Plan: | Maarnse Grindweg 37 in Maarn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.MAAmaarngrindwg37-va01 |
Aan de Maarnse Grindweg 37 te Maarn bevindt zich het voormalige kampeerterrein De Roos. Het terrein heeft een totale oppervlakte van 4029 m2. In het vigerend bestemmingsplan is een twaalftal kampeerplaatsen toegestaan, evenals een beheerderswoning met services waaronder horeca. Tot 2012 was het terrein in gebruik als recreatieterrein. De camping is daarna opgeheven en alle opstallen zijn gesloopt. Sindsdien ligt het terrein braak.
In 2012 is een omgevingsvergunning afgegeven om ter plaatse van de kampeerplaatsen 6 recreatiewoningen, in combinatie met een bedrijfswoning, te bouwen. Wegens het uitblijven van interesse voor het recreatieterrein en de analyse dat er geen haalbaar initiatief in de recreatiesector te verwachten is het voornemen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Natuur'.
Het plangebied maakt deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. In het traject van het principeverzoek heeft de provincie een informele reactie op het maatwerkvoorstel met 4 woningen van initiatiefnemers voor de Maarse Grindweg 37 gegeven. De provincie heeft in hun informele reactie aangegeven dat maatwerk in de vorm van sanering van dit in het NNN gesitueerde recreatieterrein alleen mogelijk is in de vorm van;
In voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van 2 woningen aan de Maarnse Grindweg en de verdere inrichting van het plangebied als zijnde natuur mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt voor de helft bestemd ten behoeve van wonen en voor de helft bestemd ten behoeve van natuur.
Het plangebied ligt aan de Maarnse Grindweg 37 te Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug (kadastrale aanduiding Maarn A2380). Het plangebied maakt deel uit van een open plek in het bos. Het plangebied wordt begrensd door;
Afbeelding ligging en begrenzing plangebied
Vigerende bestemmingsplan
In het vigerend bestemmingsplan Buitengebied (1995) is het plangebied bestemd als zijnde 'Recreatie'. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatievoorzieningen met daarbij behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en tuinen. Door middels van codes is in de regels bepaald welke nadere bestemming is toegestaan. Ter plaatse van het plangebied is code R2 opgenomen voor voormalig kampeerterrein De Roos. Binnen deze nadere bestemming is verblijfsrecreatie toegestaan, alsmede een verkooppunt voor 'pannenkoeken'. Ter plaatse van het plangebied zijn maximaal 6 standplaatsen, 4 recreatiewoningen en een bedrijfswoning toegestaan. Voor de bedrijfswoning geldt een goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 5% (met uitzondering van recreatiewoningen) waarbij geldt dat het terras behorend bij het verkooppunt voor 'pannenkoeken' niet mag worden bebouwd.
Het maximale oppervlak van de gebouwen tezamen bedraagt (4.035m² x 5%) 201.75 m² met uitzondering van de recreatiewoningen en stacaravans. Dat betekent dat naast de 4 recreatiewoningen (elk 200 m³ dus samen 800 m³), stacaravans (max 6 van 120 m³ maakt 720 m³) en maximale oppervlakte gebouwen (max 201,75 m² en gemiddeld 8 meter hoog zijnde het (gemiddelde tussen goot 6m en nok 10m)) van 1600 m³ kunnen worden gebouwd. Binnen de 1600m³ zit de bedrijfswoning (600 m³). Totaal afgerond naar beneden 3100 m³.
Gebruik is Recreatie voor 10 gezinnen of paren, er is een restaurantfunctie en bedrijfswoning. De verkeersaantrekkende werking is bij dit vigerend recht hoger dan bij de nieuwe situatie met 2 gezinnen. In het vigerende bestemmingsplan er is geen ruimte voor natuurontwikkeling binnen de huidige bestemming.
Afbeelding vigerend bestemmingsplan 1995
Verleende omgevingsvergunning
In 2004 is een bouwvergunning verleend voor een bedrijfswoning met een goot- en bouwhoogte van 3 en 9 meter. In 2012 is een omgevingsvergunning afgegeven om ter plaatse van de aanwezige kampeerplaatsen 6 recreatiewoningen te bouwen.
De recreatiewoningen zijn opgenomen in de BAG en hebben een oppervlakte van 74m² dus 222m³. Dan is er sprake van 6 x 222 m³ = 1332m³ aan recreatiewoningen, en maximale oppervlakte gebouwen (max 201,75 m² en gemiddeld 8 meter hoog (gemiddelde tussen goot 6m en nok 10m)) van 1600 m³. Binnen de 1600m³ zit de bedrijfswoning (600 m³). Totaal afgerond 2932 m³.
Gebruik is Recreatie voor 6 gezinnen of paren en er is een bedrijfswoning. De verkeersaantrekkende werking is bij dit vigerend recht hoger dan bij de nieuwe situatie met 2 gezinnen. In het vigerende bestemmingsplan er is geen ruimte voor natuurontwikkeling binnen de huidige bestemming.
De functie wonen is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Het planvoornemen voor de realisatie van 2 woningen is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het planvoornemen planologisch mogelijk te maken.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft een langgerekt perceel dat deel uitmaakt van een cluster van langgerekte percelen in het midden van de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Dit cluster bestaat uit 6 percelen waarop 6 twee-onder-één-kap-woningen uit het interbellum staan. Deze woningen zijn gericht op de Maarnse Grindweg en hebben 1 bouwlaag plus een (mansarde) kap. De woningen staan in een vaste rooilijn, ca. 7 meter achter de voorerfgrens. De goothoogte bedraagt ca. 2,7 meter en de nokhoogte ca. 6,7 meter. De volumes hebben een brede gevelbreedte van tussen de 10,60 meter en de 12 meter.
Afbeelding aanzicht plangebied vanaf de Maarnse Grindweg
Het cluster maakt deel uit van een open plek in het bos. De open plek in het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug is al lange tijd herkenbaar.
Afbeelding huidige situatie, locatie ligt in open plek in het bos
Het planvoornemen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen in het voorste deel van het plangebied. Het achterste gedeelte van het plangebied wordt ingericht als natuur.
Voor de ontwikkeling van twee woningen op het perceel stelt de gemeente en de provincie de voorwaarde dat de woningen aan de weg worden gesitueerd. Hiervoor dient een splitsing in de breedte van het perceel plaats te vinden. Het totale perceel heeft een oppervlakte van 4035 m². Het perceel wordt gesplitst in twee kavels van ieder circa 2000 m².
Verdeling 50% Natuur 50% Wonen
In de huidige situatie (zie ook natuurtoets) is geconstateerd dat het plangebied geen natuurwaarde heeft. Onder het vigerende bestemmingsplan en verleende omgevingsvergunning blijft het plangebied bestemd als recreatie zonder natuurontwikkeling. Binnen de vigerende rechten vindt daarnaast de bebouwing verspreid over het hele plangebied plaats. Met betrekking tot de verhouding 50% Wonen-50% Natuur is een afweging gemaakt op basis van ruimtelijke inpasbaarheid, verkoopbaarheid en gebruik van het kavel.
Ruimtelijk inpasbaarheid: De concentratie van bebouwing op de aangrenzende percelen vindt met name plaats op de voorste helft van het perceel. Door het splitsen van het kavel in de verhouding 50%-50 % ontstaat er aan de Maarnse Grindweg een concentratie van bebouwing in aansluiting op de reeds aanwezige bebouwingsconcentratie. De nieuwe bebouwing is dus niet verspreid over het hele plangebied maar alleen op de voorste helft grenzend aan de Maarnse Grindweg. Door de concentratie van de bebouwing op het voorste helft van het perceel neemt de bebouwingsmogelijkheden af ten opzichte van de huidige planologische situatie. Van 3100 /2932 m³ (Vigerend recht) naar de 2140 m³ op basis van het nieuwe bestemmingsplan.
Verkoopbaarheid: Eén kavel is 2000m² , 50% hiervan is 1000m² voor wonen en 1000m² voor natuur. Een kavel van 1000m² is passend bij het wooncluster en in het buitengebied. Het kavel heeft een ruime voortuin, de achtertuin die overblijft moet voldoende leefruimte en woongenot bieden voor de bewoners. De leefruimte is dan de achtertuin en het natuurgedeelte kan dan echt natuur zijn. De verhouding 50%-50% is een realistische verhouding, waarbij voldoende leefruimte en natuur in balans zijn. Voor de afmeting van de kavelmaat is tevens advies ingewonnen bij lokale makelaar. Volgens het advies van de makelaar is een minimale bouwkavel passend in het buitengebied van 1000 m² marktconform.
Gebruik: Ook bij het gebruik zal er met de verhouding 50%-50% een verbetering optreden ten opzichte van de huidige planologische situatie. Het plan voor de bouw van 2 woningen en daarmee het verdwijnen van een recreatieve verblijfsfunctie levert een verbetering op. Door de verhouding 50%-50% wordt de helft van het plangebied ingericht als natuur, waar nu geen natuurwaarde zijn. In het plangebied wordt (zie natuurtoets en inrichtingsplan) een nieuw natuurdoeltype toegevoegd waardoor de biodiversiteit in het gebied wordt vergroot.
Het herbestemmen van het plangebied van Recreatie naar 50% Wonen en 50% Natuur levert een verbetering op van de ruimtelijke kwaliteit (minder bouwmassa) ter plaatse, waarbij eveneens nadrukkelijk rekening gehouden is met de situering binnen de NNN (realiseren van nieuw natuurdoeltype).
Afbeelding schets indeling kavels en beoogde woningen
Volume
In het stedenbouwkundig schetsontwerp zijn twee woningen ingetekend met een hoofdgebouw van 800m3. Dit maximale bouwvolume wordt vastgelegd op de verbeelding en in de regels. Er zijn twee aparte bouwvlakken aangegeven op de verbeelding met voldoende afstand tot aan de perceelsgrens. Naar aanleiding van de omgevingsdialoog is het bouwvlak grenzend aan de Maarnse grindweg 1,5 meter naar het zuidoosten opgeschoven. De afstand van de perceelsgrens tot aan het bouwvlak is op deze plek daardoor vergroot en is nu 6,60 meter.
Hoogte en kapvorm
De woningen hebben, aansluitend bij de naastgelegen woningen een kap en lage goothoogte. Voor de woningen met 1 laag met kap is de goothoogte op 4,5 meter gesteld en de nok ligt op 9 meter. Dit is een meter lager dan de nokhoogte van 10 meter dat is toegestaan in het aangrenzende bestemmingsplan OMMA in het buitengebied. Zo sluit de nokhoogte beter aan op de aangrenzende woningen. Naar aanleiding van de omgevingsdialoog is voor de nokhoogte van het hoofdgebouw die grenst aan de Maarnse Grindweg 35 de 10% afwijking op de bouwhoogte uitgesloten.
Rooilijn
De woningen staan in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woningen, circa 7 meter achter de voorerfgrens.
