4.6 Flora en fauna
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen dient onderzocht te worden of de geplande activiteiten negatieve effecten hebben op de beschermde dier- of plantensoorten. Indien sprake is van negatieve effecten, kan worden uitgezocht of er maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste verblijfplaats te garanderen. Als dat mogelijk is en betreffende maatregelen worden genomen hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Indien dit niet het geval is kan een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige soorten geldt een vrijstelling. Onderstaand schema geeft weer hoe de beoordeling plaatsvindt.
Aanvullend gelden de volgende regels:
- Voor soorten die op de habitatrichtlijn (bijlage IV) staan vermeld, geldt dat ook hun hele leefgebied beschermd is.
- Van een beperkt aantal vogelsoorten is de broedplaats jaarrond beschermd, dus ook buiten het broedseizoen.
- Indien sprake is van vogelsoorten of soorten van de habitatrichtlijn is het verkrijgen van een ontheffing op basis van "ruimtelijke ontwikkeling en inrichting" niet mogelijk, omdat dit niet als wettelijk belang is opgenomen in de vogelrichtlijn, noch de habitatrichtlijn.
Afbeelding 11: Stroomschema beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet.
Onderzoek
Als onderdeel van de planvorming voor het Rosarium heeft in 2004 een ecologisch onderzoek4 plaatsgevonden, waarbij twee mogelijke bouwlocaties werden onderzocht. Ecologisch bezien bestaat voorkeur voor de bouwlocatie zo dicht mogelijk tegen de zichtas aan, omdat deze locatie de minst nadelige gevolgen lijkt te hebben. Er zijn immers - ten opzichte van de bestaande situatie - minder veranderingen nodig zijn en er zal dus minder verstoring van flora- en fauna zal optreden. Bovendien is het bij deze locatie niet nodig oudere opgaande beplanting te kappen. Geconcludeerd werd dat de negatieve effecten voor flora en fauna naar verwachting beperkt zullen zijn, en nog verder verminderd kunnen worden door enkele eenvoudige maatregelen te treffen.
Omdat het onderzoek al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden is inmiddels een geactualiseerd onderzoek5 verricht. Door middel van deze actualisatie worden de volgende vragen beantwoord:
- Is op grond van de huidige aanwezige ecotopen te verwachten dat de aanwezige natuurwaarden, zoals beschreven in het onderzoek uit 2004 veranderd zijn?
- Welke, middels de Flora- en faunawet beschermde flora en fauna komen (potentieel) voor in het plangebied?
- Welke negatieve effecten kunnen de (potentieel) aanwezige flora en fauna ondervinden van de ingreep?
- Houdt, gelet op de mogelijke negatieve effecten, het uitvoeren van de ingreep een overtreding van de Flora- en faunawet in?
- Houdt de voorgenomen ingreep een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur in?
Resultaten ecologisch onderzoek
Op basis van de resultaten van de quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep is een toetsing aan de Flora- en faunawet uitgevoerd. Hierdoor is duidelijk geworden voor welke soorten mogelijk een negatief effect optreedt en of hiervoor aanvullend onderzoek dan wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is.
- Vaatplanten, ongewervelden, vissen, amfibieen en reptielen
In en rond het plangebied zijn geen zwaarder beschermde vaatplanten, ongewervelden, vissen, amfibieën en reptielen gemeld, gevonden of te verwachten. De ingreep zal voor deze soortgroepen dan ook geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden.
- Vogels
Vogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Ook zijn er geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen (zoals roestplekken) van vogels aangetroffen. De ingreep zal voor deze soortgroep, mits uitgevoerd buiten het broedseizoen, dan ook geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden.
- Zoogdieren
Grondgebonden zoogdieren, marterachtigen en eekhoorn
Uit de resultaten blijkt dat het voorkomen van beschermde soorten uit deze soortgroepen redelijkerwijs uitgesloten kan worden. De eekhoorn is wel incidenteel aanwezig, maar heeft geen nest in of nabij het plangebied. De ingreep zal voor deze soortgroepen dan ook geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden.
Vleermuizen
Uit de resultaten blijkt dat enkele soorten vleermuizen binnen het plangebied voorkomen. Zomer-, kraam-, paar- of winterverblijfplaatsen zijn niet aanwezig. Het plangebied is uitsluitend in gebruik als foerageergebied en vliegroute. De ingreep zal op beide functies geen invloed hebben. Wel moet behoedzaam met verlichting worden omgegaan. Gezien de omvang van het plangebied zal enige lokale verlichting geen invloed hebben op de foeragerende vleermuizen. Van laatvliegers is zelfs bekend dat zij vaak foerageren in de nabijheid van straatverlichting. Geadviseerd wordt wel om gebruik te maken van naar beneden gerichte verlichting. Daarnaast moet er voor worden gezorgd dat de vliegroutes niet worden verlicht. Dit zal sterk verstorend werken op de functie van verbindingsroute. Wanneer bovenstaande adviezen in acht worden genomen zal de ingreep op vleermuizen geen effect hebben en dus geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden.
