In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid opgenomen.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet (inwerkingtreding per 1 januari 2024) en is onherroepelijk op 11 september 2020. De NOVI beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende vier prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.
In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen.
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandachtvragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland. De concrete uitwerking van deze ambities vindt op plan- en projectniveau plaats.
Deze nationale belangen en doelen hebben echter een dusdanig hoog abstractieniveau dat deze niet van toepassing zijn op voorliggend initiatief aan de Gooyerdijk 102 te Doorn. De NOVI is niet van belang voor voorliggend initiatief.
Conclusie:
Voor het plangebied zijn in de NOVI geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk pro-actief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In een bestemmingsplan of wijzigingsplan voor het landelijk gebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Natuurnetwerk Nederland), spoor-, hoofd- en vaarwegen, buisleidingen, de kust en kustbescherming en onder archeologie, cultuurhistorie, landschap, natuur en water.
In relatie tot het laatstgenoemde aspect ligt op circa één kilometer ten zuiden van het plangebied de indicatieve gebiedsbegrenzing van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde (Romeinse Limes). De kernkwaliteiten behorend bij dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn middels de provinciale verordening vastgelegd.
Conclusie:
Het plangebied ligt niet in of direct nabij een (specifiek) gebied, zone of aanduiding welke op grond van het Barro een bijzondere bescherming kent of waarvoor nadere berustende bepalingen aan de orde zijn. De beleidsregels vanuit het Barro zijn niet aan de orde voor onderhavig plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro), 2017
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Deze ‘ladder’ is per 1 juli 2017 gewijzigd in die zin dat het doel van de ladder is teruggebracht naar de essentie, te weten aan te geven dat de noodzaak van een voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte (plus motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd). Concreet betekent dit dat het onderzoek naar het 'actuele' en 'regionale' aspect van de behoefte en trede 3 van de ladder komen te vervallen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Doel van de ladder is en blijft een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
- Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
a. planologische rechten zijn reeds bestaand en worden thans geconcretiseerd. De vergroting van het terrein in noordelijke richting (fase 2) voor opslagdoeleinden (zonder bouwvlak) is als nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken.Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Aangezien er sprake is van een bestaande locatie met de bestemming ‘bedrijf’, waarbij de mogelijkheid van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid reeds planologisch is opgenomen (fase 1), waarbij tevens sprake is van het oprichten van bebouwing alsmede een uitbreiding van het gebruiksterrein (zonder bouwvlak), fase 2, is het geheel aan de merken als een ‘stedelijke ontwikkeling’.
b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
De ladder moet worden toegepast als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, overeenkomstig het bedoelde in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) of de Provinciale ruimtelijke verordening (zie paragraaf 3.2.2).
De Raad van State overweegt daarbij als volgt: “Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met onderhavig plan / initiatief.
Het vigerende bestemmingsplan maakt de bedrijfsactiviteiten reeds mogelijk, voorziet in de vergroting van het terrein (fase 1) en de realisatie van toename aan bedrijfsbebouwing met daarbij behorende bouwhoogten. Deze
c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling ?
De noodzakelijkheid en behoefte van de ontwikkeling is in paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 nader geduid. Er is sprake van een lokaal functionerend bestaand bedrijf, welke voorziet in een behoefte qua diensten ten aanzien van beheer, onderhoud en realisatie van de ‘leefomgeving’ in brede zin. Met de toename aan voorzieningen voor (tijdelijke) opslag van bouw-, grond-, hulp- en reststoffen wordt een bijdrage geleverd aan de lokale kringloop c.q. de circulaire economie inzake toepassing en hergebruik van stoffen / goederen. Eveneens wordt op adequate wijze invulling gegeven aan het wettelijk kader inzake tijdelijke opslag van bouw-/ grondstoffen. Deze faciliteiten zijn nu niet binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug aanwezig.
d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand gebied ?
Ja, hiervan is sprake. Het bedrijf is reeds meer dan 40 jaar gevestigd binnen het plangebied.
e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren ?
Nee, deze mogelijkheid is er niet. Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug of omliggende gemeenten zijn, binnen bestaand stedelijk gebied, geen bouw- of industriekavels aanwezig voor vestiging van de bedrijfsactiviteiten én gerelateerd aan de bedrijfsoppervlakte.
Conclusie:
Een nadere toetsing aan de ladder is niet aan de orde. De ontwikkeling voorziet in een duurzame vestiging voor een bestaand bedrijf. De nadere onderbouwing / toelichting is middels dit bestemmingsplan verantwoord.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 heeft de Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie, de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende Milieueffectrapport (planMER) onherroepelijk. De Omgevingsvisie is per 1 april 2021 van kracht.
Middels genoemde plannen wordt vooruit gelopen i.c. geanticipeerd op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet per 1 januari 2024. In de omgevingsvisie staat hoe de provincie zich wil voorbereiden op de toekomst in relatie tot de fysieke leefomgeving, gezien alle ontwikkelingen die op de provincie afkomen en die ruimte vragen binnen de provincie, zoals bijvoorbeeld de bevolkingsgroei en het opwekken van duurzame energie.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie wil dat “de provincie” er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving: dit is alles op, onder en boven de grond. Denk aan: woningen, bedrijven, fietspaden, wegen, rivieren, recreatieterreinen, natuurgebieden en landbouwgronden. Via de Omgevingsvisie wordt richting gegeven aan de toekomstige leefomgeving. In de Omgevingsverordening staan de regels die daarvoor nodig zijn (zie paragraaf 3.2.2).
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Provincie voegt daar enkele thema’s / ambities aan toe zoals de energietransitie, klimaatverandering, toename aan verkeer, toename van werkgelegenheid en onder andere de versterking van natuur en recreatief groen.
De Omgevingsvisie maakt helder welke waarden de provincie belangrijk vindt, hoe door de provincie keuzes gemaakt maken en wie daarbij welke rol heeft. Een visie die helpt om de kansen en problemen van vandaag aan te pakken én die de provincie voorbereidt op de kansen en bedreigingen van morgen. Hierbij staat eenvoudig beter, of te wel ruimte maken voor kwaliteit, het motto van de Omgevingswet, centraal door alle initiatieven of ontwikkelingen die bijdragen aan kwaliteit ontwikkelruimte te bieden. Kwaliteit die bijdraagt aan gezond en veilig leven, aantrekkelijk en bereikbaar wonen en innovatief ondernemen in Utrecht.
De kwaliteiten van de provincie zijn als volgt te duiden:
- de centrale ligging in Nederland en de goede bereikbaarheid;
- de grote diversiteit aan steden, dorpen en landschappen, natuur en erfgoed;
- de rijkdom aan water (rivieren, kanalen en meren);
- groen en gevarieerd landelijk gebied;
- een groot en gevarieerd aanbod aan voorzieningen (winkels, recreatie, cultuur);
- een ruim en veelsoortig aanbod van werkgelegenheid.