Bijbehorende bouwwerken
In het achtererfgebied, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten', van de woningen is ruimte voor bijbehorende bouwwerken zoals een garage, schuur en veranda. De maximale oppervlakte van binnen de woonbestemming is door middel van modelregels van de gemeente Utrechtse Heuvelrug voor het buitengebied bepaald door het uiteindelijke bebouwingsgebied per woning (achtererfgebied + de grond onder het hoofdgebouw van elk woning). Naar aanleiding van de reactie van de Provincie Utrecht is het maximale oppervlakte aan bijgebouwen teruggebracht naar maximaal 90m2 bijgebouwen per woningen. Een iets kleinere volume van bijgebouwen past beter bij de herbestemming van een gedeelte van het perceel naar natuur. De provincie ziet die bijgebouwen ook graag wat verder weg van de bestemming Natuur. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is daarom een zone met een breedte van 10 meter uit de grens bestemming Natuur opgenomen waar bijgebouwen zijn uitgesloten.
Naar aanleiding van de omgevingsdialoog is tevens tussen het bouwvlak en de perceelsgrens Maarnse Grindweg 35 een zone opgenomen waar bijgebouwen zijn uitgesloten.
Landschappelijk ontwerp
In het ontwerp is het perceel opgedeeld in 2 delen. Het gecultiveerde deel waar de woningen met bijbehorende tuinen worden gerealiseerd en het deel waarop de nieuwe natuur wordt gerealiseerd. De helft van het perceel wordt ingericht met nieuwe natuur. Dit betekent een toevoeging van natuurwaarden binnen het Natuur Netwerk Nederland, waarbij het karakter van de open plek versterkt wordt. Voor de bestemming Natuur is een Inrichtingsplan opgesteld. Dit wordt nader toegelicht in subparagraaf 4.7.3.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 2 woningen mogelijk.
Ten gevolge van de realisatie van het planvoornemen wordt de recreatiebestemming omgezet naar wonen en natuur. Het gehele plangebied ligt binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). In paragraaf 3.2.2.1 is het planvoornemen in relatie tot het NNN toegelicht. Hieruit blijkt dat het mogelijk is om natuurwaarden toe te voegen. Het toekennen van de bestemming Natuur voor de helft voor het perceel, wat nu nog bestemd is als Recreatie, zorgt voor een toevoeging van natuurwaarden en bescherming van deze waarden binnen het Natuur Netwerk Nederland. Dit betekent een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige planologische situatie waarin het gehele plangebied gebruikt kon worden ten behoeve van recreatie. In de toekomstige situatie kan de helft van het perceel uitsluitend voor natuur worden gebruikt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
Specifiek beleid ten aanzien van het planvoornemen is niet opgenomen, derhalve wordt de structuurvisie niet nader toegelicht.
Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan, moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Het plangebied ligt binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De realisatie van het planvoornemen in relatie tot het NNN wordt toegelicht in subparagraaf 3.2.2.1.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De kernbepaling van de laddersystematiek luidt als volgt;
De toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
3.1.3.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het bouwen van twee woningen. Er is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, de ladder hoeft niet te worden onderbouwd.
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie beschrijft de provincie het beleid voor de periode tot 2028. In de provinciale ruimtelijke Verordening is het provinciaal beleid juridisch verankerd in de regels.
Het plangebied ligt binnen de volgende gebieden en/of structuren die zijn opgenomen in de kaarten van de structuurvisie en/of Verordening;
De toelichting van het beleid uit de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening is opgenomen in Bijlage 1 Toelichting provinciaal beleid. De onderbouwing van het provinciaal beleid is opgenomen in subparagraaf 3.2.2.
Aan de hand van het ambitiedocument (brochure ruimtelijke ambities Nationaal park Heuvelrug 7 juni 2017) voor de Utrechtse Heuvelrug wordt toegelicht dat het planvoornemen passend is binnen het landschap Utrechtse Heuvelrug en het Natuur Netwerk Nederland. De ambities in dit document zijn onderverdeeld in drie categorieën:
Biodiversiteit vergroten
In de huidige situatie is de natuurwaarde van het terrein door het gebruik en de inrichting zeer beperkt. In de nieuwe situatie wordt de helft van het perceel wordt ingericht met nieuwe natuur. Dit betekent een toevoeging van natuurwaarden binnen het Natuur Netwerk Nederland. Voor de toevoeging van nieuwe natuur is beoordeeld welke natuurwaarden er gerealiseerd kunnen worden (zie hiervoor paragraaf 4.7.3) die passend zijn in het plangebied en de omgeving. Op basis hiervan is een inrichtingsplan en een daarbij behorend beheerplan gemaakt voor de aanleg van nieuwe natuur, en daarmee een nieuw ecosysteem. De aanleg van natuur en het treffen van maatregelen, zoals het plaatsen van nestkasten, conform dit inrichtingsplan en het beheerplan is opgenomen als verplichting in de regels.
De biodiversiteit wordt vergroot door de aanleg van nieuwe natuur waarbij voor natuurwaarden is gekozen om ander soorten natuurtypen in het plangebied toe te voegen dan in de directe omgeving al aanwezig zijn. Hierdoor ontstaat een gevarieerd ecosysteem, wat de biodiversiteit in de omgeving ten goede komt. De uitgevoerde onderzoeken natuur, waaronder de NNN toets worden toegelicht in paragraaf 4.7.
Kernkwaliteiten versterken
Historisch gezien is het plangebied een open plek in de bosrijke omgeving. Ten behoeve van het versterken van het open karakter is in het landschappelijk ontwerpen gekozen het natuur in het plangebied open in te richten, er wordt bijvoorbeeld geen dichte vegetatie gerealiseerd.
Passende recreatie bieden
Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van recreatie en draagt daarmee ook niet bij aan het bieden van passende recreatie.
In de omgeving van het plangebied liggen meerdere buitenplaatsen. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een buitenplaats of een buitenplaatszones (zoals genoemd in de bijlage bij regels Verordening Ruimte, cultuurhistorie). Gezien de reeds aanwezige woningen ten westen van het plangebied (verstoring van de natuurlijke omgeving, rode elementen), de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de natuurlijke inpassing van de ontwikkeling in de bosrijke omgeving wordt een aantasting van de waarden van buitenplaatsen niet verwacht. De openheid van de locatie blijft intact, onder meer door de helft van het perceel in te richten met natuur.
Ter plaatse van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 4.9.
Kernrandzone
Ter plaatse van het plangebied geldt een verstedelijkingsverbod. Onder verstedelijking wordt verstaan (artikel 1.1 algemene bepalingen): van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Woningen en woongebieden worden gezien als stedelijke functie. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen en moet daarom worden gezien als stedelijke functie, hetgeen niet gerealiseerd wegens het verstedelijkingsverbod.
Echter is verstedelijking wel toegestaan binnen de kernrandzone (waarbinnen het grootse deel van het plangebied ligt) mits er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden in artikel 3.7 (kernrandzone)van de provinciale Verordening. Daarnaast blijkt uit de toelichting in subparagraaf 3.1.3 dat een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) niet nodig is omdat de realisatie van twee woningen geen sprake stedelijke ontwikkeling is.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied en de provincie vindt het van belang dat (nieuwe) woningen landschappelijk ingepast moeten worden. Ondanks dat het toevoegen van 2 woningen geen stedelijke ontwikkeling is, wordt het planvoornemen in de provinciale Verordening wel gezien als stedelijke functie. Daarom worden wel de voorwaarden uit artikel 3.7 Kernrandzone onderbouwd om daarmee aan te tonen het planvoornemen in redelijke verhouding staat tot de versterking van ruimtelijke kwaliteit. En daarmee gezien kan worden als aanvaardbare ontwikkeling binnen het landelijk gebied.
In het plangebied worden maximaal twee woningen en natuur gerealiseerd. De woningen komen in de plaats van de camping, hiermee komen ook de bouwmogelijkheden ter plaatse van deze camping te vervallen. De realisatie van natuur zorgt voor dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt. Doordat ongeveer de helft van het plangebied wordt ingericht met natuur staat de toevoeging van ruimtelijke kwaliteitsaspecten in redelijke verhouding met de verstedelijking. De woningen zijn ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast in de omgeving. De realisatie van natuur, en daarmee de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, is door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd in het bestemmingsplan. De inrichting met natuur, en daarmee ook de landschappelijke inpassing van de woningen, wordt uitgewerkt in een inrichtingsplan. Dit maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Ook het aantal van maximaal twee woningen staat in redelijke verhouding tot de omvang van de naastgelegen kern Maarn.
In de toelichting bij de Verordening (artikel 3.4) heeft de provincie aangegeven dat de maximale inhoudsmaat van een woning in het landelijk gebied landschappelijk goed inpasbaar moet zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een inhoudsmaat van 600 tot 800 m3. In het stedenbouwkundig ontwerp zijn in het model twee woningen ingetekend met een hoofdgebouw van 800 m3 (zie hiervoor ook paragraaf 2.2). Het verschil in volume tussen de 600m3 en 800m3 heeft geen nadelige ruimtelijke invloed op de omgeving en is goed ruimtelijk inpasbaar. Het extra volume zit in de diepte en is ruimtelijk nauwelijks beleefbaar vanaf de Maarnse Grindweg. De inhoudsmaat per woning bedraagt maximaal 800m3, dit is vastgelegd in de regels.
Bovenstaand zijn de voorwaarden uit artikel 3.7 (Kernrandzone) toegelicht; de ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij teruggave van een deel aan de natuur plaats vindt en de camping met allerlei bouwmogelijkheden komt te vervallen. De ontwikkeling staat daarom in goede verhouding met deze ruimtelijke kwaliteit doordat de helft van het perceel als Wonen is bestemd en de helft is bestemd als Natuur. De nieuwe ontwikkeling is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar in aansluiting op het naastgelegen bebouwingslint van de Maarnse Grindweg. De versterking van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd door het verplichten van de aanleg van natuur in de vorm van het treffen van maatregelen. Tot slot, omliggende functies worden niet onevenredig geschaard (wonen en natuur), dit blijkt onder meer uit de uitgevoerde toetsing van het Natuur Netwerk Nederland. Doordat wordt voldaan wordt aan de voorwaarden kan voorliggend bestemmingsplan verstedelijking toestaan in het plangebied.
Landbouwstabiliseringsgebied
In de provinciale Verordening is opgenomen dat een ruimtelijk besluit (in dit geval voorliggend bestemmingsplan) geen bestemmingen of regels bevat die voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel van een bestaande niet-grondgebonden landbouwbedrijf. Het planvoornemen voorziet niet in realisatie van niet-grondgebonden veehouderij of andere agrarische bedrijvigheid. In het bestemmingsplan zijn daarom geen regels opgenomen om de realisatie van uitbreiding van een agrarisch bouwperceel mogelijk te maken. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan passend binnen de provinciale regels aangaande het landbouwstabiliseringsgebied.
Recreatiewoningen
De provinciale Verordening schrijft voor dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Recreatiewoningen' bestemmingen en regels bevat die permanente bewoning van recreatiewoningen uitsluit. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van recreatiewoningen. In voorliggend bestemmingsplan zijn daarom geen regels opgenomen die recreatiewoningen, en daarmee ook permanente bewoning van recreatiewoningen, mogelijk maken. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan op de provinciale Verordening.
Op basis van bovenstaande onderbouwing wordt gesteld dat het planvoornemen niet in strijd is met het provinciaal beleid.
