direct naar inhoud van 5.6 Flora en fauna
Plan: Middenlaan 1 te Doorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOOmiddenlaan1-va02

5.6 Flora en fauna

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB)
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AmvB; vogels)
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB)
Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer er:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ten behoeve van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd7. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de gegevens uit Natuurloket. In het rapport wordt geconcludeerd dat de natuurwaarde van het gebied bovengemiddeld is, maar niet waardevol. Vervolgens is een aanvullende memo8 opgesteld waarin enkele aspecten worden verduidelijkt.

Het is zeker dat er in het gebied broedvogels voorkomen. Het betreft echter algemene soorten zonder speciale beschermingsstatus. Uitvoering van de werkzaamheden buiten de broedperiode (15 maart - 15 juli) voorkomt verstoring van de aanwezige broedvogels.

In het onderzoeksgebied komen mogelijk een aantal soorten beschermde zoogdieren voor. Deze soorten zijn echter opgenomen in de tabel met soorten waarvoor een algemene vrijstelling wordt verleend. Deze vrijstelling gaat alleen op als de activiteiten zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling. In het geval waar dit onderzoek betrekking op heeft is dat het geval.

Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is het voor de realisatie van de herinrichting van het plangebied niet noodzakelijk ontheffingen aan te vragen in het kader van artikel 75 van de Flora- en Faunawet.

Bovendien zullen de geplande werkzaamheden geen negatieve gevolgen veroorzaken voor nabij gelegen speciale beschermingszones in het kader van Natura2000.

Conclusie
Het plangebied ligt niet in beschermingszone van de Ecologische Hoofdstructuur of Natura2000 gebied. De gegevens uit het natuurloket en de inventarisatie ter plaatse geven geen aanleiding om te veronderstellen dat er floristische waarden in het gebied voorkomen waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd. Er zijn derhalve geen beperkingen als gevolg van de soortenbescherming aan de ontwikkeling van het plan.

Ten behoeve van de vaststellingsprocedure in het voorjaar van 2012 heeft een actualisering9 van het eerder uitgevoerde onderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is tevens aandacht besteed aan huismussen en uilen. Geconcludeerd wordt dat het onderzoek de eerdere bevindingen ondersteunt en dat er geen huismussen of verblijfplaatsen van uilen zijn waargenomen. Dit levert dan ook geen belemmeringen op voor de planontwikkeling. Mogelijk zijn in enkele bomen verblijfplaatsen aanwezig van boombewonende vleermuizen. Het plan heeft echter geen invloed op deze potentieel aanwezige functies. Hetzelfde geldt voor eventueel aanwezige foerageer- en baltsfuncties.

Naar aanleiding een tussenuitspraak van de Raad van State, d.d. 27 maart 2013 met betrekking tot het vastgestelde bestemmingsplan heeft vervolgonderzoek10 plaatsgevonden. In deze tussenuitspraak werd de gemeenteraad namelijk opgedragen c.q. in de gelegenheid gesteld aanvullend onderzoek te doen naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing.

Het plangebied en de directe omgeving is in de periode midden april - eind augustus 2013 onderzocht op vleermuizen. Het plangebied is conform het protocol vleermuizen van de Ge-gevensautoriteit Natuur onderzocht. Dit onderzoek bestond uit vijf bezoeken verspreid over de genoemde periode. Tijdens het veldonderzoek werden drie vleermuizensoorten waargenomen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger en mogelijk een gewone grootoorvleermuis.

Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Verblijfplaatsen (kraamverblijven / zomerverblijven)
In het te slopen gebouw zijn géén kraam- of zomerverblijven van vleermuizen vastgesteld. Ef-fecten van de plannen op dit type verblijfplaatsen zijn niet aan de orde.

Foerageergebied
Het plangebied zelf heeft functie als foerageergebied voor een klein aantal gewone dwerg-vleermuizen en laatvlieger. Vastgesteld is dat het geen essentieel foerageergebied betreft. De plannen hebben daarnaast géén invloed op de foerageermogelijkheden van gewone dwerg-vleermuis en laatvlieger.

Paarterritoria / paarverblijven
In het te slopen bebouwing en de nabije omgeving zijn géén paarverblijven en/of paarterritoria vastgesteld.

Aanbevelingen
Daar voldoende is aangetoond dat er géén effecten op vleermuizen zijn te verwachten, kan de sloop van het gebouw en de nieuwbouw wat vleermuizen betreft probleemloos plaatsvinden.

Bij de werkzaamheden dient men echter rekening te houden met broedende vogels in het algemeen. Het broedseizoen van de meeste vogelsoorten valt in de periode half maart t/m au-gustus. Alle broedgevallen genieten (onafhankelijk van de periode) bescherming. Werkzaamheden in het broedseizoen zijn mogelijk indien zones waar de ingrepen plaatsvinden gegarandeerd vrij zijn van in gebruik zijnde nesten. Dit wordt bij voorkeur vastgesteld door een deskundige (ecoloog). Indien men vóór aanvang van het broedseizoen start met de werk-zaamheden en bomen en beplantingen al zijn verwijderd en de bebouwing ongeschikt gemaakt is, zullen vogels het plangebied mijden.