De provincie heeft het beleid uit diverse (voorgaande) beleidsplannen samengenomen in deze Omgevingsvisie. Het beleid is op hoofdlijnen vastgelegd middels de rode draad (sociale en veilige leefomgeving) en in zeven samenhangende beleidsthema’s. De te onderscheiden thema’s zijn:
- Stad en land gezond;
- Klimaatbestendig en waterrobuust;
- Duurzame energie;
- Vitale steden en dorpen;
- Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- Levend Landschap, erfgoed en cultuur;
- Toekomstbestendige natuur en landbouw;
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende thema's van belang:
Klimaatbestendig en waterrobuust
Klimaatverandering heeft veel gevolgen voor de leefomgeving: heftige buien leiden vaker tot overstromingen en wateroverlast. Lang aanhoudende droogte leidt tot vermindering van de beschikbaarheid van oppervlakte- en grondwater en bodemdaling. In steden neemt de kans op hittestress toe vanwege de verdichting en verstening. Het beleid is gericht op het ontwikkelen van een klimaatbestendige en waterveilige provincie door middel van aantrekkelijke en toekomstbestendige dijken en een klimaatbestendige wateraanvoer. Het hydrologische systeem wordt benut om regenwater vast te houden en te infiltreren. In veenweidegebieden worden maatregelen genomen om bodemdaling tegen te gaan. Ook de zoekgebieden voor drinkwaterwinning worden uitgebreid. Nieuwe ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied dienen klimaatadaptief (groen en blauw) te worden ingericht.
Duurzame energie
De ambitie is gericht op een energieneutrale provincie in 2040. Dit doel wordt bewerkstelligd door energiebesparing en het benutten van duurzame energiebronnen. Om dit doel te bereiken wordt ruimte geboden aan nieuwe initiatieven, mits gezond en veilig. Tevens wordt ruimte geboden om met lokaal draagvlak Regionale Energiestrategieën uit te werken voor geschikte locaties voor zonne- en windenergie. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing is daarbij belangrijk. Ook ontwikkeling in relatie tot circulaire economie, lokale kringloop, verminderen van uitstoot vallen binnen dit thema.
Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
In navolging van het aspect ‘Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar’ is het plangebied gelegen in landelijk gebied, waarbij de aanduiding 'stiltegebied' van toepassing is (zie figuur 6). In deze gebieden mag een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevatten die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid significant negatief kan beïnvloeden. Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voordoen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven.

Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel.
Er is sprake van een bestaand niet-agrarisch bedrijf welke passend en georiënteerd is op werkzaamheden i.c. beheer en onderhoud van het buitengebied in brede zin. Met het aspect ‘geluid’ is nadrukkelijk rekening gehouden. Door de geluidsrelevante activiteiten inpandig te gaan uitvoeren is sprake van een afname van de geluidbelasting in het stiltegebied (bufferzone). De belasting ligt wel boven de richtwaarden op grond van de omgevingsvisie Volgens de Hoofdlijnennotitie uitvoering stiltegebieden provincie Utrecht 2011 (25 okt 2011) kan voor uitzonderingsgevallen een waarde van 45 dB(A) worden gehanteerd. Daarnaast wordt een gebied/zone, om het kerngebied, gezien als een bufferzone waarin het achtergrondgeluidniveau richting de stille kern steeds lager moet worden. Aan de randen van deze bufferzones mogen de LAeq, 24h waarden rond de 45 dB(A liggen. Bedrijven die in het stiltegebied gevestigd zijn mogen hun geluidruimte – conform hun omgevingsvergunning milieu – behouden.
Het plangebied (initiatief) is niet in de stille kern, maar in het stiltegebied (bufferzone) gelegen, zodat een aanpassing van de geluidswaarde kan worden gehanteerd. Een nadere toelichting / uitwerking is opgenomen in de paragraaf Geluid (Hoofdstuk 4).
Levend landschap, erfgoed en cultuur
In de provincie Utrecht kunnen vijf karakteristieke landschappen worden onderscheiden: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug. In deze landschappen bevinden zich cultuurhistorische en aardkundige waarden, zoals de historische buitenplaatsen en de historische linies (Hollandse Waterlinies en Neder-Germaanse Limes). Het landschap en het erfgoed staan onder druk door alle ruimtelijke ontwikkelingen. De voornaamste opgave is om de aanwezige waarden te beschermen en te benutten als dragers en aanjagers van omgevingskwaliteit. Een andere belangrijke opgave is het in stand houden van een aantrekkelijke culturele infrastructuur waar iedereen kan meedoen.
Onderhavig plangebied maakt deel uit van het 'Rivierenlandschap' waarvan de kernkwaliteiten als volgt zijn omschreven:
- Landschap Rivierengebied: schaalcontrast van zeer open naar besloten, samenhangend stelsel van rivier – uiterwaard- oeverwal- kom, samenhangend stelsel van hoge stuwwal – flank – kwelzone – oeverwal – rivier en de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Door de landschappen heen liggen aardkundige waarden. Waar deze zijn zeer opvallend zijn en duidelijk het verhaal van het ontstaan van de Provincie vertellen, zijn deze aangewezen als aardkundige monumenten. Andere belangrijke begrippen, waarvoor geldt dat deze moeten worden beschermd en benut, zijn: kernrandzone, historische buitenplaatsenzones, militair erfgoed, agrarisch cultuurlandschap, historische infrastructuur en archeologisch erfgoed.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het landschap; deze zijn beschreven in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (zie paragraaf 3.2.3).
Toekomstbestendige natuur en landbouw
Utrecht heeft een netwerk met robuuste natuur met daarin vier grote diverse systemen: Rivierengebied, Veenweidegebied, Eemvallei en Utrechtse Heuvelrug. De natuur, de biodiversiteit en de functies van het ecosysteem staan onder druk. Ook beleefbare natuur en een groene omgeving worden steeds belangrijker. De landbouw zorgt voor (duurzame) voeding en is een belangrijke beheerder van het cultuurlandschap; ook de landbouw staat echter onder druk.
De ambitie is gericht op het ontwikkelen van een robuust klimaatbestendig natuurnetwerk van hoge kwaliteiten met een hoge biodiversiteit. Bestaande natuurgebieden (Natura 2000 en NNN) worden beschermd, ontwikkeld en onderling beter verbonden met grote natuursystemen. Daarbij worden kansen onderzocht voor uitbreiding van houtopstanden die bijdragen aan CO2-reductie. Ook de transitie naar een duurzame (kringloop)landbouw wordt gestimuleerd; deze is circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en diervriendelijk. Ook de economische rentabiliteit van agrarische bedrijven is daarbij van groot belang.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang van het NNN zijn niet toegestaan. Uitzondering hierop vormen de tijdelijke duurzame energieprojecten als verdienmodel voor het ontwikkelen van nieuwe natuur in de Groene contourgebieden en gebiedsprocessen waarin de compensatie plaatsvindt voor dat de rode ontwikkeling gerealiseerd wordt.
