Plan: | Natuurverbinding ecoduct N226 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.UHnatuurverbinding-VA01 |
Om dieren de gelegenheid te geven veilig de N226 over te steken legt de provincie Utrecht een ecoduct aan. Het gaat hierbij onder andere om de das, de eekhoorn, hazelwormen en hagedissen. Maar ook kleinere diersoorten zullen gebruik maken van het ecoduct zoals vlinders en vogels. Ten behoeve van dit ecoduct is het wenselijk om een natuurverbinding te creëren richting het Leersumseveld (zie onderstaand figuur) zodat ook na de oversteek dieren de ruimte hebben zich vrij te bewegen in natuurgebieden. Het inrichten van dit gebied als natuur is deels wel mogelijk vanuit het vigerende bestemmingsplan met percelen met agrarische en maatschappelijke bestemmingen, maar 'natuur' is hier nog niet op alle percelen de hoofdbestemming. Voorliggend plan onderbouwd een wijziging van enkele percelen naar een natuurbestemming om deze vervolgens als zodanig in te richten en ook zo te behouden.
Figuur: Beoogde natuurverbinding (bron: Provincie Utrecht)
Op 2 februari 2023 is dit initiatief voorgelegd aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de vorm van een principeverzoek, met het doel te achterhalen of de gemeente Utrechtse Heuvelrug bereid is om principemedewerking te verlenen aan een bestemmingswijziging. Op 28 maart 2023 is het plan besproken op de ambtelijke intaketafel. Hier is geconcludeerd dat het intiatief voor wijziging van de bestemmingen naar natuur geschikt is om verder uit te werken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, ten zuiden van de kern Maarsbergen.
Het plangebied is gelegen langs de Woudenbergseweg en de Scherpenzeelseweg. In dit gebied bevinden zich verschillende landgoederen (o.a. Kombos, Blauwe Kamer en Maarsbergen). Een aantal (delen van) percelen hebben al een natuurbestemming en zijn niet meegenomen in dit bestemmingsplan. De percelen die in dit bestemmingsplan gewijzigd worden staan kadastraal bekend als gemeente Maarn, sectie E, percelen 1099, 460, 1046 (gedeeltelijk) en sectie C 1817 (gedeeltelijk) en 1818. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
De percelen waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, betreft in totaal 22 hectare. Dit is als volgt opgedeeld:
Figuur: Kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen‘. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug op 3 juli 2019.
In het bestemmingsplan kent de planlocatie (deels) de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ met op sommige delen de functieaanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwelafhankelijke vegetatie’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – open landschap’.
Deels bevat het plangebied de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’ met de functieaanduiding ‘onderwijs’.
Daarnaast kent de planlocatie (deels) de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ en ‘Waarde – Ecologie’. Voor de planontwikkeling betekent dit dat de archeologische- en landschaps- en natuurwaarden in stand gehouden dienen te worden.
Tevens bevat een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – infiltratiegebied’ en de ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’. Dit houdt in dat de gronden naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd zijn voor de bescherming van grondwaterkwaliteit.
Tevens zijn er regels opgenomen onder welke voorwaarden burgemeesters en wethouders bevoegd zijn om de grens van een bouwvlak te verschuiven. Daar er geen bouwvlak beoogd is in de plannen is deze gebiedsaanduiding niet van toepassing.
De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Maatschappelijk' geen landschapsinrichting in de vorm van natuur toestaan als hoofdgebruik. Daarom zal de enkelbestemming op deze locaties worden gewijzigd naar 'Natuur'. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen worden alleen voor zover relevant opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: PDOK viewer)
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
In de bestaande situatie zijn de meeste percelen agrarisch bestemd. Dit betekent dat het plangebied voornamelijk bestaat uit weilanden met aan de perceelgrenzen bomen en watergangen. De gronden zijn in eigendom van verschillende landgoedeigenaren (o.a. Kombos, Maarsbergen en het Blauwe Huis) de grondeigenaren zijn op de hoogte van de ontwikkelingen, en hebben hun goedkeuring voor de beoogde bestemmingsplanwijziging schriftelijk bevestigd.
Ook het perceel met de maatschappelijke bestemming (1818) is ingericht met grasland. Dit perceel is eigendom van de provincie en direct gelegen naast het perceel waarop VSO school de Sprong is gevestigd. Deze school gebruikt het naastgelegen perceel niet ten behoeve van de school.
Foto van het plangebied. (bron: buro R.I.E.T.)
Foto van het plangebied (bron: buro R.I.E.T.)
In de beoogde situatie worden de eerder genoemde percelen getransformeerd van de bestemming agrarisch of maatschappelijk naar natuur. Denk bij de inrichting van deze percelen aan het aanleggen van heide, kruidenrijk en faunarijk grasland, natuurakker, dennen, eiken en een beukenbos. Ook worden de watergangen ondieper gemaakt en worden stuwen aangebracht om de natuur natter te maken. Adviesburo R.I.E.T. heeft in opdracht van de provincie een ontwerptekening gemaakt voor de terreininrichting (bijlage 1). Deze tekeningen bevatten meer percelen dan de reikwijdte van dit bestemmingsplan. De percelen die niet zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, maar wel voorkomen in bijlage 1, hebben al een natuurbestemming. Het is daarom niet nodig deze percelen ook in dit bestemmingsplan op te nemen.
De percelen zullen passend bij de locatie en het landschap ingericht worden. Denk hierbij aan het aanleggen van heide, kruiden en faunarijke grasland en akker, dennen, eiken en een beukenbos. Ten behoeve van de natuur wordt het gebied vernat. Dit zorgt voor een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande situatie, welke veelal uit grasland en akkers bestaat.