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogt voor iedereen de waarde van de leefomgeving. Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
Het thema maatwerk voor wonen en werken wordt voor het planvoornemen toegelicht. De gemeente streeft ernaar om voldoende te blijven bouwen binnen de 'rode' contouren van de dorpen. In geval er niet binnen deze contouren wordt gebouwen dan is het algemene compensatieprincipe van toepassing: bouwen buiten de ‘rode’ contouren (‘groen>rood’) dient altijd gepaard te gaan met tenminste gelijkwaardige compensatie binnen de gemeente (‘rood>groen’). Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen buiten de rode contour van het dorp Maarn. Maar door het omzetten van 50% van de bestaande recreatie bestemming in het plangebied naar natuur worden de nieuwe woningen gecompenseerd door het toevoegen van natuur (groen).
Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:
Het plangebied ligt binnen de gemengde zone (zone 2.3, de hoge zijde van Maarn)
Dit gebied bestaat voor een belangrijk deel uit bos. Ook liggen er terreinen waar nieuwe natuur wordt ontwikkeld. De gemeente ondersteunt de lijn van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug om dit gebied steeds meer voor natuur in te richten. De realisatie van het planvoornemen sluit hierbij aan omdat 50% van het perceel ingericht wordt als natuur.
Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug
De nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeenschap i.c. de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Welstandskaart
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied dat op de welstandskaart is aangewezen als Beboste Heuvelrug.
Deelgebied Beboste Heuvelrug bestaat uit de aaneengesloten bossen ten noorden van de route N225. Het ontworpen landschap met de boscomplexen van grote buitenplaatsen uit de zeventiende en achttiende eeuw is het meest in het oog springende kenmerk. Structuren en complexen uit de negentiende en de vroege twintigste eeuw bestaan uit buitenplaatsen met hun bijgebouwen. In de loop der tijd zijn er (dienst)woningen, defensiebebouwing en recreatieve bebouwing bijgekomen. De bebouwing in het bos van de Heuvelrug is verspreid en solitair van karakter. Het beleid ten aanzien van nieuwe bebouwing is terughoudend.
Ontwikkelingen en veranderingen zijn op kleine schaal te verwachten in de aard van vervangende nieuwbouw en aanpassingen aan bestaande bebouwing. Nieuwbouw vindt sporadisch plaats.
Het gebied is grotendeels aangeduid als Belvedèregebied. De hoofddoelstelling van het Belvederebeleid is behoud van cultuurhistorische waarden door de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke inrichting. Hoofdgedachte is dat cultuurhistorie de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting versterkt en dat nieuwe ruimtelijke functies kunnen bijdragen aan behoud van het erfgoed.
Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de aanwijzing als Belvederegebied richtinggevend. Het beleid kan worden ingezet om de sfeer van ‘bebouwing in het bos op ruime kavels’ te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken. Bij de plaatsing van bouwwerken dient rekening te worden gehouden met de bestaande zichtlijnen.
Het bouwplan voor de nieuwe woningen wordt in het kader van aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de welstandscriteria voor dit gebied. Criteria voor de nieuwe vrijstaande woningen hebben betrekking op de volgende aspecten:
Afbeelding welstandskaart Buitengebied - Beboste Heuvelrug
Actualisatie Woonvisie 2018 - 2022 (2018)
De huidige woonvisie Woonbeleid in een nieuwe realiteit: Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 vormt het uitgangspunt van deze actualisatie. Deze Woonvisie is in 2014 vastgesteld, maar de drie hoofdthema's zijn onverminderd actueel:
Woningmarkt in beweging
Één van de genoemde doelen in de woonvisie is dat in 2020 er voldoende woningen voor het aantal huishoudens in de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten zijn. Vanzelfsprekend bouwt de gemeente geen woningen. Wel is het haar verantwoordelijkheid om op de programmering te sturen om te waarborgen dat voldoende woningen voor haar inwoners beschikbaar zijn. Tevens behoort het tot de taak van de gemeente om hiervoor voldoende gronden te bestemmen (bestemmingsplannen) en omgevingsvergunningen te verlenen.
Op de woningmarkt is nog steeds krapte, zowel voor huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen is nieuwbouw en doorstroming in de bestaande voorraad nodig.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de toename van het aanbod aan woningen.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)
Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van verkeerskundige voorzieningen waarbij het GVVP van toepassing is.
Voor de parkeernormen gaat het GVVP uit van de CROW-normen. In het bestemmingsplan wordt hierop aangesloten.
Beoordeling
Voor de ruimtelijke ontwikkeling is sprake van de realisatie van 2 vrijstaande woningen met een perceeloppervlak van circa 1.000 m² per woning. De parkeervoorzieningen worden gerealiseerd op het perceel van de woningen. De parkeernorm voor een niet stedelijk buitengebied ligt tussen 2 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen perceel is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.
Ten aanzien van de verkeersgeneratie kan gesteld worden dat deze beperkt van omvang is. De CROWpublicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” hanteert voor woningen in het buitengebied een kencijfer van 6,6 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent totaal een verkeersgeneratie van 12,2 verkeersbewegingen per etmaal als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Daarnaast genereerde de huidige recreatie bestemming ook al verkeersbewegingen door vertrek- en aankomst van kampeerders op het kampeerterrein. Ook was er planologisch een pannenkoeken verkooppunt toegestaan. Gezien de huidige recreatieve bestemming wordt aangenomen dat verkeersbewegingen ten gevolge van deze bestemming reeds opgevangen konden worden op de Maarnse Grindweg.
De verkeersafname ten opzichte van de bestaande situatie heeft daarom geen relevante gevolgen voor de verkeersafwikkeling van de Maarnse Grindweg.
Conclusie
Het parkeren vindt plaats op het eigen perceel van de woningen en er is geen sprake van een significante verkeerstoename op de Maarnse Grindweg.
Op de locatie zijn in het verleden twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd door onderzoeksbureau Milieutechniek ZVS Eemnes B.V. (BO9677, juni 1999 en BO7554, januari 2008). Hetzelfde bodemonderzoeksbureau heeft in oktober 2018 een verkennend en nader bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. De rapporten uit 2008 en 2018 zijn als Bijlage 10 en Bijlage 11 in de Toelichting bijgesloten.
Resultaten voorgaande onderzoeken
Volgens de resultaten van het bodemonderzoek uit 1999 zijn in de grond lichte verontreinigingen met koper, lood, zink, PAK en minerale olie aanwezig. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ter plaatste van het woonhuis is bijmenging met puin waargenomen. Deze bijmenging is destijds niet op asbest onderzocht.
In het bodemonderzoek uit 2008 is enkel het te ontwikkelen gedeelte van het perceel onderzocht, met een oppervlak van circa 2.800 m2 (het plangebied betreft in totaal 4.035 m2). Hierbij is in de noordoostelijke punt van het perceel in de bovengrond (matig puinhoudend) een sterk verhoogde concentratie aan zink aangetroffen. Deze verontreiniging is destijds niet verder in kaart gebracht. Daarnaast is geconstateerd dat de bovengrond licht verontreinigd is met koper, lood, PAK en minerale olie. De ondergrond bleek licht verontreinigd met PAK.
Resultaten onderzoek 2018
Tijdens het onderzoek in 2018 is de gehele locatie opnieuw verkennend onderzocht en is de sterke verontreiniging met zink in de noordoosthoek van het perceel nader onderzocht (ter plaatse van voormalige boring 3 / huidige boring 201- zie ook bijlage 2 in het rapport). Er zijn geen sterke concentraties aan zink rondom deze boringen aangetroffen. Geconcludeerd is dat er sprake is van een ‘spot’-verontreiniging van minder dan 25 m3 sterk verontreinigde grond met zink. Conform de Wet bodembescherming (Wbb) is er dan geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en is er ook geen saneringsplicht vanuit de Wbb. Wel is het noodzakelijk dat op het moment dat er op deze plek grondverzet gepland wordt, om de verontreinigde spot op basis van een Plan van Aanpak gecontroleerd te ontgraven en naar een erkend verwerker af te voeren.
Daarnaast is de bovengrond licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie. Plaatselijk is een sterke concentratie aan lood gemeten, maar na uitsplitsing van het mengmonster en aanvullende analyse zijn maximaal nog licht verhoogde waarden aan lood aangetroffen. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, zink en tetrachlooretheen.
De resultaten van de grond zijn vergelijkbaar met de resultaten uit de onderzoeken van 1999 en 2008.
Van barium en zink in het grondwater is bekend dat deze in de regio vaker in deze mate wordt aangetroffen. De aanwezigheid van tetrachlooretheen in het grondwater is vooralsnog onduidelijk, omdat er geen bekende bronnen in de buurt van de locatie bekend zijn.
Bij de voorgaande onderzoeken en het bodemonderzoek uit 2018 zijn diverse bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen, waaronder ongedefinieerd puin. Daarom is de grond op de meest verdachte plekken nader onderzocht op asbest. Aangezien de puinbijmenging (hoofdzakelijk) aan de westzijde van het perceel is aangetroffen, beperkt het asbestonderzoek zich tot dit gebied. Het te onderzoeken oppervlak voor asbest in grond bedraagt ongeveer 1.500 m² van het in totaal 4.035 m² grote kadastrale perceel.
In de grond ter plaatse van inspectiegat 102 is asbesthoudend materiaal aangetroffen waarna een nader onderzoek naar asbest is uitgevoerd. Hierbij is in inspectiesleuven SL01 en SL03 asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het aangetroffen asbestgehalte ligt echter ruimschoots onder de restconcentratienorm van 100 mg/kg d.s. (interventiewaarde).
Conclusies
Volgens de analytische resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn voornamelijk diverse lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater aangetroffen. Plaatselijk zijn sterk verhoogde concentraties aan lood en zink in de bovengrond gemeten. Na aanvullend onderzoek is lood niet meer sterk verhoogd aangetroffen. Wel is een kleine spot met sterke zinkverontreiniging vastgesteld. Het wordt niet uitgesloten dat op meerdere plekken in het plangebied heterogeen verspreid licht tot sterk verhoogde concentraties aan lood en zink aanwezig kunnen zijn. Nader onderzoek is verder niet noodzakelijk. Er zijn geen milieutechnische belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning en de herontwikkeling van het perceel, onder de voorwaarde dat met grondverzet ter plaatse van de spot zinkverontreiniging pas mag worden gestart nadat de ODRU heeft ingestemd met een Plan van aanpak.
Het is ook nodig dat voorafgaand aan het bouw-/woonrijp maken van het terrein rekening wordt gehouden met de adviezen/richtlijnen van GGD-Nederland voor locaties waar heterogeen lichte tot sterke concentraties aan lood in de grond aanwezig zijn. Dit houdt in dat de kwaliteit van de bodem wordt verbeterd tot kwaliteit klasse Wonen of schoner, door het saneren van de locatie of bijvoorbeeld het opbrengen van een schone laag grond.
Het plan van aanpak inzake de bodemverontreiniging is goedgekeurd door de ODRU en is opgenomen in Bijlage 12.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Wet geluidhinder
Zonering
Met betrekking tot wegverkeerslawaai is hoofdstuk VI Wgh, ‘Zones langs wegen’ van toepassing. Artikel 74 Wgh geeft aan dat zich langs alle wegen geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als ‘het gebied binnen de bebouwde kom, doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.
