Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Maarsbergseweg 23-25 te Leersum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.LSMmaarsberg23en25-va01

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doelstelling
Het bergings- en transportbedrijf Hoogenraad BV opereert momenteel vanaf de locatie Rijkstraatweg 204 te Leersum. De specifieke en binnenstedelijke ligging van deze locatie staat echter op gespannen voet met de bedrijfsactiviteiten. Derhalve bestaat sinds geruime tijd het voornemen het bedrijf uit de bestaande kern te plaatsen. Initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente een nieuwe locatie gevonden aan de Maarsbergseweg 23-25 te Leersum. Deze locatie is in het verleden in gebruik geweest ten behoeve van een metaalwarenfabriek.
 
Het bestemmingsplan ‘Leersum Buitengebied 2005, herziening 2009’ laat op de Maarsbergseweg 23-25 bij recht enkel het gebruik ten behoeve van een metaalwarenfabriek toe. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het, onder voorwaarden, mogelijk een ander bedrijf op de locatie te huisvesten. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid. Daarmee wordt de uitplaatsing van Hoogenraad uit de kern Leersum planologisch mogelijk gemaakt. Als onderdeel van de totale ontwikkeling worden enkele bestaande opstallen op het perceel aan de Maarsbergseweg gesloopt en wordt een nieuwe bedrijfsloods gerealiseerd. Dit voornemen kan, onder meer omwille ecologische redenen, feitelijk niet los worden gezien van de totale wijzigingsbevoegdheid. Derhalve is besloten middels voorliggend wijzigingsplan eveneens de sloop-nieuwbouw te motiveren. Daarbij rekening houdend met de huidige planologische mogelijkheden om op het gehele perceel te bouwen. 

Doelstelling
 
Het voorliggende wijzigingsplan heeft als doel de bedrijfslocatie Maarsbergseweg 23-25 planologisch geschikt te maken voor het bergings- en transportbedrijf Hoogenraad BV.
 
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de Maarsbergseweg 23-25 te Leersum. De Maarsbergseweg is een provinciale weg (N226) welke Leersum met de rijkssnelweg A12 en Maarsbergen verbindt. Het plangebied wordt ten noorden begrensd door het perceel Maarsbergseweg 21. De begrenzing aan de oostzijde wordt gevormd door de Maarsbergseweg. Aan de zuid- en westzijde is bosgebied gesitueerd. De volgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
 
Ligging van het plangebied ten opzichte van de keer Leersum
 
verplicht
 
Begrenzing plangebied
 
1.3 Geldende plannen
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan ‘Leersum Buitengebied 2005, herziening 2009’. Dit bestemmingsplan is oorspronkelijk in 2005 door de gemeenteraad van voormalige gemeente Leersum vastgesteld. Vervolgens is op 16 september 2010 door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug de planherziening 2009 vastgesteld.
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
 
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
 
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
 
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
 
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
  
hoofdstuk 2 Het plan
2.1 Huidige situatie
Aan de Maarsbergseweg staat het voormalige hout- en metaalwarenbedrijf Hoogmerk. In het verleden werden hier voornamelijk sleutel- en geldkisten gemaakt. De bedrijfsvoering van het metaalwarenbedrijf is inmiddels gestaakt. Hierdoor wordt er momenteel geen gebruik meer gemaakt van de aanwezige opstallen, zulks met uitzondering van de aanwezige bedrijfswoningen. Deze worden beide door de huidige eigenaar gebruikt.
 
De bebouwing van het terrein is georiënteerd op de Maarsbergseweg. De bebouwing bestaat uit één hoofdvolume en enkele bijgebouwen. Eén van deze (ruimtelijke) ondergeschikte bijgebouwen is de bedrijfswoning Maarsbergeseweg 17. De andere bedrijfswoning is gesitueerd in het hoofdvolume. Voorts zijn er ten noorden en ten westen van het hoofdvolume nog enkele andere bijgebouwen aanwezig. Deze gebouwen werden tot voor kort gebruikt als werkplaatsen, opslag en magazijnen. De voorzijde van het hoofdvolume en de noordelijk gelegen werkplaats zijn als industrieel complex beschermd door de aanwijzing als gemeentelijk monument. Ten westen van de monumentale hoofdbebouwing is het terrein hoofdzakelijk ingericht als grasland.
  
verplicht
 
Impressie bebouwing Maarsbergseweg 23-25
 
In het vigerende bestemmingsplan ‘Leersum Buitengebied 2005, herziening 2009’ hebben de gronden een bedrijfsbestemming (artikel 15 | Bedrijven). Voor het gehele plangebied is een bouwvlak opgenomen. Middels een aanduiding op de plankaart is geregeld dat zich hier een metaalwarenbedrijf mag vestigen. De bestaande oppervlakte aan gebouwen is gesteld op 1.490 m². In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, met in acht name van de beschrijving in hoofdlijnen, het plan te wijzigen.
  
2.2 Projectbeschrijving
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om de strijdigheid met de huidige bestemming weg te nemen. In het vigernde bestemmingsplan is namelijk aangegeven, dat zich op deze locatie uitsluitend een metaalwarenbedrijf mag vestigen. Op basis van het voorliggende plan wordt bepaald, dat zich op deze locatie uitsluitend een  "transport- en bergingsbedrijf" mag vestigen. In hoofdstuk 4 zal worden aangetoond dat Hoogenraad Transport, gelet op haar bedrijfsactiviteiten, gelijk te stellen is met een categorie 2 bedrijf, zodat de invloed op de omgeving niet zal toenemen.
 
Een belangrijk deel van de werkzaamheden van het bergings- en transportbedrijf Hoogenraad betreft het bergen van verongelukte voertuigen op de A12. Omwille van de verkeersveiligheid zijn hiertoe tussen Hoogenraad en Rijkswaterstaat aanrijtijden afgesproken. Het voldoen aan deze aanrijtijden is met de locatie in de kern van Leersum in toenemende mate problematisch. Bij het uitrukken van de bergingsmaterieel blokkeert de gehele Rijksstraatweg in Leersum. Gelet op de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in de kern Leersum is derhalve een uitplaatsing gewenst.
 
Voor de specifieke bedrijfsvoering van bergings- en transportbedrijf Hoogenraad is het noodzakelijk om op de planlocatie een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Ingevolge de regelgeving uit het vigerende bestemmingsplan kan dit enkel worden gerealiseerd indien het totaal aantal vierkante meters niet zal toenemen. Teneinde de realisatie mogelijk te maken zal een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De hiernavolgende afbeeldingen tonen het sloop- en nieuwbouwvoornemen.
 
verplicht
 
Sloop- en nieuwbouwoverzicht
 
In verband met verkeersveiligheid is het noodzakelijk dat het bergingsmaterieel en de vrachtwagens kunnen draaien op eigen terrein. Door middel van een draaicirkelonderzoek is de positie van de nieuwe loods bepaald. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het meest maatgevende voertuig van het transportbedrijf. Dit is een vrachtwagen met aanhanger. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in de hiernavolgende afbeelding opgenomen. De nieuwe bebouwing wordt op 2 meter van de meest optimale draaicirkel gesitueerd. Deze marge is voldoende om mogelijke stuurfoutjes op te vangen.
  
verplichtDraaicirkel
 
Het bestaande hoofdgebouw zal dienst blijven doen als bedrijfswoning en opslagruimte. Incidenteel wordt Hoogenraad gevraagd door politie in beslag te nemen auto's te stallen. Hiertoe dient het bergings- en transportbedrijf een beveiligde opslagfaciliteit te hebben. Vanwege deze beveiliging en het acuut ingrijpen mocht de situatie hierom vragen, alsmede de afgesproken aanrijtijden, is het noodzakelijk dat op het terrein wordt gewoond.
 
In het monumentale bijgebouw is reeds een kantoor aanwezig. In de beoogde situatie blijft de kantoorfunctie gehandhaafd. Achter het kantoor zal in de overige bebouwing een kleine werkplaats worden ingericht waar kleinschalig en beperkt onderhoud kan plaatsvinden. Het grotere onderhoud aan het wagenpark, alsmede de standaard serviceafspraken, vinden altijd plaats bij de dealer. De nieuw te bouwen loods biedt ruimte aan parkeervoorzieningen. Op de de hiernavolgende afbeelding zijn de activiteiten in de eindsituatie weergegeven.
  
verplicht
 
Activiteiten in eindsituatie
 
Zoals aangegeven worden de niet monumentale delen van de huidige bedrijfsbebouwing gesloopt. De gronden die hiermee vrij komen worden gebruikt voor bosontwikkeling en nieuwe verharding. De verharding voor de nieuwe loods wordt uitgevoerd als een vloeistofvrije vloer. Daarmee wordt uitgesloten dat vervuiling afkomstig van het wagenpark of van de te bergen auto's in het grondwater trekt. Door te werken met een filtersysteem wordt het opgevangen water gereinigd en geïnfiltreerd op de planlocatie. Dit systeem wordt ook op de huidige locatie van het takel- en bergingsbedrijf Hoogenraad toegepast. Het hemelwater afkomstig van het dak van de nieuwe loods kan direct worden afgekoppeld en worden geïnfiltreerd.
 
verplicht
 
Overzicht totaal te ontharden/ verharden oppervlakten
 
De nieuwbouw is zodanig gedimensioneerd en gepositioneerd dat vanaf de Maarsbergseweg deze niet of als ondergeschikt wordt opgemerkt. Daarmee blijft de monumentale bebouwing op het complex zichtbepalend. Aan de noord-, west- en zuidzijde van de nieuwbouw worden de gronden ingeplant en ingezaaid met gebiedseigen beplanting (bomen). Het bestaande opschot blijft tijdens de werkzaamheden, waar mogelijk, behouden. Daarmee wordt de visuele impact van de bebouwing op het omliggende bos sterk verzacht. Aan deze zijden zal erfverlichting niet tot minimaal aanwezig zijn, waardoor ook 's avonds de impact maximaal wordt beperkt.
 
