanzien van box- en roostermaten.
Daarnaast is de bestaande kraamstal voor de varkens aan vervanging toe. Hiervoor wil men een nieuwe zeugenstal voor kraamzeugen en drachtige zeugen bouwen.
Voor de gewenste uitbreiding van het bedrijf dient het agrarisch bouwperceel te worden vergroot. Deze herziening van het bestemmingsplan behelst dan ook een vergroting van het agrarisch bouwperceel tot 2 ha.
Het agrarisch bedrijf Eefselerweg 12 te Lievelde is gelegen in het buurtschap 'Eefsele' net buiten de bebouwde kom van Groenlo. Het bedrijf is gelegen direct naast de gemeentegrens met de gemeente Berkelland. De bebouwing is gelegen in de gemeente Oost Gelre. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummers 617 en 4346. In de directe omgeving zijn andere agrarische bedrijven gelegen alsmede burgerwoningen.
Omgeving plangebied
Het agrarische perceel is gelegen in het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost Gelre 2011", bestemd als 'Agrarisch', voorzien van een bouwblok en de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Op dit agrarische bedrijf zijn in totaal twee bedrijfswoningen toegestaan.
Het bedrijf is gelegen op de gemeentegrens met Berkelland. Een deel van de bedrijfsvoering, met name kuilvoer- en ander opslag, is gelegen in de gemeente Berkelland. In de gemeente Berkelland is geen bouwvlak voor het bedrijf aanwezig. Alle bebouwing is dan ook in de gemeente Oost Gelre gesitueerd.
In de gewenste situatie wordt het bestaande bouwperceel uitgebreid van 1,5 naar 2,0 ha zodat de gewenste uitbreiding in bebouwing kan plaatsvinden. De motivatie voor uitbreiding naar 2,0 ha is hieronder aangegeven.
Varkenshouderij:
Vanuit welzijnsoogpunt is nieuwbouw bij de varkens onontkoombaar. In het nieuwe plan zal de ruimte per dier vergroot worden. Het is de bedoeling om te investeren in een innovatief kraamhok (prodromi kraamhok naar eigen ontwerp). De noodzakelijke ruimte per hok wordt hierbij ca 50% groter. In deze kraamhokken krijgen de zeugen de mogelijkheid om vrij rond te lopen. Deze innovatie wordt noodzakelijk geacht om het maatschappelijke draagvlak te behouden en te vergroten. De situering ten opzichte van de andere stallen is in deze opzet looplijntechnisch geoptimaliseerd. Ook de plaatsing van een luchtwasser vraagt in dit licht ruimte. Met deze wijziging wordt de continuïteit geborgd en naar de toekomst toe wordt een levensvatbaar bedrijf behouden.
Melkrundvee:
De bestaande huisvesting voldoet aan de huidige eisen ten aanzien van oppervlak, maar meer ruimte per koe komt de duurzaamheid ten goede. Vergroting is gezien de opvang van een stuk autonome groei ook noodzakelijk. Met de vervangende nieuwbouw zal het dierwelzijn worden geoptimaliseerd. De bezetting in de bestaande stallen zal worden verlaagd. Ook hier worden looplijnen geoptimaliseerd. Dit werkt tevens positief op de efficiëntie en de diergezondheid. Er wordt geïnvesteerd in een emissiearme vloer. De keus voor het type wordt hierbij uitgesteld tot aan de bouw, dit om zoveel mogelijk van de praktijk ervaringen gebruik te kunnen maken. De situering van de nieuwe stal op de gevraagde plek wordt ingegeven door de ligging van de melkstal. De melkstal blijft gehandhaafd op de huidige plek. Andere situering is hier ongewenst. De nieuwste eisen ten aanzien van box- en rooster maten zijn in het plan verwerkt.
Kuilvoer en overige opslagsystemen
Kuilvoeropslagen en overige opslagsystemen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Dit was in de voorgaande bestemmingsplannen niet verplicht. Nu ook deze opslagen binnen het bouwvlak moet worden gesitueerd is vergroting van het bouwvlak wenselijk. Tezamen met de uitbreiding in stalruimte is 2 ha nodig.