Tabel zones langs wegen in stedelijk/buitenstedelijk gebied
Voor het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is voor de beoordeling van het akoestisch klimaat ter plaatse van het plangebied het wegverkeer van de Maarnse Grindweg (30 km/uur) de maatgevende geluidbron. De gezoneerde wegen (snelweg A12) liggen op een afstand van 800 meter en meer en de 30 kilometer wegen in de bebouwde kom op een afstand van 500 meter tot het plangebied.
Grenswaarden Wet geluidhinder
Wgh stelt in artikel 82 als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB voor nieuwe situaties binnen geluidszones voor wegverkeer. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wettelijke grenswaarden bij nieuwbouw van woningen.
Tabel grenswaarden Wgh voor woningen bij een nieuwbouw
Het betreft hier uitsluitend de grenswaarden ten gevolge van gezoneerde wegen, 30 km/uur wegen worden getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
Bij een nieuwe ontwikkeling dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat inzichtelijk te worden gemaakt en te worden beoordeeld indien er sprake is van geluidsgevoelige bestemmingen ter plaatse van of nabij de ruimtelijke ontwikkeling. Het akoestisch klimaat wordt bepaald door alle aanwezige geluidsbronnen samen. Hierbij dienen ook de niet gezoneerde wegen bij de beoordeling te worden betrokken. Aangetoond dient te worden dat als gevolg van de gecumuleerde geluidsbelasting geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat. Een wettelijk grenswaarde is hierbij niet aan de orde. Als toetsingskader voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van een toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). De milieukwaliteitsmaat MKM Lden is een methode om de gecumuleerde geluidsbelasting te beoordelen op hinderlijkheid.
Tabel classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden
Onderzoek
AGEL adviseurs heeft in augustus 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 2 bijgevoegd.
In onderstaande afbeelding is het toegepaste rekenmodel weergegeven. Dit model is gebruikt voor de berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van de Maarnse Grindweg. De geluidsberekeningen zijn uitgevoerd voor in totaal 10 toetspunten (5 per woning) op maatgevende locaties van het bouwvlak (voor- en zijgevel van de woning). Als beoordelingshoogte is uitgegaan van 1,50 meter voor de begane grond, 4,50 meter voor de 1e verdieping en 7,50 meter voor de 2e verdieping. Deze beoordelingshoogtes kunnen als standaard hoogte worden aangemerkt voor woningbouw bestaande uit maximaal 3 bouwlagen.
Afbeelding akoestisch rekenmodel
In de onderstaande tabel is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer van de Maarnse Grindweg weergegeven. In de tabel is getoetst aan de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden) omdat de Maarnse Grindweg een niet gezoneerde weg betreft.
Tabel Geluidbelasting wegverkeer Maarnse Grindweg
Conclusie
Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogst optredende geluidbelasting 47 dB bedraagt ter plaatse van de voorgevel van beide woningen. In het kader van een beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is het akoestisch klimaat ter plaatse van de ontwikkeling inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de akoestisch omgeving geclassificeerd kan worden als goed.
Op basis van de rekenresultaten wordt gesteld dat voor het onderdeel wegverkeerslawaai sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het aspect geluid vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De gewijzigde situering van de bouwvlakken in twee aparte bouwvlakken heeft geen invloed op de geluidsbelasting en conclusie. De bouwvlakken hanteren dezelfde rooilijn en liggen op dezelfde afstand ten opzichte van de geluidsbron.
Tabel classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in Lden
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
Beoordeling
In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van twee nieuwe woningen, waardoor de ontwikkeling als NIBM wordt beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden is niet nodig.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn de achtergrondconcentraties voor het gebied bepaald. De hoogte van de achtergrondconcentraties bedraagt circa 20 ug/m3 voor N02 (stikstof), 18 ug/m3 voor PM10 (fijnstof) en 11 ug/m3 voor PM2,5 (fijnstof). Uit deze rekenresultaten blijkt dat de concentratie aan N02 en PM10 ter plaatse kleiner is dan de grenswaarde van 40 ug/m3 en voor PM2,5 kleiner dan de grenswaarde van 25 ug/m3.
Conclusie
Gesteld wordt dat vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn de richtafstanden tussen hinderlijke functie en gevoelige functies opgenomen. Deze zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied of van een gemengd gebied. De richtafstanden genoemd in de VNG publicatie zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De afstand tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de milieubelastende activiteit wordt bepaald vanaf de gevel van de woning tot de grens van de bedrijfsbestemming.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het buitengebied en in een natuurlijke omgeving. Het omgevingstype wordt daarom aangemerkt als een rustig buitengebied.
Een woning is een milieugevoelige functies. Bepaald dient te worden of de nieuwe woningen het functioneren van de omliggende bedrijven/activiteiten beperkt en of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanvaardbaar is. Hiervoor kan het stappenplan zoals opgenomen in de VNG-brochure worden gebruikt. Het stappenplan bestaat uit de volgende stappen:
Stap 1 en 2
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsbestemmingen aanwezig. De meest nabij gelegen bedrijfsbestemming ligt aan de Maarnse Grindweg 26 (1) en betreft een houthandel. De afstand tot het plangebied bedraagt 320 meter. De maximale richtafstand voor een groothandel in hout bedraagt 50 meter (categorie 3.1). De overige bedrijfsbestemmingen liggen op een afstand van 800 meter en meer.
Naast de bestemming bedrijf zijn in de omgeving een tweetal bestemmingen recreatie aanwezig. Het betreft een locatie aan de Eikenlaan 2 (2) en de Maarnse Grindweg 43 (3). De afstanden van deze bestemmingen zijn respectievelijk 440 meter en 510 meter tot het plangebied. De maximale richtafstand voor een recreatiecentra bedraagt 300 meter (categorie 4.2).
In de onderstaande afbeelding is de ligging van de milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Afbeelding situering milieubelastende activiteiten (bron: Ruimtelijke plannen)
Aan alle richtafstanden wordt voldaan. Het doorlopen van stap 3 van het stappenplan is niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse acceptabel is en omliggende bedrijven en activiteiten niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied worden aangemerkt als een rustig buitengebied. De meest nabij gelegen milieubelastende activiteit ligt op een afstand van 320 meter van het plangebied. De overige milieubelastende activiteiten liggen op een afstand van 440 meter en meer van het plangebied. Aan de richtafstanden geldend voor een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan. Gesteld wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse acceptabel is en omliggende bedrijven en activiteiten niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen, de opslag van gevaarlijke stoffen en elektromagnetische straling. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:
Onderzoek en beoordeling
In onderstaande afbeelding is het plangebied en de aanwezige risicobronnen weergegeven. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Er liggen ook geen bronnen van elektromagnetische straling in de omgeving van het plangebied. De meest nabij gelegen risicobronnen liggen op een afstand van circa 900 tot 1.100 meter van het plangebied. Het betreft een LPG tankstation (1), een buisleiding voor brandbare vloeistoffen (2) en rijksweg A12 (3).
Situatie risicobronnen omgeving plangebied (bron: Risicokaart)
De PR 10-6 contour voor een LPG tankstation bedraagt maximaal 40 meter en het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico 150 meter. Het plangebied ligt op meer dan 150 meter van deze leiding.
De buisleiding is bestemd voor het transport van brandbare vloeistoffen (K2-K3 producten). De betreffende leiding heeft een diameter van 220 mm en een werkdruk van 80 bar. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en de omvang van het invloedsgebied van een brandstofleiding bedraagt maximaal circa 50 meter. Het plangebied ligt op meer dan 50 meter van deze leiding.
In de Regeling Basisnet zijn voor rijkswegen de risicoplafonds voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd. Voor de A12, ter hoogte van de onderzoekslocatie, betreft dit voor het plaatsgebonden risico 0 meter en voor het groepsrisico 82 meter. Daarnaast is er sprake van de aanwezigheid van een plasbrandaandachtsgebied met een omvang van 30 meter uit de kant van de buitenste rijbaan. Het plangebied ligt ruim buiten deze contouren.
Het plangebied ligt buiten de zone van 200 meter van een transportroute waarbinnen een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico plaats moet vinden. Om die reden behoeft de hoogte van het groepsrisico niet getoetst te worden aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Het invloedsgebied van een transportroute is afhankelijk van de vervoerde stoffen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de vervoerde stofgroepen over dit traject van de A12 en hun invloedsgebied.
Tabel transporten gevaarlijke stoffen en invloedsgebieden A12
Uit de transporten is op te maken dat het invloedsgebied voor de A12 maximaal 880 meter bedraagt en dat hiermee het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute. Op basis van deze beoordeling wordt gesteld dat het plangebied niet ligt binnen een PR 10-6 contour en het invloedsgebied van een risicobron.
Conclusie
Uit de beoordeling volgt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van risicobronnen. Er liggen ook geen bronnen van elektromagnetische straling in de omgeving van het plangebied. Daarom wordt gesteld dat vanuit dit aspecten geen belemmeringen gelden voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Provinciaal beleid
In de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 en in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 staat genoemd dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal, Programma 2017 - 2022
Het programma “Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal” bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, onze aanpak en het uitvoeringsprogramma 2017. Er staan vijf doelen centraal in dit programma
Om dit te bereiken zetten we in op de volgende vijf doelen:
De realisatie van het planvoornemen sluit aan bij tweede doel. De ambitie binnen dit doel is om de milieukwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. De prioriteit ligt bij de thema's water, geluid, luchtkwaliteit en licht & donker. Uit de uitgevoerde onderzoeken volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Onder meer ten aanzien water, geluid, lucht, bodem en externe veiligheid.
Het aspect duurzaamheid in relatie tot de nieuwe woningen wordt toegelicht aan de hand van het bouwbesluit.
Bouwbesluit
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit (hoofdstuk 5). De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw:
Beoordeling
De initiatiefnemer streeft ernaar om bij het bouwplan ten minste de volgende normen te realiseren; EPC 0,3, GPR gebouw 7,5 en GPR energie 8,5. Dit is ook vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Op deze wijze wordt voldaan aan de minimale eisen uit het Bouwbesluit. Ook worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd. De keuze voor het eventueel toepassen van duurzame maatregelen zoals het gebruik van een waterpomp of zonnepanelen wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning gemaakt die wordt ingediend door de koper van het betreffende kavel.
In de regels van voorliggend bestemmingsplan is de realisatie van een kleinschalig grondgebonden zonnepaneelinstallatie onder voorwaarden mogelijk. Daarmee bevat dit bestemmingsplan een regel waarin de realisatie van een ontwikkeling op het gebied van duurzame energie mogelijk is. De voorwaarden die zijn opgenomen bij de regel borgen dat de installatie bijvoorbeeld niet in natura 2000-gebied geplaatst kan worden. Hiermee wordt onevenredige aantasting van soortgelijke beschermde gebieden voorkomen.
Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten direct een m.e.r.-plicht geldt. Verder zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.-activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling plan-merplichtig, project-merplichtig of mer-beoordelingsplichtig is, zijn voor deze activiteiten in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
De procedure voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk en bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;
De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van twee woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
1 Kenmerken project / activiteit
De omvang van het project betreft het realiseren van twee woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. De omvang van het plan is in relatie tot deze drempelwaarden relatief klein. Het bestemmingsplan maakt geen milieuhinderlijke functie mogelijk.