2.3 Ruimtelijke gevolgen
De ruimtelijke gevolgen van voorliggende ontwikkeling blijven beperkt. Voor de wijzigingsbevoegdheid ansich heeft het enkel betrekking op het in- en uitvoegen van verkeer op de Maarsbergseweg.
 
De sloop- nieuwbouwopgave brengt met zich mee dat een deel van de bestaande bebouwing op het perceel Maarsbergseweg 23 - 25 zal worden gesloopt. Voorts zal een nieuw gebouw worden gerealiseerd. Daarbij is het gebouw zodanig op de kavel gepositioneerd dat deze niet tot nauwelijks beleefbaar zal zijn vanaf de Maarsbergseweg. Het monumentale industriële complex blijft haar uitstraling behouden.
  
Kwaliteitsimpuls Leersum
 
Een belangrijk (indirect) gevolg van de ontwikkeling is dat de huidige locatie aan de Rijksstraatweg in Leersum kan worden herontwikkeld naar woningbouw. De bedrijfsbestemming die de huidige locatie nu heeft zal zo snel als mogelijk van dit perceel worden gehaald, zodat het vestigen van een nieuwe overlastgevende bedrijf op de locatie niet meer mogelijk is. De bedrijfsvoering op de locatie aan de Rijksstraatweg heeft zich afgelopen decennia zodanig ontwikkeld dat deze niet meer als passend kan worden gezien. Zo heeft het in- en uitrijden van vrachtwagens, wegens het achteruit insteken, filevorming op de Rijksstraatweg tot gevolg. Hoewel Hoogenraad BV een relatief beperkte geluidsoverlast veroorzaakt, zijn op de locatie aan de Rijksstraatweg zodanig veel woningen in de directe omgeving aanwezig dat er een spanningsveld is tussen de bedrijfsvoering en een goede woon- en leefklimaat bij omliggende woningen. Met de voorliggende verplaatsing zal het aantal gehinderden woningen sterk afnemen. Uit hoofdstuk 4 volgt namelijk dat het woon- en leefklimaat bij de omliggende reguliere burgerwoningen aan de Maarsbergseweg niet in het geding is. Ook is de verkeerssituatie op de Maarsbergseweg zodanig vorm te geven dat het in- en uitrijden passend is binnen de bestaande verkeersstromen en voldoet aan de eisen omtrent een veilig verkeer. Als blijkt dat in de toekomst niet aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal het transportbedrijf in overleg met de wegbeheerder (Provincie Utrecht) maatregelen treffen waarmee de doorstroming en verkeersveiligheid op de Maarsbergseweg alsnog voldoende wordt gegarandeerd.
  
hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
 
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2018. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. De doelstellingen zijn in een drietal hoofdbelangen samengevat:
  1. duurzame leefomgeving;
  2. vitale dorpen en steden;
  3. landelijk gebied met kwaliteit.
Elk hoofdbelang is een verzameling van enkele provinciale belangen. In het totaal zijn er circa 15 provinciale belangen. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is vastgesteld.
 
Planspecifiek
 
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn provinciale belangen vastgelegd. De belangen van toepassing voor de planlocatie laten zich vatten binnen alle drie de hoofdbelangen.
  
Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (hoofdbelang duurzame leefomgeving)
Het plangebied is gesitueerd in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug is voor de provincie Utrecht een belangrijk gebied voor de aanvulling van grondwater. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen daarom geen bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Indien nodig moeten maatregelen genomen worden om dit te voorkomen. Hoewel voorliggend plan is opgesteld voor een gebruikswijziging van een kleinschalige bedrijvenlocatie worden geen wezenlijke andere functies dan in het vigerende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De stalling van auto's, vrachtwagens en ander transport- en bergingsmaterieel zal voornamelijk binnen de bestaande en beoogde bebouwing plaatsvinden. Onderhoud aan de wagens vindt niet tot nauwelijks plaats op de beoogde bedrijfslocatie. Gevolgen voor de grondwaterkwaliteit worden derhalve niet verwacht.
 
Cultuurhistorie
Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt binnen de CHS - archeologie en de CHS - Historische buitenplaatszone. In hoofdstuk 4 is aandacht besteed aan de (mogelijke) archeologische waarden in het plangebied. In verband met de ligging aan de rand van de Stichtse Lustwarande is het plangebied aangewezen als historische buitenplaatszone.
 
De Stichtse Lustwarande is een brede buitenplaatszone op de zuidflank van de Heuvelrug, tussen Utrecht en Amerongen. De Stichtse Lustwarande kent een afwisseling van open (weiden, overplaatsen) en gesloten (parken, bossen) delen. Kenmerkend zijn de ontworpen zichtrelaties (zichtlijnen of panorama's) vanaf de weg op de hoofdhuizen en vanuit de hoofdhuizen op het omliggende park, de overplaats en het landschap. Structurerende onderdelen van deze zichtrelaties zijn bosschages, uitzichtpunten en gewelfde gazons, evenals voor de landschapsparken en buitenplaatsen kenmerkende slingerende lanen, waterpartijen en tuinelementen. Het voorliggende plangebied maakt geen onderdeel uit van een buitenplaats of landschapspark, voorts wordt het plangebied ook niet gekenmerkt door de aanwezigheid van eventuele zichtlijnen, beschermingswaardige landschapselementen of andere tuinelementen. Het plangebied is sinds vele jaren in gebruik als bedrijfslocatie. De voorgestelde beperkte wijziging van gebruik en het sloop-nieuwbouwvoornemen hebben geen betrekking op de waarden van de Stichtse Lustwarande.
 
Voorts streeft de Structuurvisie een optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond na. Functies moeten zoveel mogelijk worden gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een functie wordt ontwikkeld die risico's oplevert, dan vraagt de provincie de benodigde voorzorgsmaatregelen te nemen om problemen te voorkomen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect bodem.
  
Algemene beleidslijn verstedelijking (hoofdbelang Vitale dorpen en steden)
Al geruime tijd maakt de provincie gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Omdat verstedelijking binnen de rode contour dient plaats te vinden is dit een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Het plangebied is geheel gesitueerd in landelijk gebied. Voorliggend wijzigingsplan gaat echter uit van bestaande bouwrechten (bestaande aantal meters aan gebouwen en bouwvlak uit vigerend bestemmingsplan). Daarmee is er van verstedelijking geen sprake.
 
Door de beoogde uitplaatsing van Hoogenraad komt er in de kern van Leersum de huidige locatie vrij. De huidige locatie in Leersum zal omkleuren naar woningen. Daarmee draagt de voorliggende ontwikkeling bij aan het provinciale belang 'optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte'.
  
Aardkundige waarden
Voorts is het plangebied aangewezen vanwege de mogelijk aanwezige aardkundige waarden. Aardkundige waarden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. De ontwikkeling voorziet niet in een noemenswaardige verstoring van deze waarden.
  
Ecologische Hoofdstructuur
Het gehele plangebied is gesitueerd in de ecologische hoofdstructuur. Anders dan met een nieuw bestemmingsplan gaat voorliggend plan uit van bestaande rechten. In het provinciale beleid is ten aanzien van bestaande rechten een zogenaamde eerbiedigende werking opgenomen, dat wil zeggen dat het de bestaande rechten respecteert. De bedrijfsuitplaatsing kan echter niet tot gevolg hebben dat de natuurwaarden van de gronden rondom het plangebied schade ondervinden. Schadelijke effecten van de nieuwe bedrijfsvoering dienen derhalve voorkomen of gecompenseerd te worden. In hoofdstuk toelichting hoofdstuk 4 is nader ingegaan op het aspect ecologie
  
Landschap Utrechtse Heuvelrug (hoofdbelang Landelijk gebied met kwaliteit)
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom beschermt de provincie de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen. In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen staan de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen.
 
Hierin is het volgende opgenomen met betrekking tot de Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er is veel bos op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn daarbij gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen. Het gebiedskatern van de kwaliteitsgids noemt voor de Utrechtse Heuvelrug drie kernkwaliteiten:
  1. robuuste eenheid | de Utrechtse Heuvelrug is het op een na grootste bosgebied van Nederland, robuust en aaneengesloten. De afwisseling van bos met open heidevelden, stuifzanden, landgoederen met lanen en kleine akkercomplexen zorgt voor een intiem landschap met grote mogelijkheden voor recreatie.
  2. reliëfbeleving | de Heuvelrug kent een rijke variatie in reliëfvormen. Van grote hoogteverschillen op korte afstand tot uitgebreid microreliëf. Het reliëf zorgt voor vergezichten en oriëntatiepunten, in het gebied en in de wijde omgeving. Tevens uit het reliëf zich in het landgebruik.
  3. extreme historische gelaagdheid | het gebied kent een rijke historie met grote veranderingen door de tijd heen. Als een van de oudste bewoonde gebieden van de provincie herbergt het gebied een schat aan cultuurhistorie, met een rijke agrarische en militaire geschiedenis en vele landgoederen, buitenplaatsen, gezondheidsinstellingen en recreatieve functies. Steeds weer zijn er sporen gewist en nieuwe bijgekomen.
 