De bestemmingswijziging en nieuwe inrichting vormen de schakel in het natuurnetwerk naar het Leersumseveld. Dit maakt dat de soorten waarvoor het ecoduct bedoeld is voldoende leefgebied krijgen. Het doel van de plannen is om leefgebieden voor diersoorten weer te verbinden waardoor er weer een ecologische samenhang ontstaat en uitwisseling van soorten kan ontstaan tussen de verschillende gebieden.
Op verschillende percelen zal ook bos worden aangelegd. De provincie heeft een taak om bos te compenseren, in het plangebied ligt er ook een opgave. Dit is o.a. compensatie voor de spoorwegonderdoorgang maar ook voor het ecoduct N226. Daarnaast is voor de inrichting (natuur type) gekeken naar hoogte kaart, bodem, kabels en leidingen, water, etc. Belangrijk daarbij is het borgen van de biodiversiteit voor de doelsoorten van het Leersumseveld en het laten functioneren van het ecoduct.
Kenmerken van het landschap ter plaatse zijn een mozaïek van kleinschalige weilanden, akkers en bossen. Plaatselijk zijn landschapselementen zoals houtwallen en poelen aanwezig. Bos past bij het landschap ter plaatse en past ook in de prioritering van het natuurbeleidsplan 2023. Het doel van het plan is het omvormen van het gebied van agrarisch gebruik naar natuur als verbinding tussen het Leersumse veld en het nieuwe ecoduct N226.
Uit de raadpleging van de omwonenden bleek dat zij hun uitzicht waarderen. Bossen zijn daarom verder van de woningen geprojecteerd. De nieuwe bossen liggen op enige afstand van poelen en ven, om schaduw en overdadige bladinval te voorkomen.
Tussen de bestaande houtwal en het nieuwe bos blijft een zone onbeplant zodat de houtwal beter herkenbaar blijft.
Er is rekening gehouden met de ligging van kabels en leidingen. De gasleiding en de veiligheidszone daar omheen blijft vrij van beplantingen. Door het centrale boscomplex is een beheerpad getekend. Deze valt samen met de ligging van de middenspanningskabel. De kabel blijft op deze manier goed bereikbaar. Achter de school is onlangs een nieuwe elektrakabel gelegd, ook deze zone blijft vrij van beplanting.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder het project Natuurnetwerk Nederland uit het Barro. De provincie heeft voor deze gebieden regels opgesteld.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van twaalf woningen. Onderhavig initiatief betreft de wijziging van enkele percelen naar een natuurbestemming, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is. Er hoeft derhalve geen laddertoets plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet benodigd is.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door Provinciale Staten op 10 maart 2021 en op 1 april 2021 in werking getreden. De provincie Utrecht is, vooruitlopend op de Omgevingswet, aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie geeft aan hoe de provincie Utrecht wenst dat de provincie er in 2050 uitziet.
De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving. Dit omvat alle aspecten van de fysieke leefomgeving op, onder en boven de grond. De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is uitgewerkt in thema's en gebieden.
Het betreft de volgende beleidsthema's:
Voor het voorgenomen plan zijn de volgende thema's uit de Omgevingsvisie direct relevant.
Planspecifiek
Landschap Utrechtse Heuvelrug
De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.
Natuurnetwerk Nederland
De provincie streeft naar een natuur die vitaal is. Hiertoe zetten ze in op een robuust natuurnetwerk van voldoende schaal en veerkracht, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). We ontwikkelen, beschermen en verbinden natuurgebieden van voldoende omvang en samenhang tot aaneengesloten gebieden van hoge kwaliteit die tegen een stootje kunnen. Het NNN is een belangrijk leefgebied voor bedreigde en beschermde soorten.
Stiltegebied
Het intensieve gebruik van onze leefomgeving zorgt voor steeds meer geluidhinder, terwijl de behoefte aan rust en ontspanning groot is. Stiltegebieden vervullen een rol in die behoefte. Behalve voor de rustzoekende inwoner, is stilte ook van belang voor de beleving van het landschap en natuur. In de provincie Utrecht zijn 14 stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden handhaaft de provincie de rust die aanwezig is. Ook wil de provincie Utrecht waar mogelijk bijdragen aan behoud van gebieden waar de geluidsbelasting relatief laag is in de nabijheid van steden.
Ter bescherming van de stiltegebieden neemt de provincie regels in de omgevingsverordening op. Hiermee beperkt de provincie Utrecht geluid producerende activiteiten. De ligging in een stiltegebied heeft geen invloed op het plan.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Drinkwaterbedrijven en overheden zijn samen verantwoordelijk voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening. Dit wordt ook wel de ‘zorgplicht drinkwater’ genoemd. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in de provincie Utrecht heeft de provincie een beschermingszone drinkwaterwinning. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid heeft de provincie tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken. Hiervoor ontwikkelt de provincie Utrecht samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe grondwaterwinningen en breidt de provincie bestaande grondwaterwinningen uit.
Het is van belang om daarnaast een deel van het grondwater te beschermen, om ook de groei van de drinkwatervraag op te kunnen vangen op de langere termijn en in extreme situaties (zoals nu nog niet voorziene extra sterke bevolkingsgroei of een veel hoger verbruik per persoon). Daartoe beschermt de provincie Utrecht het gebied dat de strategische grondwatervoorraad genoemd wordt (in onder andere de landelijke Structuurvisie Ondergrond (STRONG) wordt dit de Aanvullende Strategische Voorraden genoemd). Bij onttrekkingen uit deze grondwatervoorraden geldt als uitgangspunt dat deze voorraden niet worden uitgeput. Het beoogde plan is relatief kleinschalig en zal geen invloed hebben op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor drinkwaterwinning.