'Nee. tenzij-toets' EHS
Op basis van de veldbezoeken en het bureauonderzoek is een inschatting gemaakt van de mogelijke aantasting door de voorgenomen ingreep van de vier wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
-
De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit (bijzondere samenhang
abiotische en biotische kenmerken, goed ontwikkelde systemen zoals waardevolle oude
boskernen)
In verband met het kunstmatige en sterk onderhouden karakter van het plangebied is het uitgesloten dat het plangebied kan worden gekarakteriseerd als een zone met bijzondere ecologische kwaliteit. De enigszins natuurlijke randen van het plangebied behoren tot algemeen in Nederland voorkomende vegetatietypen en vertonen geen bijzondere samenhang van abiotische en biotische kenmerken. Door het intensieve wegennet is er een sterke mate van randeffecten die de ecologische kwaliteit niet positief beïnvloeden. Oude boskernen zijn niet aanwezig en de provinciale natuurwaardering van de omgeving is matig tot redelijk.
-
Gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS
Of het plangebied bepalend is voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS is een arbitraire zaak. Het is moeilijk om hier objectieve criteria voor te vinden. Het plangebied en zijn omgeving betreffen een toeristisch druk bezocht gebied en liggen vlakbij een drukke weg (N225). De indruk is dat het Rosarium niet bepalend is voor de aaneengeslotenheid van en robuustheid van de EHS. De vraag of de ingreep afbreuk doet aan het huidige karakter van het park is eenvoudiger te beantwoorden. Dit is naar de mening van de onderzoekers niet het geval. Door de geplande nieuwbouw zal de gebruiksdruk weliswaar mogelijk toenemen in het winterhalfjaar, maar gezien het nagenoeg ontbreken van wezenlijke natuurwaarden in het plangebied en de directe omgeving zal het functioneren van de EHS, zoals bedoeld is onder dit punt, niet worden aangetast.
-
De aanwezigheid van bijzondere soorten (soorten beschermd middels Tabel 2 en 3 van de
Flora- en faunawet en soorten uit de categorieën 'bedreigd', 'ernstig bedreigd' of 'op het punt
van verdwijnen' van de Rode of Oranje Lijsten
Het blijkt dat er met uitzondering van vleermuizen geen 'bijzondere soorten' in en nabij het plangebied aanwezig zijn. De ingreep hoeft geen negatief effect te hebben op vleermuizen.
-
De aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en migratieroutes)
Omdat het Rosarium geheel is omheind en een sterk onderhouden, kunstmatig karakter heeft, kan het geen functie hebben als migratieroute voor grondgebonden dieren. Het kan wel een migratiefunctie hebben voor boombewonende zoogdieren zoals eekhoorn of boommarter. Uit het vleermuisonderzoek is gebleken dat er twee belangrijke vliegroutes over het Rosarium liggen en dat er boven het Rosarium veel door vleermuizen wordt gefoerageerd. De voorgenomen ingreep zal echter geen negatief effect behoeven te hebben op de aanwezige vleermuizen. Ook zal de potentiële migratiefunctie voor eekhoorn en boommarter niet door de ingreep worden aangetast.
Conclusies en aanbevelingen
Uit het veld- en bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat de actuele natuurwaarden van het Rosarium vergelijkbaar zijn met de situatie die Van den Bijtel (2004) beschrijft.
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet en aan de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS blijkt dat de voorgenomen ingreep geen overtreding zal inhouden van de Flora- en faunawet en ook geen aantasting zal inhouden van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Hierbij moet in acht worden genomen dat verlichting slechts lokaal mag worden aangebracht en naar beneden gericht dient te zijn. Verdere verlichting van het plangebied kan alleen plaatsvinden door verlichting die laag bij de grond is gesitueerd (tot maximaal 1 m hoogte). Ook deze verlichting dient naar beneden gericht te zijn. Verlichting gericht op de vliegroutes moet geheel worden vermeden. Fout geplaatste en/of teveel verlichting zou zowel een overtreding van de Flora- en faunawet inhouden als een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
Omdat het verstoren van broedende vogels een overtreding van de Flora- en faunawet inhoudt dienen alle werkzaamheden bovendien buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.