De ambities voor de Utrechtse Heuvelrug zijn uitgewerkt middels het gebiedskatern en de bijhorende ambitiekaart. Een uitsnede uit de ambitiekaart is hiernavolgend opgenomen. Daaruit volgt dat het plangebied is gesitueerd aan de voet van de Heuvelrug. Gelegen aan de zuidzijde van de Heuvelrug kent het gebied een flauwe helling. Als gevolg van deze flauwe helling zijn in het gebied diverse hoogteverschillen waarneembaar.
 
verplicht
 
Uitsnede ambitiekaart (plangebied in wit kader)
  
Het plangebied is op de rand van het aandachtsgebied Doorn - Maarsbergen gelegen. Dit aandachtsgebied is een grote concentratie van recreatieve terreinen. Daarnaast wordt de eenheid van de Heuvelrug hier doorsneden door de snelweg en het spoor.. Elk element op zich is een probleem voor de Utrechtse Heuvelrug als kerngebied in het ecologische netwerk van de provincie Utrecht. Door te zoeken naar een goede zonering van drukke en rustige gebieden kan een kwaliteitsverbetering worden bereikt. Voor de beleving van het bosgebied in dit deel van de Utrechtse Heuvelrug is een goede verdeling en inpassing van de wegen en recreatieve locaties noodzakelijk. Er dreigt nu versnippering van het bos. Door de zonering in rustige en drukke gebieden kan ook het karakter van het bostapijt van de Utrechtse Heuvelrug worden versterkt. Het provinciaal landschap vraagt om:
  1. zonering van drukke en rustige gebieden voor een goed ecologisch functioneren;
  2. versterking van het bostapijt van de Utrechtse Heuvelrug.
 
Aangaande punt a gaat voorliggend wijzigingsplan nadrukkelijk uit van de huidige bouwmogelijkheden. Verder is het op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk de gronden ten behoeve van een bedrijfsvoering te gebruiken. In het kader van de ontwikkeling is wel een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit volgen geen belemmeringen.
 
Aangaande punt b wordt geconstateerd dat in de huidige situatie een deel van het terrein reeds begroeid is met opschot. Dit opschot kan worden gezien als een jong bos. Onder dit opschot is een bostapijt aanwezig wat geclassificeerd kan worden als prematuur tot jong.
 
Hiernavolgende afbeeldingen geeft, zeer globaal, de bestaande situatie weer.
 
verplicht
 
Bestaand bos en bostapijt
 
verplicht
 
Impressie bestaand bos en bostapijt
 
Het deel dat geen onderdeel uitmaakt van het bestaande bos wordt gevormd door bebouwing, verharding of grasland. Jong bostapijt is hier niet aanwezig. Een beperkt deel van het bestaande bos(tapijt) zal worden verwijderd om de nieuwe loods en de verharding naar de loods mogelijk te maken. Gelet op de beperkte huidige kwaliteiten van het bostapijt, de huidige planologische mogelijkheden en het maatschappelijk belang van de uitplaatsing is afgewogen dat de beperkte afname geen belemmering vormt voor de uitplaatsing.
 
Blijkens de visiekaart is het gewenst verdere verstedelijking aan de westzijde van de kern Leersum af te stoppen. Voorliggend plan omvat geen nieuwe verstedelijkingsmogelijkheden en is derhalve niet strijdig aan deze ambitie.
 
Verder is het plangebied gesitueerd in het deelgebied 'beboste toppen'. De uitgestrekte bossen op de stuwwalrug vormen de kern van een robuuste eenheid. Door het stammenwoud en bladerdak is de uitgestrektheid op ooghoogte moeilijk te bevatten. In elkaar overlopende bossen van loof- en naaldhout omsluiten open plekken van wisselde grootte, veelal heidevelden. Een fijnmazig padennetwerk dooradert het bos. Glooiende wegen haaks op de hoogtelijnen maken het reliëf van de Heuvelrug beleefbaar, evenals het vele microreliëf in de wegprofielen, het bos en de open plekken. De verschillen in landgebruik (heide, stuifzand, bos), de bosverkaveling (met lanen en sterrenbossen) en de bebouwing (van voorname buitenplaatsen en instellingen tot villa's en militaire barakken) getuigen van de rijke en bewogen geschiedenis van de Heuvelrug. Voor dit gebied stelt de Kwaliteitsgids enkele inrichtingsprincipes / kwaliteiten. Zo moet het bos bestaan uit vele afwisselende soorten bospercelen, zijn er open plekken in het bos met een verschillend gebruik, bestaat de erfafscheiding veelal uit de bosrand, houtwal of een hek en geeft beplanting tot dicht op de weg een gevoel in het bos te zijn. Het voorliggende wijzigingsplan verdraagt zich met deze beschrijving.
  
Conclusie
 
De beoogde uitplaatsing is passend binnen de PRS.
  
Provinciaal Ruimtelijke Verordening
 
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op de hiervoor genoemde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn regels opgenomen ten aanzien van de bodem, het cultureel erfgoed, het landelijk gebied, de natuur, de recreatie, het stedelijk gebied en de watersysteem.
  
Planspecifiek
Zoals gemotiveerd in voorgaande paragraaf is het voorliggende wijzigingsplan als passend binnen de provinciale regelgeving te beschouwen.
 
Aanvullend aan de PRS stelt de PRV nog enkele voorwaarden aan ruimtelijke plannen. Zo dient een voorliggend plan een omschrijving te omvatten hoe omgegaan is met archeologie, duurzame energiebronnen en bijvoorbeeld energiebesparing. Verder dient in het voorliggende plan een mobiliteitstoets opgenomen te zijn. Hoofdstuk 5 van deze toelichting is zodanig opgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden vanuit de PRV. Omdat daarbij in voorgaande paragraaf reeds is aangetoond dat de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid vormt de PRV geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
  
3.2 Gemeentelijk beleid
3.2.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
 
De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.
 
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is slechts ruimte wanneer rekening gehouden wordt met deze uitgangspunten. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogt voor iedereen de waarde van de leefomgeving.
 
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
 
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
 
Planspecifiek
 
Middels de structuurvisiekaart wordt gestuurd op hoofdaccenten. De structuurvisiekaart wijst het plangebied aan als de natuurzone 'Leersumse Veld'. Vanuit deze aanwijzing wordt het hoofdaccent op natuur gelegd. De gemeente beoogt niet de natuurgebieden en de EHS uit te breiden, wel wordt getracht de natuurstructuur te optimaliseren. Het aspect natuur wordt in hoofdstuk toelichting hoofdstuk 4 verder behandeld.
 

verplicht
 
Uitsnede structuurvisiekaart (plangebied wit omlijnd)
 
Vanuit het thema 'duurzaam bereikbaar' is een verbetering van de bereikbaarheid en de verkeersdoorstroom gewenst. Zoals reeds gemotiveerd in hoofdstuk 2 zijn deze aspecten in het geding bij het uitrijden van de huidige locatie. De locatie aan de Maarsbergseweg biedt wel mogelijkheden voor veilig uitrijden zonder dat daarbij de doorstroom wordt geblokkeerd.
 
Verder levert de uitplaatsing kansen voor de versterking van het woon- en leefklimaat in Leersum (thema 'leefbare dorpen'). Daarmee is de beoogde ontwikkeling in lijn met het gestelde in de gemeentelijke structuurvisie.
  
hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid
4.1 Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit heeft alles te maken met het goed op elkaar afstemmen van bebouwing en omgeving. Dit afstemmen gebeurt door de situering van bebouwing, de afmetingen van gebouwen maar ook bouwstijl, uitstraling, gebruikte materialen, kleuren en tot slot de inrichting van de openbare ruimte. Bij bestemmingsplannen gericht op ontwikkeling worden daartoe vaak beeldkwaliteitsplannen opgesteld. In conserverende bestemmingsplannen wordt veelal teruggevallen op reeds bestaande beeldkwaliteitskaders zoals kwaliteitsgidsen, landschappelijke ontwikkelingsplannen of regionale visies. 
 
Planspecifiek
 
Middels de Welstandsnota zal in een latere fase van de ontwikkeling worden gestuurd op de beeldkwaliteit. Deze Welstandsnota werkt aanvullend aan het bestemmingsplan.
 
4.2 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
 
Voor de beoogde bedrijfsverplaatsing is met name het effect op het onderliggende wegennetwerk van belang. Het parkeren zal geheel op eigen terrein geschieden. Het terrein biedt daartoe voldoende mogelijkheden. Dit parkeren zal zich concentreren voor de loods (dagperiode) en direct ten zuiden van het kantoor/werkplaats (dag- en nachtperiode).
 
Het transport- en bergingsbedrijf houdt het aantal keer dat vanaf de bedrijfslocatie wordt uitgereden bij. Voor de periode 01-06-2013 tot en met 31-12-2013 (6 maanden) komt dit op circa 800 keer. Dit zijn 3.200 verkeersbewegingen. De chauffeur komt doorgaans met de auto naar het werk (verkeersbeweging 1), pakt aldaar de bedrijfswagen (verkeersbeweging 2), levert deze aan het eind van de dag in (verkeersbeweging 3) en rijdt dan weer daar huis (verkeersbeweging 4).
 
