direct naar inhoud van 5.6 Flora en fauna
Plan: De Beaufortweg 46 te Doorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOObeaufortweg46-va01

5.6 Flora en fauna

Gebiedsbescherming
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van Gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De gebieden die door de wet worden beschermd zijn de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. Het voorliggende plangebied valt hier niet onder.

Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB)
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AmvB; vogels)
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB)
Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer er:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek
Ten behoeve van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de gegevens uit Natuurloket.

Het is zeker dat er in het gebied broedvogels voorkomen. Het betreft echter algemene soorten zonder speciale beschermingsstatus. Uitvoering van de werkzaamheden buiten de broedperiode (15 maart – 15 juli) voorkomt verstoring van de aanwezige broedvogels.

In het onderzoeksgebied komen mogelijk een aantal soorten beschermde zoogdieren voor. Deze soorten zijn echter opgenomen in de tabel met soorten waarvoor een algemene vrijstelling wordt verleend. Deze vrijstelling gaat alleen op als de activiteiten zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling. In het geval waar dit onderzoek betrekking op heeft is dat het geval.

Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is het voor de realisatie van de herinrichting van het plangebied niet noodzakelijk ontheffingen aan te vragen in het kader van artikel 75 van de Flora- en Faunawet. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van vleermuizen en het gebruik van zowel het plangebied als het Schaffelaarslaantje een nader onderzoek naar vleermuizen dient te worden uitgevoerd.

Bovendien wordt aangegeven dat de geplande werkzaamheden geen negatieve gevolgen veroorzaken voor de nabij gelegen speciale beschermingszones in het kader van Natura2000 en de EHS.

Vervolgens is op basis van de conclusies ten aanzien van vleermuizen een onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze soort. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied zelf géén betekenis heeft voor vleermuizen.

Het Schaffelaarslaantje blijkt wel een functie te hebben als foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen. Vliegroutes werden niet vastgesteld. Het grootste aantal (maximaal 10) foeragerende dieren werd kort ná zonsondergang waargenomen. De gehele laan, inclusief de boomkronen zelf aan beide zijden, wordt door vleermuizen bezocht. Reeds aanwezige verlichting ten westen van de laan, ten zuiden van het plangebied heeft géén invloed op de foerageermogelijkheden van de gewone dwergvleermuis boven de laan.

De toekomstige ontwikkelingen in het plangebied hebben bij regulier gebruik van de woningen en toepassing van terreinverlichting, gericht op het plangebied en eventueel de directe randen daarvan naar verwachting géén effect op vleermuizen.

Aanbevelingen
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied heeft géén invloed op vleermuizen indien vermeden wordt, dat het Schaffelaarslaantje volledig wordt verlicht. Aanbevolen wordt bij het opstellen van het verlichtingsplan aan te geven op welke wijze uitstraling naar de laan

ten oosten van het plangebied wordt voorkomen.

Conclusie:
Het plangebied ligt niet in beschermingszone van de Ecologische Hoofdstructuur of Natura2000 gebied. De gegevens uit het natuurloket en de inventarisatie ter plaatse geven geen aanleiding om te veronderstellen dat er natuurwaarden in het gebied voorkomen waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd. Er zijn derhalve geen beperkingen als gevolg van de soortenbescherming aan de ontwikkeling van het plan.