2 plaats van het project / activiteit
Het plangebied ligt aan de Maarnse Grindweg in het buitengebied van Maarn. Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Wel ligt in het plangebied binnen het Natuur Netwerk Nederland. Uit de toelichting in subparagraaf 3.2.2.1 volgt dat realisatie van het planvoornemen zorgt voor ontwikkeling van natuur binnen het NNN. Dit is ook geborgd regels. Daarom is geen sprake van negatieve invloed op het NNN.
Tot slot het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
3 samenhang met andere activiteiten
Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het bestemmingsplangebied wordt de realisatie van de woningen mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten zijn toegelicht in dit hoofdstuk. Hieruit volgt dat er een milieuhygiënische belemmeringen zijn voor realisatie van het planvoornemen. Uit de beoordeling van het aspect bedrijven- en milieuzonering volgt dat het planvoornemen de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet belemmerd.
4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot milieugevolgen. Dit blijkt uit de resultaten van de beoordelingen en onderzoeken van omgevingsaspecten, zie hiervoor de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen is er geen sprake van nadelige gevolgen voor het milieu. De effecten op het milieu zijn voldoende beschreven in de voorgaande paragrafen. Voor het planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.- beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. De gemeente moet hier een wel een m.e.r.- beoordelingsbesluit over nemen. Hiertoe wordt tezamen met het ontwerpbestemmingsplan een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling voorgelegd aan de raad.
Beleid
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebieds-beheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De 'watersysteembenadering' gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provinciaal beleid
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-Plan)
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan zal straks dienen als een bouwsteen voor de Omgevingsvisie."
Provinciaal Waterplan 2010-2015
De provincie richt zich in de toekomst op duurzame en robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Duurzame en robuuste watersystemen zijn nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- een leefomgeving.
In het waterplan worden drie hoofdthema's onderscheiden:
Bij het waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierin staan de provinciale kaders voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de maatregelen die genomen (moeten) worden ten aanzien van het grondwater.
Het plangebied bevindt zich in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. De provinciale belangen voor dit infiltratiegebied staan beschreven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Voor het infiltratiegebied geldt het principe "Nee, tenzij". Dit betekent dat als op de gronden functies worden gerealiseerd die uit oogpunt van grondwaterkwaliteit minder gewenst zijn, een integrale afweging moet plaatsvinden en inzichtelijk moet worden gemaakt hoe emissies naar het grondwater moeten worden voorkomen. Voor andere ontwikkelingen moet in het bestemmingsplan ten minste een watertoets uitgevoerd worden.
Voor het waterbeheer in het stedelijk gebied gelden de volgende doelstellingen:
Regionaal beleid
Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De Utrechtse Heuvelrug biedt goede mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. De heuvelrug herbergt echter een groot grondwaterreservoir, dat een belangrijke rol speelt voor de drinkwaterwinning. De provincie Utrecht stelt daarom strenge eisen aan de kwaliteit van het te infiltreren regenwater. In november 2015 is daarom door de Provincie Utrecht, HDSR, Waterschap Vallei en Eem (nu Vallei en Veluwe), Vitens en een groot aantal gemeenten op de heuvelrug een convenant ondertekend, waarin de randvoorwaarden voor het afkoppelen op de Heuvelrug zijn opgenomen.
Volgens dit convenant mag:
Beleid Waterschap Vallei & Veluwe
Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe.
Waterbeheerprogramma 2016-2021; Waterschap Vallei en Veluwe
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:
Het waterschap stelt compensatie verplicht bij een toename van het verhard oppervlak (verharding, bebouwing) met meer dan 4000 m² in het buitengebied (beleidsregels Keur). Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een watergang of waterweg.
Gemeentelijk beleid
Waterplan Heuvelrug
Het Waterplan Heuvelrug is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, voormalig Waterschap Vallei & Eem (nu Vallei en Veluwe), Vitens (de waterpartners) en de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan.
Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020 (GRP)
Dit plan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest hierin voor een integraal en duurzaam watersysteem. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich de volgende doelen met betrekking tot hemelwater:
Volgens de hemelwaterzorgplicht (art. 3.5 Waterwet) draagt de gemeente zorg voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen. De zorg voor verwerking van het hemelwater begint dus bij de perceeleigenaar: hij moet op het eigen perceel opgevangen en gevallen hemelwater zo veel mogelijk ter plaatse in de bodem infiltreren of in oppervlaktewater lozen. Alleen als dat redelijkerwijs niet kan, en/of het realiseren van alternatieven vanuit kostentechnisch oogpunt niet uitvoerbaar zijn, kan worden toegestaan dat het hemelwater gescheiden wordt aangeboden.
Beoordeling
Hemelwater
In de toekomstige situatie vindt geen versnelde afvoer van het regenwater plaats. Voor de toename aan verhard oppervlak wordt compenserende waterberging aangelegd volgens de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Dit betekent dat de voorkeur uit gaat naar een bovengrondse afvoer. De afwatering vindt plaats vanuit de tuinen richting het natuur gedeelte van het plangebied. Binnen de gehele natuurbestemming is waterinfiltratie mogelijk omdat hier geen bebouwing gerealiseerd wordt. Het hemelwater kan direct in de zanderige en onbebouwde bodem infiltreren. Op basis van de grondwatertrappen is geldende maximale afvoernorm 0,2 l/s/ha; 2 mm/dag. Hier dient rekening mee te worden gehouden met de aanleg van waterafvoerende voorzieningen.
Afvoer afvalwater
De vuilwaterafvoer van het plangebied wordt aangesloten op het openbaar riool grenzend aan het plangebied.
Waterkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Watersysteem
In de directe nabijheid van het plangebied zijn watergangen gelegen. Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een watergang of waterweg. Daarmee wordt gesteld dat ontwikkeling van het planvoornemen geen nadelige gevolgen heeft voor het functioneren van watergangen dan wel van waterkeringen.
Uitsnede legger - watergangen omgeving plangebied
Toename verhard oppervlak
Het waterschap stelt compensatie verplicht bij een toename van het verhard oppervlak (verharding, bebouwing) met meer dan 4000 m² (beleidsregels Keur,).
Het planvoornemen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Er is daarom een waterberekening uitgevoerd om de toename aan verharding te berekenen. Voor deze berekening is ervan uitgegaan dat de verharding van de voormalige camping nog aanwezig is (bijvoorbeeld de fundering van standplaatsen). Hierbij zijn de gegevens van BAG registratie gebruikt.
Op basis van onderstaande waterberekening blijkt dat de toename verhard oppervlak (bebouwing en erf verharding) 417m2 bedraagt. De totale toename van het verhard oppervlak bedraagt daarmee minder dan 4000 m². Voor deze ontwikkeling is geen compensatie nodig. Door aanleg van natuur neemt het oppervlakte onverhard toe met 417m2. Compensatie is niet benodigd.
Afbeelding waterberekening
Voor de volledigheid is ook een scenario doorgerekend in geval ervan uit wordt gegaan dat het gehele plangebied onverhard is. Dan bedraagt de toename 438 m2, dit is minder dan 4000 m2. Ook in dit scenario is compensatie niet nodig.
Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water de realisatie van het planvoornemen niet in de weg staat.
De geldende wetgeving voor flora en fauna is de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet heeft per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Hieronder is een overzicht gegeven van de Zorgplicht en verbodsbepalingen in de nieuwe wet.
Algemene Zorgplicht (Art. 1.11)
In beginsel zijn alle in Nederland in het wild levende dieren en planten beschermd. De bescherming wordt vormgegeven door verbodsbepalingen en een algemene Zorgplicht. De Wnb richt zich op de bescherming van soorten en gebieden.
Verbodsbepalingen (Art. 3.1 t/m 3.10)
De bescherming van planten en dieren is gebaseerd op het ‘Nee, tenzij’-principe. Dit wil zeggen, dat in principe werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geen negatief effect mogen hebben op beschermde flora en fauna, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer de activiteiten geen negatief effect hebben op de flora en fauna dan is geen ontheffing nodig. De Wnb deelt beschermde flora en fauna in drie groepen in:
Bij de laatste twee punten gaat het om de bescherming van verschillende inheemse soorten vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers, sporenplanten en vaatplanten in Nederland. De drie gedefinieerde groepen hebben hetzelfde beschermingsniveau in de Wnb. Het is noodzakelijk om voor alle ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden een ontheffing aan te vragen indien beschermde flora en/of fauna in het plangebied aangetroffen of aangetoond is.
Het onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt uitgevoerd door middel van een quickscan. De quickscan is een verkennend onderzoek dat de kans op aanwezigheid van beschermde soorten van de Wet natuurbescherming in kaart brengt. Hiermee kunnen beschermde soorten worden uitgesloten, maar in sommige gevallen is vervolgonderzoek nodig om hier meer zekerheid over te krijgen. Dit kan aanleiding geven voor het treffen van beschermingsmaatregelen. Bij de aanwezigheid van beschermde soorten dan kan een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig zijn voor de werkzaamheden. Een ontheffing moet in dat geval worden aangevraagd bij de provincie Utrecht. De quickscan heeft alleen betrekking op de beschermde soorten. De te verwachten effecten op beschermde natuurgebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN) worden in afzonderlijke rapporten behandeld.
Onderzoek
De ruimtelijke ontwikkeling kan effect hebben op beschermde soorten flora en fauna indien deze aanwezig zijn. Om dit in beeld te brengen is een flora en fauna quickscan verricht. Elzerman Ecologisch Advies heeft in augustus 2018 een flora en fauna quickscan uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 3 bijgesloten.
De flora en fauna quickscan bestaat uit een bureauonderzoek aangevuld met een veldbezoek. De rode lijn vormt de begrenzing van het plangebied. De quickscan en toetsing aan het NNN zijn het meest gedetailleerd voor dit gebied gemaakt. Vervolgens is het onderzoeksgebied meegenomen in de effectbepaling. Bij het veldbezoek is binnen dit gebied gekeken naar potenties voor beschermde soorten en welke directe effecten te verwachten zijn. Maar de effectbepaling beperkt zich niet tot dit niveau. Afhankelijk van de soort, het te verwachten effect en de functie van het plangebied in relatie tot de omgeving is ook in een grotere context gekeken naar de effecten. Op basis van de beschikbare gegevens uit openbare bronnen met natuurgegevens en (online) verspreidingsatlassen (o.a. FLORON, 2018; Broekhuizen et al., 2016; SOVON, 2002) is een beeld verkregen van de potenties van het plangebied en de omgeving. Daarbij is ook de online applicatie Quickscanhulp.nl geraadpleegd. Dit geeft een lijst van alle beschermde soorten die volgens de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) in de omgeving zijn waargenomen.
Afbeelding onderzoeksgebied quickscan, rode lijn is begrenzing plangebied, oranje lijn is begrenzing onderzoeksgebied
Het uitgevoerde bureauonderzoek en het veldonderzoek heeft geleid tot de volgende bevindingen;
Vogels
Voor de jaarrond beschermde soorten, die volgens de NDFF in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen, is het terrein ongeschikt. Verspreid over het veld staan enkele vrijstaande naaldbomen. Hierin waren geen nesten aanwezig. De takkenstructuur van de bomen, nabijheid van woningen en gebrek aan dekking maken de bomen ongeschikt voor de jaarrond beschermde vogels.