Zoals eerder aangegeven is de bedrijfsvoering geënt op minimale aanrijtijden. Hiertoe zijn ook afspraken gemaakt met wegbeheerders zoals Rijkswaterstaat. Hoogenraad BV laat vaak chauffeurs vanuit huis met de bedrijfswagen vertrekken. Deze tijdsbesparing is noodzakelijk om de gewenste doorstroom op de wegen te garanderen. In de zes gemeten maanden circa 500 keer vanuit een andere locatie (huis chauffeur) uitgereden. Daarmee vindt een deel van de activiteiten plaats op de bedrijfslocatie. De overige activiteiten vinden plaats buiten de bedrijfslocatie. Voor de goede orde moet opgemerkt worden dat het merendeel van de 'gestrande auto's' direct door gebracht worden naar de garage of het schadeherstel bedrijf. Slechts een klein deel wordt tijdelijk op de bedrijfslocatie gestald.
 
In het akoestische onderzoek is een uitgebreide bedrijfsbeschrijving opgenomen. Deze bedrijfsbeschrijving is gebaseerd op de genoemde uitrijgegevens. Uit de beschrijving volgt dat per etmaal circa 48 verkeersbewegingen zijn te verwachten. Inmiddels is de A12 gereconstrueerd. Deze reconstructie heeft, blijkens initiatiefnemer, tot gevolg dat het aantal ongelukken met 50% is gedaald. De huidige uitrijdgegevens laten derhalve een ander en extensievere bedrijfssituatie zien. Als gevolg hiervan kan gevoegelijk worden aangenomen dat de aanname van 48 verkeersbewegingen te classificeren is als een zogenaamd worstcase scenario.
 
In de huidige situatie is het bedrijf gesitueerd aan de Rijksstraatweg te Leersum. Deze locatie is hemelsbreed op minder dan 1 kilometer van het plangebied gelegen. Het merendeel van de verkeersbewegingen vanaf de huidige situatie gaat over de Rijksstraatweg via de Maarsbergseweg naar de snelweg A12 en visa versa. Daarmee is het plangebied gelegen aan een van de belangrijkste rijroutes. Daarmee zal de bedrijfsverplaatsing slechts beperkt leiden tot extra verkeersbewegingen. Uit overleg met de provincie blijkt dat de bedrijfsverplaatsing ook niet zal leiden tot nieuwe capaciteitsproblemen op het wegennet.
 
Hoogenraad Transport zal gebruik maken van de bestaande in- en uitrit aan de provinciale weg. Gelet op de beperkte hoeveelheid in- en uit te voegen verkeer wordt dit vooralsnog voldoende veilig geacht. Gelet op de bestaande rechten van de in- en uitrit, het verkeersbeeld ten tijde van de metaalwarenfabriek en de beoogde beperkte hoeveelheid in- en uitvoegend verkeer, is tussen provincie en het takel- en bergingsbedrijf overeengekomen dat wegaanpassingen niet noodzakelijk zijn. Wanneer het verkeersbeeld het vraagt zullen de chauffeurs van Hoogenraad vanaf Leersum doorrijden tot de rotonde bij de snelweg en daar omkeren. Vervolgens kan rechtsafslaand het bedrijfsperceel op worden gereden en wordt de doorstroom minimaal gefrustreerd. Voorts is tussen initiatiefnemer en provincie afgesproken dat, in het onverhoopte geval van dreigende gevaarlijke situaties, maatregelen getroffen moeten worden. Gedacht kan worden aan een uitvoegstrook voor links afslaand verkeer.
 
Als groot voordeel van de bedrijfsverplaatsing wordt de verkeersveiligheid van de Rijksstraatweg in Leersum gezien. Momenteel vormt het in- en uitrijdend materieel van Hoogenraad een belangrijk knelpunt ten aanzien van de doorstroom en veiligheid. Het voorliggende plan heeft als gevolg dat dit knelpunt wordt opgelost.
 
4.3 Milieu
4.3.1 Milieu algemeen
Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012
 
Het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
  1. duurzaamheid;
  2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  4. kwaliteit van de leefomgeving.
 
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
 
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde "kansrijke" projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8 en een 50% verscherpte EPC.
  
Planspecifiek
 
Indien omgevingsvergunningen worden aangevraagd zullen deze getoetst worden aan het milieukwaliteitsprofiel. Met het ontwerp van de nieuw te bouwen loods zal rekening gehouden moeten worden met een verscherpte EPC.
  
4.3.2 Bodem
Voor bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2009 zijn interventiewaarden, streefwaarden / achtergrondwaarden vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. De achtergrondwaarde / streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier. Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
 
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een bestemmingswijziging. De huidige bestemming 'Bedrijven' blijft gehandhaafd. Daarmee is er geen wijziging van bodemfunctieklasse en is er voor het planologische traject geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hiernavolgend wel inzicht gegeven in de aanwezige bodemkwaliteit. Daarbij is gebruik gemaakt van de gegevens van de omgevingsdienst en een nader bodemonderzoek (bijlage: Groundwater Technology B.V., Nader bodemonderzoek ter plaatse van Maarsbergseweg 21-25 te Leersum, projectnummer 13007, 18 september 2013). Het totale plangebied is aangemerkt als Wbb-locatie. Een Wbb-locatie is een locatie waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De provincie Utrecht was in dergelijke gevallen bevoegd gezag, deze bevoegdheid is overgegaan naar de Regionale uitvoeringsdienst.
 
verplicht
 
Bodeminformatiekaart
 
Het gemeentelijke bodembeleid geeft aan dat indien uit een historisch onderzoek blijkt dat de locatie verdacht is (zoals uit de aanwijzing van WBB-locatie blijkt) er een bodemonderzoek dient plaats te vinden. De eigenaar van het perceel heeft, in samenspraak met de provincie, thans een onderzoektraject opgestart. Het nader bodemonderzoek in de bijlage van het voorliggende plan is een eerste resultaat van dit traject.
 
Geschiedenis bodemkwaliteit (bron: onderzoek Groundwater Technology B.V.)
De eerste bebouwing op de locatie stamt uit 1929 en werd gebruikt door Stoomwasserij 'De Duif'. Voor zover bekend ging het om een natwasserij. Veel stomerijen gebruikten het oplosmiddel tetrachlooretheen (PER). Het reinigende vermogen van PER is voor niet-wateroplosbaar vuil groter dan dat van de alternatieve reinigingsmethoden. Alleen het reinigende vermogen voor wateroplosbaar vuil blijft achter bij dat van de professionele natreiniging. Het vermoeden bestaat dat Stoomwasserij "De Duif' gebruik heeft gemaakt van PER.
 
In 1947 vestigde zich Metaalwarenfabriek Hoogmerk b.v. op de locatie ten behoeve van de productie van metaalwaren (geldkistjes en sleutelkastjes). Voor deze werkzaamheden waren diverse metaalbewerkingsmachines, een ontvettingsbad, een spuiterij en een ondergrondse tank aanwezig. De locatie is tot voor kort gebruikt door Metaalwarenfabriek Hoogmerk b.v. Metaalwarenfabriek Hoogmerk B.V. heeft bijna alleen trichlooretheen (TRI) gebruikt in ontvettingsbaden, en hooguit af en toe PER. TRI was namelijk goedkoper dan PER.
  
Historische bodemonderzoeken
In het bodemonderzoek van Groundwater Technology B.V. wordt aangegeven dat in het verleden vijf onderzoeken zijn uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in en nabij het plangebied. Uit de onderzoeksresultaten van deze vijf onderzoeken blijkt dat in de bovengrond ter plaatse van de uitpandige vatenopslag een sterk verhoogd gehalte minerale olie en een matig verhoogd gehalte zink wordt aangetoond. Verspreid over de gehele locatie worden in de grond licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK aangetoond die de achtergrondwaarde overschrijden. In het grondwater worden eveneens licht verhoogde concentraties zware metalen gemeten.
 
Ten westen van de voormalige verpakkingshal is een afvalstort aangetroffen waarin vanaf maaiveld tot circa 0,5 m-mv een sintel-/gruislaag is aangetroffen. Hierin worden matig verhoogde gehalten nikkel en zink aangetoond. Hier zijn eveneens sleuven getrokken om de samenstelling van het materiaal te bepalen. Ter plaatse van twee van deze sleuven is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Vermoedelijk is het asbesthoudende plaatmateriaal afkomstig van de dakbedekking.
 
In het grondwater op de locatie is een verontreiniging aanwezig met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl). Een duidelijke bron van de verontreiniging is niet (meer) aanwezig. De kern van de verontreiniging bevindt zich midden op de bebouwde locatie in het ondiepe grondwater.
 
Huidig bodemonderzoek
Het bodemonderzoek van Groundwater Technology heeft als doel de vastgestelde verontreiniging (pluim) nader in kaart te brengen en te concluderen of de verontreiniging zodanig is dat deze spoedeisend gesaneerd zal moeten worden. Hiertoe zijn stroomafwaarts van de locatie op drie afstanden en op verschillende dieptes ten opzichte van maaiveld, drie peilbuizen geplaatst. Uit de analyseresultaten blijkt dat de peilbuizen in de pluim staan en dat de verontreiniging qua lengte van de pluim in beeld is. Op basis van oude gegevens en recente gegevens kan ongeveer de breedte van de pluim worden afgeleid. Tevens zijn een zestal bestaande peilbuizen herbemonsterd.
  