CHS-Historische buitenplaatszone
Cultuurhistorische waarden van de leefomgeving wil de provincie Utrecht beschermen en benutten door ze beter zichtbaar en beleefbaar te maken en door ze te gebruiken als dragers en aanjagers van ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij stimuleert de gemeente ook de inzet van kunst en creatief ontwerp. In de Omgevingsverordening vraagt de provincie gemeenten rekening te houden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en te omschrijven hoe zij daarmee omgaan. De bijlage Cultuurhistorie van de Omgevingsverordening bevat een beschrijving van de specifieke kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende zones bij de erfgoedthema’s. Daarnaast biedt de provincie makers van omgevingsplannen en andere geïnteresseerden met de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT) een schat aan cultuurhistorische informatie en inspiratie.
De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie Utrecht biedt in de Omgevingsverordening ruimte voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt en van de buitenplaats zelf het uitgangspunt. In de Leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen heeft de provincie dit beleid nader uitgewerkt. In paragraaf 4.7 wordt verder ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Landbouwstabiliseringsgebied
Het beleid van de provincie Utrecht is in principe gericht op het duurzaam toekomstperspectief geven aan de agrarische bedrijven. Daar waar de bouwpercelen gunstig liggen ten opzichte van de goede landbouwgrond is in het geval een agrarisch bedrijf stopt, het behoud van een agrarisch bouwperceel voor de landbouw wenselijk. Door het grote aantal bedrijven dat stopt en de soms ongunstige ligging van bouwperceel ten opzichte van veldpercelen is dit echter vaak niet haalbaar. Als een agrarisch bouwperceel geheel vrijkomt is het beleid van de provincie gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie Utrecht biedt via de Omgevingsverordening in het landelijk gebied ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte). Daarbij is het uitgangspunt dat alle bedrijfsmatige bebouwing moet worden gesloopt. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De provincie Utrecht hanteert hiervoor standaard normen. Hiervan kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor maatwerk: bijvoorbeeld meer dan één tot drie woningen, woningen op een andere plek dan het agrarisch bouwvlak, combineren van sloop van meerdere bouwvlakken of vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf. De provincie Utrecht monitort het gebruik van de regels en het daarin geboden maatwerk en past dit zo nodig aan voor een groter doelbereik.
Bij de beoordeling van evenredige kwaliteitswinst, anders dan door sloop, kunnen onder andere de volgende aspecten een rol spelen: herstel van landschapselementen, versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap), oplossingen voor de wateropgave, realisering van wandel- en recreatievoorzieningen, de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern en extra, compact gebouwde woningen die aantoonbaar in een plaatselijke woningbehoefte voorzien. De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken. De provincie Utrecht faciliteert gemeenten graag bij de invulling van het kwaliteitsbegrip. De provincie stimuleert daarbij de samenwerking tussen gemeenten, bijvoorbeeld om tot uitwisseling van sloopmeters te komen. Daarmee voorkomt de provincie Utrecht verrommeling en draagt de provincie bij aan ontstening.
Conclusie
Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast voorziet de verordening in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
Plan specifiek
Voor het voorgenomen plan zijn de regels in de interim omgevingsverordening relevant die betrekking hebben op het gebied van het waterschap Vallei en Veluwe buiten de bebouwde kom.
Waterschap Vallei en Veluwe
Binnen het waterschap Vallei en Veluwe valt de locatie binnen de begrenzing van het gebied buiten de bebouwde kom. Met betrekking tot wateroverlast zijn er normen opgesteld voor de bergings- en afvoerscapaciteit. Voor delen van het plangebied zijn deze van toepassing. Het dempen van oppervlaktewaterlichamen is niet toegestaan in het plangebied.
Figuur: Uitsnede kaart 'Watersysteem kaart 1' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Kwetsbare strategische grondwatervoorraad
Onderstaande figuur toont dat het plangebied is gelegen in een beschermingszone met een kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.7 en 3.11 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan geen activiteiten toelaat en geen bestemmingen en regels bevat die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Rommelterreinen zijn daarnaast niet toegestaan op de locatie, bij deze ontwikkeling zal dit ook niet gerealiseerd worden.
Zoals eerder aangegeven betreft het voorgenomen plan een natuurfunctie, wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.
Figuur: Uitsnede kaart 'Ondergrond en bodemkaart 1' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Natuurnetwerk Nederland
Op onderstaande kaart is zichtbaar dat de planlocatie valt binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn eisen opgesteld in de verordening waarin eventuele aantasting van de natuur gecompenseerd wordt (artikel 6.5 en 6.6). Tevens is er wat natuur betreft een instructieregel opgenomen voor de bescherming van waardevolle houtopstanden. Deels valt het plangebied ook binnen het weidevogelkerngebied.
Figuur: Uitsnede kaart 'Natuurkaart 1' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Landschap Utrechtse Heuvelrug
Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn welmogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.
Archeologische waardevolle zone
De planlocatie bevindt zich in het landschap van Utrechtse Heuvelrug en in een archeologische waardevolle zone. Om de archeologische waarden die in de bodem liggen te behouden is het belangrijk om zowel bekende als aantoonbaar te verwachten waarden te beschermen. Er is een onderzoeksplicht, er dient een onderzoek uitgevoerd te worden, in paragraaf 5.3.3. wordt verder in gegaan op dit milieuaspect.