Bij de naastgelegen woningen zijn geen Huismussen waargenomen. Gierzwaluwen waren ten tijde van het veldbezoek nog in de overwinteringsgebieden. Vanwege het ontbreken van bebouwing in het plangebied kunnen nestplaatsen van deze soorten worden uitgesloten. Indien bij de buren huismussen broeden dan kunnen de vogels foerageren in de directe omgeving. Er is echter weinig dekking voor vaste rustplaatsen in een struik of dicht struweel van klimop.
Tijdens het veldbezoek zijn enkele soorten bosvogels waargenomen die mogelijk in het plangebied tot broeden kunnen komen. Het gaat daarbij voornamelijk om broeder in de bomen. In beperkte mate bieden de struiken langs de weg en begroeiing langs de naastgelegen tuin broedgelegenheid. Het nest en de functionele omgeving van alle inheemse vogelsoorten is gedurende de broedtijd beschermd. De broedtijd is geen wettelijk afgebakende periode, maar afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van het nest. Voor de meeste soorten ligt de broedperiode van maart tot en met juli.
Zoogdieren
Het gebrek aan dekking sluit verblijfplaatsen van zoogdieren grotendeels uit. Enkele zoogdieren van de provinciale vrijstellingslijst en nationaal beschermde soorten (Art. 3.10 uit Wnb) kunnen het plangebied gebruiken om te foerageren. Van een drietal nationaal beschermde soorten (Eekhoorn, Boommarter en Das) is het voorkomen bekend, maar in het plangebied zijn geen sporen gevonden die wijzen op aanwezigheid van een verblijfplaats van deze dieren. Een Eekhoorn is op ca. 100 meter van het plangebied waargenomen toen het de weg over stak.
Op basis van de data uit de NDFF moest op voorhand wat betreft de Habitatrichtlijn-soorten rekening gehouden worden met vleermuizen. Naast de dieren zelf zijn ook drie gebiedsfuncties beschermd. Het gaat om verblijfplaatsen, vaste vliegroutes en essentiële foerageergebieden.
Waarschijnlijk wordt terrein gebruikt om op insecten te jagen, maar van een essentieel foerageergebied is hier geen sprake.
Het plangebied heeft een beperkte omvang en vergelijkbare open terreinen zijn in de omgeving voorhanden. Het plangebied is evenmin geschikt voor een vaste vliegroute. Daarvoor ligt het te besloten tussen de bosvakken. De realisatie van twee woningen op het terrein doorkruist geen verbindend landschapselement, zoals een bomenrij.
De derde beschermde gebiedsfunctie betreffen verblijfplaatsen. In de bomen zijn geen holtes, scheuren of loshangende bast aanwezig die gebruikt kunnen worden om in/achter te verblijven. Gebouwen ontbreken binnen het plangebied, maar zijn wel op de naastgelegen percelen aanwezig. Daar zijn verblijfplaatsen niet uitgesloten.
In algemene zin kan de toename in nachtelijke verlichting een verstorend effect hebben op vleermuizen. Naast het plangebied zijn in de huidige situatie al woningen aanwezig. Bovendien werd het terrein gebruikt als camping, waar ook verlichting aanwezig was. De toename zal daarom relatief beperkt zijn. De woningen worden in de nieuwe situatie bovendien omgeven door een groene tuin. Daarmee kan de uitstraling naar het omringende bos nog verder worden beperkt.
Vaatplanten
De vegetatie op het terrein is tamelijk soortenarm. Het bestaat grotendeels uit een kort gegraasd grasveld met enkele verspreid staande naaldbomen en één loofboom langs de weg. Het gras is kort en er groeit veel mos. Langs de randen zijn nog restanten van het vorige gebruik zichtbaar door de aanwezigheid van gecultiveerde planten. Beschermde soorten kunnen redelijkerwijs worden uitgesloten.
Amfibieën en reptielen
In het plangebied ontbreekt het aan water en dekking. Hierdoor zijn geen voortplantings- of overwinteringsplekken aanwezig. De nieuwe inrichting biedt kansen om het terrein in dit opzicht aantrekkelijker te maken. Bij de werkzaamheden moet altijd zorgvuldig gehandeld worden, omdat een rondzwervend exemplaar van een beschermde soort nooit kan worden uitgesloten. In de omgeving zijn populaties van enkele beschermde amfibieën en reptielen bekend. De kans dat een individuele kikker, slang of hagedis op het terrein aangetroffen wordt is echter zeer klein vanwege het feit dat het huidige terrein een weinig interessant leefgebied vormt voor amfibieën en reptielen.
Insecten en ongewervelden
Vanwege de afwezigheid van water en het gebrek aan bloeiende planten kan het voorkomen van beschermde insecten en ongewervelden redelijkerwijs worden uitgesloten.
Conclusie
In het plangebied kunnen beschermde soorten redelijkerwijs worden uitgesloten. De bouw van twee woningen in het plangebied heeft tijdelijk een verstorend effect op de omgeving, maar zorgt niet voor een blijvend negatief effect op beschermde soorten in de directe omgeving.
De woningen met tuinen ontnemen geen geschikt leefgebied en het gebiedsgebruik sluit aan bij het gebruik in het verleden en dat van de naastgelegen woningen.
Door bij de inrichting van het plangebied rekening te houden met de (beschermde) dieren uit de omgeving kan een meerwaarde gecreëerd worden ten opzichte van de huidige situatie.
Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig. Het aspect soortenbescherming staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wat betreft gebiedsbescherming. In subparagraaf 4.7.2 is de realisatie van het planvoornemen in relatie tot Natura 2000 besproken. In subparagraaf 4.7.3 Groen wordt realisatie van het planvoornemen in relatie tot het Natuur Netwerk Nederland toegelicht.
Het Natura 2000-gebied ‘Kolland & Overlangbroek’ is gelegen op circa 7 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied Maarnse Grindweg 37. Het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ ligt zuidelijk van ‘Kolland & Overlangbroek’ op circa 8 kilometer afstand van het plangebied. Het derde Natura 2000-gebied betreft het natuurgebied Binnenveld. Binnenveld is gelegen op circa 13 kilometer ten oosten van het plangebied.
Om te bepalen of de realisatie van het planvoornemen een effect kan hebben op de stikstofdepositie van een Natura 2000-gebied is een berekening uitgevoerd met behulp van rekenmodel AERIUS (Bijlage 5). Bijgevoegde notitie heeft als doel te inventariseren of het project Maarnse Grindweg 37 mogelijk in strijd is met de Wet Natuurbescherming in het kader van de gebiedsbescherming.
Onderzoek en conclusie
Op basis van deze uitkomst kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden ‘Kolland & Overlangbroek’ en ‘Rijntakken’ of andere Natura 2000-gebieden door de realisatie en het gebruik van de nieuwbouw aan de Maarnse Grindweg 37 te Maarn.
De berekende depositie tijdens de bouw- en gebruiksfase is 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve gevolgen zijn uitgesloten en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt binnen het NatuurNetwerkNederland. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken moet de initiatiefnemer in een zogenaamd ‘Nee, tenzij’-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Een NNN toets is daarom uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 4.
NNN toets
Planologisch was een grote mogelijkheid tot bebouwing van het terrein. Dit wordt in het nieuwe plan gereduceerd. In de huidige situatie is de natuurwaarde van het terrein door het gebruik en de inrichting zeer beperkt. Het plangebied kent weinig variatie in vegetatiestructuur en bodemreliëf. Het terrein bestaat uit een paardenwei met verspreid enkele bomen. De overgang van het omliggende bos naar het open veld is abrupt zonder mantel-zoom vegetatie. Bloeiende planten ontbreken vrijwel geheel. Er is geen water aanwezig. In de huidige situatie draagt het terrein niet tot nauwelijks bij aan de natuurambitie. Het terrein heeft dan ook geen bijzondere waarde binnen het natuurnetwerk en het vormt geen prioritaire locatie op ambitiekaart (p. 27-28 in: Provincie Utrecht, 2018a).
Wanneer middels ‘plussen en minnen’ gekeken wordt naar de mogelijkheden die de nieuwbouw biedt dan kan significante aantasting van het NNN voorkomen worden. Bij toepassing van de voorgeschreven maatregelen slaat de balans positief uit ten opzichte van de huidige situatie. Het is mogelijk om waarde toe te voegen voor de natuur. In onderstaande tabel staan de maatregelen samengevat die hiertoe bijdragen.
Samenvattend kan het volgende geconcludeerd worden ten aanzien van het ‘Nee, tenzij’-onderzoek:
De bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem
De bestaande natuurwaarde is zeer beperkt. Het plangebied heeft een beperkte omvang, is de afgelopen jaren intensief gebruikt en heeft nauwelijks variatie in vegetatie en bodemstructuur. Daarnaast biedt het huidige, goedgekeurde bestemmingsplan de mogelijkheid tot de bouw van zes bungalows en een bedrijfswoning. Als deze optie benut wordt dan worden de natuurwaarden in het plangebied er niet beter op. Het nieuwe plan voorziet echter in minder bebouwing én het vastleggen van de realisatie van natuur.
De helft van het perceel wordt ingericht met nieuwe natuur. Dit betekent een toevoeging van natuurwaarden binnen het Natuur Netwerk Nederland. Deze elementen komen terug in het opgestelde inrichtingsplan van het natuurdeel van het plangebied (zie hiervoor Bijlage 6 Inrichtingsplan). De openheid wordt zoveel mogelijk behouden door de aanplant van struiken en bomen te beperken. Een groot gemis in de huidige situatie is echter het gebrek aan een mantel-zoom vegetatie. Alleen de houtwal aan de noordzijde van het terrein zorgt voor een enigszins geleidelijke overgang. Verder is de grens tussen het bos en de paardenwei abrupt. Die wordt bij de toekomstige inrichting toegevoegd langs de randen van het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie is de toevoeging van mantel-zoom vegetatie (Natuurdoeltype ‘Hz-3.11: struweel, mantel- en zoombegroeiing’) een grote kwaliteitsverbetering voor de natuurwaarden. Langs de oostrand van het terrein worden struiken aangeplant om een geleidelijke overgang aan de bosrand te creëren. Het zorgt voor een gelaagdheid in de vegetatie, waardoor meer natuurlijke gradiënten ontstaan. De mantel-zoom vegetatie heeft veel toegevoegde waarde voor diverse soorten flora en fauna. Bovendien doet het ook dienst als natuurlijke erfscheiding. Het noordoostelijke deel en de oostzijde van de bosrand wordt afgeschermd door een takkenril. Tussen de takken kunnen kleine zoogdieren, zangvogels en reptielen schuilen.