Conclusies bodemonderzoeken
Op basis van de (oude) historische en nieuwe onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat:
  • er nagenoeg geen nalevering meer is vanuit de bronzone;
  • de lengte van de pluim circa 275 meter is;
  • de gemiddelde breedte van de pluim circa 50 meter bedraagt en de dikte ongeveer 8 meter;
  • de omvang van de pluim wordt ingeschat op een bodemvolume van 110.000 m³;
  • de ouderdom wordt ingeschat op 70 jaar;
  • de verontreiniging hoogst waarschijnlijk is ontstaan in de jaren '40 van de vorige eeuw, t.g.v. de activiteiten van de wasserij;
  • mogelijk ook de bedrijfsactiviteiten van het metaalbedrijf hebben bijgedragen aan de verontreinigingssituatie;
  • er geen humane risico's of ecologische risico's aanwezig zijn;
  • op de locatie mogelijk een verspreidingsrisico aanwezig is; er wordt echter verwacht dat de verontreiniging stabiel is t.g.v. natuurlijke afbraak die met name optreedt langs de randen van de pluim en op grotere diepte.
 
Vervolgstappen
Om te bepalen of de grondwaterverontreiniging stabiel is wordt een monitoringsplan voorgesteld, gericht op de randen van de pluim om aan te tonen dat het front van de verontreiniging zich niet noemenswaardig verplaatst en het volume van de pluim niet verder toeneemt. Tevens dienen de concentraties in de kern van de grondwaterverontreiniging te worden gemonitoord om te bepalen of er inderdaad geen bron meer aanwezig is en er geen nalevering meer plaats vindt.
  
Gevolg aspect bodem op planvorming
Vastgesteld is dat de planlocatie vervuild is. Aangezien er geen humane risico's of ecologische risico's aanwezig zijn kan de gebruikswijziging doorgang vinden. Uitgangspunt hierbij is dat er geen sprake is van een wijziging van bodemregime en dat mogelijke risico's worden voorkomen. Omdat niet voorzien wordt in een bestemmingswijziging worden geen andere eisen aan de bodem gesteld. Ten aanzien van de risico's worden de gronden waar mensen aanwezig zijn en werken verhard. Door deze verharding is er geen contact met de bodem mogelijk. Zoals beschreven in paragraaf 5.5 wordt nieuwe vervuiling eveneens voorkomen. Daarmee draagt het plan niet bij aan de bestaande vervuiling en vormt de bodemkwaliteit geen belemmering bij het voorliggende plan. Ten tijden van de aanvraag omgevingsvergunning zal de kwaliteit van de bodem, te verkrijgen door het monitoringsplan, betrokken worden bij de besluitvorming.
  
4.3.3 Geluid
De Wgh schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van plannen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) industrielawaai. Daarnaast geeft de Wgh aan wanneer sprake is van een geluidsgevoelige bestemmingen. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
 
Een transport en bergingsbedrijf is niet geluidgevoelig, toetsing aan wegverkeerslawaai is voor de Wet geluidhinder en in het kader van een goede ruimtelijke ordening daarom niet van toepassing.
  
Planspecifiek
 
Het voorliggende wijzigingsplan maakt een gewijzigd bedrijfsmatig gebruik van een bestaande bedrijfslocatie mogelijk. Als gevolg van deze ontwikkeling worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Wel kan het gewijzigde gebruik van invloed zijn op de geluidsbelastingen bij bestaande omliggende woningen. Onder meer daartoe heeft initiatiefnemer een akoestisch onderzoek laten uitvoeren (bijlage | LBP Sight, Akoestisch onderzoek Bergingsbedrijf Hoogenraad te Leersum, kenmerk R065377aaA1.eg. datum: 8 oktober 2014).
 
Geluid bij reguliere burgerwoningen
Het geluidsonderzoek toont aan het geluidniveau op 30 meter van de grens van de inrichting ten hoogste 42 dB(A) bedraagt in de dagperiode, ten hoogste 31 dB(A) in de avondperiode en ten hoogte 28 dB(A) in de nachtperiode. Dit voldoet aan de grenswaarde van respectievelijk 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A). Binnen 30 meter van de inrichting zijn geen reguliere burgerwoningen gelegen. Daarmee vormt het langetijd beoordelingsniveau geen belemmering.
 
De maximale geluidsniveau in de dagperiode (piekniveau: LAmax) ter plaatse van Maarsbergseweg bedraagt 66 dB(A). In de avond- en nachtperiode bedraagt dit niveau 60 dB(A). Daarmee blijft het maximale geluidsniveau ter plaatse van de meest nabijgelegen, niet tot de inrichting behorende reguliere burgerwoning, onder de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode, 65 dB(A) voor de avondperiode en komt niet hoger uit dan 60 dB(A) voor de nachtperiode.
 
Het onderzoek toont daarmee aan dat de geluidsniveau's bij niet tot de inrichting behorende reguliere burgerwoningen, inclusief de achter de woning Maarsbergseweg 27 gelegen verblijfsobject, onder de daarvoor geldende normen blijven.
  
Geluid bij overige woningen
De woning aan de Maarsbergseweg 21/23 zal in de beoogde situatie worden gebruikt als bedrijfswoning. De motivatie hiertoe is reeds in hoofdstuk 2 gegeven. Bedrijfswoningen worden in de Wet geluidhinder niet aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Een nadere beoordeling bij deze woning is niet noodzakelijk. De woning aan de Maarsbergseweg 17 is vroeger altijd in gebruik geweest als bedrijfswoning. In het bestemmingsplan 'Leersum Buitengebied 2005, herziening 2009' is deze woning niet opgenomen. Daarmee is de woning onder het overgangsrecht geplaatst. De huidige gebruiker mag deze woning nog wel gebruiken. Verwacht wordt echter dat deze woning, na het vertrekken van de huidige gebruiker, snel gesloopt zal worden. Omdat de woning geen planologische rechten meer heeft maar voorheen is aangewezen als bedrijfswoning is besloten het woon- en leefklimaat bij deze woning slechts beperkt te toetsen. Uit het akoestische onderzoek blijkt dat het langetijd beoordelingsniveau voor de dagperiode maximaal 39 dB(A) bedraagt, de avondperiode heeft een niveau van 29 dB(A), de nachtperiode heeft een niveau van 26 dB(A). Dit voldoet ruim aan de grenswaarde van respectievelijk 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A). Gelet op het zeer incidentele karakter van de maximale geluidswaarden (zie § 2.3) wordt, rekeninghoudend met de planologische status van de woning, het woon- en leefklimaat bij de woning als voldoende beoordeeld.
 

Kwaliteitswinst bedrijfsverplaatsing
 
In de huidige situatie aan de Rijksstraatweg 204 zijn diverse woningen aan de Rijksstraatweg en Koningin Julianalaan op minder dan 30 meter van de grens van de inrichting gesitueerd. Hoewel niet onderzocht is wat de geluidsbelasting (langetijd en maximaal) bedraagt bij deze woningen kan, op basis van het uitgevoerde onderzoek naar de bedrijfsvestiging op de Maarsbergseweg, wel worden geconcludeerd dat waarschijnlijk niet bij alle woningen voldaan kan worden aan de grenswaarden. Bij de locatie aan de Maarsbergseweg kan, behoudens bij de woningen 21/23 en 17 zoals voorgaand uiteengezet, wel bij alle reguliere burgerwoningen voldaan worden aan de grenswaarden. Daarmee is er sprake van een afname van het aantal gehinderden en een verbetering van ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt aangemerkt als meewegend maatschappelijk belang.
  
Overige geluidsaspecten
 
Zoals tevens zal blijken uit paragraaf 5.3 van de voorliggende toelichting wordt niet verwacht dat door deze ontwikkeling significant andere verkeerhoeveelheden op de Maarsbergseweg zullen ontstaan. Verder wordt het invoegend verkeer afkomstig van het plangebied direct opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Er is derhalve geen nadere beschouwing van de verkeersaantrekkende werking noodzakelijk. Wegverkeers- en spoorweglawaai zijn verder niet aan de orde.
  
4.3.4 Luchtkwaliteit
In 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Er is vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden.
 
De belangrijkste grenswaarden zijn de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de 24-uursgemiddelde grenswaarde voor fijn stof, omdat deze in Nederland worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, niet overschreden. Toetsing aan de grenswaarden is niet voor alle ruimtelijke plannen verplicht. Alleen plannen die in betekenende mate bijdragen worden getoetst aan de grenswaarden (40 µg/m³). In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is vastgelegd dat een bijdrage van meer dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m³, wordt getoetst aan de grenswaarden. Deze bijdrage van 3% is in de ministeriële regeling niet in betekenende mate doorvertaald naar 1.500 woningen of 100.000 m² kantooroppervlak.
 
Naast hoofdstuk 5 van de wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is één van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie.
 
Planspecifiek
 
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Milieubeleidsplan, waarin milieukwaliteitprofielen zijn toegekend afhankelijk van het soort gebied. Het maatgevende milieukwaliteitsprofiel voor het gebied is het milieukwaliteitprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies'. De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof berekend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. Uit de berekeningen blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen tot 22-24 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
 
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m³ van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m³ vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 24-25 microgram per m³ bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
 
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor een bedrijfsverplaatsing. Daarmee is geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Voor de invloed van de voorliggende ontwikkeling op de luchtkwaliteit zijn met name de verkeersbewegingen van belang.
 
In de huidige situatie is het bedrijf gesitueerd aan de Rijksstraatweg te Leersum. Deze locatie is hemelsbreed op minder dan 1 kilometer van het plangebied gelegen. Het merendeel van de verkeersbewegingen vanaf de huidige situatie gaat over de Rijksstraatweg via de Maarsbergseweg naar de snelweg A12 en visa versa. Daarmee is het plangebied gelegen aan een van de belangrijkste rijroutes. Gemotiveerd kan worden dat de verplaatsing van het bedrijf langs de bestaande rijroute geen gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.
 