Figuur: Uitsnede kaart 'Cultuurhistorie kaart 1' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Aandachtsgebied stiltegebied
Het plangebied ligt in het aandachtsgebied stiltegebied. In artikel 9.4.2. zijn regels opgesteld voor activiteiten in dit stiltegebied. Voor sommige activeiten zijn vergunningen benodigd.
Figuur: Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreeëren kaart 4' (Bron: Interim Omgevingsverordening)
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in lijn met regels uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
In de Natuurvisie provincie Utrecht, welke is vastgesteld op 12 december 2016, is opgenomen dat de provincie zich inzet op het realiseren van grootschalige natuurverbindingen en ook maatregelen treft die kleinschaliger van karakter zijn. De maatregelen zijn gericht op een groene dooradering van het landschap, zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en op het verbeteren van de oversteekbaarheid van dieren bij infrastructuur.
De ambitie uit deze visie is de aanleiding voor het Programma Oversteekbaarheid fauna, 2021 – 2023 (ontsnippering natuur). In dit programma zijn infrastructurele oplossingen voor ontsnippering en verkeersveiligheid opgenomen. Hierbij wordt onder andere het ecoduct over de N226 tussen Maarsbergen en Leersum geambieerd.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:
Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
Planspecifiek
In dit beleidsstuk komt naar voren dat de gemeente toe wil naar een levensvatbare en duurzame toekomst in een veelzijdig landelijk gebied. Het draagt bij aan de verbetering van de ‘gemengde zone’ van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Figuur: Uitsnede structuurvisiekaart met aanduiding plangebied (bron: Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal')
Op deze noordelijke gradiënt van de Utrechtse Heuvelrug wil de gemeente waar mogelijk aan weerszijden van het Leersumse Veld de natuurstructuur versterken (kaart 1, zones 1.4-1.5).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar Omgevingsvisie nog niet vastgesteld. Wel is er in 2019 een Hoofdlijnennotitie Omgeving vastgesteld die een eerste aanzet vormt tot de Omgevingsvisie voor Utrechtse Heuvelrug. De Omgevingsvisie (richtjaar 2035) wordt straks de visie op de fysieke leefomgeving voor de langere termijn. In de Hoofdlijnennotitie wordt alvast de hoofdrichting aangegeven op een aantal grote vraagstukken. Ten aanzien van het gebied 'Utrechtse Heuvelrug' wordt onder meer het volgende aangegeven:
Het gebied kent bijzondere natuurwaarden en maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland en ook van Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Dassen, boommarters, zandhagedissen en reeën hebben hier hun leefgebied en er is zelfs een wolf in de omgeving gesignaleerd.
Eén van de ambities van de gemeente is om de biodiversiteit te versterken. De ontwikkeling van de natuurverbinding draagt hieraan bij.
Conclusie
Met voorliggend initiatief wordt een bijdrage geleverd aan de bijzondere natuurwaarden en biodiversiteit, waardoor het plan in lijn is met de omgevingsvisie.
Nota Ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
De gemeentelijk nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elk deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.
Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
Welstandsbeleid
Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken.
Conclusie
Met voorliggend initiatief worden geen bouwwerken toegevoegd. Er zal dus ook geen welstandstoets plaatsvinden. Toetsing aan welstand is niet relevant.
Provincie
Provinciale Omgevingsverordening (Mobiliteitstoets)
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 4.1 van de provinciale omgevingsverordening het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.
Gemeente
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang in principe alleen plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Parkeren en verkeersgeneratie
Het initiatief heeft geen invloed op de parkeer en verkeerssituatie van het perceel.
Conclusie
Het initiatief heeft geen invloed op de parkeer- en verkeerssituatie van het perceel.
Rijk
Milieu Effect Rapportage (M.E.R.)
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Het realiseren van natuur is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 9 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan', waaronder ook de realisatie van nieuwe natuur wordt verstaan. Met het beoogde plan wordt de drempelwaarde van 125 hectare niet gehaald, waardoor een milieueffectrapportage niet verplicht is. Zoals blijkt uit paragraaf 1.2 blijkt dat dit bestemmingsplan betrekking heeft op 22 hectare. Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft echter ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling worden de bestemmingen van de percelen uit het plangebied gewijzigd naar een natuurbestemming. Er kan worden gesteld dat een dergelijke ontwikkeling naar aard en omvang niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit M.e.r. Het besluit is op deze ontwikkeling niet van toepassing en er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht. Een vormvrije m.e.r. beoordeling is hierbij van toepassing en voorliggend hoofdstuk voorziet in deze beoordeling.
Kenmerken:
In de gewenste situatie worden de bestemmingen van enkele percelen gewijzigd naar natuur. Het plangebied wordt als zodanig ingericht.
Locatie:
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de dorpskern Maarsbergen. Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied wel is het gebied een NNN gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Kolland & Overlangbroek' op circa 5 kilometer van het plangebied.
Effecten:
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
In dit bestemmnigsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor voorliggend plan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
Provincie
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit is het beleidsplan over wat de wettelijke provinciale taken zijn omtrent bodem, water en milieu voor de periode van 2016 - 2021. Hierin stelt de provincie vier prioriteiten:
Deze prioriteiten hebben een beleidsinsteek opgeleverd die veel meer dan voorheen gericht is op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. Hierbij neemt de provincie Utrecht de rol op zich om te verbinden, te stimuleren of te regisseren. Gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
Hierbij streeft de provincie naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de provincie naar bodem-, water-, en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied. Ook streeft de provincie naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden. Als laatste streeft de provincie Utrecht naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
Conclusie
Het voorgenomen plan leidt tot een verbetering van de leefkwaliteit. De percelen zullen passend bij de locatie en het landschap ingericht worden. Denk hierbij aan het aanleggen van heide, kruiden en faunarijk grasland en akker, dennen, eiken en een beukenbos. Ten behoeve van de natuur wordt het gebied vernat. Dit zorgt voor een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de bestaande situatie, welke veelal uit grasland bestaat.