Het aanbrengen van nestkasten of andere nestvoorzieningen wordt met mate toegepast. In de bossen is van nature voor veel vogels al aanbod in nestgelegenheid. De nestvoorzieningen moeten vooral gericht worden op soorten die bedreigd worden en/of wettelijk beschermd zijn. De populaties van dergelijke soorten kunnen een steuntje in de rug gebruiken. Bovendien is het aanbod binnen het plangebied momenteel geheel afwezig, dus elke nestkast vormt een toevoeging aan nestgelegenheid. De drie naaldbomen aan de westkant van het terrein blijven behouden (bomen 6-8 in de bijgevoegde inrichtingsplan, Bijlage 6). Ze staan op het woongedeelte van het plangebied. Deze bomen worden naar wens van toekomstige bewoners behouden of gekapt. In geval van kappen dient indien nodig een kapvergunning aangevraagd te worden. Bij kappen van boom 6 of 8 dient de nestkast verplaatst te worden naar gelijkwaardige plek in het deelgebied wonen
In deze bomen (bomen 6-8 in de bijgevoegde inrichtingsplan, Bijlage 6) waren ten tijde van de quickscan geen gaten. Om holenbroedende vogels toch nestgelegenheid wordt hier een half open nestkastje opgehangen. Bij de woningen kan ook nestgelegenheid worden geboden aan vogels. Hier worden twee nestkastjes aan elke woning opgehangen met verschillende groottes van invlieggaten.
Het creëren van verblijfplaatsen voor vleermuizen kan geïntegreerd worden in de bouw van de woningen. De spouwmuur kan open en toegankelijk gemaakt worden. Wanneer gevelbetimmering wordt toegepast dan kan achter het hout ook ruimte geboden voor een verblijfplaats van vleermuizen. Verder zijn speciale vleermuiskasten in de handel verkrijgbaar die in de buitengevel weggewerkt kunnen worden. Met het oog op de bestraling van de toekomstige woningen door de zon en het gewenste microklimaat in verblijfplaatsen door vleermuizen dienen de verblijfsruimte aan de zuid- of westzijde van de woningen gecreëerd te worden. De aanvliegroute naar de vleermuisvoorziening dient vrij te zijn van obstakels.
Aanvullend op het aanbieden van verblijfsmogelijkheden wordt met vleermuizen ook rekening gehouden door de buitenverlichting tot een minimum te beperken. Indien buitenverlichting aan de woning wordt toegepast dan is de verlichting naar de grond gericht met minimale uitstraling naar de omgeving. Bij de woning en in het met wonen bestemde deel is de verlichting naar de grond gericht met minimale uitstraling naar de omgeving. In het natuur bestemde deel van het plangebied wordt geen verlichting toegepast.
Hierbij moet wel realistisch gekeken worden naar de mogelijkheden. Er is een landschapsplan opgesteld dat zo goed mogelijk poogt om de natuurwaarde van het terrein te verhogen. Het plangebied is echter klein in relatie tot het gehele natuurnetwerk. Dus moeten realistische doelen gesteld worden. Die zijn geformuleerd in een streven naar een (kleine) bijdrage aan natuurdoeltypen ‘HL3.11: struweel, mantel- en zoombegroeiing’ binnen het hoofdnatuurdoeltype ‘N16.03 Droog bos met productie’. Daarnaast wordt de openheid van het terrein deels ingevuld met ‘07.01 Droge heide’, maar het oppervlak wordt te klein geacht om hiermee doelsoorten aan te kunnen trekken (op wellicht Hooibeestje na). Door de inrichting wordt geprobeerd om doelsoorten als Groene specht, Keep, Geelgors en Boomklever foerageermogelijkheden te bieden. Hazelworm kan wellicht op de open, zandige plekken en keien zich opwarmen of in de houtwal schuilen. Een Das kan in zijn zoektocht naar voedsel het plangebied in lopen. De Kruiskruidzandbij kan, als één van de icoonsoorten, hopelijk profiteren van een vergroting van het nectaraanbod. Met deze kleinschalige verbeteringen wordt de inrichting van het plangebied van toegevoegde waarde voor het ecosysteem.
De robuustheid en aaneengeslotenheid van het NNN
Het plangebied neemt een zeer beperkt oppervlak in beslag van circa 0,4 hectare. De bossen rondom het plangebied behoren geheel tot het NNN. De robuustheid en aaneengeslotenheid van het NNN worden door de ontwikkeling niet aangetast. Bovendien is de inrichting van het halve plangebied ten faveure van de natuur waardoor in feite het natuurnetwerk nog minder wordt aangetast.
De aanwezigheid van bijzondere soorten
Binnen het plangebied zijn geen beschermde of bijzondere soorten aanwezig in de huidige situatie. In de omgeving (binnen een straal van één kilometer) zijn ook nauwelijks waarnemingen van deze soorten. Het plangebied heeft geen vitale functie voor deze soorten.
De verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen
De ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied heeft geen doorkruising van een verbinding in het natuurnetwerk tot gevolg. Het is een open terrein te midden van bospercelen. Dat zal het in de toekomstige inrichting ook zijn.
Geen significante vermindering van de oppervlakte van het NNN
De omvang van het plangebied bedraagt circa 0,4 ha. Hiervan wordt ca. 0,2 ha. bestemd als natuur en ca. 0,2 ha. als wonen. In het vigerende bestemmingsplan heeft het gehele terrein de bestemming recreatie en was de bestemming natuur afwezig.
Conform het vigerende bestemmingsplan is het mogelijk om verspreid over het gehele plangebied (0,4 ha.) tot een oppervlak van 770 m2 te bebouwen. Het bebouwingsoppervlak in de nieuwe situatie bedraagt 968 m2 dat beperkt is tot het gedeelte dat bestemd is als wonen (0,2 ha.). Dit betekent een toename aan verhard oppervlak van 198 m2, afgerond 0,02 ha. Binnen het deel dat bestemd is als natuur is geen bebouwing toegestaan.
Dit betekent dat ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan in totaal 0,02 ha. wordt onttrokken aan het NNN. In de provincie Utrecht omvat het NNN circa 30.000 ha. De ruimtelijke ontwikkeling heeft daarom geen significante vermindering van de oppervlakte van het NNN tot gevolg.
Geen significante vermindering van de samenhang van het NNN
Het plangebied wordt omringd door het NNN. Het vormt slechts een klein deel in vele hectaren rondom het gehele plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een significante vermindering van de samenhang van het NNN.
Conclusie
In het bestemmingsplan is met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat de gronden met de bestemming ‘Wonen’ niet eerder in gebruik mogen worden genomen dat nadat is voldaan aan de eisen omtrent landschappelijke en natuurlijke inrichting. De landschappelijke inrichting voor de gronden met bestemming ‘Natuur’ is uitgewerkt in het Inrichtingsplan met een bijbehorend beheerplan (zie hiervoor Bijlage 6 Inrichtingsplan en Bijlage 7 Beheersplan natuur ). Het inrichtingsplan wordt tezamen met een lijst van aan te brengen natuurwaarden (het beheersplan) toegevoegd als bijlage bij de regels.
Het plangebied maakt deel uit van een bebouwingscluster in een open plek in het bos. De open plek in het bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug is al lange tijd herkenbaar, getuige de historische kaarten. Ook de bebouwing op deze plek gaat lang terug. Vanaf 1850 is de eerste bebouwing van dit cluster aan de Maarnse Grindweg al zichtbaar. In de omgeving van het plangebied liggen meerdere buitenplaatsen. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een buitenplaats of een buitenplaatszones. Gezien de reeds aanwezige woningen ten westen van het plangebied, de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de natuurlijke inpassing van de ontwikkeling in de bosrijke omgeving wordt de cultuurhistorische waarde van deze plek niet aangetast. De openheid van de locatie blijft intact, onder meer door de helft van het perceel in te richten met natuur.
Afbeelding historische kaarten 1925-1950
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)
Als gevolg van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In het bestemmingsplan moeten de archeologische waarden worden beschermd. Feitelijk moest dat al gebeuren als gevolg van het Verdrag van Malta, maar de archeologische wetgeving eist dat nu ook. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), bijgehouden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, staan archeologische vindplaatsen aangegeven. Deze variëren in waarde van middelhoog tot zeer hoog. Enkele daarvan, de archeologische rijksmonumenten, worden reeds wettelijk beschermd. Het bestemmingsplan mag hier geen eigen regelgeving voor bevatten. De overige AMK-terreinen zijn onbeschermd. Hiervoor dienen regelingen opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
De provincies hebben tot slot de mogelijkheid archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Op deze manier worden de bestemmingsplannen archeologievriendelijk. De hele Heuvelrug is aangewezen als een dergelijk archeologisch attentiegebied. De provincie kijkt daarom in de gemeente Utrechtse Heuvelrug altijd mee of archeologie op de juiste wijze is geborgd.
Archeologische Beleidskaart (2013)
Het vigerende archeologie beleid is vastgelegd op de beleidskaart archeologie 2013 en vastgelegd in de Geconsolideerde Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013. Op de archeologische beleidskaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zoals de historische kernen van de verschillende dorpen, ontginningsassen als de Langbroekerwetering van waaruit de omgeving in cultuur is gebracht, beschermde landgoederen, de Grebbelinie en prehistorische grafheuvels, zijn hierbij als meest waardevol aangemerkt.
Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
Door bureau BAAC is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in 2012. Het rapport is als Bijlage 8 bijgevoegd.
Voor veel gebieden in Nederland zijn op verschillende niveaus (landelijk, provinciaal, gemeentelijk en/of regionaal) in het verleden archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Ook het plangebied valt binnen de kartering van enkele van deze kaarten, die hieronder besproken worden. Het huidige beleid, dat van toepassing is op het plangebied, is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug gebaseerd op de gemeentelijke verwachtingskaart.
Op landelijk niveau is een Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, versie 3.0) gemaakt, die grotendeels gebaseerd is op de statistische relatie tussen het bodemtype en archeologische vindplaatsen. Op deze kaart is aan het plangebied vanwege de ligging een gebied met holtpodzolgronden en hoge zwarte enkeerdgronden een (middel)hoge verwachting toegekend.
Op provinciaal niveau is een cultuurhistorische atlas opgesteld, waarin ook archeologie is opgenomen. Op deze kaart behoort het plangebied tot een gebied met archeologisch middelhoge verwachtingswaarde.
In 2013 is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaarten is aan het plangebied een hoge verwachtingswaarde (WRA3) toegekend voor archeologische resten uit alle perioden. Voor dit gebied geldt “behoud in huidige staat van eventuele resten”, waarbij bij plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak beslaat groter dan 150 m2 geen bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv zijn toegestaan. Indien hieraan niet kan worden voldoen dient “Bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden.”.
Afbeelding Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, kleur rood hoge verwachtingswaarde
Naast deze verwachte archeologische waarden zijn in en rond het plangebied in het verleden ook daadwerkelijk archeologische resten aangetroffen.
Archeologische verwachting
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug ligt. Het plangebied vormt gezien de ligging op een landschappelijke gradiënt van oudsher een aantrekkelijk vestigingsgebied. In de omgeving van het plangebied zijn aanwijzingen voor bewoning, begravingen en/of landbouw uit het neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd en de Romeinse tijd.
Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een middelhoge verwachting voor archeologische waarden uit het laatpaleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen toegekend. Voor de volle middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Door middel van het inventariserend veldonderzoek is de archeologische verwachting getoetst.