Volledigheid halve is, aan de hand van de verkeersgegevens, toch een NIBM-berekening uitgevoerd. Daarbij is uitgegaan van een worstcase scenario waarbij alle verwachte verkeersbewegingen nieuwe verkeersbewegingen zijn. Het berekende resultaat is hiernavolgend weergegeven.
 
verplicht
 
Uitsnede NIBM-tool (versie mei 2014)
 
Uit de NIBM berekening volgt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
 
4.3.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst (Staat van bedrijfsactiviteiten) opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
Planspecifiek
 
Voorliggend wijzigingsplan maakt een bedrijfsverplaatsing van een bergings- en transportbedrijf mogelijk. In de VNG Publicatie (gelijk met de Staat van Bedrijfsactiviteiten) omschrijft de bedrijfsvoering het meest passend middels 'het stallen van vrachtwagens'. Voor deze bedrijfsvoering is, middels de generieke VNG methodiek, een milieucategorie 3.2 toegewezen. Bij deze toewijzing is het aspect geluid maatgevend. De overige aspecten, geur, stof en gevaar, zijn inpasbaar in een categorie 2 toewijzing. De VNG-publicatie stelt dat voor een categorie 2 bedrijf een richtafstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen voldoende is voor een acceptabel woon- en leefklimaat bij deze gevoelige bestemmingen.
 
Middels specifiek onderzoek (bijlage | LBP Sight, Akoestisch onderzoek Bergingsbedrijf Hoogenraad te Leersum, kenmerk R065377aaA1.eg. datum: 8 oktober 2014) is aangetoond dat ook voor het aspect geluid een toewijzing in categorie 2 passend is. Zoals beschreven in paragraaf 5.2.4 heeft LBP Sight in het akoestische onderzoek, op basis van de bedrijfssituatie zoals beschreven in paragraaf 2.3, de geluidsbelasting bepaald op een afstand van 30 meter uit de inrichting van het bedrijf. Deze geluidswaarden bedragen ten hoogste 42 dB(A) in de dagperiode, ten hoogste 31 dB(A) in de avondperiode en ten hoogte 28 dB(A) in de nachtperiode. Dit voldoet aan de grenswaarde van respectievelijk 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A). Daarmee voldoet het geluid op 30 meter uit de inrichting aan de eisen die daarvoor gelden, met andere woorden: het takel- en bergingsbedrijf Hoogenraad is ook qua geluid gelijk te stellen met een categorie 2 toewijzing.
 
Omliggende woningen
In paragraaf 5.2.4 is reeds een beoordeling gegeven van de (bedrijfs)woningen aan de Maarsbergseweg 17 en 21/23. De woningen zijn geen reguliere burgerwoningen en hoeven ook niet als zodanig te worden beschermd. De beoogde geluidsbelasting is zodanig dat deze, gegeven de planologische status, als voldoende wordt aangemerkt.
 
De meest nabij gelegen reguliere burgerwoningen zijn de Maarsbergseweg 15 en de Maarsbergseweg 27. De woningen liggen op respectievelijk 55 meter en 35 meter uit de perceelsgrens. Daarmee liggen de woningen buiten de milieuzonering van het bedrijf. Ook het verblijfsobject achter de Maarsbergseweg 27 is buiten de milieuzonering van de beoogde bedrijfslocatie gelegen. Daarmee bestaat er geen aanleiding te veronderstellen dat door de bedrijfsverplaatsing het woon- en leefklimaat bij omliggende woningen in het geding is. Voldaan wordt aan voorwaarde a uit de wijzigingsbevoegdheid.
 
4.3.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een calamiteit waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hetbeleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) welke op 1 januari 2011 in werking is getreden.
 
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal doden, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
 
Planspecifiek
 
Binnen en nabij het plangebied kunnen verschillende risicobronnen aanwezig zijn. Hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede van de provinciale risicokaart waarop de omgeving van het plangebied en de relevante risicobronnen zijn weergegeven. Hierna worden de risico's van de afzonderlijke bronnen nader toegelicht.
 
verplicht
 
Uitsnede provinciale risicokaart
 
Risicobedrijven
Er bevinden zich geen risicovolle inrichtingen in of in de nabijheid van het plangebied, waarvan de risicocontouren het plangebied doorkruisen.
 

Transport van gevaarlijke stoffen
Op ruim 3 km ten noorden van het plangebied ligt de rijksweg A12. De risicocontouren langs die weg zijn niet van invloed op het plangebied en daarmee vormt het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12 geen belemmering voor het plangebied. Er zijn geen spoorwegen die het plangebied doorkruisen, of waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden. De spoorlijn Utrecht-Arnhem ligt 3,5 km ten noorden van het plangebied. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met een plaatsgebonden risico of een groepsrisico.
  
Buisleidingen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen ondergrondse buisleidingen. Wel is op circa 1,5 km van het plangebied een buisleiding van de Gasunie gelegen. Gelet op de afstand hoeft geen rekening gehouden te worden met een plaatsgebonden of een groepsrisico.
 
4.3.7 Duurzaamheid
Zoals vermeld in paragraaf 4.3.1 is 24 september 2009 het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug. Middels dit beleidsplan worden, aanvullend op de landelijke regelgeving (bouwbesluit), normen gesteld voor gebouwen. In paragraaf toelichting paragraaf 4.3.7 is hier reeds op ingegaan.
 
4.4 Kabels, hoogspanning- en zendmasten
Risico's van elektrische en/of magnetische straling vallen onder de noemer 'volksgezondheid' en zijn dus in beginsel geen externe veiligheidsaspect. Toetsing van stralingsrisico's is echter ook gerelateerd aan risicoafstanden. Het ligt daarom voor de hand om de beoordeling van stralingsrisico's onder het thema externe veiligheid te borgen.
 
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Voor door zendmasten (omroep, GSM, UMTS, enz.) veroorzaakte elektromagnetische straling zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en verankerd in de Telecommunicatiewet.
  
Hoogspanningslijnen
Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig waarvan de veiligheidszone van 80 meter aan weerzijde van een hoogspanningslijn het plangebied beïnvloedt.
  
Zendmasten
Uit de gegevens op de website http://www.antenneregister.nl/register/map.aspx blijkt dat zich in het plangebied geen zendmasten bevinden. Op circa 1.500 meter van het plangebied, op een van de toppen van de Utrechtse Heuvelrug, zijn enkele zendmasten aanwezig. Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkeling vormen deze bronnen geen belemmering. In hiernavolgende afbeelding is een kaartuitsnede van het Antenneregister opgenomen, die de ligging van de zendmasten nabij het plangebied toont.
 
verplicht
 
Uitsnede van het Antenneregister
 
4.5 Water
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop!' (vastgesteld op 28 oktober 2009). Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:
  • wateroverlast;
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.
 
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
 
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
  
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
 
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Om binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid te blijven is het niet mogelijk het totaal aan bebouwing te laten toenemen. Zoals gemotiveerd in onder meer hoofdstuk 4 zal, conform eerder gemaakte afspraak met initiatiefnemers en gemeente, een deel van de bebouwing gesloopt worden. Met deze sloop wordt bouwrecht verkregen voor een loods van 800 m². Het vigerende bestemmingsplan regelt de totale oppervlakte aan erfverharding echter niet. Daarmee kan de erfverharding toenemen. In hiernavolgende afbeelding is weergegeven waar erfverharding wordt gerealiseerd.
 
verplicht
 
Beoogde erfinrichting
 
Zoals in de voorgaande afbeelding weergegeven is wordt enkel nieuwe verharding voorzien aan de westzijde van het perceel. Deze verharding is noodzakelijk om te parkeren, bij de beoogde loods te komen en te draaien (met vrachtwagens) op het terrein. Een deel van de verharding hiervoor is reeds aanwezig. In het totaal wordt circa 750 m² (628 m² + 118 m²) aan nieuwe erfverharding gerealiseerd. Hoewel de twee bebouwde oppervlakten (samen 118 m²) nu reeds bebouwd zijn, wordt dit metrage al benut voor het bouwrecht van de nieuwe loods. Derhalve is in de voorgaande rekensom uitgegaan dat deze meetellen in de toename verharding.
 
Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (Algemene regels Keur nr.14). Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens dan moeten compenserende maatregelen getroffen worden die deze overlast voorkomen.
 
Een toename van verharding (gebouwen en erfverharding) heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Als regenwater op bijvoorbeeld grasland valt, zakt het eerst in de bodem. Daarna stroomt het dan langzaam naar de sloten in de buurt. Als regenwater op een dak of weg valt, stroomt het direct naar de sloten of het regenwaterriool. Hierdoor kunnen de omliggende sloten te vol raken en kan er wateroverlast ontstaan. In de Keur (artikel 3.7) is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren. Net als bij de huidige locatie legt initiatiefnemer een opvangsysteem aan. Regenwater wordt vanaf de nieuwe daken en nieuwe erfverharding centraal opgevangen. Door te werken met een olieafscheider en een slibvangpunt wordt dit regenwater, uiteindelijk middels een IT-riool, als schoon water geïnfiltreerd in de bodem. De vloer in de nieuwe loods wordt vloeistofvrij uitgevoerd. Hoewel vervuiling als gevolg van het stallen van vrachtwagens en auto's nooit uit te sluiten is kan, indien deze optreedt, deze door de vloeistofvrije vloer niet verder verspreiden. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de mogelijke verontreiniging direct op te ruimen. Het pakket aan voorzieningen en maatregelen voorkomt enerzijds nieuwe bodemverontreiniging en biedt anderzijds optimale mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. Ter zijner tijd wordt de capaciteit van de infiltratievoorziening bepaald. Het Hoogheemraadschap hanteert hiervoor met een minimalie capaciteit van 45 mm te rekenen.
 