Huidige situatie met bouwvlak
Indicatie gewenste bouwvlak van ca. 2 ha. (gele vlak)
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
Voor het plangebied is geen beleid van internationaal niveau van kracht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en wordt bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen van de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
In deze visie beschrijft de provincie hoe zij de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. Omstandigheden veranderen; nieuwe ontwikkelingen en kansen kunnen zich voordoen. De provincie wil daarop inspelen en nodigt partijen daarom uit om mee te denken en te werken. Waar u 'energie' heeft, wil de provincie met u aan de slag. Dit als antwoord op de vraag: is het allemaal haalbaar? De provincie wordt pragmatischer, nodigt uit en kiest voor dynamiek.
De Omgevingsvisie Gelderland is op 9 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. Uitwerking van de omgevingsvisie voor nieuwe ontwikkelingen en kansen vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld.
De Omgevingsverordening maakt voor de veehouderij onderscheid in grondgebonden- en niet-grondgebonden veehouderijen.
Grondgebonden veehouderij
Grondgebonden veehouderijbedrijven zijn die bedrijven waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de omgeving van het bedrijf. De grond moet liggen in de omgeving van de bedrijfsgebouwen, waarbij gedacht wordt aan cultuurgrond waarover het bedrijf kan beschikken op een afstand van maximaal 10 kilometer van de gebouwen. Voor veehouderijbedrijven wordt bij de definities van grondgebonden en niet-grondgebonden niet langer uit gegaan van het soort vee. Een melkveebedrijf is niet per definitie grondgebonden. Alleen een veehouderijbedrijf dat in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voldoende cultuurgrond in gebruik heeft om voor meer dan 50 procent te kunnen voorzien in de ruwvoerbehoefte, is grondgebonden.
Uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak is toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Als aanvulling hierop geldt dat voor de (melk)rundveehouderij geen sprake mag zijn van omschakeling en dat er aan de uitbreiding een grondgebuiksplan ten grondslag moet liggen.
Verzoeker heeft een grondgebruiksplan overlegd. Hieruit blijkt dat hij voldoende eigen gronden in bezit heeft om te kunnen voldoen aan de minimale eis van 50% eigen ruwvoerbehoefte. Het grondgebruiksplan is als bijlage bijgevoegd.
Niet-grondgebonden veehouderij - verwevingsgebied
Het plangebied Eefselerweg 12 te Lievelde is volgens de omgevingsverordening gelegen in Verwevingsgebied. In de toelichting van de verordening is aangegeven dat het oprichten van een geheel nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van de niet-grondgebonden landbouw niet is toegestaan. Voor ondernemers welke een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. Voor bestaande agrarische bedrijven geldt dat zij ten behoeve van de niet-grondgebonden productie (intensieve veehouderij) maximaal een bouwperceel van 1 hectare toegekend kunnen krijgen. Indien in het bestemmingsplan reeds een grotere oppervlakte is toegestaan, dan blijft deze bestaan. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk de grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van de niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf vergt – mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf - op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. De ondernemer geeft in een ondernemingsplan aan op welke wijze hij voornemens is het bedrijf te ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing.
Voor grootschalige ontwikkelingen –bedrijven die hun niet grondgebonden productie willen uitbreiden tot boven de 1 hectare – gelden aanvullende eisen. Schaalvergroting moet worden verdiend. Van grootschalige bedrijven worden extra duurzaamheidsstappen verwacht. Door de efficiënte schaal van het bedrijf is het ook financieel mogelijk om aanvullend maatregelen te treffen om maatschappelijk verantwoord te produceren. De ondernemer maakt bij de vergunningaanvraag duidelijk in hoeverre hij op vlak van milieu (denken aan aspecten als geur, ammoniak, fijnstof, lawaai, licht), dierwelzijn en volksgezondheid extra stappen heeft gezet. Extra wil in dit kader zeggen meer dan waar hij wettelijk toe verplicht is.