Gemeente
Programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' (2017)
De gemeente heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld. De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil namelijk een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en is steeds op zoek naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.
Om dit te bereiken zijn de volgende vijf doelen opgesteld:
Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.
Deze doelen zijn per onderwerp nader uitgewerkt met een beschrijving van wat te bereiken, hoe dat gedaan kan worden en welke activiteiten daarvoor zijn gepland in het kalenderjaar. Dat betreft voornamelijk communicatie, voorlichting en bijeenkomsten met inwoners.
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt binnen het totale planconcept. In het ontwerp van het terrein en in de bebouwing is gezocht naar haalbare duurzame oplossingen. Bij de uitvraag richting de aannemers wordt duurzaamheid en MVO als kwaliteitseis meegenomen.
Rijk en provincie
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald.
De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Bodemkwaliteit plangebied
Bodem- en hydrochemisch onderzoek
Het plangebied kent momenteel de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Maatschappelijk'. Ten behoeve van de beoogde transformatie naar een natuurbestemming is een bodem- en hydrochemisch onderzoek uitgevoerd door onderzoekscentrum B-ware, welke is bijgevoegd in bijlage 2. Hierin is onderzoek gedaan naar naar de bodemopbouw, bodemchemie en waterkwaliteit.
In dit onderzoek zijn de natuurontwikkelingsmogelijkheden en vereiste maatregelen inzichtelijk gemaakt en zijn de potenties van het gebied in beeld gebracht. Deze zijn uiteengezet in de rapportage.
Verkennend bodemonderzoek
Daarnaast is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 3. In dit onderzoek zijn de percelen meegenomen waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, behalve perceel 1090 en 460. Op die twee percelen zal echter niet geplagd worden. Voor het vergroten van de poel gaan wordt onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit door middel van een AP04 keuring. Er zijn op de kaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht geen verdachte percelen en volgens de milieukundige van Grondslag daarom ook geen noodzaak voor onderzoek als er geen grondwerk is.
In het kader van grondverkoop wordt op basis van het uitgevoerde onderzoek naar zowel de bovenals ondergrond weinig risico voor het huidige en toekomstige gebruik gezien, aangezien de aangetoonde matige en sterke verontreinigingen geïsoleerd zullen blijven door de aanwezige verharding.
Wat betreft de grondwaterverontreiniging wordt geadviseerd om een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de omvang van de verontreiniging om te bepalen of het geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Dit betreft echter perceel Valkenheide Zuid, wat buiten dit bestemmingsplan valt. Nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is dus niet nodig.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op de onderhavige percelen mits de voorgestelde maatregelen worden genomen.
Rijk en provincie
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.
Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).
Planspecifiek
Een natuurgebied is geen gevoelige functie in het kader van de Wgh, een akoestisch onderzoek hoeft daarom niet worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor dit plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt onder deze grens.
Luchtkwaliteit plangebied
Uit de luchtkwaliteitskaarten van de Omgevingsdienst Utrecht (ODRU) blijkt het volgende:
Indicator | Grens- waarden | Huidige kwaliteit | Ambitie kwaliteit | Situatie 2018 | Situatie 2030 | WHO advies- waarden |
NO2 [µg/m3] |
40 µg/m3 | 20 - 22 µg/m3 | 18 - 22 µg/m3 | 14 - 16 µg/m3 | 8- 10 µg/m3 | 10 µg/m3 |
PM10 [µg/m3] |
31,2 µg/m3 | 21 - 22 µg/m3 | 20 - 21 µg/m3 | 18 - 19 µg/m3 | 16 - 17 µg/m3 | 15 µg/m3 |
PM2,5 [µg/m3] | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 10,5 - 11 µg/m3 | 9,5 - 10 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt er aan de grenswaarden en ambitie kwaliteit getoetst zoals deze door de gemeente zijn neergelegd in het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal', welke wordt besproken in paragraaf 4.3.1.
Uit de tabel blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. De concentratie stikstofdioxide (NO2) in het plangebied was in 2018 tussen de 14 - 16 µg/m3, waarmee werd voldaan aan de huidige ambitiekwaliteit. In 2030 zullen deze waarden naar verwachting zijn teruggebracht naar een concentratie stikstofdioxide tussen de 8 - 10 µg/m3, waardoor de WHO advieswaarde van 10 µg/m3 wordt benaderd of gehaald.
Voor fijnstof (PM10) werd in 2018 al voldaan aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan. De huidige kwaliteit is iets verminderd waardoor het net buiten de ambities valt uit het milieubeleidsplan. De verwachting is dat in 2030 de hoeveelheid fijnstof is gedaald waardoor wordt voldaan aan de kwaliteitsambitie. Op dat moment wordt er net niet voldaan aan de WHO advieswaarde voor wat betreft fijnstof.
Zeer fijn stof (PM2,5) wordt niet behandeld in het milieubeleidsplan van de gemeente, maar wordt voor de volledigheid wel toegelicht. In zowel 2018 als in 2030 wordt er niet voldaan aan de WHO advieswaarde van 5 µg/m3. Ten opzichte van de situatie in 2018, is er in 2030 wel sprake van een kwaliteitsverbetering.