De beoogde gebruikswijziging en de manier waarop omgegaan wordt met hemelwater is derhalve niet strijdig met de infiltratiedoelstellingen van de provincie en het Hoogheemraadschap. Het beoogde bedrijfsgebouw zal worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. Daarmee is het voorliggende initiatief passend binnen de gemeenschappelijke doelstellingen omtrent het aspect water.
 
In de nota Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug is aangegeven welke functies op welke locaties uit het oogpunt van het grondwaterbelang het minst bezwaarlijk zijn. Ook is in 2010 het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" met gemeenten, drinkwaterbedrijf en waterschappen vastgesteld. Uit de beschrijving blijkt hoe is omgegaan met deze grondwatervisie en het convenant en tot welke keuzes en maatregelen dit heeft geleid. Uitgangspunt voor het infiltratiegebied is dat bij functiewijzigingen een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen. Middels het beschreven pakket aan maatregelen voldoet voorliggend plan aan dit uitgangspunt.
 
4.6 Groen, natuur en landschap
Boswet en Bomenverordening
Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaat. Alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft hiervoor een 'bebouwde kom Boswet' vastgesteld. Een aantal boomsoorten valt niet onder de boswet. Dit zijn linde, paardekastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen. 

Bomenverordening
Bomen niet beschermd door de Boswet worden in veel gevallen beschermd door de 'Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013'. 

Planspecifiek
Het plangebied is gesitueerd langs de Maarsbergseberg in het bos. In de huidige situatie staan op een deel van het plangebied verschillende bomen welke als gevolg van beperkt onderhoud door hebben kunnen groeien. Deze bomen zullen voor de realisatie van de beoogde nieuwbouw worden geveld. Planologisch rust op de locatie geen Bos bestemming maar een bedrijfsbestemming. De gronden mogen dus aangewend worden ten behoeve van een bedrijfsvoering. In artikel 1 lid 4 onder a van de Boswet is bepaald dat de Boswet niet van toepassing is op erven en tuinen. In casu zijn de gronden nu niet zo in gebruik. Hiermee ontstaat er een herplantplicht.
  
Ecologie - gebiedsbescherming
 
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.  
Planspecifiek
 
Naar de ecologische gevolgen van de bedrijfsverplaatsing is middels een quickscan flora en fauna onderzoek gedaan. Deze quickscan is als bijlage (Laneco, quick scan flora en fauna Maarsbergseweg 23/25 te Leersum, projectnummer 04.14.02) opgenomen. In de quickscan wordt ten aanzien van de in de Natuurbeschermingswet beschermde gronden geconcludeerd dat de beoogde bedrijfslocatie op ongeveer 3 kilometer van het Natura2000 gebied het Kolland en Overlangbroek en 4 kilometer afstand van het Natura2000 gebied de Uiterwaarden Neder-Rijn is gesitueerd. Uit de effectenindicator van het Ministerie van EZ blijkt dat de aangewezen soorten en vegetaties van beiden gebieden gevoelig zijn voor de storingsfactor vermesting.
 
De beoogde werkzaamheden in het plangebied zullen een lokaal effect hebben. Effecten van de werkzaamheden op de Natura2000 gebieden kunnen gezien de afstand worden uitgesloten. Het bedrijfsperceel zal in gebruik worden genomen door een takel- en transportbedrijf. Het bedrijfsperceel was in gebruik ten behoeve van een metaalwarenbedrijf met daarbij de nodige verkeersbewegingen. Met het vestigen van een takel- en transportbedrijf kan een lichte vermeerdering van verkeersbewegingen optreden waardoor de stikstofuitstoot licht toeneemt. Vanwege de geringe toename wordt door Laneco geen significant effect verwacht als gevolg van het takel- en transportbedrijf op de Natura2000 gebieden die meer dan drie kilometer verder liggen.
 
Het plangebied is gesitueerd in de ecologische hoofdstructuur. Aangaande de EHS geeft Laneco aan dat er niet direct een eenduidige conclusie is te trekken. Normaliter dient elke aantasting van de EHS gemitigeerd of gecompenseerd te worden. Hoewel voorliggend plangebied formeel deel uitmaakt van de EHS betreft het een perceel met een bedrijfsbestemming, welke tot voor kort altijd in gebruik is geweest. Het opnieuw in gebruik nemen van het plangebied is op basis van de bestaande rechten mogelijk, eveneens staat het vigerende bestemmingsplan de sloop-nieuwbouw opgave niet in de weg. In de beoordeling is er door Laneco vanuit gegaan dat de invloed op de omliggende EHS door de mogelijke bedrijfsverplaatsing doorslaggevend dient te zijn bij de beoordeling of de ontwikkeling past binnen de EHS. Daarnaast mag het niet zo zijn dat beschermde soorten flora en fauna in het geding zijn.
 
Aanvullend aan de quickscan kan worden gesteld dat de metaalwarenfabriek Hoogmerk in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken is als 3.2 bedrijf (overige metaalbewerkende industrie, SBI-2008: 2562, 3311). Op basis van de algemene VNG richtlijn kan worden gesteld dat de invloed van het takel- en transportbedrijf, welke gelijk te stellen is aan een categorie 2 bedrijf, kleiner is. Voor de wijzigingsbevoegdheid is het verder van belang of door de gebruikswijziging leefgebied van beschermde flora- en fauna onevenredig wordt aangetast. Op dit aspect gaat de volgende paragraaf in
 
Conclusie
Gebiedsbescherming vormt geen belemmering bij de voorliggende ontwikkeling.
  
Ecologie - soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
  
Planspecifiek
Middels een inventariserend onderzoek (bijlage | Laneco, quick scan flora en fauna Maarsbergseweg 23/25 te Leersum, projectnummer 04.14.02, 21 oktober 2014) zijn de aanwezige soorten flora en fauna geïnventariseerd.
 
De meeste mogelijk voorkomende beschermde soorten als bosmieren, kleine maagdenpalm, egel, mol, konijn, kleine marterachtigen, muizen en spitsmuizen vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algemene en landelijk geldende vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
 
Tijdens veldinspectie heeft Laneco meerdere hopen van rode bosmieren aangetroffen in en om het plangebied. Hoewel aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen bij deze soort, aan de hand van de algemene vrijstelling, mogelijk is verwacht Laneco dat de beoogde ingreep deze hopen niet aantast. Ze liggen ruim buiten de zone waar ingrepen zijn voorzien.
 
De strikt beschermde soorten eekhoorn, boommarter en steenmarter kunnen foerageren in en om het plangebied. Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. Het plangebied zal geen essentieel onderdeel van het leefgebied van deze soorten zijn. Er zijn foerageersporen gevonden van de strikt beschermde das. Het is gezien de omgeving met uitgestrekte bossen en grote tuinen niet de verwachting dat het bosperceel een essentieel onderdeel vormt van het foerageergebied omdat ook geen belangrijke burchten binnen 250 meter van het plangebied zijn aangetroffen in het bos. Laneco sluit gevolgen door de ontwikkeling op deze soorten uit.
 
In het plangebied kunnen ook vogels broeden. Aantasting van in gebruik zijnde nesten dient te worden voorkomen. Alleen de huismus is aan de rand van het plangebied aangetroffen. Huismussen maken geen gebruik van de delen van de bebouwing en het bos die worden aangetast tijdens de beoogde ingrepen. Er zijn geen nesten of sporen van andere jaarrond beschermde soorten gevonden in het plangebied. Daarmee sluit Laneco effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten uit.
 
Vleermuizen
Het plangebied biedt geen verblijfplaatsen voor boomverblijvende vleermuizen. Laneco heeft geen holtes in de aanwezige bomen aangetroffen. Tevens is het plangebied niet optimaal als belangrijke vliegroute gezien de grote afstand tussen de bomen in en nabij het plangebied. Wel is de te slopen schuur voorzien van een betimmering waar vleermuizen achter kunnen verblijven in de zomer en in de paartijd. Hiertoe is nader onderzoek uitgevoerd (bijlage | Blom Ecologie, Aanvullend onderzoek vleermuizen en hazelwormen aan de Maarsbergseweg 25 te Leersum, projectcode: BE/2014/082/no, 19 augustus 2014). Blom Ecologie geeft aan dat gedurende het onderzoek alleen foeragerende gewone dwergvleermuizen zijn waargenomen en een overvliegende laatvlieger. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet vast komen te staan.
 
Omdat vleermuizen gebruik maken van een uitgebreid netwerk aan foerageergebieden en vliegroutes kan Blom Ecologie niet exact kwalificeren welke functie het plangebied heeft. Gelet op de ruimtelijke structuur waarin de planlocatie is gelegen vormt het plangebied echter een marginaal onderdeel als potentieel element van een foerageergebied/-netwerk. Het beperkt aantal en relatief korte waarnemingen gedurende het nadere onderzoek bevestigen dit beeld. Voorts stelt Blom Ecologie vast dat de inrichting, ligging, bebouwing en beplanting van de locatie niet dermate bijzonder is dat unieke foerageermogelijkheden aanwezig zijn. Daarmee zet Blom Ecologie, op basis van een nadere terreininspectie, een ander genuanceerder beeld neer dan Laneco. Gelet op de tijdelijke aanwezigheid van soorten en de beperkte hoeveelheid individuen is het aannemelijk dat de locatie een klein onderdeel is van een groot foerageernetwerk, wat in de regel geen essentiële functie vervult. De gunstige staat van instandhouding is in de regel niet in het geding als dergelijke terreindelen worden heringericht. Daarmee kan het terrein worden heringericht zonder dat sprake is van een aantasting van (het leefgebied van) de vleermuis.
 