De gemeente zal de vergunningsaanvraag moeten beoordelen en daarbij de vragen moeten beantwoorden: Voldoet de aanvraag aan de wettelijke normen vastgelegd in wet- en regelgeving? Heeft de ondernemer een zorgvuldig planproces doorlopen? Is sprake van ruimtelijke kwaliteit en goede landschappelijke inpassing? Biedt de ondernemer maatschappelijke “plussen” op terreinen milieu, dierwelzijn en volksgezondheid? In geval de ondernemer hieraan voldoet kan vergunning worden verleend voor de uitbreiding en kan een groter bouwblok worden toegekend.
In de omgevingsverordening zijn regels gesteld voor landbouwbedrijven die zijn gevestigd in verwevingsgebied. Zo is geregeld dat uitbreiding van de niet–grondgebonden productietak kan worden toegestaan indien:
Daarnaast kan aan een agrarisch bedrijf ten behoeve van de niet-grondgebonden productietak een bouwperceel worden toegekend met een kavelgrootte van ten hoogste 1,0 hectare.
In afwijking van voornoemde kan in een bestemmingsplan een bouwperceel in een verwevingsgebied worden toegestaan met een oppervlakte groter dan 1 hectare indien:
Het agrarisch bedrijf Eefselerweg 12 te Lievelde is een gemengd agrarisch bedrijf. In de gewenste situatie wordt een bouwperceel beoogd van 2 ha. Hiervan zal ongeveer 0,5 ha als niet-grondgebonden (intensief) in gebruik zijn. De overige oppervlakte is voor het grondgebonden (extensieve) deel van het bedrijf.
Uit bovenstaande is op te maken dat, nu de oppervlakte van het niet-grondgebonden deel van de veehouderij onder de 1 ha is gelegen, geen ondernemingsplan aan de uitbreiding ten grondslag behoeft te liggen maar waarbij de uitbreiding wel ruimtelijk aanvaardbaar moet zijn met een goede landschappelijke inpassing.
De ruimtelijke aanvaardbaarheid en de landschappelijke inpassing volgen uit onderstaande paragrafen.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. WHP3 had als lange termijn doelstelling dat in 2030 het water volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. Deze doelstelling wordt in het Waterplan Gelderland overgenomen, zij het dat de tijdshorizon wordt vervroegd tot 2027. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het Waterplan Gelderland staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
In het kort zijn hieronder de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode weergegeven:
In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.
Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel "Tussen kunst en kitsch". Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
De gemeente Oost Gelre is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen en te werken. Deze kwaliteiten worden in grote mate bepaald door de gunstige regionale ligging, het diverse aanbod van woonmilieu's, de situering in een aantrekkelijke en veilige leefomgeving en het hoge niveau van voorzieningen en bedrijven. De strategie voor de ruimtelijke invulling van de woningbouw in Oost Gelre op de lange termijn is in eerste instantie gericht op het beheer en versterken van de bestaande woongebieden. Hierbij wordt eerst gekozen voor inbreiding (bouwen binnen de bebouwde kom) en herstructurering, zonder dat de kern volledig dichtslibt. Niet elke open ruimte moet volgebouwd worden.
De ontwikkeling of herstructurering van dorpen en steden is een langdurig en complex proces. Zo ook voor de kernen in Oost Gelre. In het proces spelen vele partijen een rol die allemaal zorg dragen voor de kwaliteit van het plan.
Het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Oost Gelre zal, gezien het bovenstaande, de komende jaren met name gericht zijn op de aandachtsgroepen starters en senioren. Het streven is dat 60% tot 70% van de nieuwbouw bestemd zal zijn voor deze doelgroepen.
In regionaal verband zijn er afspraken over aantallen te bouwen woningen. Voor onderhavig plangebied geldt dat er geen woningen worden toegevoegd. Dit plan past dan ook binnen de beleidsbepalingen in de Woonvisie.
Op de locatie geldt nu het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011, dat op 18 december 2012 is vastgesteld. Het perceel Eefselerweg 12 te Lievelde is gelegen in de bestemming 'Agrarisch', voorzien van agrarisch bouwvlak en nadere aanduiding 'intensieve veehouderij'. Verder geeft de bestemming aan dat in het bouwvlak maximaal twee bedrijfswoningen aanwezig mogen zijn.