De toevoeging van een natuurgebied leidt niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
VNG handreiking
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken.
De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk/buitengebied zijn weergegeven in navolgende tabel.
Om te voorkomen dat hinder ontstaat moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat uit van het ontwikkelen van natuur op percelen met momenteel een agrarische of maatschappelijke bestemming. Omdat natuur geen gevoelige functie is, hieft niet worden na gegaan of deze ontwikkeling mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functie in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich laat karakteriseren als rustig buitengebied. In de directe omgeving bevinden zich immers hoofdzakelijk onbebouwde agrarische gronden.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende functies. Er bevinden zich geen bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving.
Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Planspecifiek
Een natuurgebied betreft geen kwetsbaar object, zodat de ontwikkeling naar natuur in principe niet getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is wel de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: risicokaart.nl)
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet bekend.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Binnen circa 250 meter van de planlocatie bevinden zich geen buisleidingen en vormen deze geen belemmering.
Conclusie
Vanuit het thema externe veiligheid is er geen sprake van belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
De Gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.
Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Wetgevend kader
De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2021 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid veranderd en aangescherpt. Deze zijn als volgt:
Conclusie
De initiatiefnemer is zich bewust van de visie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er is een ontwerp gemaakt van de toekomstige perceelinrichting. De initiatiefnemer zal bij het ontwerpproces rekening houden met de bovenstaande regelgeving en ambities. Er worden uitsluitend duurzame materialen gebruikt bij het realiseren van het voorgenomen plan.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m². De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit van 2012. Aanvullend op deze eisen heeft de Gemeente Utrechtse Heuvelrug haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" (2009).
Het voorgenomen plan levert een bijdrage aan het streven naar efficiënt ruimtegebruik en is gericht op een duurzame versterking van het landelijk gebied.
Conclusie
Bij de realisatie van de ontwikkeling worden er geen gebouwen toegevoegd aan het plangebied. Bovenstaande is dan ook niet van toepassing. Wel wordt bij de uitvraag richting de aannemers voor de terreininrichting duurzaamheid en MVO als kwaliteitseis meegenomen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de regels en verbeelding van bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen' is op te maken dat er één planologische relevante leiding in het plangebied aanwezig is. Deze leiding loopt over perceel E1046. Hiervoor is reeds contact opgenomen met de Gasunie. De gewenste inrichting is onder voorwaarden mogelijk. De dubbelbestemming die in het bestemmingsplan is opgenomen, zal ook in dit bestemmingsplan opnieuw worden opgenomen ter bescherming van de leiding.
De gasleiding en de veiligheidszone daar omheen blijft vrij van beplantingen. Door het centrale boscomplex is een beheerpad getekend. Deze valt samen met de ligging van de middenspanningskabel. De kabel blijft op deze manier goed bereikbaar. Achter de school is onlangs een nieuwe elektrakabel gelegd, ook deze zone blijft vrij van beplanting.
Conclusie
Er is één relevante leiding aanwezig in het plangebied. Hierover is contact opgenomen met de Gasunie. De ligging van deze leiding staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies- één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 vastgesteld.
Het Nationaal Water Programma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Met dit programma zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe programma dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provincie
Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie. Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze doelstellingen vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.
Regionaal
Waterbeheerprogramma
Door waterschap Vallei en Veluwe is het waterbeheerprogramma 'blauw omgevingsprogramma' vastgesteld. Dit behelst de periode 2022-2027. De locatie is gelegen in gebieden met natuurfunctie. De realisatie van de natuurverbinding past daar goed binnen.
Convenant afkoppelen
In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Veluwe en HDSR. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten het grondwaterbeschermings-gebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.
Gemeente
Waterplan Heuvelrug
In februari te Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap het lokale waterbeleid vastgelegd. Verder sluit het waterplan aan bij het waterplan van de provincie Utrecht en het waterbeheerplan van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
De waterdoelen van het waterplan richten zich op de volgende speerpunten:
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan een van deze streefbeelden en de daarbij behorende omschrijving, getoetst.
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)
Op 18 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug het “Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020" vastgesteld. In dit plan heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met Waterschap Vallei en Veluwe en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden het rioleringsbeleid vastgelegd.
Beleidsmatig zijn er geen veranderingen ten opzichte van het voorgaande plan (VGRP 2012-2015):
Alle nieuwe ontwikkelingen worden, afhankelijk van de ligging, aan de doelstellingen van het GRP getoetst.
Beleid hemel- en afvalwater
Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater.
Dit levert zowel voordelen op voor het milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Lokale Adaptatie Strategie (LAS)
In februari 2022 is de Lokale Adaptatie Strategie (LAS) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In de toekomst dient men rekening te houden dat het klimaat verandert. De LAS heeft als doel om richting bestuur en gemeentelijke organisatie duiding te geven hoe de gemeente Utrechtse Heuvelrug invulling wil geven aan de doelstellingen uit de Regionale Adaptatie Strategie. In de LAS wordt ingegaan op thema's als water, hitte en waterveiligheid. Per thema wordt ook beschreven hoe de gemeente dit wil doen.
Tevens zijn in de LAS tien maatregelen opgenomen hoe bij nieuwbouw omgegaan dient te worden het klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie verft een nieuwe opgave voor de inrichting van het gebied. Zo dient bij nieuwbouw onder andere rekening gehouden worden dat een bui van 70 mm/uur op het eigen terrein worden verwerkt. Daarnaast is het gebruik van uitloogbare bouwmaterialen niet toegestaan. Ook is het streven om verharding en groen zodanig in te richten, dat het (schone) hemelwater waar mogelijk afstroomt naar het groen en hier optimaal wordt verwerkt.