Onderhavig plangebied ligt niet in het NNN (zie figuur 7). Het beleid voor het NNN is daarom niet verder beschreven (zie voor Wet natuurbescherming, hoofdstuk 4).
Bij onderhavig initiatief is aandacht besteed aan het creëren van meerwaarde voor het bedrijf, vitaliteit van het landelijk gebied, de omgeving, toevoegen van natuur en versterking van de landschapswaarden, werkgelegenheid, bieden van kansen voor gezonde bedrijvigheid met aandacht voor duurzame ontwikkeling en behoud / verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

De activiteiten en de geboden (planologische) mogelijkheden stimuleren c.q. dragen bij aan werkgelegenheid en functionele mogelijkheden (vitaliteit) op lokaal niveau. Tevens is rekening gehouden met zuinig ruimtegebruik (begrenzing / geen vergroting van bouwvlak) en verbeteren van de omgevingskwaliteit door toevoegen van natuur, landschappelijke inpassing, versterken landschapswaarden, etc., alsmede specifieke aandacht voor de activiteiten in relatie tot de ligging in het stiltegebied.
Indien op termijn duurzame energiemiddelen (zonnepanelen) worden toegepast op de nieuw te realiseren bebouwing wordt ook een bijdrage geleverd op het gebied van ‘duurzame energie’.
Conclusie:
Onderhavige planologische ontwikkeling heeft betrekking op het faciliteren van duurzame ontwikkeling van bedrijfsmatige activiteiten voor fysiek bestaand industriële activiteiten binnen een bestemmingsvlak in het landelijk gebied. Inzake de beoogde ontwikkeling waaronder vergroten terrein is specifiek aandacht besteed aan de fysieke leefomgeving én wordt expliciet een significante bijdrage geleverd ten aanzien van de (ruimtelijke) kwaliteit en omgevingswaarde. Het plan is dan ook niet strijdig met de uitgangspunten welke in de omgevingsvisie zijn opgenomen.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening (IOV)
De Provinciale Staten hebben bij besluit van 10 maart 2021 tevens de Interim omgevingsverordening Utrecht (hierna Interim omgevingsverordening / IOV) onherroepelijk. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen.
De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt onherroepelijk en die verplicht is voor provincies.
Met de vaststelling van de Interim omgevingsverordening zijn tevens alle bestaande verordeningen met betrekking tot de fysiek leefomgeving ingetrokken. De voorheen meest van belang zijnde verordening was de Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013.
De ‘rode draad’ in de visie (zie paragraaf 3.2.1) is om de kwaliteit van de Utrechtse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Utrecht er in 2050 uit moet zien. En stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De Omgevingsvisie is door een intensief proces met provinciale staten, gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers tot stand gekomen. De uitvoering van de visie en de concrete acties om de doelen te realiseren, staan niet in de visie.
Om uitvoering te geven aan de visie heeft de provincie straks onder de Omgevingswet verschillende instrumenten tot haar beschikking. De omgevingsverordening is daarbij slechts één van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen en ambities te realiseren. De omgevingsverordening bevat de spelregels en randvoorwaarden met een bindende werking voor het handelen van burgers en bedrijven, gemeenten en waterschappen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit onherroepelijk beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.
Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met ‘diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.
De Interim omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Utrechtse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering' (i.p.v. Nee, tenzij).
De Interim omgevingsverordening kent een Toelichting en regels. Bij de opbouw is aangesloten bij de opbouw van de Omgevingswet.
Met een verdeling over tien afzonderlijke hoofdstukken, wordt onder andere ingegaan wordt op: algemene bepalingen, rechtstreeks werkende regels voor activiteiten die zich (grotendeels) richten tot burgers en bedrijven, de instructieregels opgenomen die gemeenten of waterschappen moeten toepassen of instructies voor de provincie, regels voor procedures en indieningsvereisten van meldingen en ontheffingen, regels voor het faunabeheer uit de Wet natuurbescherming, financiële bepalingen rondom het vergoeden van schade, strafbaarstellingen en overgangsrecht en regels omtrent het intrekken van verordeningen.
De Interim omgevingsverordening is digitaal. Dit betekent dat alle regels gekoppeld zijn aan een op een digitale kaart weergegeven werkingsgebied. Door op een willekeurig punt in de kaart te klikken, is direct zichtbaar welke regels op die plek gelden.
De relevante waarden van de provincie (algemeen, water, bodem en ondergrond, bereikbaarheid en mobiliteit, energie, natuur, cultuurhistorie en landschap, landbouw, wonen, werken en recreëren) zijn per kaart (in totaal 22) vastgelegd.
> Beoordeling plangebied i.r.t. IOV
De in relatie tot de ontwikkeling meest relevante van toepassing zijnde regels van de IOV zijn hieronder, op basis van de aanduiding(en) per ‘kaart’ voor het plangebied, nader weergegeven:
6) Ondergrond en bodem, kaart 1 (figuur 8)
15) Cultuurhistorie en landschap, kaart 1 (figuur 9)
18) Wonen, werken en recreëren, kaart 1 (figuur 10)
21) Wonen, werken en recreëren, kaart 4 (figuur 11)
In onderstaande figuren is het plangebied, per (relevante) kaart, weergegeven met een nadere duiding van de regels.

Het gehele plangebied is gelegen in een beschermingszone Kwetsbare strategische grondwatervoorraad (kaart 6 IOV). Met betrekking tot deze gronden stelt paragraaf 3.2 Grondwaterbeschermingszones diverse eisen ter bescherming van grondwater, waterwingebieden, oppervlaktewater, en dergelijke. In beginsel zijn de regels gericht op het behoud van de kwaliteit van het drinkwater. De duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening geldt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Voorkomen moet worden dat de risico’s op verslechtering van de bronnen toenemen (stand-still). Het plangebied ligt niet in een gebied welke bestemd is als drinkwatervoorziening (waterwingebied). In navolging van het bepaalde in artikel 3.7 Instructieregels ruimtelijke bescherming grondwater dient een bestemmingsplan een motivering te bevatten waarin een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop het waterwinbelang in acht is genomen. Het gemeente ruimtelijk beleid is opgenomen in paragraaf 3.3 van deze onderbouwing en per onderdeel nader gemotiveerd in relatie tot onderhavige ontwikkeling. Het gemeentelijk waterbeleid is in paragraaf 4.4 Water opgenomen en verantwoord.