In de bestemming agrarisch zijn de gronden aangewezen voor 1 ha intensieve veehouderij. In het bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt om het bouwvlak voor grondgebonden agrarische bedrijven (extensieve veehouderij) te vergroten naar 2 ha.
In het vigerende bestemmingsplan is het bouwvlak ongeveer 1,5 ha groot, geheel bestemd voor de intensieve veehouderij. Op het perceel vindt echter intensieve- en extensieve veehouderij plaats. In de gewenste situatie wil men 2 ha aan bouwvlak hebben. Om de 1 ha niet teboven te gaan heeft men ervoor gekozen het bouwvlak op te splitsen in ongeveer 0,5 ha intensieve veehouderij en 1,5 ha extensieve veehouderij.
Hierboven wordt al genoemd dat middels een wijzigingsbevoegdheid de extensieve veehouderij kan worden uitgebreid naar 2 ha. Omdat het bedrijf zowel intensieve- als extensieve veehouderij heeft kan van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik gemaakt worden.
Een ontwerp reparatieplan van het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 heeft voor een ieder ter inzage gelegen. Dit reparatieplan repareert kleine onvolkomenheden uit het moederplan Buitengebied Oost Gelre 2011. Het reparatieplan is op 15 juli 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.
Qua bestemming wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 zijn opgenomen en wordt rekening gehouden met de wijzigingen uit het reparatieplan Buitengebied Oost Gelre.
Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Ja
Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
In bovenstaande tabel zijn twee relevante thema's met ja beantwoord. Een nadere toelichting op deze thema's is dan ook noodzakelijk.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 4.227 m2. De totale hoeveelheid verharding bedraagt 17.331 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in zaksloten of in de infiltratievoorziening die zich aan de noordkant van het bedrijf bevindt. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) (overeenkomend met 693 m3) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.
Mochten de zaksloten gemeentelijk eigendom zijn dan wordt het gebruik van deze sloten door de gemeente gedoogd, zolang dit geen overlast veroorzaakt bij belendende percelen. De sloten zijn daarvoor niet ingericht en de gemeente garandeert niet dat de zaksloten de huidige inrichting behouden. Bij voorkeur wordt dan ook geadviseerd om op eigen terrein infiltratievoorziening(en) te treffen die voldoende capaciteit kunnen bergen.
Inrichting en beheer
Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.
De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.
Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat er geen beperkingen zijn voor vergroting van het agrarisch bouwperceel. Wel dient rekening te worden gehouden dat, indien de zaksloten niet in eigendom zijn, deze van dimensie kunnen veranderen en dan het hemelwater niet meer afdoende kunnen afvoeren met wateroverlast tot gevolg.
Onderzoek naar de bodemgesteldheid dient te geschieden indien er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. In onderhavig verzoek worden geen verblijfsruimten voor personen opgericht zodat onderzoek naar de gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van de verwerking van eventueel vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV.
Onderhavig verzoek behelst een vergroting van het agrarisch bouwperceel met als doel het uitbreiden van de agrarische activiteiten o.a. door het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen. De beoogde locaties voor uitbreiding van het bedrijf worden al gebruikt en zijn niet ongerept.
Gezien de geringe gevolgen voor het plangebied is een flora- en fauna onderzoek niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet behoeft niet te worden aangevraagd.
Overig
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
Maatregelen om de verstoring tot een minimum te beperken, kunnen zijn:
- het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
- het starten van rooi- en grondwerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Met name amfibieën en kleinere zoogdieren zijn hierbij gebaat.
Door de Europese commissie zijn gebieden aangewezen welke worden aangemerkt als een gebied van communautair belang (Natura 2000-gebieden). De provincie is het bevoegd gezag voor deze gebieden indien deze onder de Natuurbeschermingswet vallen. Uit artikel 19d van deze Wet volgt dat er (kortweg) een vergunning nodig is voor projecten die een Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Een dergelijke vergunning kan dan alleen worden verleend indien het plan geen negatieve effecten heeft voor het Natura 2000-gebied. Het gaat hierbij om effecten zoals verdroging en vermesting als gevolg van grondwateronttrekking en een toename van de ammoniakdepositie.