Watertoets
Gezien de gewenste inrichting van het plangebied in de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding. Het waterschap Vallei en Veluwe hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.500 m² verharding gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen verharding toegevoegd aan het plangebied.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Planspecifiek
Via de digitale watertoets (bijlage 4) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In het kader van wettelijk vooroverleg wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe.
Conclusie
Er worden vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief. Met de nieuwe inrichting van het gebied wordt onder andere voorkomen dat regenwater snel wordt afgevoerd.
Rijk
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen.
Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan een vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.
Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk.
Beschrijving natuur en landschap
Plantoetsing
Voor het bepalen van eventuele effecten op de natuurlijke waarden is in september 2020 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd door Virides. De conclusies van het onderzoek zijn hieronder samengevat. De quickscan is als bijlagen 5 toegevoegd. Hieronder worden de uitkomsten van de quickscan samengevat.
Wet natuurbescherming - onderdeel soortenbescherming
De voorgenomen werkzaamheden we hebben geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Of er negatieve effecten optreden ten aanzien van beschermde soorten hangt af van de invulling en de aard van de werkzaamheden. Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen meestal negatieve effecten worden voorkomen maar bij grootschalige werkzaamheden kan dit anders liggen. Wanneer de precieze werkzaamheden bekend zijn dient op basis daarvan bepaald te worden of de mitigerende maatregelen afdoende zijn of dat er mogelijk sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming. In dat laatste geval is aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten noodzakelijk.
Wet natuurbescherming - onderdeel gebiedsbescherming
In de omgeving van de planlocatie ligt een Natura 2000 gebieden, namelijk de 'Kolland en Overlangbroek' op circa vijf kilometer ten zuiden van de planlocatie. Gezien de aard van de herontwikkeling en de afstand tot de Natura 2000-gebieden, wordt een toetsing van de voorgenomen herontwikkeling aan de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden noodzakelijk geacht.
Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 6 april 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie. De stikstofdepositieberekening incl. bijlagen is toegevoegd aan dit bestemmingsplan als bijlagen 6, 7 en 8.
In de nieuwe situatie wordt een natuurverbinding gerealiseerd, deze heeft geen gebruikersfase waarbij emissie vrijkomt en is daarom niet doorgerekend in de rapportage.
Om het plan te kunnen realiseren zijn er bouwwerkzaamheden nodig, om deze reden is de realisatiefase van de ontwikkeling berekend. Er wordt gebruik gemaakt van machines, maar er is ook een verkeersaantrekkende werking door bouwverkeer. Gegevens ten behoeve van de materieel inzet en het bouwverkeer zijn gebaseerd op gegevens van de initiatiefnemer.
Uit de berekening blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Nader onderzoek
Gelet op voorgaande dient er afhankelijk van de daadwerkelijke werkzaamheden nader onderzoek/ danwel mitigerende maatregelen uitgevoerd worden.
Voorts geldt dat bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde aan de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming) moet worden voldaan. Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Gemeente
Groenstructuurplan
In het groenstructuurplan staat omschreven hoe men het belangrijkste groen in de dorpen duurzaam in stand wil houden en zo de hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te versterken. Daarbij is het behoud van de eigen identiteit van de kernen een belangrijk uitgangspunt. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen is met dit Groenstructuurplan het belangrijkste openbare groen binnen de dorpen in beeld en kan daar dus rekening mee worden gehouden. Daarnaast geeft het Groenstructuurplan belangrijke richtlijnen voor specifieke beleidsvraagstukken. Het Groenstructuurplan beschrijft het groenbeleid in hoofdlijnen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug onderscheid drie verschillende waardes binnen de groenstructuur. Dit zijn 'Stedenbouwkundige waarde', 'Cultuurhistorische waarde' en 'Ecologische waarde'. Als een groene structuur bijdraagt aan de stedenbouwkundige structuur van een dorp, wijk of buurt, heeft het stedenbouwkundige waarde. Denk bijvoorbeeld aan laanbomen langs een belangrijke uitvalsweg. De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de relatie die het element heeft met de ontstaans- of ontwikkelingsgeschiedenis van de omgeving. Een groenelement heeft ecologische waarde als het een bijdrage levert aan de natuurwaarden in de omgeving.
Conclusie
Het groenstructuurplan maakt onderscheid verschillende plangebieden. De planlocatie is niet gelegen binnen één van de in het Groenstructuurplan gedefinieerde plangebieden, waardoor het groenstructuurplan niet relevant is voor de beoogde ontwikkeling.
Rijk
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Het plangebied kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Er is om deze reden een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit wordt verder uiteengezet in paragraaf 4.8.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Conclusie
Op basis van de Erfgoedwet bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Provincie
Cultuur- en erfgoedprogramma 2020-2023
In het Cultuur- en erfgoedprogramma van de provincie Utrecht wordt het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en erfgoed beschreven. Het beleid is erop gericht om erfgoed en cultuur beleefbaar te maken, zorg te dragen voor cultuur en erfgoed en bewoners te onderwijzen aan de hand van erfgoed en cultuur. Dit wordt gedaan om onder meer cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones te verankeren in het ruimtelijk beleid en monumenten in stand te houden en te beheren.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling zal geen schade toebrengen aan cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones. De cultuurhistorische waardevolle landschappen worden met de beoogde ontwikkeling versterkt door middel van de landschappelijke inpassing.