Eveneens gelden regels ten aanzien van grondwateronttrekking. Om de mogelijkheden voor de winning van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening in de toekomst te behouden heeft de provincie de strategische grondwatervoorraad aangewezen. Een deel daarvan is kwetsbaar voor activiteiten aan het maaiveld, een deel is matig kwetsbaar. Voor het binnen het plangebied matig kwetsbare deel van de strategische grondwatervoorraad is het van belang dit gebied / deel zo veel mogelijk gevrijwaard wordt van nieuwe stedelijke ontwikkeling welke kunnen leidden tot aantasting. Het is vooral belangrijk om het risico op aantasting van de beschermende kleilagen boven het grondwater te voorkomen (onder meer bij bodemenergiesystemen of door bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden). Als de kwetsbare kleilaag op een grotere diepte ligt dan bijvoorbeeld benodigde heipalen (is bij onderhavige ontwikkeling niet relevant) diep reiken hoeft deze regel niet te worden opgenomen. Uit raadplegen van gegevens van het DINO-loket (bron ODRU), ter plaatse van het plangebied, blijkt dat er een kans is dat op 25-27 m diepte een kleilaag aanwezig is. Nadere eisen zijn niet aan de orde.
Aangaande het uitvoeren van (bedrijfsmatige) werkzaamheden binnen het plangebied met een verontreinigingsrisico zijn deze qua bodembescherming en het voorkomen van verontreiniging van water (oppervlakte / grondwater) reeds gereguleerd op grond van de omgevingsvergunning milieu. Bij de actualisatie van de omgevingsvergunning zal dit t.a.v. de ontwikkeling nader worden getoetst.
De staat van inrichtingen behorend bij dit bestemmingsplan laat geen activiteiten of andere bedrijven toe die een verhoogd risico vormen voor de waterwinning voor menselijke consumptie. Dit geldt ook voor de functies c.q. de vigerende toelaatbare activiteiten die in het plan zijn opgenomen. De uitbreiding van het oppervlak van de toegestane bedrijfsactiviteiten en het vergroten van de bebouwingsmogelijkheden van het terrein vormen ten opzichte van de huidige bedrijfsvoering een lager risico omdat de bewerking van grond, bouw, hulp en reststoffen overdekt plaats kan vinden en weersinvloeden beperkt zijn.
De locatie ligt overeenkomstig de kaart Water in een overstroombaar gebied, waarbij de maximale waterdiepte in de huidige situatie tussen de 100 en 150 cm ligt. In het kader van het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma versterkt het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in de periode tussen 2023 en 2026 de Lekdijk tussen Amerongen en Wijk bij Duurstede. Na deze dijkversterking voldoet het dijktraject aan de wettelijke normen uit de Waterwet. De kans op overstroming met een waterdiepte van 20 cm zal in dit gebied dan zeer klein zijn, namelijk 1/3.000 tot 1/30.000 jaar.
Daarnaast is er kans op wateroverlast bij heftige regenval, die met de huidige informatie op het perceel op circa 15-20 cm wordt geschat. Om waterschade aan bebouwing te voorkomen dient het vloerpeil van alle nieuwbouw daarom minimaal 30 cm boven de as van de weg te worden aangelegd.
Voor een nadere toelichting inzake het aspect ‘water’ wordt verwezen naar de paragraaf Water, waar tevens ingegaan wordt op het voorzien in extra waterbergend vermogen in relatie tot piekbuien.
Het plangebied is deels gelegen in een gebied met regels ten aanzien van bepalingen inzake ‘uitzondering verstedelijkingsverbod landelijk gebied’ en 'CHS – archeologie waardevolle zone' (zie figuur 9 / Kaart 15 IOV).
In artikel 7.9, derde en vierde lid is het volgende opgenomen:
Derde lid: Een landschap is geen statisch plaatje. Het is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiten bij de kernkwaliteiten. Als sprake is van een zeer open gebied, bevat een bestemmingsplan bepalingen om die openheid te behouden. Denk aan het tegengaan van (hoge) bebouwing. De Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap beschrijft per landschap welke kernkwaliteiten beschermd moeten worden.
Een aantasting van het landschap is onevenredig als het belang van de nieuwe ontwikkeling niet opweegt tegen de aantasting van de kernkwaliteiten. Een goede locatiekeuze beperkt de schade voor het landschap. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing vereist die in de regels van het plan is geborgd.
Vierde lid: Hier wordt een onderbouwing gevraagd met een beschrijving van de kernkwaliteiten waar het om gaat, een toelichtende kaart en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Ook wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting onvermijdelijk is, wordt in de toelichting aangegeven hoe deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) is hier een goede bron voor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.
Hieruit blijkt dat ontwikkeling mogelijk zijn, mits met in achtneming van het bepaalde, afdoende blijk en invulling is gegeven aan de bescherming en bijdrage van de kernkwaliteiten. In dit plan worden de gronden met Agrarisch met waarden omgezet naar Natuur en is invulling gegeven aan landschappelijke inpassing. De inrichting op grond van een landschapsplan en de borging is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Opgemerkt wordt dat er specifiek rekening is gehouden met een (voormalige) kavelsloot welke op historische kaarten, daterend uit 1925, zichtbaar is aan de noordzijde van het plangebied. De kavelsloot wordt als zodanig hersteld.
In paragraaf 3.2.3 is voormelde nader verantwoord.
Tevens zijn voor het plangebied regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur van toepassing. Op 1 november 2011 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd op het terrein aan de Gooyerdijk 102 te Doorn. Uit het onderzoek blijkt dat geen archeologische resten aangetroffen zijn, waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. In de planregels zijn nadere bestemmingen omtrent Archeologie opgenomen.
Zie voor een nadere toelichting paragraaf Archeologie (hoofdstuk 4).
Het plangebied is deels gelegen in een zone welke is aangeduid als Historische buitenplaatszone. In artikel 7.7 IOV zijn regels opgenomen ter Bescherming en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur. In artikel 7.8 IOV zijn regels opgenomen als uitzondering op het verstedelijkingsverbod. Kortweg zijn ontwikkelingen mogelijk als deze kleinschalig zijn en zorgvuldig worden ingepast in de omgeving. Bij deze ontwikkeling is hier specifiek rekening mee gehouden, zie o.a. paragraaf 3.2.3 en het landschapsplan.
Op grond van de cultuurhistorische kaarten is de ligging ten opzichte van de buitenplaats Schoonoord relevant en in het bijzonder de zichtlijnen naar deze buitenplaats. Feitelijk ligt de buitenplaats Schoonoord op circa 1,3 kilometer ten noorden van het plangebied. De tussenliggende gronden zijn reeds als verstedelijking (woongebied, sportvelden /-accommodaties, ijsbaan, afzonderlijke woningen, etc.) of als groen (bos, struiken, etc.) ingericht. Van enige relatie tussen het plangebied of de buitenplaats is geen sprake alsmede qua invloed op zichtlijnen of dergelijke.
Anderzijds is rekening gehouden met de inrichting en structuur van het landelijk gebied c.q. de verkavelingsstructuur. Zie paragraaf 3.2.3.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, binnen het Rivierengebied, zie figuur 10 (kaart 18 IOV). Voor deze gronden geldt in zijn geheel dat er sprake is van een verstedelijkingsverbod. Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt onder andere de aanduiding ‘kernrandzone’ (zie figuur 10).