Het verzoek behelst een vergroting van het agrarisch bouwperceel waarbij bouwkundige activiteiten mogelijk worden gemaakt. Door deze bouwkundige uitbreidingen zullen het aantal te houden dieren ook toenemen. Hiervoor is reeds op 4 april 2008 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend.
Op 2 juli 2012 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland voor de genoemde activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning verleend. Hiermee wordt aangetoond dat vergroting van het agrarisch bouwperceel, met de daarbij behorende bouwkundige uitbreidingen en toename van de dieren, geen negatieve effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.
De Natuurbeschermingswetvergunning is als bijlage bijgevoegd.
Ingevolge het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 is het plangebied gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2' (WR-AV2) en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' (WR-AV3).
Voor de gronden met 'WR-AV2' geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m2 de archeologische waarde van de gronden moet worden vastgesteld. De geplande uitbreiding van het agrarisch bouwperceel maar voornamelijk de bouw van de geplande bedrijfsgebouwen vindt plaats in de dubbel-bestemming WR-AV3. Binnen de bestemming WR-AV2 wordt de oppervlakte voor bodemingrepen van 2.500 m2 niet overschreden.
De gronden met de bestemming WR-AV3 zijn o.a.bestemd voor de bescherming en instandhouding van de Grolse Linie 1627.
Voor de circumvallatielinie heeft de gemeente in 2013 een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Heel specifiek ook op de locatie Eefselerweg 12. Hier is een lijnstructuur, dat lijkt op de linie, opgeboord. Geadviseerd wordt dan ook om, indien graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden voor de beoogde bouw van een nieuwe stal, deze te laten begeleiden. Een vooronderzoek archeologie is dan ook niet noodzakelijk.
Wettelijke meldingsplicht
Te allen tijde dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1998) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.
Om de kwaliteitsverbetering van het totale perceel en haar directe omgeving te waarborgen, dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Hiervoor is in september 2014 een beplantingsplan opgesteld met een inrichtingstekening uit mei 2014. Het beplantingsplan en de inrichtingstekening zijn als bijlage bijgevoegd. In het landschapsplan wordt aangesloten op de reeds aanwezige landschappelijke en ecologische waarden in het gebied. In het bijzonder wordt rekening gehouden met de uitgangspunten geformuleerd in het Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plan waarin een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Het agrarisch bouwperceel krijgt een zodanige omvang dat een tweede bedrijfswoning, ter vervanging van een andere bedrijfswoning, mogelijk is. Deze komt op ruim 150 meter te liggen van de doorgaande verharde weg Eefselerweg.
Door middel van een indicatieve berekening wegverkeerslawaai is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woning als gevolg van het wegverkeerslawaai de maximale waarde van 48 dB niet overschrijdt. Hierdoor is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
De indicatieve berekening is als bijlage bijgevoegd.
Parkeren
Parkeren dient te geschieden op eigen terrein. Bij de inrichting van het terrein dient hier zoveel mogelijk rekening mee te worden gehouden.
Algemeen
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Onderzoek en conclusie
Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is onderzoek gedaan naar de Luchtkwaliteit in de gewenste nieuwe situatie.
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkelingen volgens de vuistregels uit de Handreiking veehouderij en fijn stof niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Met het programma ISL3a zijn de concentraties van de voor een veehouderij van belang zijnde parameters fijn stof (PM10) berekent waarbij deze ruimschoots voldoen aan de normen. Dit geldt zowel voor de jaargemiddelde concentratie als voor het aantal overschrijdingsdagen. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
Het advies van de ODA is als bijlage bijgevoegd.
Veehouderijen veroorzaken geur door bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking, productie en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt daarom ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Daarnaast kan geurhinder leiden tot psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.
Onderzoek en conclusie
Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is onderzoek gedaan naar geur in de gewenste nieuwe situatie.
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de uitbreiding van de veehouderij en de daarmee samenhangende vergroting van het agrarisch bouwblok plaatsvindt op voldoende afstand van woningen en andere geurgevoelige objecten. Die objecten vormen geen belemmering voor deze voorgenomen ontwikkeling. Nu ruimschoots wordt voldaan aan de geurnormen en de minimaal aan te houden afstanden is voor het aspect geurhinder het woon- en leefklimaat niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
Het advies van de ODA is als bijlage bijgevoegd.