Het plangebied valt binnen de CHS-Historische buitenplaatszone (zie paragraaf 3.2)
Nota Erfgoed in het Groen
Deze beleidsnota heeft als doelstelling het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het cultuurhistorische erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt onderverdeeld in 'monumenten', 'archeologie' en cultuurlandschap. Deze beleidsnota is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug extra belangrijk door de aanwezigheid van de vele historische buitenplaatsen met monumentaal groen en sporen, het groot aantal grafheuvels en de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
Conclusie
Bij het voorgenomen plan is geen sprake van een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument. Ondanks de hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten liggen er in de omgeving van het plangebied geen monumenten die worden aangetast door het voorgenomen plan. Wanneer er gekeken wordt of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of een beschermd dorpsgezicht dan kan worden geconcludeerd dat dit niet aanwezig is. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle buitenplaatsen of cultuurhistorische molens. Er kan daarom worden gesteld dat de Nota Erfgoed in het Groen geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Gemeente
Navolgende figuur toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hieruit blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een middelhoge en hoge archeologische waarde. Dit komt overeen met de dubbelbestemmingen die het plangebied kent ten aanzien van archeologie ('Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4').
Figuur: Uitsnede archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied (Bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug, 2019)
Door Synthegra is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag nader archeologisch onderzoek geadviseerd, behalve in de lagere delen van het plangebied. Dit deelgebied is al eerder vrijgegeven, en wordt als een aparte zone behandeld. Er zijn verder 4 advieszones bepaald, op basis van de bekende en verwachte archeologische waardes, bodemopbouw, en de voorgenomen ontwikkelingen. Dit nadere onderzoek wordt opgepakt op het moment dat de daadwerkelijke aanlegvergunning wordt aangevraagd. Dit betekent dat de huidige archeologische waarden als dubbelbestemming in het bestemmingsplan blijven staan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op beschermd archeologisch gebied. Aanvullend archeologisch onderzoek zal voor zover nodig worden uitgevoed op het moment dat de omgevingsvergunning voor het aanleggen wordt aangevraagd. Door de dubbelbestemming waarde - archeologie te behouden in dit bestemmingsplan, wordt dat geborgd.
Om inzicht te krijgen óf en zo ja in welke mate er sprake kan zijn van van ontplofbare oorlogsresten in het plangebied, heeft de Provincie Utrecht opdracht gegeven voor het uitvoeren van Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten (OO) (bijlage 10).
Indien binnen een projectgebied sprake is van OO dan kan dit bij ondeskundig handelen leiden tot risicovolle situaties of een calamiteit. Op basis van de Arbo-wetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid dienen alle risico's voorafgaande de werkzaamheden in kaart te worden gebracht waarbij de risico's zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt.
Op basis van de resultaten en de bijbehorende conclusies van dit vooronderzoek is het onderzoeksgebied Ecoduct N226 in de gemeente Utrechtse Heuvelrug aangemerkt als ONVERDACHT. Het is niet noodzakelijk om vervolgstappen in de explosievenopsporing uit te laten voeren. De voorgenomen (grond)werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.UHnatuurverbinding-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied twee dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding of als natuurakker is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming. Ook landgoedkamperen op Huis te Maarn valt onder deze rubriek. Gedoeld wordt hier op het kleinschalig en natuurvriendelijk kamperen op landgoederen, waarbij extra regels in acht worden genomen om schade aan de natuur en landschap te voorkomen. Het doel is namelijk om recreatie en natuur dichter bij elkaar te brengen.
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet zonder meer toegestaan.
Afwijken bouwen overkappingen ten dienste van de bestemming
Middels een afwijkingsbevoegdheid kan het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming Natuur, mits de noodzaak van de bebouwing is aangetoond. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een overkapping of schuurtje voor onderhoudsmaterialen, etc.
Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden
Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook twee dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming |
Archeologisch waardevol gebied | Regime | |
Waarde - Archeologie 3 | Zones met een middelhoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. | |
Waarde - Archeologie 4 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen
omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet
nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder
andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in
ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar
maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien
van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een
agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet
onder de vrijstelling;
- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.
Afwijkingsmogelijkheden
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in de artikelen over het maximale bebouwingspercentage in de bestemming Natuur voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is toegestaan, mits wordt voldaan aan de hiervoor bedoelde bepalingen in het provinciaal beleid inzake de EHS.
Naast de bescherming die de bestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande landschaps- en natuurwaarden onevenredig kunnen worden aangetast.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit. Er geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden. Het gaat vooral om werken of werkzaamheden die tot gevolg hebben dat de waterhuishouding in dit gebied beïnvloeden.
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Voor onderhavig plan zal de gemeente leges in rekening brengen. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Op 29 augustus 2023 is het plan toegelicht en besproken aan de Omgevingstafel van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hierbij is de beoogde inrichting onderbouwd. Bijlage 12 bevat deze onderbouwing.
De omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het planvoornemen. De initiatiefnemer heeft de omwonenden de plannen voorgelegd. Het verslag van deze informatieavond is als bijlage toegevoegd (bijlage 11).
De eigenaren van de percelen/landgoederen hebben schriftelijk ingestemd met de wijzgiging naar een natuurbestemming, deze overeenkomsten zijn overhandigd aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Het ontwerpbestemmingsplan Natuurverbinding ecoduct N226 heeft van 20 oktober 2023 tot en met 30 november 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld om een mondelinge of schriftelijke zienswijze in te dienen. Er zijn 5 zienswijzen binnengekomen bij de gemeente. Dit heeft niet geleid tot wijziginen in het bestemmingsplan.