Met betrekking tot deze gronden zijn in beginsel de instructieregels van artikel 9.7 (bestaande stedelijke functie, anders dan wonen) en 9.8 (kernrandzone) relevant. Uitbreiding van bestaande stedelijke functies en / of ontwikkelingen welke verstedelijking toestaan in een kernrandzone zijn onder voorwaarden toelaatbaar.
Een nadere toetsing aan het bepaalde in artikel 9.7 van de IOV is het meest relevant. In artikel 9.7, lid 1 onder b is opgenomen dat: stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
Deze totale ontwikkeling ziet op een uitbreiding van het bestemmingsvlak groter dan 20%. De uitbreiding in fase 1 van het bestemmingsvlak en de oppervlakte van bedrijfsbebouwing betreft een bestaande binnenplanse wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 32.2 (Wro-zone-wijzigingsgebied). De oppervlakte bedraagt 2.640 m2, zijnde 20% van bestaand. Mede omdat sprake is van een vigerende bevoegdheid is een nadere toetsing aan het bepaalde in artikel 9.7 niet opportuun.
De uitbreiding van fase 2 (4.500 m2) omvat een uitbreiding van 29% ten opzichte van vigerend bestemmingsvlak Bedrijf inclusief fase 1.
Het begrip ‘economische noodzaak’ is in de IOV niet nader gedefinieerd. Gedurende het voorbereidingstraject met de gemeente en provincie ter realisatie van onderhavige ontwikkeling is dit aspect reeds nader beoordeeld, hetgeen mede heeft geleidt tot het collegebesluit tot medewerking van dit plan.
In hoofdlijnen omvat de ‘economische noodzaak’ de volgende aspecten;
- lokaal georiënteerde bedrijfsactiviteiten c.q. werkgebied;
- ontwikkeling uitbreiding is nodig t.b.v. optimalisatie bestaand gebruik vanwege omvang en aantal materieel. Door huidig ruimtetekort veel inefficiency en (onnodige) kostenverhogende factoren;
- concrete bijdrage aan lokale kringloop, duurzame economie. Bedrijf speelt belangrijk rol in beheer en controle van grondstromen voor de gemeente c.q. de woonkern Doorn. Een adequaat en functioneel op-/overslagterrein voor lokaal vrijkomende- en (al dan niet na bewerking) toe te passen grond-, bouw- en reststromen is in navolging van regelgeving c.q. beleid, maar ook ruimtelijk, feitelijk, milieutechnisch, landschappelijk alsmede vanuit economische perspectief noodzakelijk en verantwoord;
- ruimte om invulling te geven aan duurzaam toekomstperspectief en -zekerheid van bedrijf en vereisten t.a.v. wet- en regelgeving op het gebied van (lokaal) grondbeleid;
- alternatieve locaties zijn binnen Doorn of gemeente Utrechtse Heuvelrug niet beschikbaar. Industriekavels van twee hectare of uitgeefbare gronden voor de beoogde doeleinden zijn, nog afgezien van de financiële haalbaarheid, niet beschikbaar. Ook niet binnen de directe regio (bijvoorbeeld Wijk bij Duurstede);
- landelijk als binnen de provincie Utrecht bevindt circa 95% van dit type bedrijven zich in het buitengebied. Hetgeen onder andere impliceert dat sprake is van (economisch) noodzakelijke vestigingslocatie;
- aangaande het onderdeel ‘economische noodzaak’ is in deze ook de mate en wijze van invulling waarop invulling wordt c.q. kan worden aan de ruimtelijke kwaliteit waaronder middels de versterking en het herstel van de cultuurhistorische waardevolle kavelsloot aan de noordzijde van het plangebied. Eveneens wordt circa 5.000 m2 aan natuur gerealiseerd alsmede waterbergend vermogen (o.a. middels het herstellen van een historische kavelsloot) toegevoegd.
Voor een nadere verantwoording aangaande de economische noodzaak en een uitwerking van de voormelde aspecten wordt verwezen naar paragraaf 2.2.
Eveneens zijn op grond van het bepaalde van artikel 9.7 IOV de volgende voorwaarden van belang:
- de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en;
- de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en;
- tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en;
- omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
Voormelde voorwaarden zijn in acht genomen en nader betrokken in dit bestemmingsplan. Voor de verantwoording wordt volstaan met de toelichting en verantwoording in de paragrafen 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en de nadere verantwoording op onderdelen in hoofdstuk 4.
Het plangebied is gelegen in een stiltegebied (zie figuur 11 / kaart 21 IOV). De IOV maakt onderscheid tussen stiltegebieden met een ‘stille kern’ en met een ‘bufferzone stiltegebied’. Het plangebied ligt in een bufferzone. De doelstelling voor het geluidsniveau in stiltegebied is gericht op het bereiken en behouden van een 24-uursgemiddeld geluidsniveau LAeq,24h van bij voorkeur 40 dB(A) maar ten hoogste 45 dB(A) in de Bufferzone stiltegebied (instructieregel artikel 9.24, onder b).
Zoals in paragraaf 3.2.1 is opgenomen wordt het plangebied gebruikt voor / door een bestaand niet-agrarisch bedrijf welke passend en georiënteerd is op werkzaamheden i.c. beheer en onderhoud van het buitengebied in brede zin. In de IOV is de bedrijfslocatie aangeduid als ‘bestaande activiteit’. Met het aspect ‘geluid’ is nadrukkelijk rekening gehouden. Door de geluidsrelevante activiteiten inpandig te gaan uitvoeren is in zijn algemeenheid sprake van een afname van de geluidbelasting in het stiltegebied (bufferzone). Bedrijven die in het stiltegebied gevestigd zijn mogen hun geluidruimte – conform hun omgevingsvergunning milieu – behouden.
Zie voor een nadere toelichting / uitwerking ook de paragraaf Geluid (hoofdstuk 4).
Conclusie:
Bij de ontwikkeling voor het plangebied aan de Gooyerdijk 102 te Doorn is nadrukkelijk met het provinciaal ruimtelijk beleid rekeninggehouden (voorheen op grond van de PRV en thans de IOV en omgevingsvisie). De relevante artikelen uit de IOV zijn vermeld en voorzien van een motivering.
Bij de uitwerking van het initiatief is een nadere en concrete invulling gegeven aan de van toepassing zijnde beleidsregels en kaders. In onderhavig bestemmingsplan zijn de beleidsregels expliciet opgenomen, toegelicht en verantwoord en – waar nodig – ook geborgd via de planregels (waaronder via bestemming Natuur en een voorwaardelijke verplichting).
Op grond van de beleidsregels van de IOV zijn er geen onevenredige belemmeringen of beperkingen voor de uitvoering van dit plan.
3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (art. 7.9 / bijlage 15 van de IOV) bestaat uit een Koepelkatern en zes gebiedskaternen. Voor onderhavig plan is gebiedskatern landschap Rivierengebied van toepassing. In de Kwaliteitsgids worden de kernkwaliteiten van de te onderscheiden landschappen beschreven. Deze zijn per deelgebied uitgewerkt in katernen die vooral als leidraad bedoeld zijn. De Kwaliteitsgids vormt een onderlegger voor de landschappelijke kernkwaliteiten zoals die in de PRS zijn opgenomen.
De kernkwaliteiten van het Rivierengebied zijn door provincie Utrecht als volgt geformuleerd:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden, waarvan Langbroek er een is, centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden.
Langbroek kenmerkt zich door het halfopen landschap en vormt daarmee een overgang tussen de beboste stuwwalflank en het meer open gebied van de Kromme Rijn. Het is een lineair landschap opgebouwd rondom de Langbroekerwetering, begeleid door een weg en voornamelijk een eenzijdige bebouwingslint van boerderijen en ridderhofsteden. De verkaveling is strak en bestaat uit stroken afgewisseld met weilanden, hakhout, bossen en enige akkers. Haakse wegen, lanen en zichtlijnen over de weilandstroken zorgen voor dwarsrelaties naar de Heuvelrug en Kromme Rijn.
> Beoordeling plangebied i.r.t. Kwaliteitsgids
Het plangebied maakt overeenkomstig de kwaliteitsgids onderdeel uit van het deelgebied 'Langbroek'.
De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s en ambities:
- Behoud van het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering;
- Behoud van de karakteristieke copeverkaveling met de kleinschalige afwisseling van open smalle, langgerekte ruimten en opstrekkende boskavels, grienden, houtsingels en lanen;
- Meer routes voor verschillende soorten verkeer/gebruikers dwars door Langbroek, aansluitend op de Kromme Rijn en de stuwwal, zodat de dwarsdoorsnede door de verschillende deelgebieden beter te beleven wordt.
Het initiatief richt zich op een vergroting van het gebruiks-/bestemmingsvlak parallel aan de kavelstructuur, waarbij specifieke aandacht is besteed aan het behoud van karakteristieke profielen en inrichting c.q. stimuleren van de landschaps- en natuurwaarden. Via een landschaps- en inrichtingsplan is dit nader uitgewerkt en geborgd. Aan de noordzijde van het plangebied worden de vigerende gronden met de bestemming Agrarisch met waarden omgezet naar de bestemming Natuur.
Het plangebied is op grond van de IOV gelegen in een ‘kernrandzone’, zijnde het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Het gedeelte van het plangebied waarbinnen de beoogde uitbreiding voorzien is valt binnen deze zone (zie figuur 10).
Deze zone om de Utrechtse kernen (i.c. Doorn) is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
Voor de ontwikkeling is een schetsboek ‘Landschappelijke inpassing uitbreiding Gooyerdijk 2 Doorn’ opgesteld door Te Kiefte Architecten (bijlage 2) waarin de bijdrage in de vorm van landschappelijke inpassing, verbetering/bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit specifiek is uitgewerkt. Het plangebied is tevens bezocht op 15 februari 2018 door de landschapscoördinator Stuurgroep Kromme Rijnlandschap (zie hieronder het destijds uitgebrachte advies).
Bij de nadere uitwerking is eveneens rekening gehouden met de reacties afkomstig uit de buurtdialoog (april / mei 2022) en de reacties uit de vooroverlegprocedure. Dit heeft onder andere tot aanpassingen geleidt ter herstel van de (noordelijke) kavelsloot, indeling landschappelijke inpassing en leefgebied voor de das.
Het advies (2018) luidt als volgt:

Genoemd advies is nadien tezamen met het schetsboek en landschapsplan (zie bijlagen) betrokken bij de uitwerking en nadere invulling van de landschappelijke inpassing. De concrete uitwerking is opgenomen in het Schetsboek c.q. landschapsplan Uitbreiding Gooyerdijk 102 te Doorn, te Kiefte Architecten bv, welke als bijlage(n) zijn opgenomen in de toelichting respectievelijk planregels (zie ook uitkomsten buurtdialoog, paragraaf 6.2).
Ter compensatie van de ontwikkeling is een specifieke bestemming en inrichting van natuur ter grootte van circa 5.000 m2 opgenomen en vindt aan de westzijde van het plangebied een nadere landschappelijke inpassing plaats, hetgeen geborgd is via een nadere aanduiding. Tevens is een voorwaardelijke verplichting (Wetgevingszone) ter realisatie en instandhouding opgenomen in de planregels.
Conclusie:
De uitwerking van het initiatief is in lijn c.q. sluit aan bij de relevante beleidsregels op grond van het provinciaal ruimtelijk beleid. Bestaande cultuurhistorisch waardevolle zichtrelaties en structuur blijven behouden en worden versterkt. Een specifieke bijdrage aan de verbetering / compensatie van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd. Het plan is daarmee in overeenstemming met de ambities uit de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug
De Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug is onherroepelijk op 3 juli 2023 en is de opvolger van de Structuurvisie ‘Groen dus vitaal’. De omgevingsvisie is inhoudelijk een stuk breder dan de structuurvisie en ook minder vrijblijvend. Met de omgevingsvisie verplicht de gemeente zich om moeite te doen om haar ambities daadwerkelijk te bereiken. Inwoners kunnen er geen concrete rechten aan ontlenen, maar wel rekenen op maximale inspanning van hun gemeente. De gemeente zet een stip op de horizon in 2040; dan wil de gemeente de ambities gerealiseerd hebben. Mochten er in de tussentijd nieuwe inzichten ontstaan dan kan de gemeente de visie bijstellen.
De Omgevingsvisie wordt verder uitgewerkt in een Omgevingsplan en Omgevingsprogramma.
De Omgevingsvisie kan op een aantal manieren gebruikt worden:
- De Omgevingsvisie als lange-termijnperspectief;
- De Omgevingsvisie als afwegingskader;
- De Omgevingsvisie als agenda.
In hoofdstuk 2 van de visie is omschreven ‘wie wij zijn’, aan de hand van informatie over de gemeente, inwoners, erfgoed, geschiedenis, groene karakter, bodem / water en infrastructuur. Hoofdstuk 3 omvat een aantal ambities ‘kwalitatief hoogwaardige leefomgeving’, ‘vitale dorpen’ en ‘toekomstgericht’.
Hoofdstuk 4 omvat een omschrijving van de deelgebieden en de beoogde ontwikkelingsrichting. Het plangebied is gelegen in het Langbroekerweteringgebied, zie weergave in figuur 12. De omschrijving van het gebied is als volgt:
Dit gebied strekt zich uit ten zuiden van Driebergen-Rijsenburg, Doorn en Leersum en de N225. Het vormt de overgang van de beboste heuvelrug naar het open rivierenlandschap van de Langbroekerwetering en de Krommerijn. Nog half in het bosgebied liggen - bijvoorbeeld bij de Buurtweg en Darthuizerweg - de vroegmiddeleeuwse engen met hun onregelmatige kavelvormen en wat verder naar het zuiden begint de regelmatige structuur van langgerekte kavels in vaste afmetingen: de laatmiddeleeuwse cope-ontginningen. Het is een bijzonder fraai coulisselandschap met oude lanen, graslanden, knotwilgenrijen en hakhoutbosjes. Er liggen historische boerderijen en schaapskooien. Inpassing van nieuwe functies in dit landschap – veelal op agrarische grond – luistert nauw vanwege de unieke landschappelijke en cultuurhistorische waarden van dit gebied. Wat het Langbroekerweteringgebied extra bijzonder maakt zijn de kastelen en landgoederen van de Stichtse Lustwarande, zoals Sterkenburg, Moersbergen, Broekhuizen en Hardenbroek. Bij de kastelen horen vaak uitgestrekte tuinen en agrarische gronden, inclusief boerderijen. Het landschap is kleinschalig en afwisselend en is bovendien beschermd als stiltegebied. Het vormt daardoor een mooi leefgebied voor bijzondere planten en dieren zoals dassen en reeën. Recreanten weten het Langbroekerweteringgebied goed te vinden om te fietsen en te wandelen op de klompenpaden. De agrarische bedrijven in het gebied zijn voornamelijk melkveehouderijen.
De richting / ambities voor dit gebied zijn – in relatie tot het plangebied – als volgt weergegeven:
-> Robuuste natuur: We willen de overgang van heuvelrug naar open gebied ‘verzachten’ met nieuwe verbindingen (zoals houtopstanden) en natuurkerngebieden (kleinschalige steppingstones in het landschap) aanbrengen om de biodiversiteit te versterken;
-> Waardevolle cultuurhistorie en archeologie: We zetten ons in voor behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden in dit gebied. Voor de landgoederen en buitenplaatsen blijven we flexibiliteit behouden als het aan komt op bestemming. Met maatwerk zorgen we ervoor dat instandhouding van cultuurhistorische waarden en ontwikkelingen goed te combineren zijn. De voorheen veel sterkere afwisseling tussen open- en beslotenheid willen we versterken door kleine landschapselementen terug te brengen.
-> Duurzame voedselproductie: We streven hier naar verdere extensivering van de landbouw en bieden ruimte voor experimenten die bijdragen aan duurzaamheid en natuurinclusiviteit. De agrariër zal hier meer beheerder van het landschap en minder voedselproducent worden. We bieden ook ruimte aan niet-agrarische activiteiten.
- Afweging in relatie tot beoogde ontwikkeling
De ontwikkeling sluit aan bij de genoemde kaders en ambities in hoofdstuk 2 en 3 van de Omgevingsvisie, waaronder behoud van vitaliteit, werkgelegenheid voor lokale gevestigde medewerkers, duurzame en circulaire bedrijfsvoering, functioneel hergebruik van grondstoffen (circulariteit), toevoegen en vasthouden van water(berging), aanleg natuur en versterken groene karakter, etc.
Met het karakter van het gebied waarin het plangebied is gelegen (Langbroekerwetering) is nadrukkelijk rekening gehouden, waaronder door de bijdrage aan het stimuleren van de biodiversiteit (natuurzone met kruidenrijk gras), herstellen kavelsloot (cultuurhistorische waarden) alsmede waterberging en natuurvriendelijke oever ter stimulering van amfibieën e.d., aanbrengen van kleine landschapselementen en onder andere de functie en aard van bedrijf voor het agrarische-/landelijk gebied qua onderhoud, beheer en aanleg. De ruimte aan een niet-agrarisch bedrijf wordt geboden.
Conclusie:
De ontwikkelingen binnen het plangebied betreffen maatwerk voor initiatiefnemer en de daarvoor grotendeels benodigde integrale afweging vindt plaats middels dit bestemmingsplan. Middels dit initiatief wordt maatwerk geleverd ten aanzien de ontwikkeling en continuïteit van een bestaand niet-agrarisch bedrijf, waarbij een nadrukkelijk bijdrage wordt geleverd in de toevoeging en instandhouding van natuur, herstel van cultuurhistorische waarden (kavelsloot), leefgebied das en het versterken van de gebiedswaarden. De ontwikkeling sluit aan bij de kaders van de omgevingsvisie.
3.3.2 Samen Duurzaam Doen, Routekaart 2023-2030
De gemeenteraad heeft op 21 september 2023 haar duurzaamheidsambities onherroepelijk middels het programma 'Samen Duurzaam Doen'. In dit programma is opgenomen wat de gemeente allemaal (gaan) doen. Met de routekaart 'Samen Duurzaam Doen' laten we zien dat we als gemeente onze verantwoordelijkheid nemen. We zijn vastbesloten de CO2-uitstoot in onze gemeente terug te dringen. We (allen) willen een gemeente zijn waar zuinig met energie wordt omgegaan; waar we energie duurzaam opwekken; en waar we grondstoffen hergebruiken. We hebben de ambitie om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990 en in 2050 willen we de netto uitstoot van CO2 tot nul hebben gereduceerd. Daarmee dragen we bij aan een gezonde en leefbare gemeente. Voor nu en voor de toekomst. In de routekaart staat hoe we hier aan werken.
De Routekaart is gericht op samen, met zijn allen (inwoners, bedrijven, (semi-)overheden en maatschappelijke organisaties, is cruciaal. Belangrijk hierbij is dat partijen zelf in actie komen.
Initiatiefnemer is zich zeer bewust van de klimaatverandering, duurzaamheid, energiebesparing, etc. Binnen de dagelijkse bedrijfsvoering is en wordt dit waar nodig doorgevoerd. Het gebruik van fossiele brandstoffen is (of was eigenlijk) in de sector gemeengoed. De laatste jaren is al fors ingezet op het verminderen van CO2-uitstoot, door schonere brandstoffen zoals HVO100, toevoeging van Ad-blue, schonere (en stillere) motoren, waaronder stage V, alsmede een sector-initiatief ‘sturen op CO2’.
Daarnaast investeert initiatiefnemer in elektrische machines, zoals bedrijfsauto’s, graafmachine/ shovel en recentelijk een grondzeefinstallatie. Hierdoor is de ‘footprint’ van het bedrijf al verkleind. De komende jaren zal de reductie, mede in relatie tot de ontwikkeling in het kader van Schoon en Emissieloos Bouwen, verder plaatsvinden.
Daarnaast draagt deze ontwikkeling, namelijk het kunnen voorzien in een duurzaam en adequaat op-/overslagterrein voor lokale grond- en reststoffen, bij aan het verlagen van de CO2-emissie. Transportafstanden zijn kort en hergebruik of nuttig toepassen is op lokale niveau mogelijk.
Bij de uitwerking van het aspect ‘bouw’ i.c. de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouw inzake de beoogde bedrijfshal zal dit onderdeel nader uitgewerkt dienen te worden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
Conclusie:
De ambities en bijdrage van het bedrijf is mede gericht op verlagen van de CO2-emissie en sluit derhalve aan bij de ambities én gezamenlijke belangen voor de gemeente c.q. de routekaart.
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (herziening 2017)
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit onherroepelijk. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning).
Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied ‘Buitengebied / overgangsgebied Langbroekerwetering en Nederrijn’.
Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de versterking van de natuurwaarden in en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet (nu: Erfgoedwet) kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken. Aanvullende criteria worden toegepast op bebouwing dat zichtbaar is vanaf de Rijksstraatweg, Amerongerwetering, Boerenbuurt, Doornseweg/ Langbroekerweg, Gooyerdijk en de Lekdijk.
Door onderhavige wijziging van het bestemmingsplan wijzigt de mate van bebouwing en de vorm en oppervlakte van het bouw-/bestemmingsvlak. De vigerende bedrijfsactiviteiten wijzigen feitelijk niet. De (ruimtelijke) impact voor uitstraling van het bedrijf in casu de omgeving is aanwezig, maar aanvaardbaar. Tevens voorziet het initiatief in een aanzienlijke bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (zie landschapsplan / hoofdstuk 4).
Bij de op te richten bebouwing zal rekening dienen te worden gehouden met de uitgangspunten van het bestemmingsplan c.q. nota ruimtelijke kwaliteit, waarbij qua bebouwingsvorm ingezet wordt op bebouwing met een ‘agrarische uitstraling’. In figuur 13 zijn de relevante welstandscriteria weergegeven.
Het bestemmingsplan staat het uitwerken van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ binnen de kaders van de nota ruimtelijke kwaliteit niet in de weg.
Conclusie:
Van onevenredige aantasting van de beeldkwaliteit of kenmerken van het gebied is geen sprake.
3.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011
Het plangebied valt binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (onherroepelijk op 28 november 2013; deels onherroepelijk).
Het plangebied heeft deels overeenkomstig bestaand gebruik de bestemming Bedrijf, ex. artikel 4, met de nadere aanduiding ‘loon- en grondverzetbedrijf, aanneming grond- weg- en waterbouw. Qua bebouwing is één bedrijfswoning toegestaan en maximaal 2.226 m2 aan bedrijfsbebouwing met een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur. In artikel 4.3.1 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de maximale toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, onder voorwaarden, te verhogen met 20%. Het gehele bedrijfsperceel is tevens bouwvlak.
Daarnaast is voor het deel van het plangebied met de bestemming Bedrijf deels een dubbelbestemming Waarde-Archeologie – 4 middelhoog (ex. artikel 23) of Waarde-Archeologie 3 hoog (ex. artikel 22) van toepassing alsmede de gebiedsaanduidingen ‘milieuzone-stiltegebied’ (ex. artikel 30.2) en ‘reconstructiewetzone-verwevingsgebied’ (gerelateerd aan artikel 3), zie figuur 14.

De gronden direct ten noorden grenzend aan de bestemming Bedrijf zijn bestemd als Agrarisch met waarden (ex. artikel 3) met de gebiedsaanduiding ‘wro-zone- wijzigingsgebied 1’ (ex. artikel 32.2) en de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 hoog (artikel 23).
Artikel 32.2 luidt als volgt:
Middels de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid op grond van het genoemde in artikel 32.2 van de vigerende planregels (zie hierna), is deels – voor de ontwikkeling welke aangeduid wordt als ‘fase 1’ (zie ook figuur 15) – te voorzien in de beoogde uitbreiding van het gebruiksterrein en volledig in de beoogde realisatie van de toename aan bebouwing (1.750 m2 en de daarbij benodigde goot-/bouwhoogte). Aangaande het aspect ‘stiltegebied’ (artikel 32.2, onder b) is in hoofdstuk 4 een nadere toelichting opgenomen.
De overige gronden van het plangebied zijn thans bestemd als Agrarisch met Waarden (ex. artikel 3 van de planregels), waarbij de dubbelbestemming Archeologie 3 en 4 van toepassing zijn. Tevens gelden diverse functieaanduiding in relatie tot bescherming van de ruimtelijke structuur, zoals ‘verkavelingspatroon’, ‘open landschap’ en ‘kwelafhankelijke vegetatie’. Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding ‘milieuzone- stiltegebied’ en ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’.
Voor de beoogde uitbreiding van het bestemmingsvlak ‘fase 2’ (figuur 15) en het omzetten van de bestemming Agrarisch met waarden naar de bestemming ‘natuur’ en / of het opnemen van de aanduiding ‘landschappelijke inpassing’ (ten westen van plangebied (niet weergegeven in figuur 15)) zijn in het vigerende bestemmingsplan geen rechtstreekse mogelijkheden opgenomen om in de beoogde ontwikkeling(en) te voorzien.
Via onderhavig bestemmingsplan wordt, middels een afzonderlijke ruimtelijke procedure, voorzien in de beoogde ontwikkeling.

Conclusie:
Aangaande onderhavige ontwikkeling is rekening gehouden met de gemeentelijke ruimtelijke visies en kaders. Met in achtneming van de verantwoording in dit plan is afdoende inzichtelijk gemaakt dat bij deze ontwikkeling passend is binnen het (gemeentelijk) ruimtelijk beleid.
3.4 Overig relevant ruimtelijk beleid
Naast het provinciale - en het gemeentelijke beleid dient rekening gehouden te worden met de nationale - en Europese regelgeving betreffende het plangebied.
Hierbij hebben de volgende wetten of richtlijnen een relatie met de projectlocatie: de Wet Natuurbescherming, Wet-/besluit ruimtelijke ordening, Wet geluidhinder, Wet Milieubeheer en dergelijke. De planologische gevolgen van de hiervoor genoemde regelgeving zijn in hoofdstuk 4 nader uitgewerkt.
3.4.1 Wet Milieubeheer / Activiteitenbesluit
Inzake de verplichtingen uit de Wet Milieubeheer (ex. art 8.1 juncto art. 8.40) wordt door het bedrijf voldaan. Initiatiefnemer is een bedrijf waarop qua aard van de activiteiten en benodigde voorzieningen een omgevingsvergunning milieu (type C – inrichting) in combinatie met de van toepassing zijnde regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing is. Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning milieu van 8 juni 2005 (kenmerk 554521) voor de uitoefening van een loon-, grondverzet-, aannemingsbedrijf GWW met o.a. de activiteiten stalling materieel, onderhoud (werkplaats), opslag brandstof, op-/overslag van bouw-, grond-, reststoffen, verhardingsmateriaal, zeven en bewerkingsactiviteiten van genoemde stoffen, logistiek, en diverse overige milieubelastende activiteiten op de bedrijfslocatie, etc.
In relatie tot de beoogde wijzigingen zal vanwege de aard, omvang en soort activiteiten (waaronder de mate / capaciteit inzake opslag, overslag en bewerken van grond-, bouw-, reststoffen, ondergeschikte inname van derden, etc.) een wijziging c.q. actualisatie van de omgevingsvergunning milieu (type C) benodigd en relevant zijn. Voor zover relevant zullen milieukundige aspecten, waaronder ten aanzien van geluidsreducerende maatregelen, middels het milieuspoor worden geborgd.