De verwachting wordt door het veldwerk deels bevestigd; de bodem is plaatselijk verstoord, maar grotendeels slechts in beperkte mate waardoor het archeologische sporenniveau nog grotendeels intact is. De verstoring is echter wel dermate dat vuursteenvindplaatsen vrijwel geheel verstoord zullen zijn. Bovendien wijst de bodemgesteldheid (humudpodzol) erop dat het gebied vanaf de ijzertijd niet meer geschikt was voor landbouw.
Derhalve kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het paleolithicum tot en met het neolithicum, een middelhoge verwachting voor archeologische waarden (nederzettingsresten, graven, e.d.) uit het neolithicum tot en met de ijzertijd en een lage verwachting voor archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd.
Conclusie
Gezien de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats (met een lage vondstdichtheid en de aanwezigheid van sporen) wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren om de aan- en afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de eventueel aanwezige archeologische waarden te bepalen.
Dit onderzoek is uitgevoerd en wordt onderstaande toegelicht.
Proefsleuvenonderzoek
Door bureau BAAC is een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd in 2018. Het rapport is als Bijlage 9 bijgevoegd.
Onderzoek
Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bouw van twee woningen met bijgebouwen in het plangebied, waarbij een gerede kans bestaat dat archeologische waarden vernietigd zullen worden.
In het plangebied zijn vijf werkputten aangelegd van ca. 20 x 4 m. Tijdens het onderzoek zijn voornamelijk recente verstoringen aangetroffen die te maken hebben met de bouw en sloop van bebouwing die hoorde bij een camping met pannenkoekenhuis. In de noordoosthoek van het terrein is een greppel aangetroffen.
Afbeelding alle sporenkaart met spoortype
Het landschap rondom het plangebied kenmerkt zich door een vlakte aan de voet van een stuwwal die direct ten zuiden ligt en waar in het verleden verschillende meldingen zijn gedaan van vondsten uit het neolithicum tot en met de ijzertijd zowel op als langs deze stuwwal. In potentie zou het plangebied kansrijk zijn voor diezelfde perioden. Zelfs de deels intacte bodemopbouw bevestigt dit. Tegen de verwachting in zijn bijna geen archeologische resten aangetroffen binnen het plangebied. De reden hiervoor is niet goed te verklaren. Blijkbaar was dit niet de plek om te wonen of te begraven.
Concluderend kan vast gesteld worden dat in het plangebied archeologische resten zijn aangetroffen in de vorm van een greppel en een vuurstenen afslag, maar dat geen vindplaats aanwezig is op basis van deze resultaten. De vuurstenen afslag is een zogenaamde contextloze vondst. De greppel heeft geen datering maar waarschijnlijk gaat het hier om een perceelsgreppel gezien de ligging en vorm. Dit maakt dat de archeologische resten geen meerwaarde hebben voor vervolgonderzoek en geen waardering wordt gegeven.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten van het proefsleuvenonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied geen vindplaatsen aanwezig zijn. Hierdoor kan, bij slechts twee archeologische overblijfselen, geen waardering plaatsvinden.
Het advies is om het onderzoeksterrein vrij te geven voor verdere ontwikkelingen.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beoordelingsadvies gemeente, 6 november 2018
Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Conform het beoordelingsadvies van de gemeente zijn de definitieve archeologische rapporten (bureauonderzoek, booronderzoek en proefsleuvenonderzoek) bijgevoegd bij het bestemmingsplan, en een beknopte samenvatting van het onderzoekstraject, de resultaten en de waardering van de archeologische resten zijn opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Er hoeft geen archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand <NL.IMRO.1581.MAAmaarngrindwg37-va01> met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 1 verbeelding.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels hebben de volgende opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voor dit bestemmingsplan zijn dat de natuurwaarden en archeologische waarden. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd waarbij voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen geldt dat die dienen te worden uitgevoerd in de vorm van voor (kleine) dieren passeerbare spijlen-hekwerken. Hierdoor kan er wel een terreinafscheiding rondom de aangelegde natuur worden aangelegd maar deze dient wel toegankelijk te zijn voor het passeren van dieren.
Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden
Om te voorkomen dat de landschappelijke en natuurwaarden onevenredig worden aangetast is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden hebben dan betrekking op het mogelijk aantasten of veranderen van natuur- en landschapselementen.
Algemeen
In het plangebied komen alleen vrijstaande woningen voor. Voor dit type woning geldt in het buitengebied de volgende bestemming;
Wonen - B1
Functies
Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Voor de woningen is een maximale inhoud aangegeven van 800 m³, deze is aangeduid met een aanduiding op de verbeelding.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. De hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap, welke moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Daarnaast zijn een bouwregel opgenomen ten behoeve van vleermuizen en vogels, waarin is bepaald dat het hoofgebouw dient te voorzien van bepaalde bouwelementen conform de eisen die zijn opgenomen in Bijlage 2 Inrichtingsplan.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Indien buiten het bouwvlak wordt gebouwd, dient minimaal 1 meter achter de voorgevel te worden gebouwd, met uitzondering van erkers e.d., deze mogen op minder dan 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd, indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Naar aanleiding van de omgevingsdialoog en reactie van de Provincie Utrecht is respectievelijk tussen het bouwvlak en de perceelsgrens Maarnse Grindweg 35 en langs de bestemming Natuur een bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' opgenomen en is de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken in afwijking van de regeling 'vergunningsvrij bouwen' beperkt tot maximaal 90m2.
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bijgebouwen uitgesloten. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn gronden die niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
De aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' en de beperking van het maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken tot 90 m2 is in dit bestemmingsplan opgenomen om de natuurwaarden in het plangebied te beschermen. Het plangebied is gelegen in het NNN. De ontwikkeling mag geen significante vermindering van de oppervlakte van het NNN hebben. Door de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken te verkleinen wordt ten opzichte van de vigerende rechten van het vigerende bestemmingsplan een minimale oppervlakte onttrokken aan het NNN. De aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' van 10 meter breed langs de bestemming Natuur zorgt ervoor dat de bijgebouwen niet te dicht op de natuur komen te staan waardoor er een overgangszone van natuur naar tuin ontstaat. Door deze maatregelen wordt de natuurwaarden in het plangebied en de omgeving maximaal beschermd.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Voorwaardelijke verplichting - aanleg natuur
Ter waarborging van de aanleg van natuur is een voorwaardelijke verplichting in de bouwregels opgenomen, waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning voor de bouw van gebouwen en bouwwerken uitsluitend wordt verleend dan nadat landschapselementen en beplanting conform het Inrichtingsplan, welke als Bijlage 2, is toegevoegd wordt aangelegd.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 2 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de NNN vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
Hierin is bepaald dat het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan indien wordt voldaan aan een aantal regels. De oppervlakte mag bijvoorbeeld maximaal 50m2 bedragen en er gelden verschillende bouwhoogtes voor het voorerf en het achtererf.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval. Tevens wordt onder strijdig gebruik verstaan het gebruik en in gebruik laten nemen van bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van landschapselementen, beplanting, vleermuizenkasten en nestkasten voor vogels. Hierdoor wordt geborgd dat de landschapselementen en beplanting en de verblijfsplaatsen voor vleermuizen en vogels worden aangelegd en in stand gehouden.
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden. Daarnaast is naar aanleiding van de omgevingsdialoog een uitzondering voor afwijken opgenomen voor de nokhoogte van het hoofdgebouw die grenst aan de Maarnse Grindweg 35.
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvorm is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
Op grond van artikel 7.2 worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50m2. Deze afwijking maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepompinstallatie.
Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.
In het GVVP staat het beleid ten aanzien van parkeren. Het betreft bijvoorbeeld hoe om te gaan met parkeren, hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, de manier waarop in deze parkeerplaatsen kan worden voorzien en welke eisen aan de verschillende parkeerplaatsen worden gesteld.
Een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van vergunningplichtige nieuwbouw of vergroting en/of wanneer er sprake is van een functiewijziging . Bij een functiewijziging kan het daarbij ook gaan om een bestemming waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan. De regeling werkt aanvullend voor functiewijzigingen binnen een dergelijke bestemming, indien een omgevingsvergunning is vereist en sprake is van een behoefte aan parkeergelegenheid. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven geen bestaande tekorten te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk en/of gewijzigde gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.
De regeling bestaat uit de volgende onderdelen:
Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren op grond van de gemeentelijke parkeernormen zoals gesteld in het GVVP kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Ook in de gemeentelijke bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Het is echter niet de bedoeling dat deze bevoegdheid lichtvaardig wordt toegepast. Daarom dient de aanvrager van een omgevingsvergunning in dergelijke gevallen door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
In artikel 11 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 'Slotregel' van de regels is de slotregel opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Inzake het planvoornemen is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven
In deze paragraaf worden de resultaten van de zienswijze procedure en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro behandeld.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan heeft als doel de voorgenomen ontwikkeling te voorzien van een planologisch kader. Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg volgens artikel 3.1.1 Bro door de gemeente Utrechtse Heuvelrug toegezonden aan de twee instanties, namelijk de provincie Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.
In de Nota vooroverleg (Bijlage 14) zijn de overlegreacties samengevat en voorzien van een beantwoording. De reacties zijn samengevat weergegeven maar zijn wel in hun totaliteit beschouwd. Daarbij is aangegeven of de opmerkingen leiden tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
Aanpassing naar aanleiding van reactie Provincie Utrecht
Naar aanleiding van de overlegreactie van de Provincie Utrecht heeft er op 4 november 2019 een afstemmingsoverleg plaats gevonden tussen de gemeente en de provincie. In het overleg is de reactienota op de overlegreactie van de provincie besproken. Daar kwamen een aantal aandachtspunten naar voren:
Dat betekent dat wanneer de overlegreactie van de provincie wordt aangepast in het bestemmingsplan de provincie akkoord is. De volgende aanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan:
Voorafgaand aan de ter visie legging van het bestemmingsplan heeft een participatietraject plaats gevonden. Alle omwonenden zijn door de initiatiefnemer benaderd per brief. Naar aanleiding van de gevoerde gesprekken met omwonenden is in het inrichtingsplan een onderscheid gemaakt tussen de bomen in het natuurdeel en de bomen in het gedeelte waar wonen komt. De bomen in het natuurdeel moeten in elk geval behouden blijven. De bomen in het woongedeelte mogen gekapt, gesnoeid of behouden blijven. In geval van kap dient een kapvergunning te worden aangevraagd. En naar aanleiding van de gevoerde gesprekken met omwonenden is voor de nieuwe woning grenzend aan Maarnse Grindweg 35 het bouwvlak aangepast en is met 1,5 meter opgeschoven ten opzichte van de perceelsgrens. Grenzend aan de perceelsgrens met Maarnse Grindweg 35 is een zone met bijgebouwen uitgesloten opgenomen en is voor de nokhoogte van het hoofdgebouw de 10% afwijking op de bouwhoogte uitgesloten. Met deze aanpassingen vindt de omgeving de twee woningen ruimtelijk passend in de omgeving. Het participatieverslag in opgenomen in Bijlage 13.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van 20 december 2019 tot en met 30 januari 2020 ter visie gelegen. Binnen dit termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt daarom ongewijzigd vastgesteld.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."
Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.