Hazelworm
Op basis van verspreidingsgegevens en gezien de aanwezigheid van enige dekking, beperkte zoninstraling van het plangebied, zouden, volgens Laneco, in de randen van het plangebied mogelijk hazelwormen kunnen voorkomen. Blom Ecologie heeft vervolgens nader onderzoek naar deze reptielen verricht. Gedurende dit nadere onderzoek is het voorkomen van hazelworm niet aangetoond. De planlocatie bevindt zich aan de rand van geschikt habitat voor de soort. Gelet op het ontbreken van waarnemingen, de matige geschiktheid, van oudsher relatief hoge verstoring, ruimschootse aanwezigheid van geprefereerd habitat in de directe omgeving et cetera is het, volgens Blom Ecologie, waarschijnlijk dat de planlocatie momenteel geen tot een marginale functie heeft voor hazelwormen.
 
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van flora- en faunasoorten, inclusief de daarbij horende mogelijke leefgebieden. Laneco geeft aan dat twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet altijd van toepassing zijn:
  1. de start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken;
  2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • het slopen en kappen starten buiten het voortplantingsseizoen (april -augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari);
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • de bosmierhopen ontzien bij alle werkzaamheden en ook niet verstoren. Verplaatsen van de bosmierhopen lijkt hier niet kansrijk.
 
Met de in acht name van de voorgaande twee voorwaarden vormt het aspect ecologie geen belemmering. Deze voorwaarden vloeien direct uit de Flora- en faunawet. Nadere planologische verankering biedt daarmee geen meerwaarde.
 
4.7 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
 
Door de wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) per 1 januari 2012 dienen cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied kent een beschermd gemeentelijk monument. Er worden geen ingrepen voorzien in dit monument. De sloop van de achterliggende gebouwen heeft geen invloed in de uitstraling van dit monument. Aangezien deze bebouwing geen beschermde cultuurhistorische waarden kent vormt de sloop geen belemmering. Zoals reeds in hoofdstuk 2 is gemotiveerd is de nieuwbouw op zodanig wijze gedimensioneerd en gepositioneerd dat deze de huidige uitstraling van het gemeentelijk monument geenszins teniet zal doen.
  
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Gemeentelijk beleid
In april 2013 is door de gemeenteraad een Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologie-gebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden.
 
Planspecifiek
 
Binnen het plangebied zijn blijkens de gemeentelijke Beleidskaart Archeologie geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig. Het plangebied is aangewezen in de categorie 'verstoorde grond', omdat er veel bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden en het plangebied geheel gesaneerd is. Voor alle aanwezige verwachtingswaarden, uitgezonderd deze verwachtingswaarde, geldt dat gestreefd wordt naar behoud in situ.
 
verplicht
 
Het uitvoeren van bodemingrepen stuit derhalve niet op belemmeringen vanuit het gemeentelijke archeologische beleid. Zoals blijkt uit het provinciale beleid is het plangebied tevens aangewezen vanwege de mogelijk aanwezige aardkundige waarden. Aardkundige waarden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. De ontwikkeling voorziet in een maximale bodemverstoring van circa 800 m² (nieuwbouw). Deze bodemverstoring zal niet diep zijn en is derhalve niet noemenswaardig te noemen.
 
hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen
5.1 Algemeen
Dit wijzigingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMmaarsbweg23en25-on01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de verbeelding) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
5.2 Standaarden
Een wijzigingsplan valt onder artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat het wijzigingsplan mag worden vormgegeven zoals het moederplan. Hoewel in onderhavig geval sprake is van een analoog (niet conform IMRO of SVBP opgesteld) moederplan, heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug besloten dat de bij dit wijzigingsplan behorende plankaart moet voldoen aan de digitaliseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De voorschriften van het moederplan zijn niet opgesteld conform SVBP maar gelden dus onverkort voor onderhavig wijzigingsplan.
 
De vigerende planregels kunnen niet binnen de huidige IMRO/SVBP 2012 mogelijkheden integraal in het voorliggende wijzigingsplan opgenomen. Omdat digitale ontsluiting toch wenselijk wordt geacht is een digitale versie gemaakt en een papieren versie. Deze twee wijken op ondergeschikte punten van elkaar af. In onderhavig geval is de papieren versie van het wijzigingsplan de rechtsgeldig versie van het plan en niet de digitale versie.
  
Bestemming "Bedrijf"
 
Binnen het plangebied is enkel een bedrijfsbestemming opgenomen. Binnen het vigerende plan zijn geen dubbelbestemmingen opgenomen. Conform het vigerende bestemmingsplan is een aanduiding voor cultuurhistorische bebouwing opgenomen.
  
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
 
Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. De planschade is door middel van een aparte overeenkomst geregeld.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (ook wijzigingsplannen) overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpwijzigingsplan wordt op grond van het voorgaande dan ook voorgelegd aan o.a. Provincie Utrecht.
 
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, reactie d.d. 17-12-2014, kenmerk 886179
 
Het Hoogheemraadschap adviseert positief over het plan. Wel worden enkele adviezen gegeven ten aanzien van de hemelwaterinfiltratie. Als deze infiltratie goed wordt uitgewerkt voldoet het plan aan onze voorwaarde: 'het standstill principe'. Dit principe houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. In het kort gaat het om:
  1. het plan heeft geen effect op het watersysteem, omdat er geen oppervlaktewater in de buurt van het plangebied ligt;
  2. hemelwater wordt geïnfiltreerd via een IT-riool. In het plan is aangegeven dat het water eerst wordt voorgezuiverd middels een vetput. Het Hoogheemraadschap adviseert in plaats van een vetput een olie-afscheider en een slibvangpunt toe te passen. Voorts adviseert het Hoogheemraadschap voldoende opvangcapaciteit voor een piekbui te realiseren. Daarbij adviseert het Hoogheemraadschap voor alle verharding (beoogd en bestaand) met een minimale capaciteit van 45 mm te rekenen;
  3. de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor andere waterthema's.

Tot slot wordt aangegeven dat er geen watervergunning is vereist voor de realisatie van het plan.
 

Reactie gemeente
De reactie van het Hoogheemraadschap is verwerkt in de toelichting van dit wijzigingsplan. Abusievelijk is de term vetput gehanteerd. Initiatiefnemer wenst echter, gelijk als op de huidige bedrijfslocatie, een olie-afscheider en een slibvangpunt toe te passen. Voortijdig aan de aanleg van de verharding zal, samen met de aannemer, gekeken worden naar de capaciteit van de infiltratievoorziening.
  
Provincie Utrecht, reactie d.d. 13-01-2015, kenmerk Z-GRO_VBP-2014-17349 | 8114F58C
Over het geheel genomen bevat het wijzigingsplan geen wezenlijke strijdigheden met de provinciale ruimtelijke belangen, zoals neergelegd in de PRS en de bijbehorende PRV. Wel merkt de provincie op dat de bebouwing tamelijk ver op de achterzijde van het bedrijfsperceel wordt gepositioneerd. Dit vormt, vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt niet de meest optimale vorm. De provincie vraagt zich af in hoeverre alternatieve herinrichtingopties in ogenschouw zijn genomen. Voorts beveelt de provincie aan om meer expliciet in te gaan op de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling.
 
De provincie beveelt verder aan dat in de plantoelichting nader wordt aangegeven waarop het volledig ontbreken van archeologische verwachtingswaarden voor deze specifieke situatie is gebaseerd.
 
Tot slot verzoekt de provincie twee tekstaanvullingen-/aanpassingen in de plantoelichting op te nemen. Deze tekstaanvullingen-/aanpassingen hebben beide betrekking op de verkeerssituatie en specifieke afspraken daarover tussen initiatiefnemer en provincie. Het plan geeft verder geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
  
Reactie gemeente
In paragraaf 2.2 van de toelichting zijn de resultaten van een draaicirkelonderzoek toegevoegd. Gelet op de specifieke verkeerssituatie is keren op eigen terrein een must. Middels dit onderzoek is tijdens de planvorming door initiatiefnemer aangetoond dat vrachtwagens met aanhanger geheel kunnen draaien op eigen terrein. Aan de hand van dit onderzoek is de bedrijfshal maximaal oostwaarts gesitueerd. In paragraaf 2.2 is een aanvullende passage over landschappelijke inpassing opgenomen. In paragraaf 4.8 is nader uiteengezet waarop het volledig ontbreken van archeologische verwachtingswaarden voor deze specifieke situatie is gebaseerd. Voorts zijn de twee tekstaanvullingen-/aanpassingen overgenomen. 

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpwijzigingsplan Maarsbergseweg 23 en 25 te Leersum heeft op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 13 februari 2015 tot en met 26 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Van deze inzagelegging is op 12 februari 2015 openbare kennisgeving gedaan in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en de gemeentepagina in nieuwsblad ‘De Kaap’. Gedurende bovengenoemde termijn zijn drie schriftelijke zienswijzen ontvangen, die ontvankelijk zijn.
 
De zienswijzen zijn voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de "Nota van Beantwoording zienswijzen op het wijzigingsplan Maarsbergseweg 23 en 25 te Maarsbergen". Deze nota is als bijlage aan dit wijzigingsplan toegevoegd.
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan, mede daaronder verstaan ook het wijzigingsplan, is het juridische instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Een bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid. Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.