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan opslag, vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
Vanuit de omgeving zijn er een aantal risico's, waar eventueel rekening mee gehouden dient te worden (zie onderstaande kaart). Op een afstand van ruim 1000 meter in zuidwestelijke richting ligt de dichtstbijzijnde risicolocatie. Deze locatie is aangeduid als 'overig'. Deze categorie bevat bedrijven die niet als aparte categorie zijn benoemd, maar ook bedrijven waarbij de kans bestaat dat bij een ongeval gewonden en/of doden vallen buiten de terreingrens. De eindverantwoordelijke voor de omgevingsvergunning (meestal de gemeente) moet aangeven voor welke situaties dat geldt. De risico's van deze bedrijven zijn hetzelfde als die van andere risicovolle bedrijven die werken met ontplofbare, giftige of brandbare stoffen. Het gevaar ontstaat als met die gevaarlijke stoffen iets mis gaat. Afhankelijk van de soort stof kan er gevaar voor de gezondheid ontstaan voor degene die ermee in aanraking komt, of er komt brand of een ontploffing.
Risicokaart: plangebied is omcirkelt
De risicolocaties hebben een risicocontour. Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. De geldende regels zijn vastgelegd in het Besluit milieukwaliteitseisen Externe veiligheid inrichtingen en in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Bij een plaatsgebonden risico van 10-6 is de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval plaatsvindt 1 op de miljoen. Een PR van 10-6 wordt in de regels voor ruimtelijke ordening en externe veiligheid echter als een relatieg hoog risico beschouwd. Bij een PR van 10-6 is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daadwerkelijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort relatief grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10-6 in principe geen kwetsbare objecten staan. De locatie Eefselerweg 12 is echter op ruime afstand van risicolocaties gelegen. Met het voorgenomen initiatief zal er geen kwetsbaar object binnen de risicocontour worden gerealiseerd.
Kwetsbare objecten zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Deze objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen wanneer het misgaat. Daarom worden kwetsbare objecten liever niet in de buurt van risicobronnen gebouwd. Aangezien het bedrijf Eefselerweg 12 geen risicobron vormt, hoeft geen rekening gehouden te worden met deze kwetsbare objecten. Bovendien liggen deze objecten op voldoende afstand van de inrichting (> 1,5 km).
Aardgasleiding
Aan de westzijde van het perceel is een ondergrondse aardgasleiding van de Gasunie gelegen. Tijdens het transport kunnen dingen mislopen waardoor de gevaarlijke lading kan ontbranden of exploderen of waardoor en bijvoorbeeld giftige gassen ontsnappen via een lek of breuk. In het algemeen geldt dat alleen die buisleidingroutes op de risicokaart vermeld staan waarvoor een kans op overlijden bestaat van 1 op 1 miljoen per jaar. Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De aanwezige buisleiding op het perceel Eefselerweg 12 is gelegen op 20 meter van de dichtstbijzijnde bebouwing. Deze afstand is voldoende. Het bestemmingsplan maakt geen bouwmogelijkheden mogelijk op de buisleiding. De nieuwbouw is op ruime afstand van de buisleiding gelegen.
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan BPBUI1501 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
De kosten voor dit plan worden betaald door verzoeker. Indien het plan aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen deze kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het plan is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 28 november 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze omtrent het plan naar voren te brengen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de beantwoording zijn verwoord in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen''. De Nota is als bijlage bijgevoegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ter voldoening hieraan is goedkeuring gevraagd aan de provincie Gelderland, waterschap Rijn en IJssel en de Gasunie. Alle drie de partijen hebben gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. De reacties zijn verwoord in een 'Notitie overleg- en inspraakreacties' en waar nodig is een actie aan gegeven. De Notitie is als bijlage bijgevoegd.
Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Hierdoor hoeft op basis van artikel 3.1.1. Bro geen vooroverleg gevoerd te worden met de Vrom-inspectie. In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en Rijk (en het Waterschap) door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan.